Plan: | De Hoeven naast 5 Beekbergen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.bp1265-vas1 |
behorende bij het bestemmingsplan De Hoeven naast 5 Beekbergen
Het voornemen is om, naar aanleiding van een verzoek van de eigenaar, maximaal vier woningen te realiseren op een onbebouwd perceel aan de oostzijde van De Hoeven 5 te Beekbergen (kadastraal bekend gemeente Beekbergen, sectie K, nummer 3389).
Het plangebied betreft een gedeelte van een onbebouwd perceel aan de oostzijde van De Hoeven 5 te Beekbergen. Dit perceel is gelegen aan de zuidoostkant van Beekbergen, in het gebied begrensd door De Hoeven, de Dorpstraat en het Kerkeveld, gelegen aan de rand van het dorp en binnen de bebouwde kom.
Ligging in omgeving
Het plangebied beslaat het westelijk deel van het perceel, daar waar de vier woningen met bijbehorend erf worden geprojecteerd.
Ligging plangebied
Voor dit plangebied geldt het bestemmingsplan Beekbergen en Lieren. Dit plan is vastgesteld door de gemeenteraad op 16 februari 2012 en op 5 juli 2012 onherroepelijk geworden. In dit plan heeft het perceel de bestemming Agrarisch met de aanduiding natuur en landschapswaarden. De grond is in hoofdzaak bestemd voor agrarische activiteiten. Het realiseren van vier woningen is binnen deze bestemming niet mogelijk. Om de woningen mogelijk te maken is derhalve een herziening van het bestemmingsplan nodig.
uitsnede plankaart geldend bestemmingsplan met het plangebied globaal, rood omkaderd
Het bestemmingsplan bestaat uit een plankaart en planregels en gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting begint met een beschrijving van het relevante beleidskader. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 de bestaande situatie en in hoofdstuk 4 de toekomstige ruimtelijke situatie in het plangebied beschreven en vindt afstemming met het relevante beleidskader plaats. In hoofdstuk 5 wordt aangetoond dat het plan uitvoerbaar is. In het daarop volgende hoofdstuk wordt de juridische planopzet nader toegelicht. Afsluitend zijn de resultaten van inspraak en overleg opgenomen
In dit hoofdstuk wordt het beleidskader behandeld. Aan de orde komt het meest relevant geachte ruimtelijke beleid op provinciaal en gemeentelijk niveau.
Op 9 juli 2014 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Gelderland kiest er in de Omgevingsvisie voor om bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven vanuit twee hoofddoelen.
Het eerste doel is het vergroten van de concurrentiekracht van Gelderland door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur. Daarbij richt de provincie zich met haar partners vooral op:
Het tweede doel is het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. Dit betekent vooral:
De provinciale hoofddoelen zijn vertaald in provinciale ambities, die zijn onderverdeeld in drie thema's. Het thema Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Onder het thema Dynamisch Gelderland staan de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit. Het derde thema, Mooi Gelderland, betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming dan wel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen.
In het provinciale ruimtelijke beleid komen een aantal onderwerpen aan de orde die relevant zijn voor de nu aan de orde zijnde ontwikkeling op het perceel De Hoeven naast 5. Het betreft: nationaal landschap en kwalitatiefwoonprogramma. In paragraaf 2.2 worden deze onderwerpen beschreven.
Op grond van artikel 4.1 Wro kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goed ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannnen en omtrent de daarbijbehorende toelichting.
Op 24 september 2014 hebben provinciale staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
In de regels van de Omgevingsverordening Gelderland is, voor zover voor het plangebied van belang, het volgende bepaald:
Nieuwe woonlocaties
In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.
Voor de provincie is woonprogrammering een aangelegenheid van provinciaal belang. Het gaat om afstemming met buurprovincies, voorkomen van concurrentie om inwoners en bijbehorende onbedoelde migratiestromen tussen regio's en gemeenten, keuze van de beste locaties voor woningbouw, verkleinen van de kans op leegstand, voorzien in de aangetoonde kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte voor de Gelderse bevolking en bevorderen van regionale samenwerking. Daarom kiest de provincie voor een regierol en stelt zij de kwantitatieve opgave voor wonen per regio vast.
Het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (verder: KWP3) wordt opgevolgd door de kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. Dat biedt in principe alleen een kwantitatieve begrenzing van de (netto) groei van de regionale woningvoorraad. Op verzoek van (de gemeenten in) een regio kan de kwantitatieve opgave wonen worden uitgebreid met bijvoorbeeld een kwantitatieve verdeling over de verschillende gemeenten, een fasering, of toch afspraken over kwalitatieve aspecten.
De bedoeling is om voor alle regio's het KWP3 per 1 januari 2015 te vervangen door de kwantitatieve opgave wonen voor de periode 2015 t/m 2024. Als het in een regio niet lukt om tijdig tot een kwantitatieve opgave wonen te komen, blijft het KWP3 van kracht totdat Gedeputeerde Staten alsnog een kwantitatieve opgave wonen hebben vastgesteld. Voor de regio Stedendriehoek, waarvan het plangebied onderdeel uitmaakt is nog geen kwantitatieve opgave wonen vastgesteld. Dit betekent dat het KWP 3 nog van kracht is.
Het Kwalitatief Woonprogramma heeft zijn beslag gekregen in de gemeentelijke woningbouwprogrammering. Binnen die programmering passen ook het toevoegen van enkele woningen waarin dit planvoorziet. Zie ook paragraaf 2.8 en paragraaf
2.9 . Het Kwalitatief Woonprogramma wordt beschreven in de volgende paragraaf.
Nationale Landschappen
Het Rijk heeft twintig karakteristieke gebieden in Nederland aangewezen als Nationaal Landschap, waarvan er zeven liggen in Gelderland. Eén daarvan is de Veluwe.
Het ruimtelijk beleid is er op gericht om de kernkwaliteiten van deze gebieden te behouden en verder te ontwikkelen. Behoud wordt bereikt met een regel in de Omgevingsverordening die bepaalt dat alle activiteiten zijn toegestaan die de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen behouden of versterken.
Ingrepen die de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap aantasten, zijn alleen mogelijk wanneer er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang, zoals de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid, werkgelegenheid, het ontstaan van voor het milieu wezenlijk gunstigere effecten of andere grote maatschappelijke opgaven. Daar staat tegenover dat voor de ontplooiing van die activiteiten een bijdrage moet worden geleverd aan de landschapskwaliteit. Hierbij kan sprake zijn van compensatie op gebiedsniveau
De kernkwaliteiten worden beschreven in een bijlage 5 bij de Omgevingsverordening: Kernkwaliteiten Nationale Landschappen.
Het plangebied ligt binnen het Nationaal Landschap Veluwe, deelgebied Beekbergen en Loenen. Het Nationaal Landschap Veluwe is een gebied van circa 160.000 hectare (bron CBS, jaar 2010) dat zich grofweg uitstekt van Harderwijk en Hattem in het noorden tot Arnhem in het zuiden en van Ede en Putten in het westen tot aan de IJssel in het oosten. Het deelgebied Beekbergen en Loenen is het gebied dat strak om de kernen Beekbergen, Lieren en Oosterhuizen ligt en zich uitstrekt ten westen van Beekbergen tot over de A50.
Voor het deelgebied Beekbergen en Loenen gelden op grond van bijlage 5 de volgende kernkwaliteiten:
Nationaal Landschap buiten GNN, GO en NHW
ligging van het plangebied in Nationaal Landschap De Veluwe (Omgevingsverordening Gelderland, uitsnede kaart 5)
In januari 2010 hebben GS het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (verder: KWP3) vastgesteld. Het voorgaande KWP2 (2005-2014) was in formele zin een uitwerking ex artikel 4a, lid 10, Wet op de Ruimtelijke Ordening van het Streekplan Gelderland 2005. Sinds 1 juli 2008 is de WRO vervangen door de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van het overgangsrecht is het Streekplan Gelderland 2005 gelijkgesteld met de in de Wro bedoelde verplichte provinciale structuurvisie. Op deze zelfde grond maakt het KWP3 – als opvolging van het KWP2 - deel uit van deze structuurvisie.
Het KWP3 heeft als doel het woningaanbod op regionaal niveau, zowel kwantitatief als kwalitatief, zo goed mogelijk af te stemmen op de behoefte aan woningen. Het beschrijft per regio de programmatische opgave op basis van de geconstateerde regionale woningbehoefte en is daarmee het richtpunt voor woningbouwbeleid van gemeenten in de regio.
De woningbehoefte in Gelderland blijkt voor de periode 2010 tot en met 2019 lager uit te komen dan in de periode 2005 tot en met 2014. Voor het KWP3 staat als doelstelling om in 2020 een woningtekort van 0 % te hebben. Het afsprakenkader KWP3 wordt door de provincie overeengekomen met zowel de gemeenten als de woningcorporaties in de regio Stedendriehoek. Uit het referentiekader blijkt dat er in de Stedendriehoek vooral een grote behoefte is aan goedkope huurwoningen en middeldure koopwoningen. Tevens is er een grote vraag naar nultredenwoningen.
Het referentiekader geeft voor het Gelderse deel van de Stedendriehoek een bruto aantal toe te voegen woningen in de periode 2010 t/m 2019 van circa 10.000 woningen, op basis van een geschatte onttrekking van circa 1.800 woningen in dezelfde periode. Netto gaat het om een uitbreiding van de woningvoorraad van circa 8.500 woningen.
Met een woningbouwprogramma van bijna 21.000 nieuwbouwwoningen voor de hele regio voor de periode tot en met 2019 is er sprake van een overprogrammering aan nieuwbouw. De overprogrammering heeft niet zozeer betrekking op de eerstvolgende jaren, maar loopt op naarmate verder weg in de tijd gekeken wordt. De regio herkent zich in de cijfers in het referentiekader en in de berekende overmaat aan plancapaciteit. Voor de jaren tot 2015 is er sprake van een gezonde overmaat. In de Nederlandse ontwikkelpraktijk gaat men er op basis van ervaringscijfers vanuit dat 30 % overcapaciteit gezond is in verband met flexibiliteit en planuitval. De provincie draagt dit standpunt ook uit. Op langere termijn, de jaren 2015- 2030, is de overmaat groter.
