direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: IJsseldijk 53 Klarenbeek
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.bp1272-vas1

TOELICHTING

behorende bij het bestemmingsplan IJsseldijk 53 Klarenbeek

1 INLEIDING

Aan de IJsseldijk 51-53 bevindt zich al ruim veertig jaar het straal- en spuitbedrijf Boonzaayer en, sinds 1999, het daaruit voortgekomen beplakkings- en beletteringsbedrijf Cees Effect. Er bestaat al jarenlang de behoefte om het bedrijfsperceel te vergroten. In de huidige situatie is geen optimale bedrijfsvoering mogelijk.

Streven is geweest de benodigde uitbreiding onderdeel te laten uitmaken van de ontwikkeling van het gehele gebied Biezematen tot bedrijventerrein. In 2014 is echter besloten de ontwikkeling van het bedrijventerrein Ecofactorij II stop te zetten. Dit geeft aanleiding om met een apart bestemmingsplan voor het perceel IJsseldijk 51-53 de uitbreiding mogelijk te maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1272-vas1_0001.jpg"

Een herziening van het bestemmingsplan is nodig omdat het geldende bestemmingsplan Broekland-Woudhuis, zoals vastgesteld op 17 maart 1983 de uitbreiding niet toelaat. Ter plaatse van de beoogde uitbreiding geldt de bestemming Agrarisch gebied.

Het plangebied van dit bestemmingsplan bevat het gehele bedrijfsperceel IJsseldijk 51-53. Naast een passende bestemming voor de uitbreiding wordt gelijkertijd de bestemmingsregeling voor de bedrijvigheid geactualiseerd. Nu gelden nog de bestemmingen Handel en bedrijf (straal- en spuitbedrijf) en Groenvoorzieningen. Een deel van de groenbestemming is al langdurig in gebruik voor de bedrijfsactiviteiten. Naast een logische planbegrenzing leidt dit tot een actuele en éénduidige regeling.

Het bestemmingsplan bestaat uit een plankaart en regels. De toelichting geeft een onderbouwing van de ruimtelijke aanvaardbaarheid en uitvoerbaarheid van het plan. Na een beschrijving van de bestaande ruimtelijke situatie in hoofdstuk 2 wordt in hoofdstuk 3 onderbouwd dat het plan past binnen de goede ruimtelijke ordening. Hoofdstuk 4 gaat in op de relatie van het plan met relevant beleidskader. In hoofdstuk 5 wordt gemotiveerd dat het plan ruimtelijk uitvoerbaar is. Ingegaan wordt onder andere op de relatie met relevante wetgeving op het gebied van milieu en natuur. In hoofdstuk 6 wordt een toelichting gegeven op de juridische planopzet.

2 BESTAANDE SITUATIE PLANGEBIED EN OMGEVING

Om inzicht te krijgen in de bestaande ruimtelijke situatie, zowel binnen het plangebied als in de directe omgeving, wordt deze in dit hoofdstuk beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1272-vas1_0002.jpg"

De IJsseldijk 51-53 ligt ten zuidoosten van de stad Apeldoorn in het gebied Biezematen.

Biezematen is een omsloten gebied, met als grenzen de rijkswegen A1 en A50 en de spoorlijn Apeldoorn–Zutphen. Belangrijke groenstructuren zijn daardoor niet aanwezig in het gebied. In het gebied komen verspreid staande bomen voor, waaronder een aantal als bijzonder (waardevol) gekwalificeerde bomen nabij het huidige bedrijfsperceel IJsseldijk 51-53.

Biezematen heeft een open, agrarisch karakter. Het bestaat grotendeels uit akkers en weiden, waaronder braakliggende percelen. Het gebied kenmerkt zich door verspreide landelijke bebouwing. Biezematen is een stadsrandzone, waar de agrarische bedrijfsvoering door de jaren heen op een aantal plekken vervangen is door typische stadsrandverschijnselen, zoals bedrijven op bestaande boerderijen en wonen.
Biezematen kent vele verdraaiingen in de verkavelingrichting en ook de infrastructuur ligt gebogen. Uitzondering daarop is de IJsseldijk die als (historische) lijn rechtdoor het gebied insteekt. Langs de IJsseldijk is de meeste bebouwing terug te vinden. De bebouwing is geclusterd op erven. Door Biezematen loopt in oost-west richting een bovengrondse hoogspanningsleiding.

Ten noordoosten van Biezematen, aan de andere kant van de spoorlijn Apeldoorn-Zutphen, ligt de Ecofactorij. De Ecofactorij is een duurzaam bedrijventerrein voor grootschalige bedrijven in de productiesector en de logistieke sector. Ten westen van Biezematen ligt De Maten, een grote woonwijk met circa 30.000 inwoners. Aan de zuidzijde grenst Biezematen aan het gebied Hooilanden. Een open gebied met een landelijk karakter. Hooilanden is in het noorden via een tunnel onder de A1 verbonden met Biezematen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1272-vas1_0003.jpg"

Het huidige bedrijfsperceel beslaat bijna 8.000 m2. De op het perceel aanwezige bebouwing varieert in omvang. De voorste strook aan de IJsseldijk is in gebruik voor de bij de bedrijvigheid behorende woonfunctie. Er bevindt zich een bedrijfswoning. Een tweede bedrijfswoning is gesloopt. Wel bestaat nog een planologisch recht op die tweede woning.

Achter deze strook staan twee grotere bedrijfsgebouwen. Totaal zo'n 2.000 m2. Verder is het perceel overwegend verhard en is er relatief veel buitenopslag. In het grootste gebouw vinden de straal- en spuitwerkzaamheden plaats. Het tweede gebouw is in gebruik voor opslag en belettering.

Aanwezig zijn de bedrijven:

  • Straal- en spuitbedrijf Boonzaaijer BV
  • Cees Effect, met als hoofdactiviteiten beplakken en belettering en als ondergeschikte activiteiten stalling, metaalbewerking/constructie, zagerij en airbrush/special paint.


Het bedrijfsperceel wordt via één in- en uitrit ontsloten op de IJsseldijk. De IJsseldijk loopt over het spoor, waar het opgaat in de wegenstructuur van De Ecofactorij.

Aan de zuid- en westzijde wordt het perceel begrensd door een groenstrook met opgaande beplanting. Evenwijdig aan de zuidgrens loopt de bovengrondse hoogspanningsleiding

De directe omgeving bestaat uit agrarische grond. Ten oosten staan zes als bijzonder (waardevol) gekwalificeerde bomen. Aan de overzijde van de IJsseldijk staat een woning. Zowel aan de oost- als de westzijde bevindt zich een woonkavel. De woningen zijn gesloopt.

