Plan: | Lierdererf 54 Lieren |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.bp1267-vas1 |
behorende bij het bestemmingsplan Lierdererf 54 Lieren
De eigenaar van het perceel Lierdererf 54 te Lieren heeft een verzoek ingediend voor de bouw van één woning op dit perceel. Op grond van het geldend bestemmingsplan is dit niet mogelijk. Om medewerking te kunnen verlenen moet het bestemmingsplan worden aangepast. Dit bestemmingsplan voorziet dan ook in de planologische regeling waarmee de bouw van de woning mogelijk wordt gemaakt.
Het plangebied betreft het perceel Lierdererf 54. Het is kadastraal bekend onder gemeente Apeldoorn, Beekbergen 01, sectie M, nummers 2994 en 2995. De begrenzing van het plangebied bestaat in het noorden uit de woonpercelen Lierdererf 60 t/m 66. In het oosten en zuiden wordt de begrenzing gevormd door de percelen Tullekensmolenweg 113a, 113b en 115. De westelijke grens van het plangebied is het Lierdererf. De onderstaande figuur geeft een globaal beeld van de planbegrenzing. De exacte begrenzing van het plangebied is weergegeven op de bestemmingsplankaart.
Figuur: luchtfoto met rood omlijnd de globale begrenzing van het plangebied
Het plangebied ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan “Beekbergen en Lieren” (vastgesteld op 16 februari 2012) en heeft in het geheel de bestemming “Gemengd”. De grond met deze bestemming is onder andere bestemd voor woningen, waaronder begrepen begeleid wonen, kantoren en/of zakelijke dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen.
Ter plaatse van het plangebied is geen bouwvlak op de plankaart opgenomen. De bouw van de woning past daarmee niet in het geldende bestemmingsplan.
Figuur: uitsnede plankaart geldende bestemmingsplan, met het plangebied rood omlijnd aangegeven
In het tweede hoofdstuk wordt ingegaan op de relevante geldende beleidskaders. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 de bestaande situatie beschreven voordat in hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het plan zelf. In Hoofdstuk 5 wordt de uitvoerbaarheid van het plan nader onderbouwd. In hoofdstuk 6 wordt de juridische planopzet nader toegelicht. Tot slot wordt ingegaan op de wijze van inspraak en (voor)overleg.
Kenmerkend voor Lieren is het ontbreken van een centrale kern. Het dorp is gegroeid langs een paar verbindingswegen (lintbebouwing) waarvan de Tullekensmolenweg een belangrijke is. De ruimte tussen die wegen is nauwelijks opgevuld waardoor het dorp nog een sterk landelijk karakter heeft met veel lucht en ruimte. Wel is van buiten naar binnen toe sprake van een geleidelijke overgang naar een dichtere bebouwing met kleinere woningen.
Het Lierdererf is een uitbreiding van het dorp uit de jaren '90 van vorige eeuw. Achter de bestaande lintbebouwing langs de Tullekensmolenweg is een nieuwe weg aangelegd die op 3 plekken is verbonden met de bestaande wegen. Aan de oostzijde is dat de Lierderstraat en in het westen de Veldbrugweg. Aan de zuidzijde ligt een verbinding met de Tullekensmolenweg. Aan het Lierdererf liggen alleen woningen. Bedrijvigheid en gemengde bestemmingen liggen in andere delen van het dorp.
Figuur: foto van bestaande bebouwing in het plangebied
Lieren heeft geen duidelijke groenstructuur in het openbare gebied. Het groene beeld komt vooral van het particuliere groen in de tuinen. Het Lierdererf ontsluit een woonbuurt en is daarom geen drukke weg. Parkeren gebeurt in de huidige situatie deels op eigen terrein en deels langs de straat.
Dit hoofdstuk geeft de ruimtelijke opzet van het plangebied.
Aan het Lierdererf wordt een woning toegevoegd in de bestaande structuur. Het perceel van Tullekensmolenweg nummer 113 A en B is relatief diep. Op het achterste deel van het perceel staat een voormalige smederij. Dit gebouw is nu in gebruik als bijgebouw en heeft een eigen adres; Lierdererf 54. Op de plek van de smederij komt nu een woning te staan.
De stedebouwkundige structuur van dit wegdeel is wat rommelig, doordat het een intermediair vormt tussen de structuur van de Tullekensmolenweg (lintbebouwing, georiënteerd op de Tullekensmolenweg) en de structuur van het Lierdererf met voornamelijk geschakelde woningen. Aan het korte verbindende deel van het Lierdererf staan 2 woningen (nrs. 44 en 46, geschakeld) die georiënteerd zijn op het stukje weg. Door daar tegenover ook een woning te bouwen die zich oriënteert op dit stuk weg, ontstaat meer samenhang.