Vooralsnog moet ook gezorgd worden voor voldoende productie aan nieuwe woningen. Er is nog steeds sprake van een woningtekort.
Voor het Gelderse deel van de regio Stedendriehoek betreft het afsprakenkader met name de volgende onderwerpen:
Het KWP3 geeft alleen een referentie- en afsprakenkader aan op regionaal niveau. Als vervolg op het KWP3 is het woonprogramma kwantitatief en kwalitatief verdeeld over de gemeenten in de regio Stedendriehoek.
Op 12 november 2009 heeft de raad de 'Regionale Structuurvisie De Voorlanden Stedendriekhoek 2030' vastgesteld. Deze regionale structuurvisie van de regio Stedendriehoek maakt samen met de al eerder vastgestelde visie voor het bundelingsgebied (grofweg het gebied binnen de lijn Apeldoorn, Deventer en Zutphen) het ruimtelijk beleid voor de regio 'compleet'. Beidemdocumenten vormen samen de visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van dit gebied.
Deze visie over De Voorlanden richt zich op het versterken en uitbouwen van de kwaliteiten van natuur en landschap, de gevarieerde en hoogwaardige woon- en werkomgeving, de sterke landbouw en het toeristisch profiel van het landelijk gebied van de regio Stedendriehoek. Duurzaam waterbeheer als basis voor ruimtelijke ontwikkeling vormt één van de strategische keuzes voor de regio.
Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is één structuurvisie voor zowel stad als land.
De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. In de structuurvisie kiest de gemeente er voor om daarop niet te reageren met een dichtgetimmerd plan maar door zoveel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare. Daarmee krijgt Apeldoorn de ruimte zich te ontwikkelen. De gemeente nodigt daarom iedereen uit die een bijdrage kan leveren aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige Apeldoorners. Ruimte bieden is niet vrijblijvend, de ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente. In het concept 'Apeldoorn Buitenstad' komen die kwaliteiten samen. Apeldoorn is zowel stad als groot dorp en biedt de leefkwaliteit van beide.
De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. De gemeente wil het fundament van Apeldoorn koesteren en versterken. Want alleen daardoor blijft de leefkwaliteit op peil en blijft Apeldoorn aantrekkelijk voor bewoners, bezoekers en bedrijven. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie. De gemeente stelt hoge kwaliteitseisen aan het fundament en wil er zelf in blijven investeren.
Het plangebied en omgeving maken deel uit van de volgende gebieden of structuren die onderdeel zijn van het fundament van de Buitenstad:
Overgangszone IJsselvallei
Tegenover de kwaliteiten van de Veluwe aan de westkant van Apeldoorn liggen aan de oostkant de veel weidsere landschappelijke kwaliteiten van de IJsselvallei. In de overgangszone tussen de twee landschappen ligt een aantrekkelijk kleinschalig landschap met beekdalen en enken, dat op een prachtige manier is verweven met de dorpen Wiesel, Wenum, Beekbergen, Lieren, Loenen en Zilven.
Het behouden van de kwaliteiten van dit gebied richt zich op het handhaven van de kenmerkende openheid en de afwisseling met landschappelijke coulissen, het reliëf en de cultuurhistorische en ecologische waarden.
Verweving Buiten - Stad
Vooral in de Veluwse dorpen en in het westelijk deel van de kern Apeldoorn vormt de verweving tussen stad en landschap een kernkwaliteit. Hoge woonkwaliteiten en bijzondere verbindingen tussen de woongebieden en het landschap komen hier samen. Het op niveau houden van deze kwaliteiten betekent oog hebben voor de kleine schaal en de landschappelijke context, ook bij nieuwe ontwikkelingen.
Om Buitenstad te blijven, zijn in de structuurvisie vier ambities geformuleerd die weergeven wat Apeldoorn grotendeels al is en waar Apeldoorn sterk in is: Apeldoorn is een comfortabele gezinsstad met een toeristisch toplandschap; heeft een veelzijdige economie en kent locale duurzaamheid.. Aan deze ambities wil Apeldoorn samen met andere partijen bouwen.
De structuurvisie is een uitnodiging aan de samenleving om Apeldoorn mooier te maken. 'Apeldoorn biedt ruimte' staat voor ruimte bieden aan ideeën en initiatieven die passen bij de Buitenstad. De gemeente zal daarbij faciliteren en ondersteunen. Buiten het fundament van de Buitenstad biedt de gemeente hiervoor veel handelingsvrijheid, bijvoorbeeld door flexibel te bestemmen.
Niet alles gaat vanzelf. In sommige delen van Apeldoorn spelen ingewikkelde vernieuwingsopgaven. Opgaven die belangrijk zijn voor Apeldoorn als geheel, waarbij vaak hard gewerkt moet worden om iets van de grond te krijgen. In de structuurvisie worden die opgaven 'dynamo's' genoemd, elementen die eerst in beweging moeten komen voordat ze energie gaan opleveren. Het centrumgebied van Apeldoorn, de centrale delen van de Kanaalzone en kleinschalige herstructurering van wijken, buurten en dorpen zijn voorbeelden. De gemeente neemt in de dynamo's de regierol op zich. In de dynamo's ligt ook programmatisch de hoogste prioriteit. De verdere invulling ervan bepaalt de gemeente samen met initiatiefnemers.
De gemeenteraad heeft op 20 april 2010 de structuurvisie Beekbergen en Lieren 2020 vastgesteld. Deze structuurvisie dient om gewenste ontwikkelingen, waaronder woningbouw, in beide dorpen te sturen.
In deze structuurvisie zijn naast de inbreidingslocaties (locaties in stedelijk gebied), de uitbreidingslocaties uit de streekplanuitwerking 'Zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking' (GS 12-12-2006) overgenomen en zijn een aantal algemene ruimtelijke uitgangspunten en randvoorwaarden vastgelegd en vervolgens per locatie nader uitgewerkt.
Voor Beekbergen zijn dit de uitbreidingslocaties Ruitersmolenweg, Holleweg, Vier Dorpen en Kerkeveld en de inbreidingslocaties Bergbeek, Klein Canada, De Kerk en De Boerderij. Ook biedt de Structuurvisie ruimte voor kleinschalige invulling van de bestaande linten.
Overzicht woningbouwlocaties in Beekbergen Structuurvisie
Een deel van deze locaties is of wordt gerealiseerd. De twee nog niet gerealiseerde inbreidingslocaties (De Kerk en De Boerderij) hebben nog een functie en zijn daardoor niet beschikbaar. Er zijn hierdoor geen alternatieve locaties in stedelijk gebied beschikbaar.
Voor de overige uitbreidingslocaties, waaronder het Kerkeveld, waar het plangebied onderdeel vanuit maakt, is door vaststelling van recentere woningbouwprogramma's geen programma meer beschikbaar. De locatie is in kader van de structuurvisie echter wel ruimtelijk afgewogen en als geschikte uitbreidingslocatie aangewezen. Bij herinrichting dient het kleinschalige karakter van dit gebied overeind te blijven, waarbij de weg Kerkeveld een harde begrenzing van het nieuwe buurtje vormt.
De ruimtelijke uitgangspunten voor de locatie Vier Dorpen en Kerkeveld zijn:
Oude verkavelingsrichting als uitgangspunt nemen voor nieuwe richtingen voor wegen
Langs bestaande wegen ontwikkelen met dorpse korrel en karakteristiek ritme van bebouwd en onbebouwd.
Zicht op de enk bewaren vanuit de weg (bijvoorbeeld door een aantal kavels te bestemmen als weiland)
Het bestaande park en bos onbebouwd laten. Tevens een afstand van minimaal 50 meter tot aan de bosrand vrijhouden van bebouwing.
De gemeenteraad heeft op 13 februari 2014 de 'Woonagenda Apeldoorn 2014-2018, buitenstad in uitvoering' vastgesteld. De Woonagenda betreft de herijking van het gemeentelijke woonbeleid en geeft een visie op de toekomst van het wonen in de gemeente Apeldoorn.
De gemeentelijke structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' geeft de richting. De Woonagenda beschrijft de ontwikkelingen op het gebied van de volkshuisvesting, ondermeer de afnemende bevolkingsgroei, de grotere betekenis van de bestaande woningvoorraad, de vergrijzing en de onzekere slagingskansen voor de meest kwetsbare groepen huishoudens van Apeldoorn. Op basis van deze ontwikkelingen en de ambities uit de structuurvisie is een agenda samengesteld voor de komende jaren, ten aanzien van drie hoofdopgaven:
In november 2012 heeft de gemeenteraad het Woningbouwprogramma 2010-2029 vastgesteld. Geconstateerd wordt dat de woningmarkt in rap tempo is veranderd, dat er minder vraag naar woningen zal zijn dan was voorzien en dat aanbod en vraag niet meer in evenwicht zijn. Daarom zijn alle woningbouwplannen bekeken en zijn keuzes gemaakt: welke projecten worden uitgevoerd, welke projecten vervallen, welke projecten worden later uitgevoerd en welke projecten krijgen een andere opzet. Wanneer zich nieuwe kansen aandienen moet eerst kwantitatieve en kwalitatieve ruimte in het woningbouwprogramma worden gecreëerd. Daardoor wordt de programmering steeds op basis van actuele marktontwikkelingen en op basis van wijzigende verwachtingen over de toekomst bijgestuurd: het adaptief programmeren. Kwantitatief vertrekpunt is uitbreiding van de woningvoorraad in de periode 2010-2019 met netto 3.900 woningen en in de periode 2020-2029 met netto 2.000 woningen.
In het woningbouwprogramma is ruimte opgenomen voor kleinschalige initiatieven. Dit zijn initiatieven met (netto) minder dan 5 woningen. Het gaat om totaal 30 woningen per jaar.
In maart 2015 heeft de gemeenteraad de Actualisatie woningbouwprogrammering vastgesteld.