3 RUIMTELIJKE EN FUNCTIONELE OPZET

Dit hoofdstuk gaat in op de ruimtelijke opzet van het plangebied. De voorgestane ontwikkeling wordt beschreven en gemotiveerd. Onder andere wordt ingegaan op de ruimtelijke inpassing en afstemming ten opzichte van de omgeving.

3.1 Ruimtelijke opzet

Dit bestemmingsplan maakt het mogelijk het bestaande bedrijfsperceel IJsseldijk 51-53 in oostelijke richting uit te breiden met circa 5.800 m2. Aan een deel van het bedrijfsperceel wat nog een groenbestemming kent wordt een bedrijfsbestemming toegekend.

Belangrijke aandachtspunten bij het inpassen van de uitbreiding zijn geweest: de ligging in het buitengebied, de aanwezigheid van woonkavels en zes bijzondere bomen in de directe nabijheid van het perceel, de situering direct aan de IJsseldijk en de aan de zuidzijde grenzende bovengrondse hoogspanningsleiding.

IJsseldijk 51-53 ligt in het buitengebied. Belangrijke nuancering daarbij is dat het gebied geen bijzondere landschappelijke of natuurwaarden kent en door de ligging direct aan de stad en begrensd door twee snelwegen en een spoorlijn het karakter heeft van een stadsrandzone, wat nog wordt versterkt door de aanwezigheid van diverse woonkavels, een schoolgebouw en het bestaande bedrijfsperceel IJsseldijk 51-53. Een uitbreiding van het bedrijfsperceel past binnen dit ruimtelijke beeld van de omgeving. Voorzien wordt in een compacte uitbreiding in oostelijke richting. Daarmee wordt niet alleen zo optimaal mogelijk aangesloten op het bestaande bedrijfsperceel maar vindt ook een zorgvuldige afstemming plaats ten op zichte van de nabijgelegen woonkavels en hoogspanningsleiding.

De inrichting van het nieuwe bedrijfsperceel wordt zo vormgegeven dat de ruimte aan de wegzijde vooral wordt benut voor de twee bedrijfswoningen. De bedrijfsbebouwing bevindt zich achter deze woningen, verder van de weg af. Hiermee wordt aangesloten op de al bestaande en voor het buitengebied kenmerkende karakteristiek. De maximale bouwhoogte van de bedrijfsbebouwing blijft beperkt tot 12 meter. Met het opvullen van de al aanwezige groenstrook en de aanleg van een houtwal met inheemse soorten aan zowel de zuid- als oostzijde van de uitbreiding wordt zorggedragen voor een voldoende landschappelijke inpassing. Met een beplantingstekening wordt de kwaliteit en instandhouding van de houtwal verzekerd. Met de nieuwe inrichting krijgt Cees Effect een duidelijke eigen plek in het oostelijke deel van het bedrijfsperceel. Er doen zich geen wezenlijke veranderingen voor wat betreft ontsluiting en verkeersbewegingen van de bedrijvigheid, met dien verstande dat uitgegaan wordt van een eigen uitrit voor Cees Effect.

Inzet bij het vormgeven van de inrichting is geweest de bijzondere bomen zoveel mogelijk in te passen. De rij van vijf bijzondere bomen geven een visuele scheiding tussen Boonzaaijer BV en Cees Effect. De zesde boom staat op een positie verder van de weg af, daar waar vanuit ruimtelijke karakteristiek de bedrijfsgebouwen meest passend zijn. Het plan gaat uit van de kap van deze meest zuidelijk op het perceel gesitueerde boom. Compensatie vindt plaats door aanplant binnen de aan te leggen houtwal van een Zomereik met een diameter van minimaal 20 centimeter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1272-vas1_0004.jpg"

3.2 Functionele opzet

Met dit plan wordt het mogelijk het bestaande bedrijfsperceel in oostelijke richting uit te breiden met zo'n 5.800 m2. Het geldende recht op een tweede bedrijfswoning wordt gerespecteerd. De situering van de uitbreiding en de daarin opgenomen tweede bedrijfswoning is zodanig dat tot een zo optimaal mogelijke bedrijfsvoering gekomen kan worden zonder dat dit tot milieuoverlast leidt ter plaatse van de woonkavels in de omgeving.

3.3 Ladder duurzame verstedelijking

Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Daarom is in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Deze verplicht overheden - als zij een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk willen maken - in de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling te geven en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Er bestaat een Regionaal Bedrijventerreinprogramma Stedendriehoek, waarin voor de Stedendriehoek als geheel de behoefte aan bedrijventerrein wordt vermeld. Uitbreidingsbehoefte zoals nu aan de orde, welke specifiek voortkomt uit op het bedrijf Boonzaayer voortkomende omstandigheden, maakt geen deel uit van dat programma. De ruimtevraag komt rechtstreeks en concreet voort uit de aan de IJsseldijk 51-53 al aanwezige bedrijven. Een goede, efficiente en duurzame bedrijfsvoering vraagt meer ruimte, onder andere voor de binnenopslag en het drogen van de producten die ter plaatse gestraald en gespoten worden, wat de core-business is. Gestraalde en gespoten producten moeten nu nog buiten drogen en opgeslagen worden.

Aan de orde is een uitbreiding van bestaande bedrijvigheid. Het straal- en spuitbedrijf Boonzaayer is al ruim 40 jaar gevestigd aan de IJsseldijk 51-53. Bonzaayer heeft dan ook diepe wortels met de plek en met de regio, wat bijdraagt aan het bedrijfs-economisch belang. Het beplakkings- en beletteringsbedrijf komt voort uit het straal- en spuitbedrijf en heeft nog steeds een wezenlijke binding met dat bedrijf. De beoogde uitbreiding komt voort uit een noodzaak van een efficiente en duurzame bedrijfsvoering. De uitbreiding kan dan ook fysiek niet losgekoppeld worden van het bestaande bedrijfsperceel.

Gelet op deze omstandigheden is het creeren van de benodigde extra vierkante meters binnen bestaand stedelijk gebied geen realistische, haalbare optie. In feite zou de bedrijvigheid in zijn geheel dan verplaatst moeten worden naar een bestaand bedrijventerrein. Een locatie binnen een woonwijk of meer gemengd gebied, met meerdere en hoge concentratie aan milieugevoelige functies is ruimtelijk ongewenst. Uit financieel-economisch onderzoek (Van Norel, 19 juni 2017, zie bijlage) blijkt dat zo'n verplaatsing niet haalbaar is. Niet aannemelijk is dat met dit plan elders een uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening relevante leegstand zal ontstaan.

