Plan: | Stationsstraat 124 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.bp1234-vas1 |
behorende bij het bestemmingsplan Stationsstraat 124
Het gemeentelijke monument Stationsstraat 124 staat al geruime tijd leeg. Dit bestemmingsplan betreft de functieverandering van het pand waarbij diverse wooneenheden en drie units voor publieke functies in het pand worden gerealiseerd.
De locatie Stationsstraat 124 ligt in bestaand stedelijk gebied, in het centrum van Apeldoorn, op 170 meter van het marktplein en op 500 meter van het centraal station. De planlocatie betreft het kadastrale perceel Gemeente Apeldoorn, Sectie AA, nummer 2789 met een oppervlakte van 988 m2.
Ligging in Apeldoorn
Het perceel maakt deel uit van bestemmingsplan Kanaaloevers Haven en heeft daarin de bestemming Maatschappelijk. Voor de bebouwing is een bouwvlak gegeven en geldt een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 8 en 12 meter. Voor het achterste gedeelte van het bouwvlak geldt een maximale bouwhoogte van 4 meter.
Uitsnede plankaart bestemmingsplan Kanaaloevers Haven
De gronden met de bestemming maatschappelijk zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen in de categorieën 1 en 2 van de bij de planregels behorende Lijst van toegelatenmaatschappelijke voorzieningen, zie hieronder.
Op het perceel staat een gebouw met een monumentale status waar het toegestane gebruik van wijzigt. Op het terrein is beperkt ruimte voor het parkeren van auto's. Aan de achterzijde van het pand kunnen met moeite en krap aan twee auto's worden geparkeerd. Op het perceel en in het gebouw zijn geen goede voorzieningen voor het stallen van fietsen aanwezig. Aan de hand van foto's en afbeeldingen wordt de bestaande situatie in beeld gebracht.
Met dit bestemmingsplan wordt de maatschappelijke bestemming van het pand gewijzigd naar een gemengde bestemming om het concept van Living Topsport Apeldoorn mogelijk te maken. Hiermee wordt een passende nieuwe invulling gegeven aan een reeds aantal jaren leegstaand pand op een prominente plek in de stad en dat zijn functie heeft verloren. De ontwikkeling voorziet in een actuele lokale (maar ook deels regionale) behoefte zoals hieronder nader uiteengezet. Er wordt geen nieuwbouw gepleegd, maar de bestaande bebouwing wordt voor een nieuw concept hergebruikt.
Het pand betreft een voormalige gasfabriek dat in een later stadium dienst heeft gedaan als slaaphuis. De nieuwe eigenaar heeft verzocht om medewerking aan de realisatie van huisvesting voor topsporters in het pand met deels een bedrijfsmatige invulling op de begane grond. Het betreft een invulling met ongeveer 20 kamers voor zowel zelfstandige als niet-zelfstandige bewoning en drie units op de begane grond bedoeld voor een bedrijfsmatige invulling door de bewoners. Dit bestemmingsplan maakt deze ontwikkeling mogelijk. Het pand wordt intern verbouwd en de buitenzijde van het pand wordt opgeknapt en waar nodig hersteld naar de oorspronkelijke staat. Bij de verbouw staat het behoud van het monumentale karakter en bijbehorende elementen voorop. Uitgangpunt daarbij is de redengevende beschrijving van het pand waarin de te behouden elementen zoals het trappenhuis, rondboogopeningen, balustrades, glas-in-lood lichtkoepel, travertin vloeren en lambrizeringen, lateien en gedecoreerde kozijnen, worden genoemd. Ook de indelingsstructuur is grotendeels behouden gebleven en wordt in hoofdopzet bij de verbouw gehandhaafd.