Hierin staat onder andere met betrekking tot de programmering in de dorpen en het dure segment in 2015 te komen tot nadere conclusies voor de woningbouwprogrammering in met name het landelijk gebied, zowel kwantitatief als kwalitatief. Nader onderzocht wordt in hoeverre bijstelling van de huidige programmering aan de orde is. Zowel nieuwbouwplanning in projecten als kleinschalige initiatieven worden betrokken in de afweging. Voorafgaand wordt in samenspraak met stakeholders, waaronder de dorpsraden, een reëel ontwikkelperspectief voor het wonen in de afzonderlijke dorpen opgesteld. Daarbij vindt ten opzichte van de algemene behoefte-analyse ten behoeve van de nota Actualisatie woningbouwprogrammering een verdieping plaats per dorp, ook voor Beekbergen. Daarbij wordt niet alleen de behoefte naar aantallen woningen, maar ook onder andere de verdeling over de prijssegmenten betrokken. Tot dat over bijstelling nadere besluitvorming heeft plaats gevonden blijft het in het Woningbouwprogramma 2010-2029 opgenomen kader voor kleinschalige initiatieven uitgangspunt.
Het Nationaal Waterplan is hét rijksplan voor het waterbeleid in Nederland. Water krijgt een meer prominente rol bij de inrichting van Nederland. De beleidslijnen van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw en het Nationaal Bestuursakkoord Water, die inspelen op de verwachte klimaatsveranderingen, zijn een belangrijke impuls voor de koers van het nieuwe waterbeleid. Het hoofdthema is: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid en de Stroomgebiedbeheerplannen op grond van de Europese Kaderrichtlijn Water.
De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten van ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt toegepast bij locatiekeuzen en bij inrichtingsplannen. De uitkomst van de watertoets is een advies van de waterbeheerder, dat door de initiatiefnemer wordt meegewogen met andere belangen en wordt vertaald in een waterparagraaf. Het Bro verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in de toelichting van ruimtelijke plannen.
Het Waterplan Gelderland is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd.
In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermings- gebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.
Voor de realisatie van bepaalde waterdoelen zijn ruimtelijke maatregelen nodig. In het Waterplan Gelderland is beschreven welke instrumenten uit de Wet ruimtelijke ordening de provincie inzet.
De provincie Gelderland heeft stroomgebiedsvisies opgesteld. Hierin wordt een indeling gehanteerd in meer en minder sturende wateropgaven voor de ruimtelijke inrichting van Gelderland. Hierna is aangegeven welke wateropgaven als sturend en welke als mee-ordenend zijn aangemerkt.
Sturende wateropgaven
Dit zijn opgaven die alleen zijn op te lossen door er ruimte voor te reserveren en aan de bestemming water prioriteit te geven boven andere bestemmingen. Bij het combineren met andere functies geldt de noodzakelijke ruimte voor water minimaal als vertrekpunt.
Als sturende opgaven zijn aangemerkt:
Mee-ordenende wateropgaven
Voor deze opgaven bestaan meerdere alternatieven voor de invulling van de noodzakelijke ruimte voor water. De ruimte voor water is op creatieve wijze te combineren met andere bestemmingen in deze gebieden via meervoudig ruimtegebruik.
Mee-ordende wateropgaven zijn:
Waterschap Veluwe is in zijn beheersgebied verantwoordelijk voor de waterhuishouding en de waterkering. Voor Waterschap Veluwe liggen de komende jaren belangrijke wateropgaven te wachten. Deze opgaven komen voort uit de effecten van klimaatverandering: extreem natte en droge perioden. Veiligheid tegen hoge (rivier)afvoer moet zijn gewaarborgd en het aanwezige oppervlaktewater moet schoon en gezond zijn. De verschillende functies in het beheergebied (wonen, werken, landbouw en natuur) vragen om een specifiek waterbeheer. Waterschap Veluwe tracht alle functies van een zo goed mogelijk waterbeheer te voorzien.
Op 22 december 2009 is het nieuwe Waterbeheersplan Veluwe 2010-2015 (WBP) vastgesteld en met ingang 2010 is dit van kracht. Het jaar 2015 is een markant ijkpunt. In het Nationaal Bestuursakkoord Water-actueel en in de Kaderrichtlijn Water is bepaald dat in dat jaar het watersysteem op orde moet zijn.
In het Waterbeheersplan Veluwe 2010-2015 staan de doelen beschreven. Kortom: wat gaat het waterschap waar doen, op welke manier en wanneer? De doelen in de plannen vloeien voort uit Europese, Nationale en provinciale wet-, regelgeving en beleid. In totaal worden negen hoofddoelen onderscheiden:
Doel 1: Veilige dijken
Doel 2: Gewenste grond- en oppervlaktewaterstanden
Doel 3: Vermindering wateroverlast en water voor droge tijden
Doel 4: Goede onderhoudssituatie
Doel 5: Herstel en behoud van bijzondere natuur
Doel 6: Goede waterkwaliteit
Doel 7: Stedelijk waterbeheer
Doel 8: Transport en zuivering van afvalwater
Doel 9: Brede kijk
De maatregelen die Waterschap Vallei en Veluwe moet nemen om de gestelde doelen te halen, hebben bijna allemaal één ding met elkaar gemeen: er is ruimte voor nodig. Waterschap Veluwe wil er in de planperiode voor zorgen dat het watersysteem voldoende ruimte krijgt en dat, waar nodig, deze ruimte ook planologisch veiliggesteld wordt. Dit moet gebeuren door overleg met de betrokken partijen en mede-overheden in de deelstroomgebieden.
Om te anticiperen op (beleids)ontwikkelingen en om de leefkwaliteit van de stad te vergroten heeft Apeldoorn gezamenlijk met het waterschap Veluwe en Vitens in 2005 een gemeentelijk Waterplan opgesteld. Het Waterplan is door de gemeenteraad vastgesteld en gekozen is voor het ambitieniveau Actief Duurzamer. De belangrijkste opgaven met ruimtelijk consequenties zijn het afkoppelen en bergen van hemelwater en het creëren van waterberging in beekzones.
Bij herontwikkeling, herinrichting en herstructurering zal het verhard oppervlak in het stedelijk gebied zoveel mogelijk afgekoppeld worden om het watersysteem op orde te krijgen. Ten westen van het Apeldoorns Kanaal wordt het regenwater in de bodem geïnfiltreerd of zoveel mogelijk vastgehouden in een groenzones, bijvoorbeeld naast beken en sprengen. Ten oosten van het kanaal wordt het regenwater in de vijvers geborgen.
Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2011 – 2015 (GRP) is in 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. In het GRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het GRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.
De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart.
Op de cultuurhistorische beleidskaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:
In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.
Op 18 juni 2015 heeft de gemeenteraad de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. De archeologische beleidskaart kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.
De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.
Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden
Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Monumentenwet en de Monumentenverordening.
Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden
Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.
Categorie 3: Terrein met archeologische waarden
Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.
Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting
In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting
In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.
Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting
In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.
Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt
De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.
Artikel 12a van de Woningwet verplicht alle gemeenten om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing.
Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juli 2004 de kadernota 'Over welstand geschreven' vastgesteld. De nota geeft de kaders voor het welstandsbeleid. Hiermee worden bouwplannen getoetst aan redelijke eisen van welstand, om de fraaie leefomgeving in de stad te behouden en te versterken.
In deze nota wordt voor ieder perceel in Apeldoorn één welstandsthema en één welstandsniveau aangewezen. Het niveau geeft aan hoeveel welstandsaandacht de gemeente aan een gebied geeft, waarbij de niveaus variëren van zwaar tot welstandsvrij. Het thema wordt bepaald door de bouwstijl of bouwperiode van de bebouwing. In het bestemmingsplan wordt het specifieke karakter van het gebied geregeld voor zover dit gaat om bebouwingsregels en gebruik. Het welstandsbeleid is hierop aanvullend en heeft betrekking op situering, massa en vorm, gevelkarakteristiek en detaillering, kleur en materiaalgebruik.
Voor Beekbergen en Lieren is gebiedsgericht welstandsbeleid opgesteld. Dit is vastgelegd in het Beeldkwaliteitsplan Beekbergen en Lieren dat is vastgesteld door de gemeenteraad.
Dit plan bevat het formele welstandskader waaraan omgevingsvergunningen worden getoets daarnaast bevat het beeldkwaliteitsplan handreikingen om de kwaliteit van de omgeving te versterken.
Het beeldkwaliteitsplan sluit aan op hetgeen is vastgelegd in het klein apeldoorns dorpenkookboek. Dit kookboek bevat tevens handreikingen om de kwaliteit van de omgeving te versterken.
In juni 2014 heeft de gemeenteraad de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' vastgesteld. In het gemeentelijke woningbouwprogramma is nog maar beperkt ruimte voor nieuwe woningbouwinitiatieven, terwijl een deel van de beschikbare ruimte in het woningbouwprogramma is ingevuld met plannen waarvoor al meer dan een paar jaar een vastgesteld bestemmingsplan aanwezig is maar die niet tot uitvoering komen. Om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen en om alleen nog ruimte te bieden aan initiatieven die ook echt worden uitgevoerd, geldt op grond van de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' nu een realisatietermijn voor nieuwe woningbouwinitiatieven die in principe drie jaar bedraagt. Die termijn gaat lopen vanaf het moment dat het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Ter uitvoering van de beleidsnotitie wordt in ieder bestemmingsplan dat de bouw van nieuwe woningen mogelijk maakt een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Daarmee kunnen burgemeester en wethouders het bestemmingsplan wijzigen door de bouwmogelijkheden voor nieuwe woningen te verwijderen als na de termijn de betreffende woningen niet zijn gerealiseerd en ook nog niet in aanbouw zijn. De programmatische ruimte die daardoor vrij komt, kan vervolgens worden aangewend voor een andere woningbouwontwikkeling. Voordat een bestemmingsplan voor een woningbouwontwikkeling in procedure wordt gebracht, wordt deze termijn ook privaatrechtelijk overeengekomen tussen initiatiefnemer en gemeente.