Verhuizing naar een nieuwe locatie is dan ook in redelijkheid geen optie, noch ruimtelijk, noch financieel.

4 BELEIDSKADER

In dit hoofdstuk wordt het beleidskader behandeld. Aan de orde komt het meest relevant geachte integraal ruimtelijke beleid op provinciaal, regionaal en gemeentelijk nivo. Overige relevante sectorale beleidskaders en wetgeving worden in hoofdstuk 5 genoemd.

4.1 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie

Op 9 juli 2014 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Gelderland kiest er in de Omgevingsvisie voor om bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven vanuit twee hoofddoelen.

Het eerste doel is het vergroten van de concurrentiekracht van Gelderland door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur. Daarbij richt de provincie zich met haar partners vooral op:

  • kansen bieden aan bestaande en nieuwe bedrijven;
  • het creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat in de stedelijke regio's;
  • het creëren van een goede bereikbaarheid van de stedelijke gebieden en de economische kerngebieden met fiets, openbaar vervoer en auto maar ook digitaal;
  • het versterken van ruimtelijke randvoorwaarden voor de sterke (top)sectoren en het verbeteren van de kennisinfrastructuur;
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor cultuurbeleving;
  • een adequaat beheer (kwaliteit en kwantiteit) van bestaande en eventueel nieuwe woongebieden, bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel in Gelderland.

Het tweede doel is het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. Dit betekent vooral:

  • ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek;
  • zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap;
  • een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed;
  • een gezonde en veilige leefomgeving;
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor beleving, bereikbaarheid en toegankelijkheid van cultuur, natuur en landschap.

De provinciale hoofddoelen zijn vertaald in provinciale ambities, die zijn onderverdeeld in drie thema's. Het thema Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Onder het thema Dynamisch Gelderland staan de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit. Het derde thema, Mooi Gelderland, betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming dan wel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen.

De visie richt zich op duurzame verstedelijking. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen wordt, aansluitend op de in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen ladder voor duurzame verstedelijking, de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal gesteld.

Daarnaast moeten plannen ondermeer bijdragen aan een duurzame economische structuurversterking en bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit. Ambitie is onder andere kansrijke bestaande bedrijven, waaronder het midden- en kleinbedrijf te versterken en te faciliteren. De provincie is terughoudend bij aanleggen van nieuwe bedrijventerreinen. Belang wordt er aan gehecht dat stedelijke uitbreidingen passen bij of aansluiten aan bestaand bebouwd gebied.

De visie geeft verder aan dat de provincie streeft naar een hoge kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. Opgave hierbij is het bieden van ruimte aan economische ontwikkelingen met respect voor de unieke kwaliteiten van een gebied.

Omgevingsverordening

Op 24 september 2014 hebben provinciale staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. De verordening stelt ondermeer dat in bestemmingsplannen de bestemming tot bedrijventerrein slechts toegestaan wordt indien dit past in een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale afspraak ten aqanzien van de programmering van bedrijventerreinen. Verder zijn specifieke regels opgenomen over respectievelijk regionale, intergemeentelijke, lokale en kadegebonden bedrijventerreinen.

Voor specifiek aangeduide gebieden, zoals Natura 2000, het Gelders Natuur Netwerk, waardevol open gebied en Nationaal Landschap bevat de verordening eigen regels.

Relatie provinciaal beleidskader met plan

Met dit bestemmingsplan wordt een uitbreiding van een bestaand bedrijfsperceel mogelijk gemaakt. Met de uitbreiding kan de bedrijfsvoering van de aanwezige bedrijven verbeterd worden. Dit past binnen de ambities van de omgevingsvisie, welke zich onder andere richten op het faciliteren van het midden- en kleinbedrijf. De uitbreiding, die onder andere met de aanleg van een houtwal zorgvuldig wordt ingepast in de omgeving, vindt plaats in een gebied waar geen hoge natuur- of landschappelijke waarden zijn. De uitbreiding is niet dusdanig dat de aard van de omgeving verandert. Het agrarische, landelijke karakter blijft overheersend. Wat betreft de Gelderse ladder kan verder verwezen worden naar paragraaf 3.3.

De omgevingsverordening kent regels voor bedrijventerreinen. Ondanks dat een definitie hiervan ontbreekt, blijkt uit de verordening en de toelichting daarop dat uitbreiding van een bestaand bedrijf, zoals nu aan de orde, niet als bedrijventerrein aangemerkt wordt. Het plangebied maakt ook geen deel uit van een specifiek aangeduid gebied.

Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet in strijd met de omgevingsvisie en -verordening.

4.2 Regionaal beleid

Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030

In de uit mei 2007 daterende structuurvisie heeft de Regio Stedendriehoek de gemeenschappelijke ambities vastgelegd voor het 'bundelingsgebied', het gebied rond Apeldoorn, Deventer en Zutphen en het daarbinnen gelegen middengebied, tot 2030. Na het formuleren van ambities, opgaven en programma's is een ruimtelijke visie verwoord. De visie geeft een ruimtelijk structuurbeeld voor de lange termijn. Centraal staat: bundelen en concentreren van het stedelijk ruimtegebruik in en om de bestaande steden en dorpen. De Stedendriehoek kiest voor bundeling van wonen en werken op twee niveaus. Ten eerste is gekozen voor het concentreren van nieuwe ruimtebehoeften binnen de grenzen van het bundelingsgebied. Ten tweede is ervoor gekozen ook binnen het bundelingsgebied het bundelingsprincipe toe te passen. Inzet is de opnamecapaciteit van het bestaande stedelijke en dorpse gebied beter te benutten. Dit wel met in achtneming van de ruimtelijke kwaliteit binnen het stedelijk gebied. Ongewenste verstedelijking van landschappelijk kwetsbare en/of slecht bereikbare plekken dient voorkomen te worden.

Wat betreft werklocaties is het streven bestaande bedrijventerreinen beter te benutten door intensivering. Daarnaast is gekozen voor uitbreiding van het bedrijventerrein Ecofactorij met het gebied Biezematen. Dat gebied heeft geen hoge natuurwaarden of landschappelijke en cultuurhistorische waarden in het geding en ook vanuit water zijn er weinig beperkingen.

Clean Tech

Cleantech Regio Stedendriehoek is een initiatief van overheden, ondernemers en onderwijsinstellingen. Samen wordt gewerkt aan een regio waar het gezond wonen, werken, leven en recreëren is. Daarvoor is een duurzame economie essentieel. Speerpunten zijn: energieneutraliteit, circulaire economie en een schone en groene woon-, werk- en leefomgeving.

Toetsing plan aan structuurvisie:

Het plangebied maakt deel uit van het bundelingsgebied. Omdat ook hierbinnen het bundelingspricipe geldt is economisch onderzoek gedaan naar de verplaatsingsmogelijkheden van het volledige bedrijf naar een bestaand bedrijventerrein (zie bijlage). Dat blijkt geen haalbare optie. Met uitbreiding van het bedrijfsperceel op de huidige locatie worden geen ruimtelijke waarden onevenredig aangetast.

Aan uitbreiding van bedrijventerrein Ecofactorij met Biezematen, waarbinnen het plangebied ligt, wordt geen uitvoering gegeven.

De initiatiefnemer is voornemens bij de uitwerking van zijn bouwplannen de mogelijkheden van energieneutraal, waaronder zonnepanelen, te onderzoeken.

Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet in strijd met de structuurvisie.

4.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Buitenstad

Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is één structuurvisie voor zowel stad als land.

De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. In de structuurvisie kiest de gemeente er voor om daarop niet te reageren met een dichtgetimmerd plan maar door zoveel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare. Daarmee krijgt Apeldoorn de ruimte zich te ontwikkelen. De gemeente nodigt daarom iedereen uit die een bijdrage kan leveren aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige Apeldoorners. Ruimte bieden is niet vrijblijvend, de ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente. In het concept 'Apeldoorn Buitenstad' komen die kwaliteiten samen. Apeldoorn is zowel stad als groot dorp en biedt de leefkwaliteit van beide.

De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. De gemeente wil het fundament van Apeldoorn koesteren en versterken. Want alleen daardoor blijft de leefkwaliteit op peil en blijft Apeldoorn aantrekkelijk voor bewoners, bezoekers en bedrijven. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie. De gemeente stelt hoge kwaliteitseisen aan het fundament en wil er zelf in blijven investeren.

Om Buitenstad te blijven, zijn in de structuurvisie vier ambities geformuleerd die weergeven wat Apeldoorn grotendeels al is en waar Apeldoorn sterk in is: Apeldoorn is een comfortabele gezinsstad met een toeristisch toplandschap; heeft een veelzijdige economie en kent locale duurzaamheid.. Aan deze ambities wil Apeldoorn samen met andere partijen bouwen.

De structuurvisie is een uitnodiging aan de samenleving om Apeldoorn mooier te maken. 'Apeldoorn biedt ruimte' staat voor ruimte bieden aan ideeën en initiatieven die passen bij de Buitenstad. De gemeente zal daarbij faciliteren en ondersteunen. Buiten het fundament van de Buitenstad biedt de gemeente hiervoor veel handelingsvrijheid, bijvoorbeeld door flexibel te bestemmen.

Niet alles gaat vanzelf. In sommige delen van Apeldoorn spelen ingewikkelde vernieuwingsopgaven. Opgaven die belangrijk zijn voor Apeldoorn als geheel, waarbij vaak hard gewerkt moet worden om iets van de grond te krijgen. In de structuurvisie worden die opgaven 'dynamo's' genoemd, elementen die eerst in beweging moeten komen voordat ze energie gaan opleveren. Het centrumgebied van Apeldoorn, de centrale delen van de Kanaalzone en kleinschalige herstructurering van wijken, buurten en dorpen zijn voorbeelden. De gemeente neemt in de dynamo's de regierol op zich. In de dynamo's ligt ook programmatisch de hoogste prioriteit. De verdere invulling ervan bepaalt de gemeente samen met initiatiefnemers.

Toetsing plan aan structuurvisie:

Het plangebied heeft geen betrekking op het fundament van de Buitenstad en maakt geen deel uit van een als dynamo benoemde opgave. Hierbuiten biedt de structuurvisie ruimte, waarbij maatwerk mogelijk is op locatieniveau. Ruimte wordt geboden aan de hand van vijf principes. Meest relevant is dat bij elk nieuw initiatief de ruimtelijke kwaliteit een belangrijk element moet vormen en eerst nagegaan moet worden of er geen bestaande mogelijkheden zijn voor realisatie van een nieuw initiatief. Dit laatste om onnodig ruimtebeslag te voorkomen. Bij het nu aan de orde zijnde plan wordt daar uitvoering aan gegeven, onder andere door het borgen van een goede landschappelijke inpassing in de vorm van een houtwal. Uit onderzoek is naar voren gekomen dat verplaatsing naar een bestaand bedrijfsterrein geen haalbare optie is. Onderdeel van de structuurvisie vormen de kansenkaarten, waarin Biezematen is aangemerkt als mogelijke uitbreidingsruimte voor de Ecofactorij. Echter, in 2014 heeft de raad besloten geen bedrijventerrein te ontwikkelen.

Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet in strijd met de structuurvisie.

5 UITVOERBAARHEID

Doel van dit bestemmingsplan is om een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling binnen het plangebied mogelijk te maken. Daarbij volstaat het niet om uitsluitend een nieuwe bestemming vast te leggen voor het gebied. In het kader van het opstellen van het bestemmingsplan dient ook aangetoond te worden dat de nieuwe bestemming daadwerkelijk gerealiseerd kan worden. In dit hoofdstuk komen die zaken aan de orde welke een rol spelen bij de uitvoerbaarheid van het plan. Achtereenvolgens komen aan de orde: milieuaspecten, waterhuishouding, natuurwaarden, cultuurhistorie en archeologie en de financieel-economische uitvoerbaarheid.

5.1 Milieuaspecten

5.1.1 Inleiding

In deze paragraaf worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.

5.1.2 Bodem

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het plan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.


Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.


Onderzoeksresultaten bodem
Op basis van het historisch bodembestand, bedrijven-/tankenbestand en bodeminformatiesysteem is de locatie IJsseldijk 51-53 onverdacht op het voorkomen van bodemverontreiniging. Op grond hiervan kan worden geconcludeerd dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik en zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen bouwactiviteiten en bestemmingsplanwijziging.

5.1.3 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.

Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.

De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.

Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.

Onderzoeksresultaten milieuzonering

De locatie en omliggende woningen zijn gelegen op korte afstand van de rijkswegen A50 en A1 (knooppunt Beekbergen) en bedrijventerrein Ecofactorij. Daarmee kan het gebied worden getypeerd als gemengd gebied. Het beoogde bestemmingsplan maakt het mogelijk het bestaande bedrijfsperceel in oostelijke richting uit te breiden met circa 5.800 m2. Voor de bestemming Bedrijf geldt een maximale milieucategorie 1 en 2 met een milieuzone van 10 meter. Daarnaast wordt een aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf -straal- en spuitbedrijf' opgenomen voor de specifieke werkzaamheden: metaaloppervlaktebehandeling (SBI 2561, 3311-12). Deze werkzaamheden vallen onder milieucategorie 3.2 met een (voor gemengd gebied gecorrigeerde) richtafstand van 50 meter. Binnen deze richtafstand liggen drie woonbestemmingen. Op basis van het stappenplan uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering dienen de milieuaspecten waarvoor milieugevoelige functies (woonbestemmingen) zijn gelegen binnen de geldende richtafstand nader te worden beschouwd. Deze nadere beschouwing is uitgevoerd door de Omgevingsdienst Veluwe IJssel en opgenomen in de bijlage bij de toelichting (Milieuonderzoek ten behoeve van bestemmingsplan IJsseldijk 53 te Klarenbeek d.d. 28 september 2016). Uit dit onderzoek blijkt dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat van de woonbestemmingen in de omgeving mits er een geluidsscherm van 2 meter hoogte wordt geplaatst tussen het plangebied en de toekomstige woning. Daar wordt aan voldaan.

Beide bedrijfswoningen zijn gelegen/geprojecteerd buiten de milieuzones van bedrijventerrein Ecofactorij en agrarische bedrijven in de omgeving.

5.1.4 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied ligt binnen de invloedssfeer van meerdere verkeerswegen, maar buiten de invloedssfeer van spoorlijnen en industrieterreinen. Daarom wordt in onderhavige paragraaf alleen het aspect wegverkeerslawaai beschouwd. Het gaat daarbij om een buitenstedelijke situatie.

Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen

Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:

  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur.

De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.

Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 53 dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.

Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai

De bedrijfsbestemming is geen geluidgevoelige functie, maar de beoogde tweede bedrijfswoning wel. Deze bedrijfswoning is geprojecteerd binnen de geluidzone van de rijkswegen A1/A50, IJsseldijk, Biezenmaten en Brinkenweg. Daarmee is de Wet geluidhinder van toepassing en is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek d.d. 25 oktober 2017 is uitgevoerd door OVIJ en opgenomen in de bijlage van de toelichting.

Uit het onderzoek blijkt dat zonder geluidreducerende maatregelen niet kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde en maximaal toelaatbare grenswaarde. Dit betekent dat de woning alleen kan worden gerealiseerd als:

  • er afscherming wordt gerealiseerd van minimaal 6 meter hoogte op maximaal 21 meter afstand van de woning;
  • en de 2e etage wordt uitgevoerd als dove gevel of als niet-geluidgevoelige ruimte;
  • en er een hogere grenswaarde wordt verleend door de gemeente Apeldoorn.

De geluidbelasting op de buitengevel bedraagt uitgaande van cumulatie en een geluidsbelasting zonder aftrek ex artikel 110g Wgh meer dan 53 dB en daarmee zal op grond van het Bouwbesluit tevens extra geluidwering van de gevels moeten worden gerealiseerd om een aanvaardbaar binnenniveau te realiseren. Hierbij kan gedacht worden aan dubbel glas, geïsoleerde ventilatieroosters/suskasten, dubbele kierdichtingen.

5.1.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • a. het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  • b. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • c. het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • d. de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.

Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit

Het plan leidt niet tot een verkeerstoename en de ontwikkeling draagt daarmee niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Het onderdeel luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

  • Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
  • Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) te worden gehanteerd. Daarnaast wordt gewerkt aan nieuwe regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Besluit transportroutes externe veiligheid) die het uitvloeisel worden van het Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.

Nota milieu-veiligheid Apeldoorn

In november 2011 is de Nota milieu-veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.

Onderzoeksresultaten 

Figuur 1 geeft een overzicht van het plangebied in relatie tot de risicobronnen binnen en nabij het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1272-vas1_0005.jpg"

Figuur 1: Overzicht risicobronnen omgeving planlocatie


Stationaire risicobronnen
Nabij de planlocatie zijn drie stationaire risicobronnen gelegen te weten Interlogica met een PGS 15 opslag met gevaarlijke stoffen, een BRZO-bedrijf VDL Weweler en Grolleman Coldstore met een ammoniakkoelinstallatie <1.500 kg. Het bedrijf Interlogica heeft een pr-contour van 20 meter en een invloedsgebied van 320 meter. De andere twee bedrijven hebben geen pr-contour en invloedsgebied buiten de terreingrenzen. Het plangebied ligt zodoende buiten de pr-contour en/of het invloedsgebied van een stationaire risicobron. De stationaire risicobronnen vormen geen belemmering ten aanzien van de planontwikkeling.


Mobiele risicobronnen
Nabij de planlocatie zijn twee mobiele risicobronnen gelegen te weten Rijkswegen A1 en A50. In onderstaande tabel zijn de te hanteren contouren weergegeven.

Risicobron   Pr-contour   PAG   Invloedsgebied   Bebouwingsvrije zone   Afstand tot plangebied  
Rijksweg A1   15 m   30 m   355 m   nvt   ca. 250 m  
Rijksweg A50   0 m   30 m   355 m   nvt   ca. 330 m  


Uit de tabel blijkt dat het plangebied is gelegen buiten de Pr-contour en het Plasbrandaandachtsgebied (PAG). Het plangebied ligt wel in het invloedsgebied van 355 meter. Gezien de ligging van Rijkswegen A1 en A50 op meer dan 200 meter van het plangebied volstaat een 'beperkte' verantwoording van het groepsrisico.


Verantwoording Groepsrisico Rijkswegen A1 en A50
Gezien de ligging binnen het invloedsgebied is gekeken naar:

  • De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg, spoorweg of dat binnenwater;
  • De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg, spoorweg of dat binnenwater een ramp voordoet. Dit is alleen van toepassing op nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten.


De maatgevende scenario´s voor de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid waarbij het plangebied binnen het invloedsgebied van brandbare gassen en toxische vloeistoffen/gassen ligt is een wolkbrandexplosie en een toxische wolk.
Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid ten aanzien van de rijkswegen worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Bij een calamiteit is het verder belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Bij een wolkbrandexplosie scenario is het advies om te vluchten van de risicobron af.


Op basis van de hierboven genoemde overwegingen kan worden geconcludeerd dat er voldoende mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid zijn. Dit betekent dat er geen nadere eisen aan het plan worden gesteld in het kader van het milieuaspect externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid levert geen belemmering op voor de planontwikkeling.

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.

5.1.7 Elektromagnetische velden

De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).

Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.

Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.

Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.

Onderzoeksresultaten

In de nabijheid en deels binnen de planlocatie bevindt zich een bovengrondse hoogspanningslijn. Deze hoogspanningslijn heeft bij een jaargemiddelde stroomsterkte een 0,4 micro-Tesla contour van 22 meter ten westen en oosten van het midden van de mast. Uitgaande van 50% van de maximale stroomsterkte bedraagt de contour respectievelijk 65,5 en 67,5 meter. De beoogde bedrijfswoning waar eventuele kinderen langdurig kunnen verblijven is buiten deze contouren geprojecteerd. De overige beoogde functies binnen de contouren laten een langdurig verblijf van kinderen niet toe. Hierdoor vormt de elektromagnetische straling geen knelpunt voor het plan. Overigens betreft de tweede bedrijfswoning een bestaande situatie. Het geldende bestemmingsplan laat namelijk al een tweede bedrijfswoning toe.

5.1.8 Milieueffectrapportage

Algemeen

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.

Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.

Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Onderzoeksresultaten

De ontwikkeling betreft het uitbreiden van de bestemming Bedrijf. Deze ontwikkeling valt binnen categorie D 11.3 van het Besluit m.e.r., namelijk de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein, maar de drempelwaarden van D11.3, een bedrijventerrein van 75 ha of groter, zal niet worden overschreden. Wel geldt een vergewisplicht. Het bevoegd gezag moet zich ervan vergewissen dat de activiteit daadwerkelijk geen aanzienlijke milieugevolgen kan hebben. In de toelichting van dit bestemmingsplan wordt op de verschillende milieuaspecten ingegaan in de voorgaande paragrafen. Hieruit blijkt dat op basis van de beschikbare gegevens en de kenmerken van de voorgenomen activiteiten op de voorgestelde locatie geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de beschouwde milieuthema's worden verwacht. Het doorlopen van een m.e.r.-(beoordelings)procedure is om deze reden niet aan de orde.

5.2 Waterhuishouding

5.2.1 Algemeen

IJseldijk 51-53 ligt buiten bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is circa 1,75 hectare groot, dit is inclusief de geplande uitbreiding van circa 0,42 ha. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging.

5.2.2 Grondwater

Het gebied ligt ten oosten van het Apeldoorns Kanaal. Het plangebied ligt in de "fluctuatiezone grote rivieren", dit betekend dat hier rekening gehouden moet worden met geringe kwel.

Nabij het perceel staan verschillende peilbuizen uit het grondwatermeetnet van gemeente Apeldoorn. In Peilbuis AP_ECO_PB_003, net ten zuidwesten van het plangebied liggen de hoogste gemeten grondwaterstanden net onder NAP+8.00 m (circa 0,55 m onder maaiveld). De laagste grondwaterstanden liggen rond NAP+6.92 m (circa 1,60 m onder maaiveld). Het maaiveldniveau bij de peilbuis is NAP+8.54 m.
Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend. Het plan dient grondwaterneutraal te worden ontwikkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1272-vas1_0006.png" Grondwaterfluctuatiezones en oppervlaktewater rondom plangebied

5.2.3 Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur

In de directe nabijheid van het plangebied ligt, naast ontwateringgreppels en -sloten, geen oppervlaktewater. De verdere ontwikkeling van het plangebied heeft dan ook geen invloed op het oppervlaktewater. In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft dan ook geen gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.

5.2.4 Afvoer van hemelwater

Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe (stedelijke) ontwikkelingen de afvoer van hemelwater niet op de riolering aan te sluiten. In de Bouwverordening is bepaald dat het hemelwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.


Bij het bepalen van de manier waarop het hemelwater wordt afgevoerd, hanteert de gemeente de Beslisboom voor Hemelwater. Deze beslisboom geeft de volgende voorkeursvolgorde voor het afvoeren van hemelwater:
1. gebruik van hemelwater (in grijswatercircuit of door vegetatiedak);
2. infiltratie in de bodem;
3. afvoer naar oppervlaktewater;
4. afvoer via rioolstelsel.

De materialen die in aanraking komen met het hemelwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van hemelwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het hemelwater afgevoerde vervuilende stoffen.

In het plangebied en de omgeving hiervan ligt geen rioolstelsel voor afvoer van afvalwater of hemelwater. Het hemelwater van het plangebied wordt geïnfiltreerd in de bodem en/of vertraagd afgevoerd via de watergangen. Voor alle ondergrondse infiltratievoorzieningen geldt dat er zandvangen en bladafscheiders worden toegepast.
Voor de ontwikkeling van het onbebouwde gebied geldt dat binnen het plangebied minimaal 86 millimeter neerslag ten opzichte van de aangesloten nieuwe verharding verwerkt moet kunnen worden. Hierbij geldt een bergingseis van minimaal 60 mm ten opzichte van de aangesloten verharding. De afvoersituatie voor hemelwater van de bestaande bebouwing hoeft niet te worden gewijzigd

5.2.5 Afvoer van afvalwater

De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en hemelwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. In (de nabijheid van) het plangebied ligt geen riolering. Het afvalwater van de bestaande bebouwing wordt afgevoerd via een zinkput. Het afvalwater wat vanuit de nieuwe bebouwing wordt afgevoerd mag niet op deze bestaande zinkput worden aangesloten. Het afvalwater dient te worden behandeld in een IBA (individuele behandeling afvalwater) systeem, welke voldoet aan de huidige geldende wet- en regelgeving. Voor de aanleg hiervan is afstemming met gemeente en waterschap vereist. Bij voorkeur wordt ook de bestaande bebouwing op deze, te realiseren, IBA aangesloten.

5.3 Natuurwaarden

5.3.1 Algemeen

Bescherming vindt plaats via de Wet Natuurbescherming (voorheen Flora en Faunawet en Natuurbeschermingswet). Binnen deze wet zijn zowel soort- als gebiedsbescherming geregeld.


De Wet natuurbescherming kent een apart beschermingsregime voor soorten van de Vogelrichtlijn, een apart beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn en een apart beschermingsregime voor andere soorten, die vanuit nationaal oogpunt beschermd worden. Elk van deze beschermingsregimes kent zijn eigen verbodsbepalingen en vereisten voor vrijstelling of ontheffing van de verboden. Alle vogels, in totaal ruim 700 soorten, zijn (beschermd). Daarnaast worden ongeveer 230 overige Europese en nationale soorten beschermd. De verbodsbepalingen richten zich o.a. op het opzettelijk doden en vangen van dieren, beschadigen, wegnemen of vernielen van rust- of voortplantingsplaatsen (nesten) en opzettelijk plukken en vernielen van planten.


De verbodsbepalingen mogen niet overtreden worden, tenzij men een ontheffing kan krijgen (het zogenoemde nee, tenzij-principe'). Om af te mogen wijken van de verbodsbepalingen via een ontheffing of vrijstelling moet aan drie criteria zijn voldaan:

  • Ten eerste mag alleen van de verbodsbepaling afgeweken worden als er geen andere bevredigende oplossing voor de handeling mogelijk is.
  • Ten tweede moet tegenover de afwijking van het verbod een in de wet genoemd belang staan. De wet geeft voor de verschillende beschermingsregimes aan wat die belangen zijn zoals volksgezondheid of openbare veiligheid.
  • Tenslotte mag de ingreep geen afbreuk doen aan de staat van instandhouding van de soort.

Als aan deze drie vereisten voldaan is, kan een ontheffing worden verleend. Voor een aantal handelingen zijn bovendien vrijstellingen mogelijk, bijvoorbeeld in de vorm van een provinciale verordening of een gedragscode.


Tevens is er een zorgplicht. De zorgplicht houdt in dat een ieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. Overtreding van de zorgplicht is niet strafbaar gesteld; de zorgplicht kan wel door toepassing van bestuursdwang worden gehandhaafd.


Naast de soortbescherming wordt de gebiedsbescherming geregeld binnen de Wet natuurbescherming (Natura 2000-gebieden).

5.3.2 Onderzoeksresultaten

Uit de ecologische quick scan Basistoets Natuur van 15 september 2015 (zie bijlage) komt naar voren dat geen strijdigheid optreedt met de natuurwetgeving.

5.4 Cultuurhistorie en archeologie

De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart.

Cultuurhistorie

Op de cultuurhistorische beleidskaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:

  • Hoge attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Gemiddelde attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Lage attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quick-scan naar objecten verplicht. Aanbevolen wordt om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en te versterken.

Het plangebied kent een lage attentiewaarde. Er bevinden zich ter plaatse geen cultuurhistorische objecten. Er is dan ook geen aanleiding voor nader onderzoek.

Archeologie

Op 18 juni 2015 heeft de raad de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. Er zijn drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Op deze terreinen is vastgesteld dat er archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht. De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. IJsseldijk 51-53 ligt volgens de kaart in een gebied met en (middel)hoge verwachtingswaarde.

Echter, in het kader van plannen voor een Regionaal Bedrijventerrein (RBAZ), later bedrijventerrein Ecofactorij II is in de periode 2008-2010 archeologisch vooronderzoek uitgevoerd in het gebied De Biezematen waarbinnen het perceel IJsseldijk 51-53 ligt (zie bijlage). Binnen het betreffende bestemmingsplangebied zijn in dit vooronderzoek 3 verkennende boringen en 5 proefsleuven uitgevoerd. Dit heeft niet geleid tot het aanwijzen van vindplaatsen binnen het plangebied. Op grond van de resultaten van genoemde onderzoeken lijkt het aannemelijk dat de verwachting binnen het gehele bestemmingsplangebied naar laag kan worden bijgesteld. Aldus kan geconcludeerd worden dat het bestemmingsplangebied afdoende is onderzocht en dat de archeologische verwachting zodanig laag is dat voorafgaand aan toekomstige graafwerkzaamheden binnen dit bestemmingsplangebied geen archeologisch onderzoek meer nodig is.

5.5 Financieel-economische uitvoerbaarheid

Er is geen aanleiding voor het vaststellen van een exploitatieplan omdat het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd. Er is   hieromtrent een overeenkomst afgesloten met de ontwikkelende partij waarmee het kostenverhaal anderszins verzekerd is.

6 JURIDISCHE PLANOPZET

6.1 Inleiding

In hoofdstuk 3 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 4 en 5 tonen aan dat deze invulling past binnen beleidskader enuitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 6.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 6.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 6.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.

6.2 Karakter bestemmingsplan

Bestemmingsplan IJsseldijk 53 Klarenbeek is een ontwikkelingsplan, waarin de toekomstige situatie uitgangspunt is voor de wijze van bestemmen.

6.3 Bestemmingen

De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De belangrijkste bestemmingen worden hierna besproken.


Groen - landschapselement

Deze bestemming richt zich op de aanleg, versterking en instandhouding van groenvoorzieningen en ter plaatse voorkomende waardevolle beplanting en landschapselementen. De bestemming is opgenomen ter plaatse van de bestaande en de te realiseren houtwal. Uitsluitend bouwwerken geen gebouw zijnde tot een hoogte van 2 meter zijn toegestaan.

Bedrijf

Ter plekke van het bestaande bedrijfsperceel en de beoogde vergroting daarvan is de bestemming Bedrijf opgenomen. Binnen deze bestemming zijn maximaal twee bedrijfskavels toegstaan. Binnen de gehele bestemming zijn bedrijfsactiviteiten toegestaan die vallen onder milieucategorie 1 en 2 inclusief bijbehorende voorzieningen als groen, verhardingen en ontsluitingen. Ten behoeve van het al aanwezige straal- en spuitbedrijf is een aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - straal- en spuitbedrijf opgenomen. In de regels wordt verwezen naar een Lijst van toegelaten bedrijfstypen. Deze lijst maakt als bijlage deel uit van de regels. De bedrijfsactiviteiten van Cees Effect zijn opgenomen in deze lijst.

Ten opzichte van de basislijst van de VNG is de hier gehanteerde Lijst van toegelaten bedrijfstypen nader ingeperkt. Dit is gebeurd vanwege milieuhygiënische en planologische redenen. Ten eerste zijn er bedrijfstypen die wel op de basislijst van de VNG voorkomen maar die om planologische redenen niet een bedrijfsbestemming krijgen. Het gaat hier om detailhandels- en horecabedrijven, maatschappelijke dienstverlening en bepaalde sport- en recreatieactiviteiten. Omdat deze bedrijfstypen een heel andere uitstraling op de omgeving hebben dan gewone bedrijven worden hiervoor specifieke bestemmingen gebruikt, zoals Detailhandel, Horeca en Maatschappelijk. Ze zijn daarom niet in de Lijst van toegestane bedrijfstypen opgenomen. Ten tweede zijn de bedrijfstypen afgestemd op de omgeving. De locatie ligt in het buitengebied. Algemene beleidslijn is in buitengebied bij recht alleen bestaande bedrijfstypen en bedrijfstypen met enige binding aan het buitengebied toe te staan. Tot slot wordt om milieuhygiënische redenen de opslag van gevaarlijke stoffen hier niet wenselijk geacht en daarom uitgesloten. Ook geluidzoneringsplichtige bedrijven als genoemd in Bijlage 1 onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht en risicovolle inrichtingen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichten zijn uitgesloten, omdat zij niet passen in de omgeving.

Door middel van het bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels kunnen ook bedrijven die niet voorkomen op de Lijst en bedrijven uit een hogere categorie dan bij recht is toegestaan worden toegelaten, mits ze naar aard en invloed op hun omgeving vergelijkbaar zijn met de bij recht toegestane bedrijven. Bij de toetsing kan worden bezien of de benodigde hinderbeperkende maatregelen mogelijk zijn (bijvoorbeeld in de vorm van nieuwe technieken). Criterium voor het afwijken is in dit geval dat de hinder die resulteert na het nemen van maatregelen niet groter is dan van de ter plekke wel bij recht toegelaten bedrijven zou kunnen worden verwacht.

Er worden, conform het geldend recht, twee bedrijfswoningen toegestaan. Op de plankaart zijn daarvoor twee aanduidingsvlakken opgenomen. Voor de nog te bouwen bedrijfswoning is een voorwaardelijke verplichting tot het treffen van geluidwerende voorzieningen opgenomen welke verzekert dat er geen onvoldoende woonklimaat wordt gecreerd. De geluidwerende afscherming kan in de vorm van een wand, op zichzelf staand of als onderdeel van een gebouw.

Om de aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing in de vorm van een houtwal te verzekeren is een voorwaardelijke verplichting opgenomen welke regelt dat het deel van het bedrijfsbestemmingsvlak met de aanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting' uitsluitend als zodanig gebruikt mag worden als de houtwal aanwezig en ingericht is volgens de beplantingstekening welke als bijlage deel uitmaakt van de regels. Het college krijgt de bevoegdheid af te wijken van deze verplichting onder de voorwaarde dat de zuidelijke en oostelijke groenstroken over de volle breedte aan beide zijden begrensd worden door een bedijvenbestemming. Zo'n situatie kan zich dus pas voordoen als de aangrenzende agrarische gronden worden omgezet naar bedrijventerrein.

Direct aan de oostzijde van het plangebied ligt een kavel met een woonbestemming. Er is geen woning aanwezig. Ten behoeve van een zorgvuldige afstemming tot die kavel is een voorwaardelijke verplichting opgenomen tot plaatsing en instandhouding van een geluidwerende voorziening aan de oostgrens van het plangebied. Deze verplichting geldt uitsluitend als voor de woonkavel een onherroepelijke omgevingsvergunning aanwezig is tot oprichten van een woning.

Ter borging van voldoende parkeergelegenheid op eigen kavel zijn regels opgenomen in de vorm van een kwalitatieve verplichting. Dit houdt in dat een gebruik van het nieuwe deel van de bedrijfskavel als zodanig alleen is toegestaan als er voldoende parkeergelegnheid aanwezig is. Basisnorm hierbij is de in de gemeentelijke Parkeernota opgenomen norm van 0,8 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo. Het college krijgt onder voorwaarden de bevoegdheid af te wijken van de parkeernorm. Afwijken van de parkeernorm kan onder andere als deze door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit. Daarvan zou sprake kunnen zijn bij bedrijfseconomische belangen en/of specifieke bedrijfsomstandigheden op grond waarvan een lager aantal parkeerplaatsen volstaat.

Binnen het op de plankaart opgenomen bouwvlak mogen gebouwen worden opgericht met een hoopgte van maximaal 12 meter. Er geldt een bebouwingspercentage van deels 65 procent en deels 40 procent.

Leiding - Hoogspanningsverbinding

De bovengrondse hoogspanningsleiding die in het plangebied voorkomt, is van de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' voorzien. Op gronden met deze bestemming mogen alleen bouwwerken ten dienste van de hoogspanningsverbinding worden gebouwd. Andere gebouwen zijn, mits passend binnen de andere bestemming, uitsluitend toegestaan door middel van het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels. Afwijken is alleen mogelijk wanneer vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen. Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden geldt een omgevingsvergunningvereiste voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.


Bevoegd gezag

Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.

6.4 Algemene regels en overgangs- en slotregels

6.4.1 Algemene regels

In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 8 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 8.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.

Lid 8.2 bevat de afdekbepaling. Hier is bepaald dat, wanneer in het plan een maximale goothoogte is aangegeven, het gebouw vanaf de aangegeven goothoogte dient te worden afgedekt met een kap. Deze bepaling impliceert dat een -al dan niet gedeeltelijke- platte afdekking is toegestaan, mits dat platte dak niet hoger is dan de op dat punt geldende maximaal toegelaten bouwhoogte.

In artikel 9 staan de algemene gebruiksregels. In lid 9.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In lid 9.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Deze strafbaarstelling is noodzakelijk voor vormen van gebruik die onwenselijk zijn en waarvoor het bestemmingsplan dus niet de mogelijkheid biedt daarvoor een omgevingsvergunning te verlenen; de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is derhalve niet van toepassing.

In artikel 13 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 14 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.

Bijzondere bomen

Met de gebiedsaanduiding 'Overige zone - bijzondere boom' worden de vijf ingepaste bijzondere bomen beschermd. De regel voor bijzondere bomen is opgenomen voor de bomen die door het bevoegd gezag als bijzondere boom zijn aangewezen. Bijzondere bomen vinden hun voornaamste bescherming in de Algemene Plaatselijke Verordening. In het bestemmingsplan is in artikel 10 een aanvullende regeling opgenomen. De bijzondere bomen zijn met een gebied)aanduiding op de plankaart aangegeven. In de regels is bepaald dat, daar waar de aanduiding 'bijzondere boom' voorkomt, de afstand van bebouwing tot het hart van de boom ten minste 10 meter dient te bedragen. Onder voorwaarden kan het bevoegd gezag afwijken van de bouwregels voor het verkleinen van deze afstand tot 5 meter. Ter verdere bescherming van de bomen is een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden binnen een afstand van 5 meter uit het hart van de bijzondere boom slechts toegestaan indien een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is verleend.

6.4.2 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.

7 INSPRAAK EN OVERLEG

Op 17 oktober 2017 is het inrichtingsplan door de initiatiefnemer gepresenteerd aan belangstellenden, waaronder een aantal omwonenden.

Het ontwerpbestemmingsplan is voorgelegd aan de provincie Gelderland. Opgemerkt is dat het plan verder in procedure gebracht kan worden.