Concept Living Topsport
Living Topsport Apeldoorn is een overkoepelend concept voor en door de topsporters en topsporttalent. Het concept richt zich primair op de locale topsporten, voor Apeldoorn zijn dit Atletiek, Volleybal en Baanwielrennen. Het concept is een faciliterend platform voor en door topsporters. Het richt zich op drie kerntaken:
- Woonomgeving voor topsporters
- Maatschappelijke carriere voor topsporters
- Fondsenwerving voor de Apeldoornse top- en breedtesport
De woonomgeving zal bestaan uit een homogene wooneenheid voor meerdere sporters in het centrum van de stad. Door de afwijkende leefpatronen hebben de sporters behoefte om met gelijkgestemden in één wooncomplex te wonen. Wonen in het centrum van de stad geeft de maatschappelijke beleving van de stad mee aan de sporters.
De meeste sporters beginnen pas na hun sportcarrière aan hun maatschappelijk carrière. Veelal wel voorzien van een goede opleiding ontbreekt het hun aan werkervaring waardoor integratie een uitdaging is. LivingTopSport voorziet in de opbouw van de maatschappelijke werkervaring tijdens de sportcarrière.
De zogenaamde tweede rangs sporten genereren veelal te weinig inkomsten voor het optimaal uitoefenen van de sport in combinatie met het levensonderhoud. Het werven van sponsoring is moeizaam en wisselvallige activiteit die een negatieve invloed heeft op de prestaties. Vanuit de sponsoren is het landschap van sporters en verenigingen erg gefractioneerd en tijdrovend. LivingTopSport voorziet in één sponsorplatform die ten dienste staat voor deelnemende sporters en verenigingen.
Auto- en fietsparkeren
Het pand Stationsstraat 124 is gebouwd als gasfabriek met kantoorruimte en heeft daarna enkele maatschappelijke functies gekend. Ten aanzien van de huidige parkeernormering is op de locatie sprake van een historisch tekort. Om de parkeersituatie te verbeteren wordt het terrein ter plaatse van de bestaande parkeerplaatsen heringericht. In de bestaande situatie is er slechts sprake van een enkele volwaardige parkeerplaats. Door de inrichtingsmaatregelen ontstaat een drietal parkeerplaatsen op het terrein. Ook worden twee parkeerplaatsen in de parkeergarage van het direct naastgelegen woningbouwproject "27" aangekocht om extra in de parkeerbehoefte te voorzien. Daarnaast is er ruimschoots gelegenheid om in de openbare parkeergarage Koningshaven te parkeren die zich op 120 meter afstand bevindt. Om in een goede voorziening voor stalling van fietsen te voorzien, wordt de bestaande kelder als fietsenstalling ingericht. Deze wordt bereikbaar via een hellingbaan aan de achterzijde van het pand.
Impressie beoogd bouwplan
In 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. In deze structuurvisie geeft het kabinet aan waar het naar streeft: Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Om dat te bereiken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij...') en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk werkt aan eenvoudiger regelgeving en verwacht dat medeoverheden zich ook inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving.
In de structuurvisie heeft het kabinet zijn ambities voor 2040 geformuleerd, waaronder ambities voor Leefbaarheid en veiligheid. Hierbinnen valt o.a. de ambitie dat in 2040 de woon- en werklocaties in steden en dorpen aansluiten op de (kwalitatieve) vraag en locaties voor transformatie en herstructurering zoveel mogelijk worden benut.
De ontwikkeling waarin dit bestemmingsplan voorziet, sluit aan op deze ambities uit de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
Op 24 september 2014 hebben provinciale staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Daarin is bepaald dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.
In januari 2010 hebben GS het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (verder: KWP3) vastgesteld. Het voorgaande KWP2 (2005-2014) was in formele zin een uitwerking ex artikel 4a, lid 10, Wet op de Ruimtelijke Ordening van het Streekplan Gelderland 2005. Sinds 1 juli 2008 is de WRO vervangen door de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van het overgangsrecht is het Streekplan Gelderland 2005 gelijkgesteld met de in de Wro bedoelde verplichte provinciale structuurvisie. Op deze zelfde grond maakt het KWP3 – als opvolging van het KWP2 - deel uit van deze structuurvisie.