Beekbergen is een dorp dat zich minder dan de andere Veluwse dorpen laat lezen als een agrarisch dorp. Er is in het verleden zoveel planmatige uitbreiding geweest dat het een echt burgerdorp is geworden. De nabijheid van Apeldoorn en de werkgelegenheid daar heeft van Beekbergen een forenzendorp gemaakt. Ook de instellingen in en rondom het dorp geven Beekbergen een andere sfeer dan dorpen in de directe omgeving.
Bij Beekbergen werd al in een ver verleden gewoond. Dit is gebleken uit archeologische vondsten in en om het dorp. Op korte afstand ten oosten van het plangebied zijn bijvoorbeeld resten aangetroffen van een urnenveld uit de Late Bronstijd – IJzertijd (grofweg 800 v.C.). In die tijd werden daar dus crematieresten in urnen begraven en dat duidt erop dat er dichtbij een nederzetting moet hebben gelegen.
Beekbergen heeft een agrarische oorsprong. Het akkercomplex om het dorp vormde één geheel, een zogenaamde enk. De bebouwing werd in hoofdzaak op de flanken gerealiseerd, landbouw vond plaats op de hogere en relatief vruchtbare enkgronden, terwijl de lager gelegen graslanden in het beekdal lagen.
Er was vanouds een meer agrarisch bebouwingscluster aan de Tullekensmolenweg, tussen enk en beekdal, en een cluste langs de Dorpstraat aan de rand van de hoge stuwwal. Hier ligt ook de kerk. Dit laatste cluster heeft zich ontwikkeld tot de kern van het dorp.
In de periode 1900-1960 neemt het bevolkingsaantal geleidelijk toe en verloopt de ontwikkeling vrij natuurlijk. Beekbergen groeit langzamerhand naar het noorden en de Dorpstraat breidt zich uit naar het oosten. De eerste kleinschalige projectmatige bebouwing wordt gerealiseerd. Ten zuiden van Beekbergen werd het bosgebied, onderdeel van het Veluwe Massief, flink versterkt en uitgebreid. Door de bosrijke omgeving vormde de Veluwe een aantrekkelijke vestigingsplaats voor psychiatrische inrichtingen, sanatoria, rusthuizen en vakantiekolonies. Daarom vestigde zich een groot aantal (medische) instituten in de omgeving van Beekbergen.
Door het natuurschoon van de bossen vormt Beekbergen al ruim een eeuw een toeristische trekpleister. Aanvankelijk waren vooral de pensions in trek bij welgestelde burgers. Daarna werden de campings en de huisjesparken populair bij het grote publiek.
Vanaf circa 1960 is Beekbergen sterk gegroeid met planmatige woningbouwinvullingen en grootschaligebebouwingin de vorm van zorgcomplexen. In de jaren zeventig wordt Beekbergen een uitbreidingsgebied voor Apeldoorn (satellietfunctie). In de jaren tachtig en negentig wordt er verder ingebreid met schakel- en vrijstaande woningen. Door deze planmatige in- en uitbreidingen is Beekbergen een groot, maarrelatief compact dorp geworden.
Het plangebied ligt in het overgangsgebied tussen dorp en buitengebied. Vanouds was dit onderdeel van de enk. De directe omgeving is vanaf circa 1900 stukje bij beetje bebouwd, achtereenvolgens aan de Dorpstraat, De Hoeven en het Kerkeveld.
Het plangebied maakt deel uit van het dorp Beekbergen en ligt aan de zuid-oostkant van het dorp op de grens met het buitengebied. De hoofdstructuur van Beekbergen wordt bepaald door de belangrijkste doorgaande wegen: de Arnhemseweg en de Dorpstraat. Deze bepalen het aangezicht van het dorp en kenmerken zich door gevarieerde en historische bebouwing. De van oorsprong agrarische linten zijn verdicht. Het gebied rondom de kerk is de kern van het dorp. Dit centrumgebied kenmerkt zich door een verdichting van de bebouwing en een grote variatie aan bouwvormen en functies. De meeste winkels en horeca zijn hier gevestigd. De bebouwing kent wat meer massa ten opzichte van de bebouwing in de rest van het dorp. Beekbergen heeft aan alle zijden een rand met een verschillend karakter. De zuidrand bij de Holleweg is een kwetsbaar open landschap met linten dat de bebouwing van het dorp los houdt van de Veluwse bossen. De noordrand wordt gevormd door de Beekbergsebeek, een karakteristieke landschappelijke en cultuurhistorisch waardevolle structuur die voor een sterke overgang van het dorp naar het landelijk gebied aan de noordzijde zorgt. De oostrand (Ruitersmolenweg) kenmerkt zich door een plotselinge overgang van het dorp naar de open enk. De westrand wordt gevormd door de al beschreven Arnhemseweg.
De linten kennen een variatie aan bebouwing en functies. Overwegend zijn dat woonfuncties. De bebouwing is in de randen minder dicht dan in het centrumgebied. De bebouwing is divers in opbouw en massa, historische en moderne bebouwing wisselen elkaar af. Het gaat meestal om vrijstaande of half-vrijstaande bebouwing. In de linten aan de zuidrand en de oostrand heeft de bebouwing hoofdzakelijk één bouwlaag met kap en is vrijstaand.
Beekbergen is hoofdzakelijk een woongebied met een opvallend goed voorzieningenniveau, onder andere gekoppeld aan de vele recreanten en toeristen die het dorp aandoen. Langs de belangrijkste ontsluitingswegen (de oude land- en uitvalswegen) komen verspreid bedrijven en detailhandel voor.
Aan het oude lint, de Dorpstraat, zijn de meeste voorzieningen te vinden. Hier bevindt zich ook het nieuwe multifunctioneel centrum dat ruimte biedt aan de basisschool, het dorpshuis, de dorpsraad en enkele winkels en woningen. Aan dit lint bevinden zich tevens enkele monumenten, zowel rijks- als gemeentelijke.
In Beekbergen bevinden zich ook enkele bovenlokale maatschappelijke voorzieningen. Aan de randen van het dorp bevinden zich een aantal plekken die recreatief worden gebruikt. Het dorp bevat meerdere sportvelden en een overdekte sportzaal.
Een aantal bedrijven/detailhandel is te vinden ten noordoosten van het dorp. De bedrijvigheid gaat hier terug tot de voormalige nijverheidsfunctie die de Beekbergsebeek had. De Ruitersmolen en de voormalige Tullekensmolen zijn hiervan nog historische restanten.
Beekbergen is op het gebied van openbaar vervoer voorzien van 2 snelbuslijnen: lijn 91 (richting Arnhem) en lijn 43 (richting Loenen-Eerbeek). Richting Apeldoorn levert de combinatie hiervan een kwartiersdienst op.
Het plangebied met een oppervlakte van bijna 0,3 hectare ligt aan de rand van het dorp Beekbergen (zuidoostkant) en maakt deel uit van het gebied tussen de Dorpstraat, De Hoeven en het Kerkeveld. Aan deze linten zijn voornamelijk woningen gelegen en in de loop der jaren zijn op open plekken in deze linten meerdere woningen toegevoegd. Het plangebied zelf is onderdeel van een open plek in het lint aan De Hoeven met een agrarische functie en is tot voor kort gedeeltelijk in gebruik geweest als paardenwei. Het perceel sluit in ruimtelijke zin direct aan op de kern van Beekbergen en is aan twee zijden begrensd door al aanwezige woonbebouwing.
De Hoeven kenmerkt zich door een losse stedenbouwkundige structuur van voornamelijk vrijstaande woningen bestaande uit één bouwlaag met een kap.
Plangebied (gezien vanaf de Achterste Kerkweg)
Plangebied (gezien vanaf De Hoeven, met naastgelegen woning op nummer 5)
Woningen westzijde De Hoeven
Binnen Beekbergen is er een sterke verweving tussen bebouwing en landschap zichtbaar aan de zuidzijde van de historische kern. Het overgangsgebied naar het bosgebied van de Veluwe vormt hier een fijnmazig geheel van oude wegen, bosstroken, houtwallen en open akkers en weilanden. De losheid en grotere maten van kavels en de ruimtelijkemimpact van het bos zijn hierbij bepalend voor het beeld. De oostelijk gelegen enk ontleent zijn landschappelijke waarde vooral aan de openheid en het contrast dat daardoor ontstaat met de beslotenheid van dorp, bos en beekdal. Beplanting ontbreekt dan ook met uitzondering van kleinschalige elementen op erven of op kruisingen van wegen.
Het gebied tussen de Dorpstraat, De Hoeven en het Kerkeveld was historisch gezien onderdeel van de enken die om de historische kern van Beekbergen hebben gelegen. Doordat de kern van Beekbergen in de afgelopen eeuwen is gegroeid, is de rand van het open enkengebied geleidelijk aan verschoven tot voorbij het Kerkeveld. Dit open enkengebied -zoals begrenst in het Groot Apeldoorns Landschapskookboek en de Structuurvisie Beekbergen en Lieren- kenmerkt zich door zijn openheid en heeft grotendeels een agrarische functie.
In het gebied tussen De Dorpstraat, De Hoeven en het Kerkeveld is een kleinschalig, vriendelijk overgangsgebied ontstaan dat de rand vormt van het waardevolle open enkencomplex. Het is een gebied dat zich kenmerkt door zijn kleinschaligheid. In dit gebied bepaalt een afwisseling van landbouwgebruik, landschappelijke beplanting in de vorm van singelstructuren en bosjes en losse bebouwing op ruime kavels langs de ontsluitingswegen het beeld. Door de afwisselende invulling vormt dit gebied een belangrijk ruimtelijk overgangsgebied tussen de openheid van de enk en het 'versteende' dorp.
Ten zuidoosten en zuidwesten van het plangebied liggen op enige afstand structurerende groenelementen. Dat zijn de bossen van het Veluwemassief (Z-O) en het Teixeira de Mattospark (Z-W). Het plangebied zelf maakt hier geen onderdeel van uit.