De positie van de nieuwe woning is afgestemd op de positie van de omliggende bebouwing en de ligging ten opzichte van het bebouwingslint langs de Tullekensmolenweg. Dit betekent dat de voorgevel van de nieuwe woning min of meer ligt in de lijn van de zijgevel van Lierdererf 60. De bouwwijze is één bouwlaag met kap.
Infrastructurele ingrepen voor de planontwikkeling zijn niet nodig. In de toekomstige situatie wordt het plangebied ook ontsloten op het Lierdererf. Op grond van de Parkeernota moeten minimaal twee parkeerplaatsen op eigen erf worden gerealiseerd. Dit is opgenomen in de regels van het bestemmingsplan. Bezoekers daarnaast kunnen gebruik maken van de bestaande parkeerruimte in de directe omgeving.
De onderstaande figuur geeft een suggestie van de mogelijk toekomstige inrichting. Hoe het bouwplan er uiteindelijk uit komt te zien, hangt af van de omgevingsvergunningaanvraag die op basis van dit bestemmingsplan kan worden ingediend.
figuur: inrichtingssuggestie nieuwbouw (bron: WRS architecten)
In dit hoofdstuk wordt het beleidskader behandeld. Aan de orde komt het meest relevant geachte integraal ruimtelijke beleid op provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Overige relevante sectorale beleidskaders en wetgeving worden in hoofdstuk 5 genoemd
In 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. In deze structuurvisie geeft het kabinet aan waar het naar streeft: Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. In de structuurvisie formuleert het kabinet zijn ambities voor 2040. In de structuurvisie is de zogenaamde ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ geïntroduceerd. De ladder beoogt zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. Het bewerkstelligt de nadrukkelijke motivering en afweging van een nieuwe stedelijke ontwikkeling met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een plangebied en de omgeving daarvan en met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte. Het toetsingskader vormt artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), waarin de volgende voorwaarden zijn vastgelegd:
Toets plan
Het planinitiatief voorziet in de toevoeging van één nieuwe woning in bestaand bebouwd gebied. Volgens vaste jurisprudentie wordt een dergelijke kleinschalige ontwikkeling niet gezien als stedelijke ontwikkeling. Het planinitiatief is echter wel getoetst aan de duurzaamheidsladder.
In de dorpen is blijkens de 'Actualisatie woningbouwprogrammering' (vastgesteld 5 maart 2015) op dit moment over het algemeen behoefte aan goedkopere woningen. Niet elke woonlocatie leent zich hier echter voor. Het plangebied Lierdererf leent zich vanwege de omvang en vanuit stedenbouwkundig oogpunt gewenste bouwtypologie in verband met de ligging achter het lint aan de Tullekensmolenweg niet voor een ander woningtyype dan vrijstaand. Hiermee wordt echter ook in een behoefte voorzien doordat een mogelijkheid voor doorstroming naar een centrum-dorps woonmilieu wordt gecreëerd. De regionale afstemming vindt plaats in het kader van het provinciale Kwalitatief Woonprogramma (zie paragraaf 4.6). De kwantitatieve en kwalitatieve analyse en uitkomsten van Actualisering woningbouwprogrammering wordt hierbij gebruikt als Apeldoornse inzet. Naast deze regionale afstemming van het woonprogramma vindt de ontwikkeling plaats binnn bestaand stedelijk/bebouwd gebied. Hiermee wordt het spoor van de ladder gevolgd.
Op 9 juli 2014 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Gelderland kiest er in de Omgevingsvisie voor om bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven vanuit twee hoofddoelen. Het eerste doel is het vergroten van de concurrentiekracht van Gelderland door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur. Het tweede doel is het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. De provinciale hoofddoelen zijn vertaald in provinciale ambities, die zijn onderverdeeld in thema's. Onder het thema Dynamisch Gelderland staan de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit. De vitaliteit van kleine kernen en dorpen is hierbij van belang.
De planontwikkeling draagt bij aan de vitaliteit van het dorp Lieren, omdat het bijdraagt aan de doorstroming in het dorp. Verder maakt het plangebied deel uit van de zone 'Intrekgebieden'. De provincie en haar partners streven ernaar het grondwater als bron voor de drinkwatervoorziening te beschermen. De provincie heeft een zorgplicht voor een duurzame openbare drinkwatervoorziening. Voor een effectieve en duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening maakt de provincie gebruik van regelgeving en vergunningverlening: verbodsbepalingen en regelgeving voor activiteiten en inrichtingen in intrekgebieden.
Toets plan
Dit plan voorziet niet in activiteiten en inrichtingen die direct van invloed zijn op de drinkwatervoorziening. De omgevingsvisie biedt verder geen aandachtspunten voor de planontwikkeling.
Op 24 september 2014 hebben Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. De verordening ziet erop toe dat het beleid uit de Omgevingsvisie Gelderland operationeel wordt.
Voor de woonfunctie geldt dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts zijn toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten (verder: GS) vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door GS vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.