Het KWP3 heeft als doel het woningaanbod op regionaal niveau, zowel kwantitatief als kwalitatief, zo goed mogelijk af te stemmen op de behoefte aan woningen. Het beschrijft per regio de programmatische opgave op basis van de geconstateerde regionale woningbehoefte en is daarmee het richtpunt voor woningbouwbeleid van gemeenten in de regio.
De woningbehoefte in Gelderland blijkt voor de periode 2010 tot en met 2019 lager uit te komen dan in de periode 2005 tot en met 2014. Voor het KWP3 staat als doelstelling om in 2020 een woningtekort van 0 % te hebben. Het afsprakenkader KWP3 wordt door de provincie overeengekomen met zowel de gemeenten als de woningcorporaties in de regio Stedendriehoek. Uit het referentiekader blijkt dat er in de Stedendriehoek vooral een grote behoefte is aan goedkope huurwoningen en middeldure koopwoningen. Tevens is er een grote vraag naar nultredenwoningen.
Het referentiekader geeft voor het Gelderse deel van de Stedendriehoek een bruto aantal toe te voegen woningen in de periode 2010 t/m 2019 van circa 10.000 woningen, op basis van een geschatte onttrekking van circa 1.800 woningen in dezelfde periode. Netto gaat het om een uitbreiding van de woningvoorraad van circa 8.500 woningen.
Met een woningbouwprogramma van bijna 21.000 nieuwbouwwoningen voor de hele regio voor de periode tot en met 2019 is er sprake van een overprogrammering aan nieuwbouw. De overprogrammering heeft niet zozeer betrekking op de eerstvolgende jaren, maar loopt op naarmate verder weg in de tijd gekeken wordt. De regio herkent zich in de cijfers in het referentiekader en in de berekende overmaat aan plancapaciteit. Voor de jaren tot 2015 is er sprake van een gezonde overmaat. In de Nederlandse ontwikkelpraktijk gaat men er op basis van ervaringscijfers vanuit dat 30 % overcapaciteit gezond is in verband met flexibiliteit en planuitval. De provincie draagt dit standpunt ook uit. Op langere termijn, de jaren 2015- 2030, is de overmaat groter.
Vooralsnog moet ook gezorgd worden voor voldoende productie aan nieuwe woningen. Er is nog steeds sprake van een woningtekort.
Voor het Gelderse deel van de regio Stedendriehoek betreft het afsprakenkader met name de volgende onderwerpen:
Het KWP3 geeft alleen een referentie- en afsprakenkader aan op regionaal niveau. Als vervolg op het KWP3 is begin 2010 een traject gestart om het woonprogramma kwantitatief en kwalitatief binnenregionaal te verdelen over de gemeenten. Dit traject, dat moet leiden tot een regionaal woninbouwprogramma met het KWP3 als richtpunt, is nog niet afgerond.
In november 2012 heeft de gemeenteraad het Woningbouwprogramma 2010-2029 vastgesteld. Geconstateerd wordt dat de woningmarkt in rap tempo is veranderd, dat er minder vraag naar woningen zal zijn dan was voorzien en dat aanbod en vraag niet meer in evenwicht zijn. Daarom zijn alle woningbouwplannen bekeken en zijn keuzes gemaakt: welke projecten worden uitgevoerd, welke projecten vervallen, welke projecten worden later uitgevoerd en welke projecten krijgen een andere opzet. Wanneer zich nieuwe kansen aandienen moet eerst kwantitatieve en kwalitatieve ruimte in het woningbouwprogramma worden gecreëerd. Daardoor wordt de programmering steeds op basis van actuele marktontwikkelingen en op basis van wijzigende verwachtingen over de toekomst bijgestuurd: het adaptief programmeren. Kwantitatief vertrekpunt is uitbreiding van de woningvoorraad in de periode 2010-2019 met netto 3.900 woningen en in de periode 2020-2029 met netto 2.000 woningen.
In het woningbouwprogramma is de realisatie van woningen op de planlocatie aangemerkt als onderdeel van de planvoorraad 2010-2029.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.
Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.
Onderzoeksresultaten bodem
Op basis van het historisch bodembestand, het bedrijven-/tankenbestand en het bodeminformatiesysteem is de locatie Stationsstraat 124 onverdacht op het voorkomen van bodemverontreiniging. Er zijn geen bezwaren voor de bestemmingsplanwijziging, aangezien er geen uitbreiding is van de grondoppervlakte van het bestaande gebouw (alleen inpandige verbouwingen) en een bodemonderzoek voor de omgevingsvergunning, activiteit bouwen, is niet noodzakelijk.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
Onderzoeksresultaten milieuzonering
De planlocatie en de omgeving betreffen een gemengd gebied en een gebied met functiemenging. Hierdoor wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Er wordt niet gewerkt met richtafstanden, maar met milieucategorieën. Categorie A bedrijven zijn aanpandig aanvaardbaar, categorie B zijn aanvaardbaar mits bouwkundig afgescheiden en categorie C mits gesitueerd langs een hoofdweg. In casu zijn in de omgeving van de beoogde milieugevoelige functies categorie A en B bedrijven gelegen en planologisch mogelijk gemaakt. Hierdoor wordt voldaan aan de criteria van een aanvaardbare situatie en zijn er dus geen belemmeringen voor de gewenste ontwikkeling op de planlocatie. Daarnaast wordt ook in het plangebied zelf, met een gemengde bestemming, voldaan aan de criteria voor een goede functiemenging en een aanvaardbare situatie.
Het verkeer over de Stationsstraat veroorzaakt een geluidsbelasting van circa 60 dB op de voorgevel van het bestaande pand. Het pand is bedoeld voor (tijdelijke) huisvesting voor topsporters en daarmee minder geluidgevoelig dan een reguliere woning. Uitgaande van een geluidswering van circa 20 dB tot 25 dB bedraagt het binnenniveau maximaal 40 dB. Dit wordt gelet op het beoogde tijdelijke gebruik aanvaardbaar geacht. Verdergaande maatregelen om het geluid op de gevel te reduceren, zoals het aanleggen van stil asfalt of afscherming, zijn niet mogelijk vanuit financieel en/of stedenbouwkundig oogpunt. Vanwege de monumentale status zijn ook aanvullende geluidwerende voorzieningen beperkt.
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Niet in betekenende mate bijdragen
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.
Toepasbaarheidsbeginsel
Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").
Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.
Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit
Het bestemmingsplan beoogt de realisatie van ongeveer 20 wooneenheden en 3 bedrijfsunits. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Hierdoor is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) te worden gehanteerd. Daarnaast wordt gewerkt aan nieuwe regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Besluit transportroutes externe veiligheid) die het uitvloeisel worden van het Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.
Nota milieu-veiligheid Apeldoorn
In november 2011 is de Nota milieu-veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.
Onderzoeksresultaten
Bevi
In de nabijheid van de Stationsstraat 124 bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. Het Bevi vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Er bevinden zich in de nabijheid van het plangebied geen transportroutes van gevaarlijke stoffen.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
In de nabijheid van de Stationsstraat 124 bevinden zich geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.
De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).
De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.
Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.
Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.
Onderzoeksresultaten
In de nabijheid van de Stationsstraat 124 bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen.
Algemeen
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.
Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Onderzoeksresultaten
Er is geen sprake van een activiteit die genoemd is in de bijlage van het Besluit mer. Zodoende is geen aanleiding te veronderstellen dat een mer of (vormvrije) mer-beoordeling nodig is.
Het plangebied ligt in bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is circa 0,1 hectare groot. Het plangebied bevindt niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in het streekplan heeft aangegeven.
Het gebied ligt binnen een grondwaterfluctuatiezone. Als gevolg van klimaatverandering kunnen de grondwaterstanden mogelijk met ca. 20 cm stijgen. De grondwaterstanden liggen momenteel op ca. 2 tot 3 m onder het maaiveld. De grondwaterstanden vormen verder geen beperking voor de bouwplannen.