Binnen Beekbergen wordt de hoofdstructuur gevormd door de provinciale wegen Arnhemseweg en Loenenseweg, die via de Dorpstraat en de Kerkweg met elkaar worden verbonden. Buiten de bebouwde kom is in het verlengde hiervan een maximumsnelheid van 80 km/uur toegestaan. Binnen de bebouwde kom gelden maximumsnelheden van 50 km/uur voor de Arnhemseweg en de Loenenseweg tussen kruispunt Dorpstraat en zuidelijke komgrens. Voor de Dorpstraat en de overige wegen in het dorp geldt een regime van 30 km/uur. Buiten het dorp lopen de plattelandswegen waar maximaal 60 km/uur gereden mag worden.
Het plangebied grenst aan (de oostzijde van) De Hoeven. Deze weg ligt binnen de bebouwde kom en bevat een maximumsnelheid van 30 km/uur. De Hoeven sluit aan op de Dorpstraat, De Evert Jan Boksweg en de Loenenseweg. Ten noorden van het plangebied in het kleinschalig overgangsgebied tussen De Hoeven en het Kerkeveld ligt de Achterste Kerkweg die het Kerkeveld met De Hoeven verbindt.
In de nabijheid van Beekbergen liggen geen gasleidingen, andere leidingen of straalpaden. Wel loopt er ten oosten van Beekbergen een 150 kV hoogspanningsleiding. Deze ligt op ongeveer 40 meter van het plangebied. Het plangebied ligt daarmee buiten de invloedssfeer van de leiding.
Met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt dat ter plaatse vier woningen gebouwd kunnen worden. Hierbij wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de bestaande ruimtelijke structuur.
Een verdichting van dit lint, aan de rand van het dorp met vrijstaande of twee twee-onder-één-kapwoningen is passend in deze structuur, mits deze geen seriematige uitstraling krijgt.
Alle nieuw te bouwen woningen in het plan zijn gelegen op ruime kavels. Hierdoor is er voldoende ruimte voor invulling met groen op eigen terrein waardoor het afwisselende landelijk beeld ter plaatse wordt ondersteund. Doordat de resterende gronden aan De Hoeven agrarisch blijven, blijft de verbinding tussen het dorp en enk ten oosten van het Kerkeveld behouden en daarmee een zekere mate van openheid richting deze enk. Op de overgang tussen de woonkavels en de aanliggende agrarische gronden wordt een singelstructuur aangelegd. Zo wordt bijgedragen aan verdere versterking van het afwisselende kleinschalige landschap ter plaatse. De overgang tussen De Hoeven en de woonkavels dient te worden voorzien van een grasberm om het dorpse karakter te versterken.
In lijn met de woningen in de directe omgeving zullen de woningen bestaan uit één bouwlaag afgedekt met een kap. Hiervoor worden specifieke voorschriften opgenomen in het bestemmingsplan. Qua architectuur wordt gestreefd naar een zekere eigenheid. Het beeldkwaliteitsplan Beekbergen en Lieren bevat de randvoorwaarden en uitgangspunten die terugkomen bij toetsing van de aanvraag om omgevingsvergunning aan redelijke eisen van welstand.
Impressie woningen aan De Hoeven 3, 5, 7 en 11
Het plangebied sluit rechtstreeks aan op De Hoeven. De woningen zullen dan ook op De Hoeven ontsloten worden. Het parkeren zal plaatsvinden op eigen terrein. Hiervoor is voldoende ruimte aanwezig.
Het plangebied ligt zoals beschreven in een gebied dat op grond van provinciaal beleid (Omgevingsvisie en Omgevingsverordening) is aangewezen als Nationaal Landschap. Een ontwikkeling in dit Nationaal Landschap past, mits deze geen aantasting vormt, maar bijdraagt aan het behoud of de versterking van de kernkwaliteiten van het landschap.
Door situering en geringe omvang van plangebied afgezet tegen de schaal van het Nationaal Landschap Veluwe is de invloed op de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap zeer beperkt en is om die reden al geen sprake van aantasting.
Wanneer de feitelijke situatie ter plaatse van het plangebied en zijn omgeving aangemerkt wordt als kernkwaliteit van het Nationaal Landschap sluit deze gezien het in paragraaf 3.3 beschreven landschap het meest aan bij de voor het deelgebied Beekbergen en Loenen beschreven kernkwaliteiten 'kleinschalig met afwisseling van landbouwgebruik en beplanting' voor wat betreft het gebied tussen de Dorpstraat, De Hoeven en het Kerkeveld en gaat deze kernkwaliteit geleidelijk over in de kernkwaliteit 'Gave open oude bouwlanden, met bebouwing langs de randen' ter plaatse van de open enk ten oosten van het Kerkeveld. Waarbij tussen de kernkwaliteiten sprake is van enige overlap .
Het plan zoals beschreven in paragraaf 4.1, sluit goed aan op de kernkwaliteit 'kleinschalig met afwisseling van landbouwgebruik en beplanting'. De ontwikkeling betreft een inpassing van een klein aantal woningen op ruime kavels langs De Hoeven en is door zijn beperkte omvang passend binnen de kleinschalige opzet van het gebied. Ook qua bebouwingsvolume is zoveel mogelijk aangesloten op de ruimtelijke structuur ter plaatse. Door de aanleg van een extra singelstructuur op de overgang tussen de woonkavels en de aanliggende agrarische gronden richting de enk wordt bijgedragen aan de verdere versterking van het afwisselende kleinschalige landschappelijke beeld. Door het aanvullende groen wordt de overgang tussen de harde bebouwde dorpsrand en het kleinschalige landschap verder versterkt. Het algehele beeld van afwisseling van kleinschalige elementen die dit gebied zo kenmerken zal per saldo niet afnemen. Wel is het zo dat er accenten verschuiven; het weidegebied neemt in omvang af, de losse bebouwingsstructuur en singels nemen in beperkte mate toe. Het totaalbeeld zal hiermee gelijk blijven. De verbinding tussen het dorp en enk ten oosten van het Kerkeveld blijft behouden doordat de resterende gronden aan De Hoeven agrarisch blijven en daarmee een zekere mate van openheid richting deze enk.
Het waardevolle open landschap van beekdalen en enken is in de Structuurvisie 'Apeldoorn biedt Ruimte' benoemd als onderdeel van het fundament voor de Buitenstad. Behoud en waar nodig versterking hiervan vindt de gemeente Apeldoorn zeer belangrijk. De borging van dit fundament vindt, voor wat betreft de enk ten oosten van het Kerkeveld, plaats in het geldende bestemmingsplan Stuwwalrrand Parkzone Zuid, waar het gebied de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarde', met de nadere aanduiding 'open enk' heeft. Dit plan brengt daarin geen verandering.
De vier woningen passen tevens in de Structuurvisie Beekbergen en Lieren. Er zijn geen inbreidingslocaties beschikbaar en de ontwikkeling is passend binnen de voor deze uitbreidingslocatie (en voormalige provinciale zoekzone) gestelde ruimtelijke randvoorwaarden.
De woningen vier woningen die met dit plan worden toegevoegd passen binnen het met inachtneming van het provinciale Kwalitatief Woonprogramma (KWP3) vastgestelde gemeentelijke woningbouwprogramma, waarin ruimte is opgenomen voor dergelijke kleinschalige initiatieven.
Op grond van artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening kan een bestemmingsplan alleen een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken:
en, in het geval de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaande stedelijk gebied van de regio kan plaatsvinden:
De begrippen 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' zijn als volgt gedefinieerd (artikel 1.1.1 Bro):
In de praktijk wordt dit de ladder voor duurzame verstedelijking genoemd. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.
Toetsing concrete situatie aan ladder voor duurzame verstedelijking
Dit bestemmingsplan maakt het mogelijk om 4 woningen te bouwen. De bouw van 4 woningen wordt niet als een nieuwe stedelijke ontwikkeling beschouwd. Een toets aan artikel 3.1.6 lid 2 is dan ook niet noodzakelijk.
Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.
Bij nieuwe ontwikkelingen moet de bodemgesteldheid in kaart worden gebracht. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe functie mag pas worden toegelaten als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.
Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.
Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. Met het Besluit bodemkwaliteit wordt het hergebruik van licht en matig verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in een Nota Bodembeheer met bodemkwaliteitskaarten.
Onderzoeksresultaten bodem
In de rapportage van april 2015 (150194/jk/sh), opgesteld door Hunnenman milieuadvies en opgenomen in bijlage 1 van de Bijlagen bij de toelichting, zijn de resultaten van het verkennend bodem- en verkennend asbestonderzoek weergegeven. Hieruit blijkt dat de locatie onverdacht op het voorkomen van bodemverontreiniging en dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. Er zijn daardoor geen bezwaren voor een bestemmingsplanwijziging.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied | |
1 | 10 m | 0 m | |
2 | 30 m | 10 m | |
3.1 | 50 m | 30 m | |
3.2 | 100 m | 50 m | |
4.1 | 200 m | 100 m | |
4.2 | 300 m | 200 m | |
5.1 | 500 m | 300 m | |
5.2 | 700 m | 500 m | |
5.3 | 1.000 m | 700 m | |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
Onderzoeksresultaten milieuzonering
Het gebied kan worden aangemerkt als omgevingstype rustige woonwijk. In de omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig waarvan de milieuzone volgens de richtafstandenlijst uit de VNG-publicatie overlap heeft met het plangebied. Hierdoor is er voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en de beoogde milieugevoelige functies anderzijds.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen. Derhalve worden De Hoeven, de Evert Jan Boksweg en de Dorpstraat nader beschouwd. Daarnaast moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook inzicht te worden gegeven in de akoestische indirecte gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventuele verkeersaantrekkende werking.
Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:
De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.
Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 63 dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.
Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai
De relevante wegen zijn De Hoeven, Evert Jan Boksweg en Dorpstraat. Deze wegen hebben geen geluidzone, omdat het een weg betreft waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur. Om deze reden is de Wet geluidhinder niet van toepassing.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient ook de geluidssituatie van het wegverkeer over niet gezoneerde wegen op de woningen inzichtelijk te worden gemaakt. In de rapportage d.d. 17 april 2015, opgesteld door Nieman raadgevende ingenieurs B.V. en opgenomen in bijlage 2 van de Bijlagen bij de toelichting, is de geluidsbelasting ten gevolge van De Hoeven, Evert Jan Boksweg en Dorpstraat berekend.
Hieruit blijkt dat de cumulatieve geluidbelasting op de gevels van de 4 nieuw te bouwen woningen ten gevolge van het wegverkeer op de omliggende niet-gezoneerde wegen ten hoogste 49 dB bedraagt. Deze waarde ligt ruim onder de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 + 5 dB en daarmee is er geen belemmering vanuit akoestisch oogpunt voor de bouw van deze woningen. Ook het binnenniveau blijft ruim onder de maximale waarde van 33 dB als er wordt voldaan aan de door het Bouwbesluit voorgeschreven minimale geluidwering van de gevel van 20 dB.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ook gekeken naar de akoestische gevolgen van het plan. In casu is de verkeerstoename en daarmee de geluidstoename als gevolg van dit plan dusdanig gering dat er bij de bestaande woningen geen onaanvaardbare situatie ontstaat.
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Niet in betekenende mate bijdragen
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.
Toepasbaarheidsbeginsel
Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").
Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.
Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit
Het bestemmingsplan beoogt 4 woningen mogelijk te maken. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Hierdoor is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) te worden gehanteerd. Daarnaast wordt gewerkt aan nieuwe regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Besluit transportroutes externe veiligheid) die het uitvloeisel worden van het Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.
Nota milieu-veiligheid Apeldoorn
In november 2011 is de Nota milieu-veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.
Onderzoeksresultaten
Bevi
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. Het Bevi vormt geen belemmering voor het realiseren van 4 woningen.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen water-, spoor- en verkeerswegen waarover significant transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
In de nabijheid van de planlocatie bevinden zich geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.
De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).
De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.
Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.
Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.
Onderzoeksresultaten
In de directe nabijheid van het plangebied is een bovengrondse hoogspanningslijn aanwezig, te weten Kattenberg-Apeldoorn
In 2007 heeft de Kema berekeningen uitgevoerd voor heel Apeldoorn om zo de specifieke 0,4 µT-magneetveldzones van de bovengrondse hoogspanninglijnen in beeld te brengen. Deze berekeningen zijn vastgelegd in het rapport 'Totaaloverzicht 0,4 micro-Tesla magnetische veldsterkte contour rond de hoogspanningslijnen binnen gemeente Apeldoorn', d.d. 26 september 2007. De specifieke 0,4 µT-magneetveldzone is, conform de door het RIVM voorgeschreven berekeningsmethodiek, bepaald op basis van 50% van de ontwerpbelasting van de 150 kV-lijnen.
Uit de berekeningen blijkt dat voor deze hoogspanningslijn de grens van de specifieke 0,4 µT-magneetveldzone op 80 meter ter weerszijden van het hart van de lijn ligt. Deze zone is, zoals hierboven is vermeld, gebaseerd op de maximale belasting die toegestaan is. Feitelijk gaat door de betreffende hoogspanningslijn veel minder stroom dan mogelijk is. Dit betekent dus dat in de praktijk de 0,4 µT-magneetveldzone veel kleiner is dan de berekende specifieke zone. De Kema heeft in 2007 ook deze feitelijke 0,4 µT-magneetveldzone berekend. De grens van de feitelijke 0,4 µT-magneetveldzone ligt aan de westkant van de lijn op 23 meter en voor de oostkant van de lijn op 22 meter. Het plangebied is buiten deze zone gelegen
Bij nieuwe ontwikkelingen dient in geval van realisatie van gevoelige bestemmingen rekening te worden gehouden met de magneetveldzone op basis van 50% van de ontwerpbelasting. In dit geval dus met een zone van 38,5 meter ter weerszijden van het hart van de hoogspanningslijn. Het plangebied is buiten deze zone gelegen.
Gezien het vorenstaande vormt de hoogspanningslijn dus geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling.
Algemeen
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.
Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Onderzoeksresultaten
Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De resultaten daarvan zijn beschreven in de paragrafen 5.2.1 tot en met 5.2.7. Daaruit kan worden geconcludeerd dat kan worden uitgesloten dat het bestemmingsplan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en ook is het niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
Het plangebied ligt in bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is circa 0,2 hectare groot. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de Omgevingsvisie heeft aangegeven.
Ter hoogte van de kruising van de Dorpstraat/Ruitersmolenweg en Kerkeveld 18 bevindt zich een peilbuis van het gemeentelijk grondwatermeetnet. Het plangebied ligt ongeveer tussen beide locaties in. Uit de metingen kan worden afgeleid dat de grondwaterstand zich bevindt tussen de 8 en ruim 10 m –mv. Door de relatief diepe grondwaterstanden komt rondom het plangebied geen grondwateroverlast voor.
Het plangebied ligt in de provinciale grondwaterfluctuatiezone. Door de diepe grondwaterstanden zullen structurele grondwaterstandsveranderingen door klimaatverandering geen effect hebben op deze ontwikkeling. Door de ontwikkelingen zullen er geen nadelige effecten zijn op de grondwaterstand. Hierdoor kan het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld.
In en rondom het plangebied komt geen oppervlaktewater voor. Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal dan ook niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Het plan heeft daardoor geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.
In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.
Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe ontwikkelingen de afvoer van hemelwater niet op de riolering aan te sluiten. Voor het buitengebied van Apeldoorn geldt een verbod op de afvoer van hemelwater naar de vuilwaterriolering. In de gemeentelijke regelgeving is bepaald dat het hemelwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein. Zonodig kunnen hiervoor voorzieningen worden aangebracht in de vorm van een waterberging in het groen, wadi, infiltratiegreppels, vijver, grindkoffer of een andere ondergrondse voorziening.
De materialen die in aanraking komen met het hemelwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van hemelwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het hemelwater afgevoerde vervuilende stoffen.
De nieuwe woningen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en hemelwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op de riolering. De riolering heeft voldoende capaciteit voor deze extra afvoer van afvalwater.
Het plan omvat minder dan 10 woningen/1.500 m² extra verhard oppervlak. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Vallei en Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.
Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het waterschap Vallei & Veluwe.
Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet, de Boswet en via de omgevingsverordening van de provincie Gelderland.
Soortbescherming
Op grond van de Flora- en faunawet (verder: Ffw) is iedere handeling verboden die schade kan toebrengen aan de op grond van de wet beschermde planten en dieren en/of hun leefgebied. De wet kent een algemene zorgplicht, omvat daarnaast een reeks van verbodsbepalingen en heeft een groot aantal soorten (verdeeld over verschillende categorieën) als beschermd aangewezen.
De zorgplicht houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten en hun leefomgeving. Het gevolg is onder andere dat iedereen die redelijkerwijs weet of kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor beschermde dier- of plantensoorten worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten, dan wel naar redelijkheid alle maatregelen te nemen om die gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
Om de instandhouding van de wettelijk beschermde soorten te waarborgen, moeten negatieve effecten op de instandhouding van soorten voorkomen worden. Een aantal voor planten en dieren schadelijke handelingen zijn op grond van de Flora- en faunawet verboden. Hiervoor zijn van belang de artikelen 8 t/m 12 Ffw waarin onder andere de vernieling en beschadiging van beschermde planten en het doden, verwonden, vangen, verontrusten en verstoren van diersoorten en hun verblijfplaatsen is verboden.
Op grond van artikel 75 Ffw kunnen ontheffingen van de verboden worden verleend en op grond van de ex artikel 75 vastgestelde AMvB (het Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet) gelden enkele vrijstellingen van het verbod. Welke voorwaarden verbonden zijn aan de ontheffing of vrijstelling hangt af van de dier- of plantensoorten die voorkomen. Hierbij wordt volgens de wettelijke kaders onderscheid gemaakt in drie categorieën, waarin soorten zijn ingedeeld op basis van zeldzaamheid en kwetsbaarheid.
Vogelsoorten zijn niet opgenomen in de hierboven genoemde categorieën. Voor verstoring van vogels en vogelnesten door ruimtelijke ontwikkelingen kan geen ontheffing worden verleend. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. Dat zijn: bescherming van flora en fauna, veiligheid van het luchtverkeer, volksgezondheid en openbare veiligheid. Van een (beperkt) aantal vogels is de nestplaats jaarrond beschermd. Voor de overige vogelsoorten geldt dat verstoring van broedende exemplaren is verboden. Buiten het broedseizoen mogen de nestplaatsen, zonder ontheffing, worden verstoord. Daarbij geldt geen standaardperiode voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum. De meeste vogels broeden tussen medio maart en medio juli.
Gebiedsbescherming
Naast de soortbescherming wordt de gebiedsbescherming geregeld in de Natuurbeschermingswet, via Natura 2000-gebieden en in de Omgevingsverordening Gelderland, via het Gelders Natuuurnetwerk (GNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en via de Groene Ontwikkelzone (GO). Bescherming van bos is aan de orde als bestemmingen van bestaand bos worden gewijzigd. Hiervan is in dit plan geen sprake en blijft dan ook buiten beschouwing.
In de rapportage d.d. 24 april 2015, opgesteld door Staring advies worden de resultaten van de uitgevoerde quickscan natuurwaarden beschreven. De rapportage is opgenomen in bijlage 3 van de Bijlagen bij de toelichting. Op basis van het de quick-scan, bestaande uit literatuuronderzoek en de bevindingen tijdens het veldbezoek kan het volgende geconcludeerd worden.
Soortbescherming
Middelmatig of streng beschermde soorten zijn in het plangebied naar verwachting niet aanwezig. Van de in de omgeving bekende streng beschermde soorten als das, eekhoorn, boommarter en vleermuizen worden op basis van habitatgeschiktheid en het ontbreken van waarnemingen van individuen of sporen uitgesloten. Enkele licht beschermde soorten kunnen aanwezig zijn. Hierbij moet gedacht worden aan algemene soorten als veldmuis of incidenteel aanwezige of het gebied doorkruisende bruine kikkers. Hiervoor geldt een vrijstelling van de verbodsartikelen voor ruimtelijke ontwikkeling.
Vaste verblijfplaatsen van vogels worden uitgesloten geacht. Geadviseerd wordt de werkzaamheden te starten buiten het gewoonlijke broedseizoen om problemen te voorkomen.
Geconcludeerd wordt dat aanvullend onderzoek of het aanvragen van een ontheffing Flora- en faunawet niet noodzakelijk zijn.
Gebiedsbescherming
Natura 2000
Het dichtstbijzijnde Nederlandse Natura 2000-gebied ‘Veluwe’ ligt op ongeveer 200 meter afstand van het plangebied. Overige Nederlandse Natura 2000-gebieden (o.a. Landgoederen Brummen) liggen op grotere afstand, vanaf 7,5 km.
Door de afstand tot het Natura 2000 gebied ‘Veluwe’, ‘Landgoederen Brummen’ en overige Natura 2000 gebieden en de geplande kleinschalige ontwikkeling in het plangebied zijn nadelige effecten op deze beschermde Natura 2000 gebieden niet te verwachten.
Gelders Natuurnetwerk (GNN) en Groene Ontwikkelzone (GO)
Het plangebied ligt niet in het GNN of in een GO. Rondom de bebouwde kom van Beekbergen bevinden zich diverse bos-, heide- en graslandpercelen, behorende bij de Veluwe, welke zijn aangewezen als bestaande natuur binnen het GNN. Tussen deze percelen liggen diverse groene ontwikkelzones als verbindend element.
Door de ontwikkeling vindt geen ruimtebeslag op bestaande natuur of groene ontwikkelzones plaats. Bij het toetsingskader van het GNN is geen sprake van externe werking. Nadelige effecten voor, tijdens en na inrichting van het plangebied op het GNN en de GO zijn niet te verwachten door de aard van de werkzaamheden en de afstand ten opzichte van de bestaande natuurgebieden en ontwikkelzones. De kernkwaliteiten van het GNN worden niet aangetast.
Zoals in paragraaf 2.11.2 al is uiteengezet de raad op 18 juni 2015 de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld. Op deze beleidskaart is voor het hele grondgebied van de gemeente Apeldoorn aangegeven hoe groot de kans op het aantreffen van archeologische sporen en vondsten is.
Het plangebied wordt conform de archeologische beleidskaart geheel aangemerkt als terrein met archeologische waarde. De volgende afbeelding toont een uitsnede van de archeologische beleidskaart.
beschrijving onderzoeksresultaten en vervolgacties
Voor het plangebied is een acheologisch bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. In de rapportage van 14 juli 2015 (661), opgesteld door Archeodienst en opgenomen in bijlage 4 van de Bijlagen bij de toelichting, zijn de resultaten van het onderzoek weergegeven. De resultaten van het onderzoek zijn hieronder samengevat.
Gezien het feit dat het potentiële archeologische sporenniveau intact is, geldt een middelhoge verwachting voor nederzettingsresten uit het Neolithicum tot en met de Vroege-Middeleeuwen en een hoge verwachting op begravingen (met name uit de periode Late-Bronstijd – IJzertijd).
Uit de resultaten van het inventariserend veldonderzoek blijkt dat de bodemopbouw voor wat betreft de bovenste 50 –80 cm uit een plaggendek (inclusief huidige bouwvoor) bestaat. Plaatselijk is onder het plaggendek nog een restant van de Bs-horizont aanwezig (boring 1) of een bruingele BC-horizont (boring 3 t/m 5).
De oorspronkelijke holtpodzolbodem is grotendeels opgenomen in het bovenliggende plaggendek. Plaatselijk is nog een restant van de Bs-horizont aanwezig of de overgangshorizont van de podzolbodem naar de C-horizont (BC-horizont). De bodem is niet recent verstoord afgezien van de huidige bouwvoor.
De natuurlijke ondergrond bestaat uit grofzandige, grindhoudende hellingafzettingen van de stuwwal (Formatie van Boxtel).
Onder het plaggendek is sprake van een intact potentieel archeologisch sporenniveau. De eventueel aanwezige sporen zullen zichtbaar worden in de top van de C-horizont. De top van de C-horizont bevindt zich gemiddeld op 60 – 80 cm beneden maaiveld (ca. 30,5–31,1 m +NAP). Het hoogste punt ligt in het zuidoostelijke deel van het plangebied (ter hoogte van boring 2). Dit komt overeen met het historische kaartbeeld van een hogere welving (Fig. 2.6).
Aangezien het potentiële archeologische sporenniveau intact is, blijft de middelhoge verwachting voor nederzettingsresten uit het Neolithicum tot en met de Vroege-Middeleeuwen en de hoge verwachting op begravingen (met name uit de periode Late-Bronstijd – IJzertijd) gehandhaafd.
Omdat er voor de geplande woningbouw over een oppervlakte van meer dan 100 m2, een bodemingreep zal plaatsvinden dieper dan 35 cm is archeologisch vervolgonderzoek, in de vorm van proefsleuven, nodig. Dit onderzoek heeft, ter hoogte van het bouwvlak van de toekomstige nieuwbouw, op 17 januari 2017 plaatsgevonden conform het Programma van Eisen (PvE), zoals opgenomen in bijlage 5 van de Bijlagen bij de toelichting. Tijdens een veldbezoek van de gemeente bij het proefsleuvenonderzoek is geconcludeerd dat er, ter hoogte van de toekomstige bouwblok, geen behoudenswaardige archeologische vindplaats aanwezig is.
conclusie en gevolgen voor bestemmingsplan
Nu ter plaatse van het in het bestemmingsplan opgenomen bouwvlak geen behoudenswaardige archeologische vindplaats aanwezig is, wordt de aanduiding 'overige zone – archeologische waarden' zoals opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan ter plaatse van het bouwvlak verwijderd. Voor de bouw van de woningen is geen archeologisch onderzoek meer nodig. Voor de rest van het plangebied wordt deze aanduiding gehandhaafd.
Het plangebied heeft volgens de cultuurhistorische beleidskaart bij de nota I-cultuur van 16 februari 2006 een hoge attentiewaarde. Het gebied is nader onderzocht en beschreven in de Cultuurhistorische Analyse Beekbergen Lieren uit 2009. In de waardenkaart bij de deze analyse krijgt het betreffende gebied ('overgang dorp – enk') cultuurhistorische basiswaarde toegekend.
Het plangebied ligt aan, of eigenlijk op, de van oorsprong middeleeuwse enk van Beekbergen. De betreffende kavel is zelfs herkenbaar als akker-kavel op de kadastrale kaart van 1832. Thans is het gebiedje tussen De Hoeven en Kerkeveld ten dele afgesloten van de open ruimte van de enk door enige bebouwing aan Kerkeveld. In ongeveer een eeuw tijd is stukje bij beetje de omliggende bebouwing aan de Dorpstraat, De Hoeven en Kerkeveld gebouwd.
Ten behoeve van het beeld dienen nieuwe woningen en de erfafscheiding langs de weg terughoudend te worden vormgegeven in dorpse typologie.
Met de initiatiefnemer is voorafgaand aan het in procedure brengen van het bestemmingsplan een anterieure overeenkomst afgesloten. Daarin is onder anderegere geld dat alle aan het plan toe te rekenen kosten, in rekening worden gebracht bij de initiatiefnemer. Daarmee is het bestemmingsplan financieel economisch uitvoerbaar en ontbreekt de noodzaak om een exploitatieplan vast te stellen.
In hoofdstuk 4 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 5 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 6.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 6.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 6.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.
Bestemmingsplan De Hoeven naast 5 Beekbergen is een ontwikkelingsplan, waarin de toekomstige situatie uitgangspunt is voor de wijze van bestemmen, maar waarbij zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de regeling in het geldende bestemmingsplan Beekbergen en Lieren.
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.
Groen - Landschapselement
Op de overgang tussen de woonbestemming en de aanliggende agrarische gronden wordt een singelstructuur aangelegd die zorgt voor landschappelijke inpassing van de woningen en zal bijdragen aan verdere versterking van het afwisselende kleinschalige landschappelijke beeld. Ter plaatse van deze singelstructuur krijgen de gronden de bestemming Groen - Landschapselement.
De bestemming is bedoeld voor de aanleg, versterking en instandhouding van groenvoorzieningen en ter plaatse voorkomende waardevolle beplanting en landschapselementen en voor voorzieningen voor de waterhuishouding. Binnen deze bestemming mogen geen bouwwerken worden opgericht.
Voor het kappen van bomen en het verwijderen van beplanting is op grond van artikel 14 een omgevingsvergunning nodig voor het uitvoeren van een werk geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Wonen
De beoogde woningen in het plangebied hebben de bestemming Wonen. Hierbij is zoveel mogelijk aangesloten bij de bestemming Wonen uit het geldende bestemmingsplan Beekbergen en Lieren. Op onderdelen is deze bestemming ontdaan van elementen die voor dit plan niet nodig zijn. Daarnaast zijn de regels bijgewerkt op nieuw, (gemeentelijk) beleid en regelgeving. Voor de woningen is op de plankaart een bouwvlak gegeven. Aangeduid is dat binnen dit bouwvlak maximaal 4 woningen zijn toegestaan.
In de regels is bepaald dat alleen vrijstaande en twee-onder-een-kap zijn toegestaan. Bij de woningen is een diepte van 15 meter voor het bouwvlak gehanteerd, zoals gebruikelijk is bij vrijstaande woningen.
Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen mogen worden gesitueerd in het achtererfgebied. Hiermee is aansluiting gezocht met de regeling voor het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken en is de definitie van het begrip achtererf uit artikel 2 lid 3 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht overgenomen. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarmee het situeren van bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen in voorerfgebied mogelijk kan worden gemaakt. Toetsingscriterium voor deze bevoegdheid is de stedenbouwkundige kwaliteit die met het bestemmingsplan is beoogd.
De maximaal toegelaten oppervlakte aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen is gerelateerd aan de oppervlakte van de kavel. Is de kavel kleiner dan 500 m2 dan is ten hoogste 50 m2 aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen toegestaan, bij kavels tussen 500 en 750 m2 is die oppervlakte maximaal 65 m2 en is de kavel groter dan 750 m2 dan is ten hoogste 85 m2 aan erfbebouwing toegestaan. Daarbij geldt wel steeds de voorwaarde dat niet meer dan 60% van de kavel wordt bebouwd.
Parkeren
Uitgangspunt is dat bij elke woning voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd en in stand gelaten. Om dit te verzekeren is in de regels een parkeernorm van minimaal 2 parkeerplaatsen per woning opgenomen. Deze parkeerplaatsen dienen op eigen terrein binnen de bestemming Wonen te worden gerealiseerd. Bouwwerken voor wonen kunnen uitsluitend worden gebruikt als voldaan is aan het realiseren en in stand laten van deze parkeerplaatsen. Gebruik in strijd met deze bepaling is een strafbaar feit. In artikel 3.6 is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om af te wijken van deze parkeernorm indien het voldoen aan de parkeernorm in bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of, voor zover op andere wijze in de benodigde parkeerruimte kan worden voorzien.
Landschappelijke inpassing
De woningen en andere bouwwerken en gronden mogen slechts als zodanig in gebruik worden genomen en worden gebruikt wanneer voorzien is in de landschappelijke inpassing daarvan. Om dit te borgen is door middel van een specifieke gebruiksregel (artikel 4.5.3) het gebruik voor Wonen niet toegestaan wanneer niet in de landschappelijke inpassing wordt voorzien of als deze niet in stand wordt gehouden conform de voorgeschreven inrichting zoals is weergegeven in Bijlage 2 van de bijlagen bij de voorschriften.
Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis
Bij recht is het gebruik van een deel van woningen en bijgebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.
Bouwregels
Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.
Bevoegd gezag
Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.
In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 6 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 6.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.
Lid 6.2 bevat de afdekbepaling. Hierin is bepaald dat gebouwen altijd van een kap moeten worden voorzien, uiteraard mits ze hoger worden gebouwd dan de ter plaatse aangegeven maximale goothoogte.
In artikel 7 staan de algemene gebruiksregels. In lid 7.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In lid 7.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Dit is noodzakelijk voor vormen van gebruik waarvoor het niet mogelijk en wenselijk is een omgevingsvergunning te verlenen en de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht derhalve niet van toepassing is.
In artikel 12 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 13 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.
In hoofdstuk 3 zijn ook de regels voor de in het plangebied voorkomende waarden opgenomen. Dit zijn regels voor waarden die in meerdere bestemmingen voorkomen. Door middel van gebiedsaanduidingen is aangegeven waar deze waarden voorkomen.
Archeologie
De Archeologische beleidskaart 2015 kent zes categorieën gebieden met een verschillende archeologische verwachting. Voor twee van die categorieën bevat het bestemmingsplan geen regeling. De bescherming van terreinen met monumentale archeologische waarden, oftewel de archeologische monumenten, is geregeld in de Monumentenwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Van de zones met geen archeologische verwachting staat vast dat er geen archeologische waarden (meer) zijn. Voor de overige vier categorieën wordt in bestemmingsplannen een beschermende regeling opgenomen.
Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Terrein met vastgestelde archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – vastgestelde archeologische waarden' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Terrein met archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – archeologische waarden' gekregen. Voor beiden geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 50 m2 (vastgestelde archeologische waarden) respectievelijk 100 m2 (archeologische waarden) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend. Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Zone met (middel)hoge archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – hoge archeologische verwachtingswaarde' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Zone met lage archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – lage archeologische verwachtingswaarde' gekregen. Hiervoor geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 500 m2 (hoge archeologische verwachtingswaarde) respectievelijk 2.500 m2 (lage archeologische verwachtingswaarde) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend.
Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die mogelijke archeologische waarden in de bodem kunnen verstoren geldt voor alle vier de categorieën dat ze niet mogen worden uitgevoerd tenzij daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Daarbij gelden dezelfde oppervlakten en diepte als hiervoor genoemd. De vergunning kan alleen worden verleend als uit archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast.
Wanneer de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bijvoorbeeld uit eerder uitgevoerd onderzoek) in voldoende mate is vastgesteld, is het niet nodig nieuw onderzoek uit te voeren.
Als uit het archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat de archeologische waarden door het oprichten van het bouwwerk of door het uitvoeren van de werkzaamheden zullen worden verstoord kan het bevoegd gezag bepaalde voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden. Deze voorschriften kunnen bestaan uit het treffen van technische maatregelen of uit het uitvoeren van nader onderzoek; van beide dient verslag aan het bevoegd gezag uitgebracht te worden.
Archeologisch onderzoek kent vele vormen en maten. Voor het archeologische onderzoeksrapport dat bij een vergunningaanvraag moet worden ingediend wordt meestal in eerste instantie een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, eventueel aangevuld met een verkennend booronderzoek. Veelal is na deze fase bekend of vrijgave van het terrein mogelijk is of dat nader (of aanvullend) onderzoek noodzakelijk is. Het nader of aanvullend onderzoek, dat bij wijze van voorschrift aan de omgevingsvergunning verplicht kan worden gesteld, kan bijvoorbeeld bestaan uit een gedetailleerder booronderzoek of het graven van proefsleuven om een vindplaats op te sporen of uit te sluiten. Uiteindelijk kunnen deze vormen van onderzoek erin resulteren dat een behoudenswaardige archeologische vindplaats is aangetroffen. Afhankelijk van de ontwikkeling zal de vindplaats in dat geval ex situ (door een opgraving) of in situ (door inpassing in het plan) behouden moeten worden.
Bepalend voor het al dan niet bestaan van een onderzoeksverplichting zijn steeds de oppervlakte en de diepte van de bodemingreep. Bij de oppervlakte van de bodemingreep gaat het om de daadwerkelijk verstoorde oppervlakte. Als een gebouw op stroken gefundeerd wordt en er geen extra graafwerk plaatsvindt, dan geldt als bodemingreep alleen de oppervlakte van de strokenfundering. Wordt daarentegen ook de grond tussen de stroken dieper dan 35 cm vergraven, dan geldt als bodemingreep de volledige oppervlakte van het gebouw. Wanneer een gebouw wordt onderkelderd, wordt in de regel een flink grotere bouwput gegraven dan de oppervlakte van het gebouw. Daarom geldt als bodemingreep bij een onderkeldering de oppervlakte van de bouwput. Om dit zeker te stellen is in artikel 2, dat gaat over de wijze van meten, bepaald hoe de oppervlakte van een bodemingreep moet worden gemeten.
In de regels is bepaald dat de diepte van de bodemingreep wordt bepaald vanaf de vastgestelde maaiveldhoogte van het Actueel Hoogtebestand Nederland 2 (AHN2). De AHN2 is een digitale hoogtekaart van Nederland, met voor heel Nederland gedetailleerde en precieze hoogtegegevens die de ligging van het maaiveld met grote nauwkeurigheid weergeeft. Door het hanteren van deze vastgestelde hoogteligging wordt bereikt dat niet alleen bij een eenmalige bodemingreep dieper dan 35 cm onder AHN2-maaiveld er een plicht tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek is, maar dat dat ook het geval is als er in de loop der jaren bij achtereenvolgende activiteiten meer dan 35 cm onder deze vastgestelde maaiveldhoogte gegraven wordt. In de begripsbepalingen is een definitie van het begrip AHN2-maaiveld opgenomen.
Aan de bestemming Wonen in dit bestemmingsplan is de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied realisatietermijn woningbouw' toegekend. Hiermee wordt voorzien in een wijzigingsbevoegdheid. Conform het beleid dat in paragraaf 2.13 is beschreven, kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen om de bouwmogelijkheden voor de nieuwe woningen te verwijderen als die na een periode van 3 jaar niet gebouwd zijn en ook niet in aanbouw zijn. De periode begint na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan. Concreet houdt de bevoegdheid in dat het bouwvlak voor de nieuwe woningen kunnen worden verwijderd. Voorwaarde voor de toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid is, naast het verstreken zijn van de termijn van drie jaar, ook dat eventueel verleende omgevingsvergunningen voor het oprichten van woningen zijn ingetrokken.
Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.
Op 31 augustus 2015 heeft de initiatiefnemer een informatiebijeenkomst georganiseerd, waarbij hij omwonenden, de dorpsraad Beekbergen-Lieren en een aantal raadsleden heeft geïnformeerd over zijn plannen. Deze bijeenkomst heeft voor de initiatiefnemer geen aanleiding gegeven tot het aanbrengen van wijzigingen in zijn plannen.
Omdat de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk slechts een beperkte invloed op de omgeving heeft, heeft de gemeente geen gelegenheid geboden om een inspraakreactie op het bestemmingsplan in te dienen.
Het concept van dit bestemmingsplan is niet toegezonden aan de provincie Gelderland in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, omdat op grond van een ontwikkelde en eerder geaccepteerde gedragslijn het beeld bestond dat voor dergelijke kleinschalige plannen geen vooroverleg nodig was. De provincie heeft een zienswijze ingediend tegen het ontwerp-bestemmingsplan, omdat zij van mening is dat er een provinciaal belang in het geding is, waarover vooroverleg plaats had moeten vinden. Naar aanleiding van deze zienswijze heeft veelvuldig overleg plaatsgevonden met de provincie. De beoordeling van de zienswijze is te vinden in de zienswijzenota behorend bij dit bstemmingsplan.
Het concept van dit bestemmingsplan is niet toegezonden aan de Rijksoverheid, omdat met dit plan geen nationale belangen in het geding zijn.
Van 10 december 2015 tot en met 20 januari 2016 heeft het ontwerp van dit bestemmingsplan terinzage gelegen. In deze periode zijn zes zienswijze ingediend. De inhoud en de beoordeling daarvan is te vinden in een separate nota bij dit bestemmingsplan.