Voor het intrekgebied geldt een verbod op de winning van fossiele energie (artikel 2.6.3.1).
Toets plan
Het plangebied ligt binnen bestaand bebouwd gebied. Het Kwalitatief Woonprogramma heeft zijn beslag gekregen in de gemeentelijke woningbouwprogrammering. Binnen die programmering past de nieuwe woning waarin dit plan voorziet. Zie ook paragraaf 4.6. Er is geen sprake van de winning van fossiele energie.
Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is één structuurvisie voor zowel stad als land.
De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. In de structuurvisie kiest de gemeente er voor om daarop niet te reageren met een dichtgetimmerd plan, maar door zoveel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare. Daarmee krijgt Apeldoorn de ruimte zich te ontwikkelen. De gemeente nodigt daarom iedereen uit die een bijdrage kan leveren aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige Apeldoorners. Ruimte bieden is niet vrijblijvend, de ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente. In het concept 'Apeldoorn Buitenstad' komen die kwaliteiten samen. Apeldoorn is zowel stad als groot dorp en biedt de leefkwaliteit van beide.
Het woonmilieu in het landelijk gebied, met daarin de dorpen, onderscheidt zich volgens de visie duidelijk van het stedelijk gebied. In het raadskader voor de programmering is aparte aandacht voor de dorpen. ‘Ruimte voor de dorpen’ is het uitgangspunt:
Toets plan
De structuurvisie biedt een basis voor de planontwikkeling, omdat binnen de dorpsgrenzen wordt bijgedragen aan een versterking van het woonmilieu en woonprogramma.
Medio 2009 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Beekbergen en Lieren 2020 vastgesteld. Met de structuurvisie is het ruimtelijke beleid voor de komende jaren voor beide dorpen vastgelegd. Belangrijkste thema's zijn de woningbouwontwikkeling, het voorzieningenniveau (zorg, welzijn en recreatief) en de herinrichting van de Oude Beek en omliggend beekdal. Uit de de visiekaart opgenomen is af te leiden dat het plangebied valt binnen het gebied 'Kernen'. De woningbouwopgave voor de kernen wordt grotendeels gerealiseerd op uitbreidingslocaties. In de kernen zelf is ruimte voor kleinschalige invullingen door bijvoorbeeld functieverandering van bedrijfsbebouwing, door een enkele invulling in linten, door kleinschalige invullingen in Oosterhuizen en door functieverandering in het buitengebied.
Toets plan
De planontwikkeling vindt plaats binnen de kern van Lieren, waarbij sprake is van een functieverandering van een voormalig bedrijfsgebouw. Hierbij wordt voorzien in de realisatie van één woning. Dit sluit aan bij uitgangspunten voor woningbouw in de kernen zoals verwoord in de structuurvisie.
In november 2012 heeft de gemeenteraad het Woningbouwprogramma 2010-2029 vastgesteld. Geconstateerd wordt dat de woningmarkt in rap tempo is veranderd, dat er minder vraag naar woningen zal zijn dan was voorzien en dat aanbod en vraag niet meer in evenwicht zijn. Daarom zijn alle woningbouwplannen bekeken en zijn keuzes gemaakt: welke projecten worden uitgevoerd, welke projecten vervallen, welke projecten worden later uitgevoerd en welke projecten krijgen een andere opzet. Wanneer zich nieuwe kansen aandienen moet eerst kwantitatieve en kwalitatieve ruimte in het woningbouwprogramma worden gecreëerd. Daardoor wordt de programmering steeds op basis van actuele marktontwikkelingen en op basis van wijzigende verwachtingen over de toekomst bijgestuurd: het adaptief programmeren.
Begin 2010 is mede vanuit het provinciaal Kwalitatief Woonprogramma 3 (KWP3) een traject gestart om het woonprogramma kwantitatief en kwalitatief binnenregionaal te verdelen over de gemeenten. Dit traject moet in 2015 leiden tot een regionaal woninbouwprogramma met het KWP3 als richtpunt.
Voor de dorpen is in het raadsbesluit van 2012 bepaald hoeveel woningen per woningbouwlocatie nog gebouwd kunnen worden en zijn 15 woningen per jaar beschikbaar gesteld voor kleinschalige woningbouwinitiatieven. Het uitvoeringsbesluit van het college voor deze 15 woningen is opgenomen in de notitie 'Wonen in het landelijk gebied' uit 2014. Bij de toetsing van kleinschalige woningbouwinitiatieven ligt de nadruk op de ruimtelijke inpasbaarheid van het initiatief.
Toets plan
Dit bestemmingsplan voegt één woning toe. In het woningbouwprogramma is ruimte opgenomen voor kleinschalige initiatieven; initiatieven met (netto) minder dan 5 woningen. De woning die dit plan mogelijk maakt, past binnen die ruimte. Het project is tevens ruimtelijk inpasbaar, wat is onderbouwd in dit bestemmingsplan.