In en om het plangebied komt geen water of waterafhankelijke natuur voor.
Er is geen nieuwbouw voorzien, maar slechts aanpassingen van een bestaand gebouw aan een nieuwe functie. Hemelwater wordt in de huidige situatie naar het gemengde riool afgevoerd. Als er aanleiding is dan zal worden onderzocht of het afkoppelen van het hemelwater haalbaar is. E.e.a. in afstemming met Gemeente Apeldoorn.
Eventuele nieuwe gebouwen dienten te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en hemelwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing kan worden aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel. Deze heeft hiervoor voldoende capaciteit.
Het plan omvat geen toevoeging van verhard oppervlak. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Vallei en Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies.
Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het waterschap Veluwe.
Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet en de Boswet. Dit bestemmingsplan voorziet in het wijzigen van de toegestane functies binnen een bestaand gebouw. Op basis van de geldende maatschappelijke besteming mag het gebouw ook als verblijf voor personen in gebruik worden genomen. Dit bestemmingsplan heeft in dat licht bezien dan ook geen effecten voor natuurwaarden. Aangezien met de functiewijziging ook bouwwerkzaamheden gemoeid zijn, kunnen er mogelijk wel effecten optreden. Bij de voorbereiding en in de uitvoering dient aandacht te zijn voor eventueel voorkomende vleermuizen, gierzwaluwen en huismussen. Het betreft namelijk een oud gebouw met structuren die kansen bieden voor deze soorten. Met name de daken (onderste pannenrij, scheefliggende/kapotte pannen, aansluiting bij randen en holle dakgoot). Er is ook een spouw aanwezig (rijtje hoge vertikale ventilatiespleten). Voor zover nodig kunnen hiervoor passende maatregelen worden getroffen. Om meer inzicht te verkijgen in welke maatregelen waarvoor getroffen moeten worden in het bouwproces is een quikscan flora- en faunawet uitgevoerd die is opgenomen als Bijlage 1 van de Bijlagen bij de. Tevens wordt een werkplan opgesteld waarin wordt aangegeven op welke manier de maatregelen worden uitgevoerd.
Op de Archeologische beleidskaart 2014 ligt het plangebied in een Zone met lage archeologische verwachting, zie onderstaande uitsnede van de beleidskaart. Bij bodemingrepen vanaf 2500 m2 en dieper dan 35 cm is archeologisch onderzoek nodig. Er is geen onderzoek nodig aangezien voor de beoogde ontwikkeling geen bodemingrepen nodig zijn.
Uitsnede archeologische beleidskaart
In november 2009 stemde de Tweede Kamer in met de beleidsbrief Modernisering van de Monumentenzorg. Deze beleidsbrief geeft de nieuwe visie van het Rijk op de monumentenzorg weer. De nieuwe visie rust op drie pijlers:
Met de eerste pijler wordt ingezet op het bestemmingsplan als belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen. Een goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Cultuurhistorie is één van die belangen. Dit nieuwe beleid vormt een belangrijke aanvulling op de sectorale bescherming van monumenten. Op deze manier is een meer gebiedsgerichte benadering mogelijk.
Vanuit cultuurhistorisch perspectief is een goede en passende bestemming voor het gebouw gewenst. Immers, hiermee kan het cultuurhistorisch waardevolle gebouw voor de toekomst behouden blijven. Voor het wijzigen van het pand is een omgevingsvergunning, deelactiviteit monumenten, nodig. Uit een eerste toetsing blijkt dat het mogelijk is om een vergunning te verlenen voor de voorgestelde gebruikswijziging met daarbij noodzakelijke verbouwingen. Het concreet toetsen van het bouwplan vindt echter plaats aan de hand van de benodigde omgevingsvergunningaanvraag.
Met de initiatiefnemer is op 28 augustus 2014 een anterieure overeenkomst over grondexploitatie als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening gesloten. Hierin is geregeld dat de initiatiefnemer de kosten die de gemeente maakt er uitvoering van zijn initiatief voor zijn rekening komen. Alle met deze planwijziging samenhangende kosten komen dus ten laste van de initiatiefnemer waarmee het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Deze wijziging heeft voor de gemeente geen financiële gevolgen en er hoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld.
Het pand is reeds door de initiatiefnemer aangekocht. Met de verbouw of anderszins zijn geen dermate hoge kosten gemoeid op basis waarvan verondersteld zou moeten worden dat het plan financieel niet uitvoerbaar is.
Bestemmingsplan Stationsstraat 124 is een ontwikkelingsplan. De toekomstige situatie is uitgangspunt voor de wijze van bestemmen. Door het vaststellen van het bestemmingsplan wordt de nieuwe inrichting van het pand mogelijk.
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. In de nieuwe situatie is aan het perceel de bestemming Gemengd toegekend in overeenstemming met de benaming in het SVBP 2012.
Binnen deze bestemming richten de gebruiksmogelijkheden zich in hoofdzaak op woningen, publieksgerichte dienstverlening, zakelijke dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen (milieucategorie 1 en 2) en beroepsuitoefening aan huis en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis. Met deze ruime gebruiksmogelijkheden kan op een gepaste wijze invulling worden gegeven aan het concept Living Topsport.
Vanwege de prominente ligging aan de Stationsstraat die als levendige stadsstraat wordt gekenmerkt, is het wenselijk dat het gebouw aan de straatzijde uitsluitend een publieksgerichte invulling krijgt. Dit om de levendigheid in de straat te stimuleren, waarbij er iets te beleven valt overdag. Bij een publieksgerichte functie is de kans tevens groot dat de plint open en transparant is. Om deze reden is aan de straatzijde een aanduiding opgenomen waarmee het gebruik ten behoeve van de functie wonen ter plaatse op de begane grond wordt uitgesloten.
Bouwregels
Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is een bebouwingsschema opgenomen. In het bebouwingsschema staan de maatvoeringsaspecten die voor de bestemming Gemengd gelden. Hierbij wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.
Bevoegd gezag
Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.
In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 5 zijn de algemene bouwregels opgenomen. Lid d bevat de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen uitsluitend binnen het bouwvlak is toegestaan, mits de ondergrondse ruimten een functionele eenheid vormen met en dienstbaar zijn aan de woon-, kantoor- en werkfuncties in de omgeving. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.
Lid 5.2 bevat de afdekbepaling. Hier is bepaald dat, wanneer in het plan een maximale goothoogte is aangegeven, het gebouw vanaf de aangegeven goothoogte dient te worden afgedekt met een kap. Deze bepaling impliceert dat een -al dan niet gedeeltelijke- platte afdekking is toegestaan, mits dat platte dak niet hoger is dan de op dat punt geldende maximaal toegelaten bouwhoogte.
In artikel 6 staan de algemene gebruiksregels. In lid 6.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In lid 6.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Dit is noodzakelijk voor vormen van gebruik waarvoor het niet mogelijk en wenselijk is een omgevingsvergunning te verlenen en de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht derhalve niet van toepassing is.
In artikel 8 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 9 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.
Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.
Overeenkomstig het in de gemeentelijke inspraakverordening bepaalde heeft geen voorontwerp van dit plan ter inzage gelegen met de mogelijkheid een reactie te geven.
Het overleg met het Waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is achterwege gelaten in overeenstemming met de richtlijn "Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen" van het Waterschap Veluwe. Dit zoals nader gemotiveerd in paragraaf 3.2 Waterhuishouding.
Gelet op de aard en omvang van het plan en aangezien het plan in overeenstemming is met het provinciale beleid, is geen formele overlegreactie ex artikel 3.1.1. Bro gevraagd aan de provincie Gelderland. Wel is een melding ex artikel 3.8 lid 1 onder b Wro gedaan van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. Het plan is eveneens niet toegezonden aan de Rijksdiensten aangezien met dit plan geen nationale belangen in het geding zijn.