Beeldkwaliteitsplan
Artikel 12a van de Woningwet verplicht alle gemeenten om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing. Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juli 2004 de kadernota 'Over welstand geschreven' vastgesteld. De nota geeft de kaders voor het welstandsbeleid. Hiermee worden bouwplannen getoetst aan redelijke eisen van welstand, om de fraaie leefomgeving in de stad te behouden en te versterken.
Voor Beekbergen en Lieren is gebiedsgericht welstandsbeleid gemaakt in de vorm van een beeldkwaliteitsplan. Het is gericht op de ontwikkelingen die in het gebied gaan plaatsvinden en heeft als uitgangspunt het faciliteren, stimuleren en prikkelen van kwaliteit door het scheppen van goede voorwaarden.
Klein Apeldoorns dorpenkookboek
De dorpen zijn nooit af. Er wordt gebouwd, de openbare ruimte verandert en functies wijzigen. Met elke ingreep verandert het dorp. Bewoners, ondernemers, instellingen en overheid werken allemaal aan onze dorpen, ieder met zijn eigen middelen. Maar hoe kunnen we samen ondanks al die ontwikkelingen toch de specifieke eigenheid van een dorp behouden? Op deze vraag geeft het dorpenkookboek op een laagdrempelige en enthousiasmerende wijze antwoord.
In het 'Klein Apeldoorns Dorpen Kookboek' is de ambitie vertaald hoe Apeldoorn de dorpen verder wil ontwikkelen op een wijze die de eigenheid van de dorpen respecteert. Om de regeldruk te beperken en de eigen verantwoordelijkheid te stimuleren is de ambitie vertaald in een Handreiking Ruimtelijke Kwaliteit.
Toets plan
De bouwaanvraag wordt getoetst aan het welstandsbeleid. Het welstandsbeleid vormt voor dit bestemmingsplan geen concrete aanknopingspunten.
In juni 2014 heeft de gemeenteraad de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' vastgesteld. In het gemeentelijke woningbouwprogramma is nog maar beperkt ruimte voor nieuwe woningbouwinitiatieven, terwijl een deel van de beschikbare ruimte in het woningbouwprogramma is ingevuld met plannen waarvoor al meer dan een paar jaar een vastgesteld bestemmingsplan aanwezig is maar die niet tot uitvoering komen. Om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen en om alleen nog ruimte te bieden aan initiatieven die ook echt worden uitgevoerd, geldt op grond van de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' nu een realisatietermijn voor nieuwe woningbouwinitiatieven die in principe drie jaar bedraagt. Die termijn gaat lopen vanaf het moment dat het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Ter uitvoering van de beleidsnotitie wordt in ieder bestemmingsplan dat de bouw van nieuwe woningen mogelijk maakt een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Daarmee kunnen burgemeester en wethouders het bestemmingsplan wijzigen door de bouwmogelijkheden voor nieuwe woningen te verwijderen als na de termijn de betreffende woningen niet zijn gerealiseerd en ook nog niet in aanbouw zijn. De programmatische ruimte die daardoor vrij komt, kan vervolgens worden aangewend voor een andere woningbouwontwikkeling. Voordat een bestemmingsplan voor een woningbouwontwikkeling in procedure wordt gebracht, wordt deze termijn ook privaatrechtelijk overeengekomen tussen initiatiefnemer en gemeente.
Toets plan
In dit bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die voldoet aan de in het beleid genoemde wijzigingsvoorwaarde.
Doel van dit bestemmingsplan is om een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied mogelijk te maken. Daarbij volstaat het niet om uitsluitend een nieuwe bestemming vast te leggen voor het gebied. Bij het opstellen van het bestemmingsplan moet ook aangetoond worden dat de nieuwe bestemming daadwerkelijk gerealiseerd kan worden. In dit hoofdstuk komen die zaken aan de orde welke een rol spelen bij de uitvoerbaarheid van het plan. Achtereenvolgens komen aan de orde: milieuaspecten, waterhuishouding, natuurwaarden, archeologie, cultuurhistorie en de financieel-economische uitvoerbaarheid.
Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In deze paragraaf worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een deel gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.
Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging. Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.
Onderzoeksresultaten bodem
Voor de planontwikkeling is een verkennend bodmeonderzoek uitgevoerd (Verkennend bodemonderzoek Lierdererf 54, Hunneman milieu-advies, 150224/dh/lvh, mei 2015). Dit onderzoek is als bijlage toegevoegd. Uit het bodemonderzoek blijkt dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. De actuele bodemkwaliteit is afdoende vastgelegd en er bestaan geen milieuhygiënische bezwaren voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging, sloop en nieuwbouw op de locatie.
Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat richtafstanden ten opzichte van milieugevoelige functies voor reeks van milieubelastende activiteiten. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype:
De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
Binnen gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzoeksresultaten milieuzonering
Het plangebied betreft gemengd gebied aangezien in de directe omgeving verschillende bestemmingen aanwezig zijn. Aangezien alleen een milieugevoelige functie mogelijk wordt gemaakt, is alleen inwaartse zonering relevant. De figuur hieronder bevat een overzicht van bedrijven en instellingen binnen het onderzoeksgebied (50 à 100 meter rond het plangebied).
* uitgaande van een correctie voor gemengd gebied
**voor het aspect gevaar kan geen correctie voor gemengd gebied worden toegepast; de planologisch vastgelegde risicocontour heeft geen overlap met het plangebied.
Figuur: overzicht bedrijven en instelling binnen onderzoeksgebied
Op de aangrenzende percelen aan de Tullekensmolenweg is op dit monet geen sprake van bedrijfsactiviteiten. Op grond van de geldende bestemming Gemengd zijn echter wel milieubelastende activiteiten zoals een kantoor toegestaan. Voor milieubelastende activiteiten op deze percelen zijn de woningen op die percelen maatgevend voor de milieubelasting. Derhalve niet de nieuwe woning in het plangebied.
Geconcludeerd wordt dat het plangebied buiten de milieuzones van omliggende bedrijven en instellingen ligt. Zodoende vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor het plan.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) moet met drie geluidsbronnen rekening worden gehouden bij vaststelling van bestemmingsplannen: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Voor het plangebied is alleen wegverkeerslawaai relevant.
Onderzoeksresultaten geluidhinder
Het plangebied ligt buiten de geluidzones van geluidgezoneerde wegen, maar binnen het invloedsgebied van de Tullekensmolenweg en het Lierdererf. De Wet geluidhinder is niet van toepassing en geeft geen onderzoeksplicht. Gelet op de maximum snelheid, de intensiteiten over deze 30 km/uur wegen, de afgeschermde ligging van de woning tot de Tullekensmolenweg en de afstand van de beoogde woning tot de wegas is de geluidbelasting lager dan 53 dB. Zodoende is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Het plan heeft een dusdanig geringe verkeerstoename tot gevolg dat deze verkeertoename niet leidt tot een onaanvaardbare situatie.
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit
Het bestemmingsplan beoogt de ontwikkeling van een woning. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Hierdoor is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Onderzoeksresultaten externe veiligheid
Voor de panontwikkeling is een tweetal risicobronnen relevant. Op circa 250 meter van het plangebied ligt een LPG tankstation (Dorpstraat 189). Daarnaast ligt het plangebied nabij de vuurwerkopslag en -verkoop aan Tullekensmolenweg 94. Het invloedsgebied van het tankstation bedraagt 150 meter. Het plangebied bevindt zich buiten dit invloedsgebied. Het transport van LPG over de Zwarte Bergweg of Tullekensmolenweg is niet relevant en vormt geen significant risico voor het plan. Het invloedsgebied van de vuurwerkopslag is planologisch vastgelegd en ligt eveneens buiten het plangebied. Hiermee vormt ook deze activiteit geen knelpunt.
De commandant van de veiligheidsregio dient te adviseren over de mogelijkheden voor het voorbereiden op en bestrijden van een ramp en de zelfredzaamheid van personen. Gezien de afwezigheid van een groepsrisico zal dit advies niet leiden tot ruimtelijke aanpassingen.
De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).
Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.
Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.
Onderzoeksresultaten elektromagnetische velden
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen en/of zendmast.
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht.
Onderzoeksresultaten milieueffectrapportage
Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De resultaten daarvan zijn beschreven in de paragrafen 5.1.1 tot en met 5.1.7. Daaruit kan worden geconcludeerd dat kan worden uitgesloten dat het bestemmingsplan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en ook is het niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 530 m². Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone of zoekgebied voor waterberging.
Ter hoogte van de kruising van de Molenvaart met de Lierderstraat bevindt zich een peilbuis uit het gemeentelijk grondwatermeetnet. Sinds een jaar worden hier de grondwaterstanden geregistreerd. De grondwaterstand bevond zich in deze periode op circa 2 tot 3 meter beneden maaiveld.
In en om het plangebied is geen grondwateroverlast bekend. Door de ontwikkeling ontstaat geen nadelig effect op de grondwaterstand. Hierdoor wordt het plan grondwaterneutraal ontwikkeld.
Er komt in het plangebied of direct daaraan grenzend geen oppervlaktewater voor. Door dit plan ontstaat ook geen oppervlaktewater. In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft daarom geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.
Het gemeentelijk beleid richt zich bij nieuwe ontwikkelingen op de afkoppeling van hemelwater. Dit betekent dat het hemelwater niet op de riolering mag aansluiten. Voor het buitengebied van Apeldoorn geldt een verbod op de afvoer van hemelwater naar de vuilwaterriolering. In de gemeentelijke regelgeving is bepaald dat het hemelwater afkomstig van daken en verharding in de bodem moet worden geïnfiltreerd middels een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein. Zonodig kunnen hiervoor voorzieningen worden aangebracht in de vorm van een grindkoffer of ondergrondse voorziening.
De materialen die in aanraking komen met het hemelwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van hemelwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het hemelwater afgevoerde vervuilende stoffen
De nieuwe woning moet worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en hemelwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op de riolering. De riolering heeft voldoende capaciteit voor deze extra afvoer van afvalwater.
Het plan omvat minder dan 10 woningen dan wel 1.500 m² extra verhard oppervlak. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen water van het hoogste ecologische niveau (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien wordt niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan voor de watertoets een postzegelplan als bedoeld in de richtlijn 'Watertoetsprocedure voor postzegelplannen' van het Waterschap Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven in deze waterparagraaf. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden. Om deze reden is geen vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening met het waterschap gevoerd .
Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet en de Boswet.
Soortbescherming
Op grond van de Flora- en faunawet (verder: Ffw) is iedere handeling verboden die schade kan toebrengen aan de op grond van de wet beschermde planten en dieren en/of hun leefgebied. De wet kent een algemene zorgplicht, omvat daarnaast een reeks van verbodsbepalingen en heeft een groot aantal soorten (verdeeld over verschillende categorieën) als beschermd aangewezen.
De zorgplicht houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten en hun leefomgeving. Het gevolg is onder andere dat iedereen die redelijkerwijs weet of kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor beschermde dier- of plantensoorten worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten, dan wel naar redelijkheid alle maatregelen te nemen om die gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
Om de instandhouding van de wettelijk beschermde soorten te waarborgen, moeten negatieve effecten op de instandhouding van soorten voorkomen worden. Een aantal voor planten en dieren schadelijke handelingen zijn op grond van de Flora- en faunawet verboden. Hiervoor zijn van belang de artikelen 8 t/m 12 Ffw waarin onder andere de vernieling en beschadiging van beschermde planten en het doden, verwonden, vangen, verontrusten en verstoren van diersoorten en hun verblijfplaatsen is verboden.
Op grond van artikel 75 Ffw kunnen ontheffingen van de verboden worden verleend. Welke voorwaarden verbonden zijn aan de ontheffing of vrijstelling hangt af van de dier- of plantensoorten die voorkomen. Voor verstoring van vogels en vogelnesten door ruimtelijke ontwikkelingen kan geen ontheffing worden verleend. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. Dat zijn: bescherming van flora en fauna, veiligheid van het luchtverkeer, volksgezondheid en openbare veiligheid. Van een (beperkt) aantal vogels is de nestplaats jaarrond beschermd. Voor de overige vogelsoorten geldt dat verstoring van broedende exemplaren is verboden. Buiten het broedseizoen mogen de nestplaatsen, zonder ontheffing, worden verstoord. Daarbij geldt geen standaardperiode voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum. De meeste vogels broeden tussen medio maart en medio juli.
Gebiedsbescherming
Naast de soortbescherming wordt de gebiedsbescherming geregeld binnen de Natuurbeschermingswet (in de Natura 2000-gebieden) en binnen de Ecologische Hoofdstructuur. Bescherming van bos is aan de orde als bestemmingen van bestaand bos worden gewijzigd.
Het plangebied ligt niet binnen de grenzen van een beschermd gebied. Het dichtstbijzijnde beschermde gebied (EHS) ligt op meer dan 350 meter afstand van het plangebied. Gezien de afstand, de centrale ligging in het dorp en tussenliggende elementen (bebouwing en wegen), zijn geen negatieve effecten te verwachten op dit beschermde gebied.
In het kader van de soortenbescherming is voor de planontwikkeling een basistoets natuurwaarden uitgevoerd (Basistoets natuurwaarden Lierdererf 54, gemeente Apeldoorn, 18 augustus 2015). Dit onderzoek is als bijlage toegevoegd. Het onderzoek bevat resultaten van een bureauonderzoek en een veldstudie. Hieruit blijkt dat slechts onder de pannen mogelijkheden aanwezig leken te zijn voor de huismus. Door optillen van een flink aantal pannen aan beide zijden van het dak werd duidelijk dat zich hier niets bevond tijdens het veldbezoek. Geconcludeerd wordt dat geen belemmeringen bestaan voor de geplande ingreep.
Dit laat onverlet dat de zorgplicht vanuit de Flora- en faunawet altijd van kracht blijft. Wanneer de werkzaamheden binnen het broedseizoen (ongeveer 15 maart - 15 juli) worden uitgevoerd is het mogelijk dat broedvogels worden verstoord. Voor het verstoren van broedvogels kan geen ontheffing worden verkregen.
De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart.
Cultuurhistorische beleidskaart
Op de cultuurhistorische beleidskaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:
Het plangebied kent een hoge attentiewaarde. Deze waarde wordt ontleent aan de lintbebouwing van de Tullekensmolenweg.
Cultuurhistorische analyse
Kenmerkend voor Lieren is het ontbreken van een centrale kern. Het dorp is gegroeid langs een paar verbindingswegen (lintbebouwing) waarvan de Tullekensmolenweg een belangrijke is. De ruimte tussen die verbindingswegen is nauwelijks opgevuld, waardoor het dorp nog een sterk landelijk karakter heeft met veel lucht en ruimte. Wel is van buiten naar binnen toe sprake van een geleidelijke overgang naar een dichtere bebouwing met kleinere woningen.
Het plangebied ligt in de ruimte tussen twee verbindingswegen, achter het lint van de Tullenkensmolenweg op de hoek met het Lierdererf. Dit vraagt een bouwvolume en positionering die niet in het oog zullen springen vanaf de Tullekensmolenweg. Daarom ligt de voorgevelrooilijn niet te dicht op het Lierdererf en is de bouwmassa bepaald op één bouwlaag met kap. Hierdoor is de nieuwbouw minder nadrukkelijk aanwezig vanaf de Tullekensmolenweg. De cultuurhistorische eigenheid van het gebied wordt met de bouwmassa en de positionering van het gebouw gewaardeerd.
In het plangebied, of binnen de invloedssfeer daarvan, zijn verder geen cultuurhistorische waarden aanwezig waarmee in de planvorming rekening gehouden moet worden.
Op 18 juni 2015 heeft de raad de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. Er zijn drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Op deze terreinen is vastgesteld dat er archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht. De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden.
Volgens de gemeentelijke Archeologische beleidskaart geldt voor het plangebied een specifieke archeologische waarde (beleidscategorie 3) en is archeologisch onderzoek verplicht. Daarom is een bureau- en verkennend booronderzoek uitgevoerd (Archeodienst, Bureau- en inventaiserend veldonderzoek verkennende fase Lierdererf 54, 28 juli 2015 ). Dit onderzoek is als bijlage toegevoegd.
In het onderzoek is de archeologische verwachting in het plangebied nader uitgewerkt op basis van een bureastudie en enkele boringen. Op basis van de afwezigheid van de oorspronkelijke (podzol)bodem is de middelhoge verwachting voor vuursteenvindplaatsen uit het Laat-Paleolithicum –Mesolithicum naar laag bijgesteld. Ter plaatse van intacte bodemprofielen blijft de verwachting voor nederzettingsresten uit het Neolithicum –Late-Middeleeuwen (tot in de 13e eeuw) gehandhaafd. Ter plaatse van en direct rondom de huidige bebouwing is de bodem tot in de C-horizont verstoord en is de verwachting voor nederzettingsresten uit deze periode naar laag bijgesteld.
Op basis van het onderzoek is voor een klein deel van het plangebied een planologische regeling nodig. Daarom is de aanduiding 'overige zone - specifieke archeologische verwachting' opgenomen in het bestemmingsplan. Bij een aanvraag om omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan dieper dan 0,50 m onder het maaiveld met een oppervlakte van meer dan 100 m2, is nader onderzoek nodig. Het bouwvlak, een groot deel ten noorden daarvan en een zuidoostelijk deel van het plangebied op basis van het onderzoek uitgesloten van een beschermingsregeling.
Het gemeentelijk verkeersbeleid is vastgelegd in de Verkeersvisie 2010 – 2020 (vastgesteld juli 2009). Hierin heeft de gemeente een aantal doelen vastgesteld. De gemeente wil de verkeersveiligheid, bereikbaarheid en leefbaarheid behouden en liefst nog vergroten. Enerzijds zijn dit doelen die zijn uitgedrukt in cijfers, anderzijds zijn dit doelen in de vorm van ervaringen van bewoners en gebruikers.
De parkeernormen zijn vastgesteld in de Parkeernota (geactualiseerd oktober 2004). De gemeente stelt geen maximum aan het aantal parkeerplaatsen bij woningen, de parkeernorm geeft aan wat in ieder geval aangelegd moet worden.
Toets plan
Voor de planontwikkeling moeten op grond van de Parkeernota minimaal 2 parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd. Dit wordt geregeld in de planregels van het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan is financieel uitvoerbaar.
Met de initiatiefnemer is voorafgaand aan het in procedure brengen van het bestemmingsplan een anterieure overeenkomst afgesloten. Daarin is onder andere geregeld dat alle aan het plan toe te rekenen kosten, in rekening worden gebracht bij de initiatiefnemer. Daarmee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en behoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld.
De sloop van het bijgebouw is begroot op € 4.000, nieuwbouw van de woning op € 150.000 euro. Daarnaast zijn er plan- en onderzoekskosten van circa € 40.000. Met een geschatte opbrengst of taxatiewaarde van de woning van € 200.000 is er een positief saldo.
In hoofdstuk 3 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 5 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 6.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 6.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 6.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.
Bestemmingsplan Lierdererf 54 Lieren is een ontwikkelingsplan, waarin de toekomstige situatie uitgangspunt is voor de wijze van bestemmen.
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. In het plangebied is alleen de bestemming Wonen opgenomen.
Wonen
Voor de woning is op de plankaart een bouwvlak gegeven. Bij de positionering van het bouwvlak is bewust afstand tot het Lierderef aangehouden. Door deze ligging, in combinatie met de bouwvorm (één bouwlaag met kap) wordt voorkomen dat de nieuwbouw het karakteristieke bebouwingslint aan de Tullekensmolenweg op deze plek gaat domineren. . Bij de woning is een standaarddiepte voor het bouwvlak gehanteerd: 15 meter voor vrijstaande woningen. Hierbij is door middel van de bouwaanduidingen 'vrijstaand' de bouwwijze van de woning vastgelegd.
Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen mogen worden gesitueerd in achtererfgebied. Hiermee is aansluiting gezocht met de regeling voor het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken. Voor dit bestemmingsplan is vanwege stedenbouwkundige uitgangspunten een afwijking ten opzicht van de standaardregels opgenomen. Het is niet wenselijk om langs dit deel van het Lierderef, mede gezien de situering van het perceel ten opzichte van andere percelen, een gesloten bebouwingswand mogelijk te maken. Daarom is het bouwvlak op afstand van omliggende percelen gehouden.
Voor bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen is voorts een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarmee het situering in voorerfgebied mogelijk kan worden gemaakt. Toetsingscriterium voor deze bevoegdheid is de stedenbouwkundige kwaliteit die met het bestemmingsplan is beoogd. De definities van de begrippen achtererfgebied, voorerfgebied en openbaar toegankelijk gebied zijn uit artikel 2 lid 3 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht overgenomen.
De maximaal toegelaten oppervlakte aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen is gerelateerd aan de oppervlakte van de kavel en bedraagt maximaal 65 m2. Daarbij geldt de voorwaarde dat niet meer dan 60% van de kavel wordt bebouwd.
Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis
Bij recht is het gebruik van een deel van de gebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld, waaronder aan daarvoor de te gebruiken oppervlakte, om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.
Bouwregels
Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.
Bevoegd gezag
Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.
In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 5 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 5.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.
Lid 5.2 bevat de afdekbepaling. Hierin is bepaald dat gebouwen altijd van een kap moeten worden voorzien, uiteraard mits ze hoger worden gebouwd dan de ter plaatse aangegeven maximale goothoogte.
In artikel 6 staan de algemene gebruiksregels. In lid 6.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In lid 6.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Deze strafbaarstelling is noodzakelijk voor vormen van gebruik die onwenselijk zijn en waarvoor het bestemmingsplan dus niet de mogelijkheid biedt daarvoor een omgevingsvergunning te verlenen; de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is derhalve niet van toepassing.
In artikel 11 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 12 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.
Aan het nieuwe woonperceel in dit bestemmingsplan is de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied realisatietermijn woningbouw' toegekend. Hiermee wordt voorzien in een wijzigingsbevoegdheid. Conform het beleid dat in paragraaf 4.8 is beschreven, kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen om de bouwmogelijkheden voor de nieuwe woningen te verwijderen als die na een periode van 3 jaar niet gebouwd zijn en ook niet in aanbouw zijn. De periode begint na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan. Concreet houdt de bevoegdheid in dat het bouwvlak voor de nieuwe woning kan worden verwijderd. Voorwaarde voor het toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid is, naast het verstreken zijn van de termijn van drie jaar, ook dat eventueel verleende omgevingsvergunningen voor het oprichten van woningen zijn ingetrokken.
Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.
De ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt heeft slechts een beperkte invloed op de omgeving. Daarom is geen gelegenheid geboden om een inspraakreactie op het bestemmingsplan in te dienen.
De initiatiefnemer van het plan heeft in juli 2015 direct omwonenden en de dorpsraad op de hoogte gesteld van de plannen. Uit de van de initiatiefnemer ontvangen stukken zijn geen opmerkingen naar voren gekomen waar bij de afwegingen van dit bestemmingsplan een rol kunnen spelen.
Het concept van dit bestemmingsplan is niet toegezonden aan de provincie Gelderland en/of de Rijksoverheid in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Met dit plan zijn geen provinciale of nationale belangen in het geding zijn. In paragraaf 5.2 is ingegaan op het vooroverleg met het waterschap. Er bestaat verder geen noodzaak om andere overlegpartners te betrekken bij de totstandkoming van dit bestemmingsplan.
Het ontwerp van dit bestemmingsplan is op 23 september 2015 gepubliceerd en heeft vervolgens vanaf 24 september 2015 zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend.