direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Grote Wetering Klarenbeek
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.bp1220-vas1

TOELICHTING

behorende bij het bestemmingsplan Grote Wetering Klarenbeek

1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

Op 27 mei 2014 is een formeel verzoek ingediend voor de ontwikkeling van het gebied aan de noordzijde van de Hoofdweg/Klarenbeekseweg voor woningbouw. Het verzoek bevat circa 93 nieuwe woningen, waarvan een deel op grondgebied van de gemeente Voorst en een deel op grondgebied van gemeente Apeldoorn wordt gerealiseerd. Doel van dit nieuwe bestemmingsplan is om de woningbouw op het grondgebied van de gemeente Apeldoorn mogelijk te maken. Voor het Voorster deel wordt ook een bestemmingsplan opgesteld. De uitgangspunten zijn op elkaar afgestemd en integraal ontwikkeld. De gemeenteraden kunnen namelijk alleen voor hun eigen grondgebied een bestemmingsplan vaststellen.

1.2 Ligging en begrenzing

Het totale ontwikkelingsgebied ligt in zowel de gemeente Apeldoorn als in de gemeente Voorst. Aan de zuidkant wordt het gebied begrensd door de lintbebouwing aan de Hoofdweg/ Klarenbeekseweg en aan de Boterbloem. Aan de noord- en oostzijde wordt het gebied globaal begrenst door de Dalkweg. Aan de westzijde stopt het gebied achter de lintbebouwing aan de Elsbosweg. Op onderstaande afbeelding is het totale ontwikkelingsgebied te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1220-vas1_0001.png"

figuur 1.1: Het totale ontwikkelingsgebied

Dit bestemmingsplan geldt voor het Apeldoorns deel van het te ontwikkelen gebied. Het Apeldoorns deel wordt aan de noordzijde begrensd door enkele agrarische percelen, aan de westzijde door het lint aan de Elsbosweg en aan de zuidzijde door de het braakliggende terrein achter de Klarenbeekseweg 129.

Op onderstaande figuur zijn de plangrenzen van het bestemmingsplan "Grote Wetering Klarenbeek" globaal aangegeven middels een rode arcering. Het gebied is kadastraal bekend als Beekbergen sectie A nrs. 6916, 7404, 7385 (gedeeltelijk), sectie N nrs. 63, 181 (gedeeltelijk), 367 (gedeeltelijk) en 377 (gedeeltelijk).

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1220-vas1_0002.png"

figuur 1.2: Het plangebied (rode arcering)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied ligt in het geldende bestemmingsplan Klarenbeek. Dit bestemmingsplan is op 30 mei 2013 vastgesteld. De gronden waarop de ontwikkeling gaat plaats vinden hebben de bestemmingen Sport, Agrarisch en Bedrijf met een functieaanduiding specifieke vorm van agrarisch - kwekerij. Daarnaast liggen over een deel van het gebied de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie hoog en de Vrijwaringszone Molenbiotoop.

Het realiseren van woningbouw is binnen deze bestemmingen niet mogelijk. Vandaar dat het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld.

1.4 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan "Grote Wetering Klarenbeek" bestaat uit de volgende hoofdstukken:

hoofdstuk 2: een beschrijving van het relevante beleidskader;

hoofdstuk 3: een beschrijving van de bestaande situatie;

hoofdstuk 4: een beschrijving van de planopzet;

hoofdstuk 5: een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan, zowel wat betreft milieu en onderzoek, als in economische zin;

hoofdstuk 6: een beschrijving van de juridische planopzet waarin de bestemmingen worden toegelicht;

hoofdstuk 7: een beschrijving van de resultaten van overleg en inspraak.

2 BELEIDSKADER

2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Structuurvisie

In 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. In deze structuurvisie geeft het kabinet aan waar het naar streeft: Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Om dat te bereiken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij...') en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk werkt aan eenvoudiger regelgeving en verwacht dat medeoverheden zich ook inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving.

In de structuurvisie formuleert het kabinet zijn ambities voor 2040.

Concurrentiekracht: in 2040 behoort Nederland tot de top 10 van meest concurrerende economieën van de wereld met een kwalitatief hoogwaardig vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers door een goede ruimtelijk-economische structuur.

Bereikbaarheid: in 2040 beschikken gebruikers over optimale ketenmobiliteit door een goede verbinding van de verschillende mobiliteitsnetwerken via multimodale knooppunten (voor personen en goederen) en door een goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.

Leefbaarheid en veiligheid: in 2040 sluiten de woon- en werklocaties in steden en dorpen aan op de (kwalitatieve) vraag en locaties voor transformatie en herstructurering worden zoveel mogelijk benut. In 2040 biedt Nederland zijn burgers een veilige en gezonde leefomgeving, met een goede milieukwaliteit, zowel in stedelijk als in landelijk gebied. Nederland is blijvend beschermd tegen extreme weersomstandigheden, mogelijke overstromingen als gevolg van de zeespiegelstijging en er is voldoende zoetwater in droge perioden; Nederland is een bepalende speler in de internationale transitie naar duurzame mobiliteit en Nederland heeft nog steeds de bestaande (inter)nationale unieke cultuurhistorische waarden en een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Nederland kent in 2040 een robuust internationaal energienetwerk en de transitie naar duurzame energiebronnen is ver gevorderd

2.2 Omgevingsvisie Gelderland en Omgevingsverordening Gelderland

2.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

De Omgevingsvisie Gelderland is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De Omgevingsvisie is de vervanger van het Streekplan en enkele andere structuurvisies. Op 9 juli 2014 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld.

De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • een duurzame economische structuur;
  • het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.

Een duurzame economische structuur

Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om krachtige steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. Het verbeteren van de economische structuur is een belangrijke opgave voor de Gelderse samenleving. Er zijn veel kansen om de economische structuur te verbeteren. De provincie wil samen met haar partners de kansen benutten, met oog voor de unieke kwaliteiten van Gelderland. Het streven is om de concurrentiekracht van Gelderland te vergroten door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur.

Deze versterking van de economie gebeurt in een andere context dan een aantal jaar geleden. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'. De versterking van de economie vergt een andere aanpak. Dat betekent vooral dat de provincie zich met haar partners richt op:

  • kansen bieden aan bestaande en nieuwe bedrijven;
  • het creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat in de stedelijke regio's;
  • het creëren van een goede bereikbaarheid van de stedelijke gebieden en de
  • economische kerngebieden met fiets, openbaar vervoer en auto maar ook digitaal;
  • het versterken van ruimtelijke randvoorwaarden voor de sterke (top)sectoren en het
  • verbeteren van de kennisinfrastructuur;
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor cultuurbeleving;
  • een adequaat beheer (kwaliteit en kwantiteit) van bestaande en eventueel nieuwe
  • woongebieden, bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel in Gelderland.

Het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Een aantrekkelijke leefomgeving vergt een goede kwaliteit en beleving van natuur en landschap in Gelderland, een gezonde en veilige leefomgeving en een robuust bodem- en watersysteem. De provincie zet daarom in op het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. De realisatie van deze tweede centrale doelstelling betekent vooral:

  • ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek;
  • zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap;
  • een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed;
  • een gezonde en veilige leefomgeving;
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor beleving, bereikbaarheid en toegankelijkheid van cultuur, natuur en landschap.

Bij ruimtelijke initiatieven is de uitdaging de match te maken tussen de kwaliteiten van het betreffende initiatief en de kwaliteiten van de plek of het gebied waar het initiatief speelt. De Gelderse Ladder voor duurzaam ruimtegebruik wordt gebruikt als afwegingskader voor de vestigingsplek van stedelijke ontwikkelingen.

Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik

Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing.


Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:

  • past de ontwikkeling bij de doelen in Gelderland? Zo ja:
  • hoe voegt de ontwikkeling extra kwaliteit toe aan een gebied?

Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In elk bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de rijksladder aan de hand van drie stappen de locatiekeuze te motiveren. Deze rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.

De ladder voor duurzame verstedelijking is verder uitgewerkt in paragraaf 5.1. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat voorliggend plan niet strijdig is met de Omgevingsvisie.

2.3 Omgevingsverordening Gelderland

Op grond van artikel 4.1 Wro kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goed ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannnen en omtrent de daarbijbehorende toelichting.

Op 24 september 2014 hebben provinciale staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

In de regels van de Omgevingsverordening Gelderland is, voor zover voor het plangebied van belang, het volgende bepaald:

“In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.”

Voor de provincie is woonprogrammering een aangelegenheid van provinciaal belang. Het gaat om afstemming met buurprovincies, voorkomen van concurrentie om inwoners en bijbehorende onbedoelde migratiestromen tussen regio's en gemeenten, keuze van de beste locaties voor woningbouw, verkleinen van de kans op leegstand, voorzien in de aangetoonde kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte voor de Gelderse bevolking en bevorderen van regionale samenwerking. Daarom kiest de provincie voor een regierol en stelt zij de kwantitatieve opgave voor wonen per regio vast.

Het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (verder: KWP3) wordt opgevolgd door de kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. Dat biedt in principe alleen een kwantitatieve begrenzing van de (netto) groei van de regionale woningvoorraad. Op verzoek van (de gemeenten in) een regio kan de kwantitatieve opgave wonen worden uitgebreid met bijvoorbeeld een kwantitatieve verdeling over de verschillende gemeenten, een fasering, of toch afspraken over kwalitatieve aspecten.

De bedoeling is om voor alle regio's het KWP3 per 1 januari 2015 te vervangen door de kwantitatieve opgave wonen voor de periode 2015 t/m 2024. Als het in een regio niet lukt om tijdig tot een kwantitatieve opgave wonen te komen, blijft het KWP3 van kracht totdat Gedeputeerde Staten alsnog een kwantitatieve opgave wonen hebben vastgesteld. Voor de regio Stedendriehoek, waarvan het plangebied Grote Wetering onderdeel uitmaakt, is nog geen kwantitatieve opgave wonen vastgesteld. Dit betekent dat het KWP 3 nog van kracht is.

Het Kwalitatief Woonprogramma wordt beschreven in de volgende paragraaf. Op basis van deze paragraaf kan geconcludeerd worden dat het voorliggende verzoek in overeenstemming is met de Omgevingsverordening Gelderland.

2.4 Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019

In januari 2010 hebben GS het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (verder: KWP3) vastgesteld. Het voorgaande KWP2 (2005-2014) was in formele zin een uitwerking ex artikel 4a, lid 10, Wet op de Ruimtelijke Ordening, van het Streekplan Gelderland 2005. Sinds 1 juli 2008 is de WRO vervangen door de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van het overgangsrecht is het Streekplan Gelderland 2005 gelijkgesteld met de in de Wro bedoelde verplichte provinciale structuurvisie. Op deze zelfde grond maakt het KWP3 – als opvolging van het KWP2 - deel uit van deze structuurvisie.

Het KWP3 heeft als doel het woningaanbod op regionaal niveau, zowel kwantitatief als kwalitatief, zo goed mogelijk af te stemmen op de behoefte aan woningen. Het beschrijft per regio de programmatische opgave op basis van de geconstateerde regionale woningbehoefte en is daarmee het richtpunt voor woningbouwbeleid van gemeenten in de regio.

De woningbehoefte in Gelderland blijkt voor de periode 2010 tot en met 2019 lager uit te komen dan in de periode 2005 tot en met 2014. Voor het KWP3 staat als doelstelling om in 2020 een woningtekort van 0% te hebben. Het afsprakenkader KWP3 wordt door de provincie overeengekomen met zowel de gemeenten als de woningcorporaties in de regio Stedendriehoek. Uit het referentiekader blijkt dat er in de Stedendriehoek vooral een grote behoefte is aan goedkope huurwoningen en middeldure koopwoningen. Tevens is er een grote vraag naar nultredenwoningen.

Het referentiekader geeft voor het Gelderse deel van de Stedendriehoek een bruto aantal toe te voegen woningen in de periode 2010 t/m 2019 van circa 10.000 woningen, op basis van een geschatte onttrekking van circa 1.800 woningen in dezelfde periode. Netto gaat het om een uitbreiding van de woningvoorraad van circa 8.500 woningen.

Met een woningbouwprogramma van bijna 21.000 nieuwbouwwoningen voor de hele regio voor de periode tot en met 2019 is er sprake van een overprogrammering aan nieuwbouw. De overprogrammering heeft niet zozeer betrekking op de eerstvolgende jaren, maar loopt op naarmate verder weg in de tijd gekeken wordt. De regio herkent zich in de cijfers in het referentiekader en in de berekende overmaat aan plancapaciteit. Voor de jaren tot 2015 is er sprake van een gezonde overmaat. In de Nederlandse ontwikkelpraktijk gaat men er op basis van ervaringscijfers vanuit dat 30% overcapaciteit gezond is in verband met flexibiliteit en planuitval. De provincie draagt dit standpunt ook uit. Op langere termijn, de jaren 2015- 2030, is de overmaat groter.

Vooralsnog moet ook gezorgd worden voor voldoende productie aan nieuwe woningen. Er is nog steeds sprake van een woningtekort.

Voor het Gelderse deel van de regio Stedendriehoek betreft het afsprakenkader met name de volgende onderwerpen:

  • a. aantal nieuw te bouwen woningen
    Afsprakenkader tussen provincie, gemeenten en corporaties is dat in de periode 2010 t/m 2019 in de regio Stedendriehoek 8.500 woningen netto aan de woningvoorraad worden toegevoegd. Het betreft hier de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Epe, Lochem, Voorst en Zutphen en de woningcorporaties die in deze gemeenten actief zijn.
  • b. verhouding huur-koop
    Het referentiekader geeft aan dat er behoefte is aan uitbreiding van de voorraad huurwoningen met 12 % van 8.500, ofwel bijna 1.000 huurwoningen. Dit impliceert dat voor zover huurwoningen worden verkocht of gesloopt deze tevens worden vervangen. Lettend op de plannen voor sloop en verkoop zal dan van de circa 10.000 (bruto) nieuw te bouwen woningen ongeveer 44 % een huurwoning moeten zijn, ofwel ruim 4.400 woningen.
  • c. betaalbare segmenten
    Gemeenten en woningcorporaties zullen er naar streven om een groter aandeel betaalbare woningen in de nieuwbouw te realiseren dan op 1 januari 2009 in de planning was opgenomen: ambitie-indicatie voor de regio, conform het bruto referentiekader, circa 42 % van de bruto opgave aan nieuw te bouwen woningen.
  • d. aandeel nultreden
    Gemeenten en woningcorporaties geven in de regionale woningbouwprogrammering aan de hand van de definitie van 'nultredenwoning' aan welk aandeel in de voorgenomen nieuwbouw en de voorgenomen aanpassing van bestaande woningen daadwerkelijk aan de definitie van ouderenwoning/ nultredenwoning voldoet.
  • e. woningbouw korte termijn

Het KWP3 geeft alleen een referentie- en afsprakenkader aan op regionaal niveau. Als vervolg op het KWP3 is met de Stedendriehoek een regionaal woningbouwprogramma overeengekomen en is eind 2012 het gemeentelijke Woningbouwprogramma 2010-2019 vastgesteld, dat in paragraaf 2.10 is beschreven.

In het voorliggende plan worden woningen in bereikbare, middeldure en dure sector gerealiseerd. In het totale stedenbouwkundige plangebied, dat zowel op grondgebied Apeldoorn als Voorst ligt worden ook nog nultredenwoningen gerealiseerd. Er wordt voldaan aan de in het KWP beschreven uitgangspunten.

2.5 Structuurvisie Apeldoorn biedt ruimte

Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is een structuurvisie voor zowel stad als land.

De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. In de structuurvisie kiest de gemeente er voor om daarop niet te reageren met een dichtgetimmerd plan maar door zoveel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare. Daarmee krijgt Apeldoorn de ruimte zich te ontwikkelen. De gemeente nodigt daarom iedereen uit die een bijdrage kan leveren aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige Apeldoorners. Ruimte bieden is niet vrijblijvend, de ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente. In het concept 'Apeldoorn Buitenstad' komen die kwaliteiten samen. Apeldoorn is zowel stad als groot dorp en biedt de leefkwaliteit van beide.

De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. De gemeente wil het fundament van Apeldoorn koesteren en versterken. Want alleen daardoor blijft de leefkwaliteit op peil en blijft Apeldoorn aantrekkelijk voor bewoners, bezoekers en bedrijven. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie. De gemeente stelt hoge kwaliteitseisen aan het fundament en wil er zelf in blijven investeren.

Om Buitenstad te blijven, zijn in de structuurvisie vier ambities geformuleerd die weergeven wat Apeldoorn grotendeels al is en waar Apeldoorn sterk in is: Apeldoorn is een comfortabele gezinsstad met een toeristisch toplandschap; heeft een veelzijdige economie en kent locale duurzaamheid.. Aan deze ambities wil Apeldoorn samen met andere partijen bouwen.

De structuurvisie is een uitnodiging aan de samenleving om Apeldoorn mooier te maken. 'Apeldoorn biedt ruimte' staat voor ruimte bieden aan ideeën en initiatieven die passen bij de Buitenstad. De gemeente zal daarbij faciliteren en ondersteunen. Buiten het fundament van de Buitenstad biedt de gemeente hiervoor veel handelingsvrijheid, bijvoorbeeld door flexibel te bestemmen.

Niet alles gaat vanzelf. In sommige delen van Apeldoorn spelen ingewikkelde vernieuwingsopgaven. Opgaven die belangrijk zijn voor Apeldoorn als geheel, waarbij vaak hard gewerkt moet worden om iets van de grond te krijgen. In de structuurvisie worden die opgaven 'dynamo's' genoemd, elementen die eerst in beweging moeten komen voordat ze energie gaan opleveren. Het centrumgebied van Apeldoorn, de centrale delen van de Kanaalzone en kleinschalige herstructurering van wijken, buurten en dorpen zijn voorbeelden. De gemeente neemt in de dynamo's de regierol op zich. In de dynamo's ligt ook programmatisch de hoogste prioriteit. De verdere invulling ervan bepaalt de gemeente samen met initiatiefnemers.

2.6 Aangepaste dorpsvisie Klarenbeek

Eind september 2003 is door de gemeenteraad van Apeldoorn en de gemeenteraad van Voorst de Dorpsvisie Klarenbeek vastgesteld. In de dorpsvisie zijn onder andere nieuwe woningbouwlocaties opgenomen op de huidige sportvelden van SC Klarenbeek en de tennisvereniging. De velden liggen midden in het dorp en zorgen daardoor ook voor een ruimtelijke scheiding van de beide dorpshelften. Door de economische crisis en gewijzigde inzichten ten aanzien van woningbehoeften stond het realiseren van een deel van de opgaven uit de dorpsvisie onder druk. Dit betrof met name de voorgenomen woningbouw, op de huidige sportveldenlocatie, na verplaatsing van de sportvelden. Daarnaast bleek de woningbehoefte in Gelderland volgens de provincie voor de periode 2010 tot en met 2019 lager uit te komen dan verwacht. Deze inzichten hebben zijn weerslag op het woningbouwprogramma van alle gemeenten binnen de provincie Gelderland en dus ook van Klarenbeek. In dit geval betekende dit een bijstelling van het programma in neerwaartse richting en/of een andere fasering. In de dorpsvisie voor Klarenbeek 2003 was nog sprake van toevoeging van 220 woningen.

De afgelopen periode is in het kader van de woningbouwprogrammering voor heel Apeldoorn ook het programma voor Klarenbeek (Apeldoorns deel) vastgesteld. Voor Klarenbeek (Apeldoorns- en Voorster deel) is in de zomer 2012 een woningbehoefte onderzoek uitgevoerd. In het kader van de besluitvorming over de aangepaste dorpsvisie is door de gemeenteraden van Apeldoorn en Voorst een aantal moties ingediend, o.a. over woningbouwlocaties, woningbehoefte en het voorzieningencluster. Bovenstaande ontwikkelingen en de gevraagde onderzoeken zijn aanleiding geweest om de dorpsvisie van Klarenbeek op onderdelen bij te stellen. Hiervoor in eind 2012 een actualisatie van de dorpsvisie opgesteld.

De gemeenten Apeldoorn en Voorst hebben in januari 2013 de aangepaste dorpsvisie Klarenbeek vastgesteld. In figuur 2.3 wordt de aangepaste dorpsvisiekaart weergeven. In deze geactualiseerde versie zijn enkel belangrijke uitgangspunten van de dorpsvisie uit 2003 genuanceerd welke te maken hebben met woningbouw in Klarenbeek. De uitgangspunten zijn:

  • De ruimtelijke samenhang van Klarenbeek wordt versterkt door het Voorster en Apeldoorns deel van Klarenbeek aan elkaar te verbinden door clustering van voorzieningen aan de zuidzijde en vooral woningbouw aan de noordzijde van het dorp.
  • Behoud en versterking van de leefbaarheid van het dorp door voldoende woningen toe te voegen om de groei van de eigen inwoners op te vangen en maatschappelijke voorzieningen als een brede school, sporthal en gezondheidscentrum mogelijk te maken. Het restant programma voor Klarenbeek bevat ca. 120 woningen.

De beoogde woningbouwlocaties aan de noordzijde zijn als witte vlekken weergegeven. Het voorliggende plan past binnen de uitgangspunten en visiekaart van de aangepaste dorpsvisie Klarenbeek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1220-vas1_0003.png"

figuur 2.3 kaart aangepaste dorpsvisie Klarenbeek

2.7 De Groene Mal

Het gemeentelijk groenbeleid is neergelegd in de Groene Mal (oktober 2002), dat het groene kader is waarbinnen andere ruimtelijke functies een plaats krijgen.

Door middel van de Groene Mal wil Apeldoorn zich profileren als groene stad waar het goed wonen en werken is: Meer vulling, differentiatie en contrast in de stad is best, maar dan wel met behoud van de groene identiteit die Apeldoorn tot een gewilde vestigingsstad maakt. Deze identiteit moet duurzaam worden gegarandeerd.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1220-vas1_0004.png"

figuur 2.4 kaart Groene Mal

Behoud en versterking van het groen in Apeldoorn heeft dus een hoge prioriteit. Uit onderzoek is gebleken dat met name in verstedelijkte gebieden behoefte is aan meer groen en natuur in de direct woon- en leefomgeving. In de Groene Mal zijn doelstellingen geformuleerd die gericht zijn op drie niveaus.

Het eerste niveau is gericht op de verweving van de stad met het landschap. In de stad is wat betreft het groen de volgende duidelijke tweedeling aan te wijzen: de westkant gelegen in het Veluwebos en de oostkant gelegen in (voormalig) agrarisch gebied. In het westen verloopt de overgang van stad naar bos vrijwel zonder barrières. De oostkant daarentegen heeft de meeste versterking van het groen nodig, wat tot gevolg heeft dat de meeste projecten uit de Groene Mal op dit deel van de stad gericht zijn.

Het tweede niveau is de verbinding van de stad met het omringende landschap. Aan de oostzijde zijn het de groene wiggen, geconcentreerde groencomplexen die de stad vanuit het landelijke gebied binnenlopen.

Het derde niveau is de dooradering van de stad met blauwe en groene structuren, door middel van het sprengen- en bekensysteem alsmede het complex van bos- en bomenlanen met daaraan gelegen parken.

De Groene Mal richt zich bij de ontwikkeling van deze gebieden expliciet op zeven belangrijke groene structuren in de stad. Dit zijn de beken, de sprengen, de kanaalzone, de lanen, de parken, de grote groengebieden en de groene wiggen.

Binnen het plangebied ligt het begin van de Grote Wetering. De Grote Wetering is onderdeel van de Groene Mal. In het stedenbouwkundige plan voor de locatie heeft deze waterloop en de begeleidende beplanting een belangrijke ruimtelijk functie gekregen en dient deels als afvoer voor afgekoppeld hemelwater.

2.8 Woonagenda Apeldoorn 2014-2018

De gemeenteraad heeft op 13 februari 2014 de 'Woonagenda Apeldoorn 2014-2018, buitenstad in uitvoering' vastgesteld. De Woonagenda betreft de herijking van het gemeentelijke woonbeleid en geeft een visie op de toekomst van het wonen in de gemeente Apeldoorn.

De gemeentelijke structuurvisie 2030 'Buitenstad Apeldoorn biedt ruimte' geeft de richting. De Woonagenda beschrijft de ontwikkelingen op het gebied van de volkshuisvesting, ondermeer de afnemende bevolkingsgroei, de grotere betekenis van de bestaande woningvoorraad, de vergrijzing en de onzekere slagingskansen voor de meest kwetsbare groepen huishoudens van Apeldoorn. Op basis van deze ontwikkelingen en de ambities uit de structuurvisie is een agenda samengesteld voor de komende jaren, ten aanzien van drie hoofdopgaven:

  • 1. het bewaken van de volkshuisvestelijke basisopgave; het gaat hier om voldoende, betaalbare en adequate huisvestingsmogelijkheden voor huishoudens die afhankelijk van de sociale huurmarkt; daarnaast zijn ook huishoudens met een laag middeninkomen doelgroep van beleid;
  • 2. het beheer van de bestaande woningvoorraad om de toekomstbestendigheid ervan de bevorderen;
  • 3. sturing op de nieuwbouw via programmering en afstemming met derde partijen.

Dit bestemmingsplan past binnen de kaders van de Woonagenda. Voor wat betreft het aspect volkshuisvesting is rekening gehouden met de toevoeging van woningen in de bereikbare sector.

2.9 Woningbouwprogramma 2010-2029

In november 2012 heeft de gemeenteraad het Woningbouwprogramma 2010-2029 vastgesteld. Geconstateerd wordt dat de woningmarkt in rap tempo is veranderd, dat er minder vraag naar woningen zal zijn dan was voorzien en dat aanbod en vraag niet meer in evenwicht zijn. Daarom zijn alle woningbouwplannen bekeken en zijn keuzes gemaakt: welke projecten worden uitgevoerd, welke projecten vervallen, welke projecten worden later uitgevoerd en welke projecten krijgen een andere opzet. Wanneer zich nieuwe kansen aandienen moet eerst kwantitatieve en kwalitatieve ruimte in het woningbouwprogramma worden gecreëerd. Daardoor wordt de programmering steeds op basis van actuele marktontwikkelingen en op basis van wijzigende verwachtingen over de toekomst bijgestuurd: het adaptief programmeren. Kwantitatief vertrekpunt is uitbreiding van de woningvoorraad in de periode 2010-2019 met netto 3.900 woningen en in de periode 2020-2029 met netto 2.000 woningen.

Voor het dorp Klarenbeek staat het volgende: er wordt vanuit gegaan dat de uitbreiding van Klarenbeek voor een groot gedeelte plaats vindt op de gronden van Voorst. Hierover vindt nog afstemming plaats met de gemeente Voorst. Het 'eigen' programma is voor Klarenbeek daarom beperkt. Binnen het plangebied worden 38 woningen gerealiseerd. Hiermee ontstaat, samen met de woningen op grondgebied van Voorst, een ruimtelijke geheel. Bij een volledige ontwikkeling van De Grote Wetering, op zowel het grondgebied van Apeldoorn als van Voorst, is de verwachting, op basis van recent uitgevoerd onderzoek, dat er geen verdere vraag naar grootschalige ontwikkelingen zal zijn. Wel is er ruimte voor een beperkt aantal kleine initiatieven. In totaal wordt op Apeldoorns gebied gerekend met de toevoeging van ca. 80 woningen.

Beleidsnotitie “beperking realisatieduur woningbouw private partijen”

In juni 2014 is de beleidsnotitie “beperking realisatieduur woningbouw private partijen” door de gemeenteraad vastgesteld ter uitvoering van de raadsmotie “voor wie echt bouwen wil”. Deze motie is in het kader van de raadbehandeling van het Woningbouwprogramma 2010 ingediend en aangenomen op 22 november 2012.

Om te voorkomen dat onnodig beslag wordt gelegd op de planologische woningbouwcapaciteit wordt in nieuw te sluiten anterieure overeenkomsten tussen gemeente en particuliere initiatiefnemers voor woningbouw de afspraak gemaakt om binnen een termijn van drie jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan de woningen te realiseren. Een kortere of langere termijn dan drie jaar kan worden opgenomen indien daartoe vanwege specifieke of bijzondere omstandigheden aanleiding is.

Bij de woningbouwontwikkeling die in dit plan wordt mogelijk gemaakt, wordt de termijn waarbinnen de 38 woningen moeten zijn gerealiseerd op 8 jaar gesteld. De reden hiervoor is dat sprake is van gefaseerd bouwen, waarbij in de gemeente Apeldoorn in fase 2 wordt gestart. Deze termijn is zowel in de anterieure overeenkomst opgenomen als door middel van een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingplan.

2.10 Verkeersbeleid

Het gemeentelijk verkeersbeleid is vastgelegd in de Verkeersvisie 2010 – 2020 (vastgesteld juli 2009). Hierin heeft de gemeente een aantal doelen vastgesteld. De gemeente wil de verkeersveiligheid, bereikbaarheid en leefbaarheid behouden en liefst nog vergroten. Het autoverkeer wordt gebundeld op hoofdwegen. De hoofdwegen verbinden stadsdelen met elkaar, met de snelwegen en met de rest van de wereld. Woongebieden worden ingericht als verblijfsgebieden, met een maximum snelheid van 30 km per uur. Daar moet de overlast van autoverkeer zo veel mogelijk worden beperkt.

De gemeente streeft goede fiets- en voetgangersvoorzieningen na. Ook moeten alle inwoners van Apeldoorn gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer.

Er worden drie categorieën hoofdwegen onderscheiden: de Ring; de radialen en de centrumring; de overige hoofdwegen. Naast de hoofdwegen zijn er de verblijfsgebieden. In verblijfsgebieden wordt voornamelijk gewoond. Gemengde functies hebben hier een plek: verkeer, spelende kinderen, fietser en voetgangers. In het buitengebied wordt het verkeer ook gebundeld op een aantal hoofdwegen waar een maximum snelheid geldt van 80 km per uur. De verblijfsgebieden in het buitengebied worden autoluw ingericht met een maximumsnelheid van 60 km per uur.

De parkeernormen zijn vastgesteld in de Parkeernota (geactualiseerd oktober 2004). De gemeente stelt geen maximum aan het aantal parkeerplaatsen bij woningen, de parkeernorm geeft aan wat in ieder geval aangelegd moet worden. Op bedrijventerreinen wordt de parkeernorm gehanteerd als minimumnorm, met een maximaal toegestane overschrijding van 10%.

2.11 Waterbeleid

2.11.1 Nationaal beleid
2.11.1.1 Nationaal Waterplan 2009-2015

Het Nationaal Waterplan is hét rijksplan voor het waterbeleid in Nederland. Water krijgt een meer prominente rol bij de inrichting van Nederland. De beleidslijnen van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw en het Nationaal Bestuursakkoord Water, die inspelen op de verwachte klimaatsveranderingen, zijn een belangrijke impuls voor de koers van het nieuwe waterbeleid. Het hoofdthema is: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid en de Stroomgebiedbeheerplannen op grond van de Europese Kaderrichtlijn Water.

2.11.1.2 Watertoets

De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten van ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt toegepast bij locatiekeuzen en bij inrichtingsplannen. De uitkomst van de watertoets is een advies van de waterbeheerder, dat door de initiatiefnemer wordt meegewogen met andere belangen en wordt vertaald in een waterparagraaf. Het Bro verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in de toelichting van ruimtelijke plannen.

2.11.2 Provinciaal beleid
2.11.2.1 Waterplan Gelderland 2009-2015

Het Waterplan Gelderland is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd.

In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermings- gebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.

Voor de realisatie van bepaalde waterdoelen zijn ruimtelijke maatregelen nodig. In het Waterplan Gelderland is beschreven welke instrumenten uit de Wet ruimtelijke ordening de provincie inzet.

2.11.2.2 Stroomgebiedsvisies

De provincie Gelderland heeft stroomgebiedsvisies opgesteld. Hierin wordt een indeling gehanteerd in meer en minder sturende wateropgaven voor de ruimtelijke inrichting van Gelderland. Hierna is aangegeven welke wateropgaven als sturend en welke als mee-ordenend zijn aangemerkt.

Sturende wateropgaven

Dit zijn opgaven die alleen zijn op te lossen door er ruimte voor te reserveren en aan de bestemming water prioriteit te geven boven andere bestemmingen. Bij het combineren met andere functies geldt de noodzakelijke ruimte voor water minimaal als vertrekpunt.

Als sturende opgaven zijn aangemerkt:

  • Wateroverlast: ruimteclaim voor het regionaal systeem voor berging van water in verbrede waterlopen en in aan te wijzen bergingsgebieden.
  • Natuur: bescherming van waterlopen met hoge ecologische doelstelling (HEN) en de zogenaamde natte natuurparels en prioritaire gebieden, inclusief de daarbij behorende beïnvloedingsgebieden.
  • Drinkwater: bescherming van de 25-jaars grondwaterintrekgebieden.

Mee-ordenende wateropgaven

Voor deze opgaven bestaan meerdere alternatieven voor de invulling van de noodzakelijke ruimte voor water. De ruimte voor water is op creatieve wijze te combineren met andere bestemmingen in deze gebieden via meervoudig ruimtegebruik.

Mee-ordende wateropgaven zijn:

  • Wateroverlast: gebieden waar een toenemende kans op wateroverlast kan optreden door verandering in het grondwaterpeil. Dit speelt met name in de grondwaterfluctuatiezone.
  • Natuur: bescherming van waterlopen met een niet-prioritaire ecologische doelstelling (SED) en de stroomgebieden van de bovenlopen van de SED-wateren. Bescherming van de niet-prioritaire natte natuur, inclusief de daarbij behorende beïnvloedingsgebieden. Bescherming van de 'blauwe motoren' van het grondwatersysteem en bescherming van de herstelgebieden voor natte natuur.
  • Drinkwater: bescherming van oppervlaktewater voor drinkwaterwinning, de zoekgebieden voor drinkwaterwinning en de 100-jaars grondwaterintrekgebieden voor drinkwaterwinning.
2.11.3 Waterschapsbeleid

Waterschap Veluwe is in zijn beheersgebied verantwoordelijk voor de waterhuishouding en de waterkering. Voor Waterschap Veluwe liggen de komende jaren belangrijke wateropgaven te wachten. Deze opgaven komen voort uit de effecten van klimaatverandering: extreem natte en droge perioden. Veiligheid tegen hoge (rivier)afvoer moet zijn gewaarborgd en het aanwezige oppervlaktewater moet schoon en gezond zijn. De verschillende functies in het beheergebied (wonen, werken, landbouw en natuur) vragen om een specifiek waterbeheer. Waterschap Veluwe tracht alle functies van een zo goed mogelijk waterbeheer te voorzien.

Op 22 december 2009 is het nieuwe Waterbeheersplan Veluwe 2010-2015 (WBP) vastgesteld en met ingang 2010 is dit van kracht. Het jaar 2015 is een markant ijkpunt. In het Nationaal Bestuursakkoord Water-actueel en in de Kaderrichtlijn Water is bepaald dat in dat jaar het watersysteem op orde moet zijn.

In het Waterbeheersplan Veluwe 2010-2015 staan de doelen beschreven. Kortom: wat gaat het waterschap waar doen, op welke manier en wanneer? De doelen in de plannen vloeien voort uit Europese, Nationale en provinciale wet-, regelgeving en beleid. In totaal worden negen hoofddoelen onderscheiden:

Doel 1: Veilige dijken

Doel 2: Gewenste grond- en oppervlaktewaterstanden

Doel 3: Vermindering wateroverlast en water voor droge tijden

Doel 4: Goede onderhoudssituatie

Doel 5: Herstel en behoud van bijzondere natuur

Doel 6: Goede waterkwaliteit

Doel 7: Stedelijk waterbeheer

Doel 8: Transport en zuivering van afvalwater

Doel 9: Brede kijk

De maatregelen die Waterschap Vallei en Veluwe moet nemen om de gestelde doelen te halen, hebben bijna allemaal één ding met elkaar gemeen: er is ruimte voor nodig. Waterschap Veluwe wil er in de planperiode voor zorgen dat het watersysteem voldoende ruimte krijgt en dat, waar nodig, deze ruimte ook planologisch veiliggesteld wordt. Dit moet gebeuren door overleg met de betrokken partijen en mede-overheden in de deelstroomgebieden.

2.11.4 Gemeentelijk beleid
2.11.4.1 Gemeentelijk Waterplan Apeldoorn

Om te anticiperen op (beleids)ontwikkelingen en om de leefkwaliteit van de stad te vergroten heeft Apeldoorn gezamenlijk met het waterschap Veluwe en Vitens in 2005 een gemeentelijk Waterplan opgesteld. Het Waterplan is door de gemeenteraad vastgesteld en gekozen is voor het ambitieniveau Actief Duurzamer. De belangrijkste opgaven met ruimtelijk consequenties zijn het afkoppelen en bergen van hemelwater en het creëren van waterberging in beekzones.

Bij herontwikkeling, herinrichting en herstructurering zal het verhard oppervlak in het stedelijk gebied zoveel mogelijk afgekoppeld worden om het watersysteem op orde te krijgen. Ten westen van het Apeldoorns Kanaal wordt het regenwater in de bodem geïnfiltreerd of zoveel mogelijk vastgehouden in een groenzones, bijvoorbeeld naast beken en sprengen. Ten oosten van het kanaal wordt het regenwater in de vijvers geborgen.

2.11.4.2 Gemeentelijk Rioleringsplan Apeldoorn

Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2011 – 2015 (GRP) is in 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. In het GRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het GRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.

2.12 Uitvoeringsnota Geluid 2005-2009

De gemeente Apeldoorn heeft de ambitie om ongewenste milieusituaties te saneren en voor de toekomst het milieubelang duidelijker te betrekken bij de planontwikkeling voor wonen, werken en verkeer. Voor het aspect geluid zijn ambities en handvatten weergegeven in de uitvoeringsnota.

Toekomstige geluidshinder dient te worden voorkomen. Daarom heeft de gemeente de Handreiking Geluid in bestemmingsplannen en projecten opgesteld. De handreiking geeft aanwijzingen voor het maken van keuzes met betrekking tot geluid in ruimtelijke plannen of projecten. Ook geeft de handreiking mogelijke maatregelen en oplossingen om overschrijding van de geluidsnormen te voorkomen. Het voorliggende plan voorziet in het realiseren van woningbouw. Er worden geen nieuwe geluidbronnen gerealiseerd. Dit onderzoek is daarmee niet in strijdt met deze nota.

2.13 Duurzaamheidsbeleid

De uitgangspunten van duurzame ontwikkeling binnen de Gemeente Apeldoorn zijn vastgelegd in de nota's 'Apeldoorn ontwikkelt Duurzaam, Aanpasbaar en Flexibel' (DAF-nota) en 'Apeldoorn Duurzaam, zo doen we dat hier', in de Woonvisie 2010, in het MOP 2005-2009 en in diverse collegebesluiten, waaronder die over het BANS-klimaatprogramma. De ambities ten aanzien van duurzaamheid in Apeldoorn zijn hoog. Een belangrijk uitgangspunt bij deze duurzame ontwikkeling vormt het besluit van de gemeenteraad om als stad energieneutraal te zijn in 2020.

Bij de uitvoering van het duurzaamheidsbeleid wordt onder andere gestreefd naar een optimale energieinfrastructuur, waarbij duurzame bronnen als wind- en zonne-energie en bodemwarmte zoveel mogelijk worden benut. Daarnaast worden nieuwe energiebesparende technieken ingezet. Het herstellen van de natuurlijke waterhuishouding van stad en landschap, ondermeer door het vasthouden van (regen)water in het stedelijk gebied, is eveneens van belang.

Naast deze beleidsdoelstellingen die een kwaliteitverhoging op korte en lange termijn dienen te bevorderen, worden in de DAF-nota ook instrumenten aangegeven waarmee kan worden gewerkt. Ook wordt beschreven hoe het beleid intern en extern kan worden gerealiseerd.

De uitgangspunten voor duurzaam waterbeheer zijn vastgelegd in de in 2005 vastgestelde nota 'Werken aan water; Apeldoorns waterplan 2005-2015'. Dit waterplan zal ook als basis dienen voor de voor veel ruimtelijke projecten wettelijk verplichte watertoets.

In het Bouwbesluit zijn eisen geformuleerd met betrekking tot energie en binnenmilieu, zoals de energieprestatienormering. Andere wettelijke instrumenten zijn de Wet milieubeheer en de Bouwverordening. Maatregels die een duidelijke relatie hebben met ruimtelijke ordening, zoals dichtheden, zongerichte oriëntatie van kavels en de hoeveelheden groen, open water en verhard oppervlak, kunnen worden opgenomen in bestemmingsplannen. De ambities van de gemeente Apeldoorn reiken echter verder dan het wettelijke vangnet.

Op grond van doelstellingen uit het Gelders Milieubeleidsplan en het Gelderse Grote Steden Ontwikkelingsbeleid heeft de provincie met gemeenten, waaronder Apeldoorn, afspraken gemaakt over duurzaamheid.

Voor de realisatie van de gemeentelijke ambities en voor het nakomen van de afspraken met de provincie is aanvullend instrumentarium ontwikkeld. Van zowel gemeentelijke als externe partijen wordt verwacht dat zij volop medewerking verlenen aan het realiseren van deze ambities. In veel gevallen zijn door innovatieve oplossingen win-win situaties mogelijk.

2.14 Geurbeleid

Het geurbeleid van de gemeente Apeldoorn komt tot uiting in de ‘Handreiking geurbeleid en milieuvergunningen’ (maart 2004) en de ‘Beleidsnotitie Industrieel Geurbeleid Apeldoorn’ (april 2004).

Een nieuwe woonlocatie, of een anderszins geurgevoelige bestemming, kan op een zodanige afstand van stankbronnen (en andersom) worden gepland, dat geen of slechts acceptabele mate van hinder te verwachten is. Indicaties voor aan te houden afstanden met betrekking tot een bedrijventerrein zijn onder meer te ontlenen aan vergelijkbare activiteiten of bedrijven uit de VNGpublicatie ‘Bedrijven en Milieuzonering’. In bijzondere situaties kan maatwerk nodig zijn, waarbij diverse vormen van geuronderzoek kunnen worden uitgevoerd. Van de VNG-publicatie mag slechts worden afgeweken indien dit niet leidt tot een milieuhygiënisch onwenselijke situatie. Gezien het type bedrijven dat in Apeldoorn is gevestigd, alsmede het aantal ontvangen klachten omtrent stankoverlast, is een lokaal gemeentelijk geurbeleid slechts voor een handvol bedrijven van toepassing. Als voorbeeld kan worden gedacht aan enkele bedrijven in Apeldoorn die vallen in de branche kunststofverwerkende industrie.

In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat in Apeldoorn geen echte geurproblematiek voorkomt.

2.15 Nota I-cultuur

De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart.

2.15.1 Cultuurhistorische beleidskaart

Op de cultuurhistorische beleidskaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:

  • Hoge attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Gemiddelde attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Lage attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quick-scan naar objecten verplicht. Aanbevolen wordt om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en te versterken.

In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.

2.15.2 Archeologische beleidskaart

Op 6 februari 2014 hebben burgemeester en wethouders de Archeologische beleidskaart 2014 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. Er zijn drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Op deze terreinen is vastgesteld dat er archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.

De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied en van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.

Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden

Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Monumentenwet en de Monumentenverordening.

Categorie 2: Terrein met archeologische waarden

Terreinen met archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.

Categorie 3: Terrein met specifieke archeologische waarden

Tot de terreinen met specifieke archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden bestaat een zeer aannemelijke kans dat bij bodemingrepen archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.

Categorie 4: Zone met hoge archeologische verwachting

In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting

In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 verstoord gaat worden.

Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting

In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.

Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt

De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.

2.16 Welstandsbeleid

Artikel 12a van de Woningwet verplicht alle gemeenten om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing.

Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juli 2004 de kadernota 'Over welstand geschreven' vastgesteld. De nota geeft de kaders voor het welstandsbeleid. Hiermee worden bouwplannen getoetst aan redelijke eisen van welstand, om de fraaie leefomgeving in de stad te behouden en te versterken.

In deze nota wordt voor ieder perceel in Apeldoorn één welstandsthema en één welstandsniveau aangewezen. Het niveau geeft aan hoeveel welstandsaandacht de gemeente aan een gebied geeft, waarbij de niveaus variëren van zwaar tot welstandsvrij. Het thema wordt bepaald door de bouwstijl of bouwperiode van de bebouwing. In het bestemmingsplan wordt het specifieke karakter van het gebied geregeld voor zover dit gaat om bebouwingsregels en gebruik. Het welstandsbeleid is hierop aanvullend en heeft betrekking op situering, massa en vorm, gevelkarakteristiek en detaillering, kleur en materiaalgebruik.

Voor het plangebied is gebiedsgericht welstandsbeleid opgesteld, dat is opgenomen in het Stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitsplan De Grote Wetering Klarenbeek. Dit vervangt voor het plangebied de kadernota 'Over welstand geschreven'. Het nieuwe welstandsbeleid is zowel gericht op de ontwikkelingen die in het gebied gaan plaatsvinden als op de beheersituatie na realisatie van die ontwikkelingen en heeft als uitgangspunt het faciliteren, stimuleren en prikkelen van kwaliteit door het scheppen van goede voorwaarden.

3 BESTAANDE SITUATIE PLANGEBIED

3.1 Ruimtelijke structuur

De geplande uitbreiding met woningbouw ligt aan de noordzijde van het dorp Klarenbeek (N789). Richting Wilp sluit de N789 op 3 km van het dorp aan op de N345. Via de N345 zijn Zutphen, Apeldoorn en de rijksweg A1 goed te bereiken. Langs de N789 loopt een vrij liggend fietspad. Het station Klarenbeek bevindt zich op ruim 1 km ten noordoosten van het dorp. Het station bevindt zich op de lijn Apeldoorn-Zutphen. De treinen rijden elk half uur. Lokale en plattelandswegen kenmerken de verbindingen ten noorden en zuiden van het dorp. De Broekstraat loopt binnendoor naar De Kar en de Kopermolenweg richting Klein Amsterdam. De overige wegen hebben voornamelijk een ontsluitingsfunctie voor het buitengebied.

De groei van het lintdorp Klarenbeek is grotendeels planmatig geweest in de vorm van kleine wijkjes. De nieuwe wijkjes verschenen 'achter' de losse lintbebouwing van de Klarenbeekseweg. Elk wijkje heeft een eigen thematiek van woningtypen, straatprofielen en materiaal- en kleurstellingen. In de wijkjes zijn soms dorpse kenmerken zichtbaar, maar het geheel is eerder stads dan dorps qua opzet. De lintbebouwing is nog grotendeels in tact en in de loop der jaren hier en daar aangevuld met nieuwbouw. Typisch voor het lint is dan ook de grote variatie aan woningvormen, architectuur en kleur, afgewisseld met open ruimten die vaak een doorzicht bieden naar het omliggende landschap. Dit steekt af tegen de herhaling van woningtypen in de wijkjes.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1220-vas1_0005.png"

figuur 3.1 ruimtelijke structuur Klarenbeek (bron: bestemmingsplan Klarenbeek)

De ruimtelijke opbouw van Klarenbeek is op figuur 3.1 weergegeven. De in elkaars verlengde liggende Hoofdweg en Klarenbeekseweg vormen het bebouwingslint (doorgaande en lokale weg in figuur 3.1). Min of meer haaks hierop staan meerdere wegen en lanen richting het buitengebied. De voorliggende planontwikkeling is gelegen aan de noordzijde van de Klarenbeekseweg. Het plangebied is gelegen achter de bestaande lintbebouwing. Het plangebied bestaat voornamelijk uit agrarisch grasland. Door het gebied loopt de Grote Wetering. Aan de grenzen en in het plangebied zijn verschillende soorten opgaande begroeiing gelegen. Deze bestaan uit singels/houtwallen met oude eiken.

3.2 Cultuurhistorie

De belangrijkste cultuurhistorische waarden in het dorp Klarenbeek worden gevormd door de historische wegenstructuur langs de Hoofdweg/ Klarenbeekseweg, korenmolen De Hoop en de in de aan het dorp grenzende landgoed Klarenbeek met daarin de houtfabriek van Krepel, de voormalige molenplaats en het landhuis. Karakteristiek is ook de haaks op de Hoofdweg/Klarenbeekseweg staande wegenstructuur dat het buitengebied verbindt met de kern. Geen van deze elementen zijn in het plangebied gelegen.

3.3 Landschap

Bij Klarenbeek is een duidelijke landschapsgrens te onderscheiden. Ten zuiden en oosten van het dorp ligt een landgoederenzone als onderdeel van een groot bosgebied en een beekdal. Ten westen en noorden van het dorp is sprake van een agrarisch ontginningslandschap. Het uitgestrekte bosgebied van het Appensche Bos is nog een relict van de woeste bos- en heidegronden die eeuwenlang rondom Klarenbeek hebben gelegen. In het Appensche Bos zijn onder andere nog grafheuvels te vinden. Bijzonder is verder dat de Veluwsche Bandijk door het bos loopt tot aan boerderij De Havik. Dichter bij Klarenbeek is het bos omgevormd tot een meer parkachtig gebied als onderdeel van het landgoed Klarenbeek. Door het landgoed loopt de Klarenbeek. Het westelijke deel van het landgoed, dat grenst aan het dorp, is bijzonder door het complex van molenvijver, watergangen en houtwallen. Centraal in het landgoed ligt het Huis Klarenbeek (1848) met ten noorden daarvan de houtfabriek (deels uit 1895) en het historische bebouwingsensemble van kerk (1930), pastorie, school, hallehuisboerderij (1848) en voormalige hulppostkantoor (1907). Het agrarische ontginningslandschap kenmerkt zich door verspreide bebouwing langs oudere en nieuwere ontginningswegen. In het laatste geval gaat het om lange rechte wegen. Het landschap wordt meer open verder van het dorp af. Vanuit het dorp wordt het zicht bepaald door open velden, hoge bomenlanen langs de wegen en incidenteel dichtere bosschages in het veld of rondom een erf. Aan de Dalk staat nog een achttiende eeuwse hardstenen grenspaal, die de grens van oude veldweg heerlijkheid 't Loo aangeeft.

3.4 De aanwezige functies

Het plangebied bestaat uit agrarische onbebouwde gronden. De woningbouwlocatie wordt gerealiseerd direct achter de lintbebouwing aan de Hoofdweg/Klarenbeekseweg en de woonwijk De Dalk. Aan de Hoofdweg en de Klarenbeekseweg bevinden zich op deze hoogte enkele woningen en een viertal winkels (een modezaak, een supermarkt, een drogisterij en een hengelsportzaak). Verder zijn in de omgeving een openbare basisschool, een restaurant en een kwekerij aanwezig. De drogisterij, de hengelsportzaak, de kwekerij en de basisschool liggen in de gemeente Apeldoorn. De modezaak, het restaurant en de supermarkt liggen in de gemeente Voorst.

4 PLANOPZET

4.1 Inleiding

Zoals in de aanleiding van het bestemmingsplan beschreven staat, maakt dit bestemmingsplan woningbouw aan de noordzijde van Klarenbeek mogelijk. Dit bestemmingsplan heeft alleen betrekking op het deel dat gelegen is in de gemeente Apeldoorn. Het gaat hierbij om de ontwikkeling Grote Wetering, waarvan 38 woningen worden gerealiseerd op het grondgebied in de gemeente Apeldoorn. In paragraaf 4.2 van dit hoofdstuk ingegaan worden op de stedenbouwkundige opzet van het plandeel Grote Wetering. Om deze opzet uit te leggen wordt allereerst de stedenbouwkundige visie beschreven en daarna de uitgangspunten van het stedenbouwkundig ontwerp. Vervolgens wordt in gegaan op de verkeerskundige aspecten en als laatste wordt gesproken over de gewenste beeldkwaliteit van het gebied.

4.2 Stedenbouwkundige opzet De Grote Wetering

Voor het plangebied is een stedenbouwkundig plan gemaakt genaamd Stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitsplan De Grote Wetering Klarenbeek. Dit stedenbouwkundig plan is het resultaat van diverse werkateliers in samenwerking met de gemeenten Voorst en Apeldoorn. Het vormt de basis voor de bestemmingsplannen in beide gemeenten. Het stedenbouwkundig plan is opgebouwd aan de hand van de planthema's: dorps, landschap, vorm, twee gemeenten en voorzieningen. Daarna zijn op basis van deze verkenning enkele landschappelijke, stedenbouwkundige en specifieke uitgangspunten geformuleerd. Vervolgens is aandacht besteed aan het openbaar gebied en de materialisering van het openbaar gebied. Als laatste is een beeldkwaliteitsplan opgesteld.

Het totale programma betreft uiteindelijk 93 woningen, die gefaseerd worden gerealiseerd. Van de 93 woningen staan er straks 55 in Voorst en 38 in Apeldoorn. Het plangebied is 4,9 ha groot, dat resulteert in een dichtheid van 18,2 woningen per hectare. Het stedenbouwkundig plan is indicatief voor wat betreft de kavelgrootte en woningtypenverdeling. Individuele koperswensen worden in het vervolgtraject ingepast en kunnen tot aanpassingen in de verkaveling leiden. Op deze manier, met alle specifieke woonwensen, ontstaat de gewenste dorpse variatie als vanzelf. Het plan wordt gefaseerd uitgevoerd. Elke planfase vormt op zich een afgerond geheel qua ontsluiting, parkeerbalans, kabels en leidingen.

Onderstaande afbeelding laat het indicatief stedenbouwkundig ontwerp zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1220-vas1_0006.png"

figuur 4.1 indicatief stedenbouwkundig ontwerp (Bron: Rob Aben landschapsarchitecten)

Dit bestemmingsplan is opgesteld voor het Apeldoorns deel van de planontwikkeling. Het gaat hierbij om 38 woningen.

In onderstaande paragrafen zijn verschillende onderdelen van het stedenbouwkundig plan kort beschreven.

4.2.1 Visie: Planthema's

De groei van Klarenbeek is grotendeels planmatig geweest in de vorm van kleine wijkjes. De nieuwe wijkjes verschenen achter de losse lintbebouwing van de Klarenbeekseweg. Elk wijkje heeft een eigen thematiek van woningtypen, straatprofielen, materiaal- en kleurstellingen. In de wijkjes zijn soms dorpse kenmerken zichtbaar, maar het geheel is eerder stads dan dorps qua opzet. De lintbebouwing is nog grotendeels in tact en in de loop der jaren hier en daar aangevuld met nieuwbouw. Typisch voor het lint is dan ook de grote variatie aan woningvormen, architectuur en kleur. Dit steekt af tegen de herhaling van woningtypen in de wijkjes.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1220-vas1_0007.png"

figuur 4.2 gevarieerde bebouwing in het dorp

Figuur 4.2 laat de gevarieerde bebouwing in het dorp zien. Het gaat om de lintbebouwing van het dorp , de vrijstaande bebouwing en de planmatige uitbreidingen aan de zuidzijde van het dorp. Uitgangspunt bij de nieuwe uitbreiding is om de - voor een dorp typische - gevarieerdheid en kleinschaligheid te implementeren in het plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1220-vas1_0008.png"

figuur 4.3 dorp in relatie met het landschap (plangebied oranje omlijnd)

Dorps wil zeggen wonen en werken in nauw contact met het landschap. In Klarenbeek is dat landschap nagenoeg overal zichtbaar: aan het eind van een straat, hoge bomen in de verte boven de daken, lange zichtlijnen, kleine weilanden tussen de bebouwing etc. Figuur 4.3 laat de relatie van het dorp met het landschap zien. Met de groene lijnen zijn de ‘raakvlakken’ tussen bebouwing en landschap getekend. Uitgangspunt bij het uitbreidingsplan is om zoveel mogelijk van dit soort randen te maken. Staand voor de voordeur moet iedereen ergens landschap kunnen zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1220-vas1_0009.png"

figuur 4.4 mozaïeklandschap

Het (mozaïek)landschap biedt diverse aanleidingen die doorgezet kunnen worden in het plan. Aansluitingen van wegen geven knopen, wegen zijn lang en recht, met flauwe knikken. In figuur 4.4 zijn de knooppunten in de wegenstructuur weergegeven. In het dorp is niet alles ingevuld; er liggen op diverse plekken groene ruimtes zoals weilandjes, die zorgen voor luchtigheid. Ook bij de nieuwe uitbreiding zijn dit soort plekken voorzien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1220-vas1_0010.png"

figuur 4.5 gemeentegrens

Midden door het plangebied loopt de gemeentescheiding, grotendeels gemarkeerd door de Grote Wetering met een eikenrij. Figuur 4.5 laat zien hoe de gemeentegrens door het plangebied loopt. Het plan laat de wetering in tact maar verder is straks het verschil tussen de gemeenten niet zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1220-vas1_0011.png"

figuur 4.6 relatie met voorzieningen

De Klarenbeekseweg/Hoofdweg is de ruimtelijke drager van het dorp, hieraan zitten ook nagenoeg alle voorzieningen. Het dorp kent nagenoeg geen collectieve/gemeenschappelijke ruimten, eigenlijk is de provinciale weg dat. Figuur 4.6 laat de situering van de voorzieningen in Klarenbeek zien. Er is een clustering van functies (supermarkt, kledingwinkel en restaurant) die gunstig is gelegen ten opzichte van de nieuwe uitbreiding. Er wordt een voet-/fietsroute gemaakt naar deze plek. Ook is er een school die vlak bij het plangebied ligt. Het sportpark met het Multifunctioneel Centrum Klarenbeek is letterlijk en figuurlijk het groene en sociale hart van de gemeenschap.

4.2.2 Uitgangspunten

De hiervoor beschreven visie is vertaald in landschappelijke, stedenbouwkundige en enkele specifieke uitgangspunten voor het plan. Deze uitgangspunten staan verwoord in het stedenbouwkundig plan en zijn samengevat in deze paragraaf.

Landschappelijke uitgangspunten

  • creëren van een groene bebouwingsrand vanuit het landschap gezien;
  • zorgen voor zichtlijnen op het landschap;
  • zoveel mogelijk (informele) verbindingen leggen met bestaande wegen;
  • een rafelige rand en afstand tot de erven in het buitengebied aanhouden;
  • zorgen voor openheid in het plan en veel afwisseling qua bebouwing;

Stedenbouwkundige uitgangspunten

  • er worden afgeronde woonbuurten gerealiseerd die gefaseerd worden aangelegd;
  • de bebouwing in woonbuurten is gevarieerd;
  • er wordt rekening gehouden met zichtlijnen naar de molen;
  • er wordt een doorsteek gerealiseerd ten behoeve van fiets- en voetgangers vanuit de nieuwbouw naar huidig parkeerplein nabij supermarkt;
  • bij de verkaveling komen de voorkanten van de woningen zoveel mogelijk tegenover elkaar liggen en de achterkanten van de woningen tegenover de achterkanten;
  • er worden groene (speel-) ruimten opgenomen in plan;
  • er wordt voldoende afstand aangehouden ten opzichten van de woningen aan de Boterbloem;
  • er worden twee voetpaden aangelegd die tevens als calamiteitenontsluiting fungeren.

Specifieke uitgangspunten

  • de Grote Wetering is de structuurdrager van het plan;
  • aan de noordzijde van het plangebied wordt een buffer met de Dalkweg gerealiseerd;
  • er wordt een fiets/ voetverbinding naar het Multifunctioneel Centrum Klarenbeek gecreëerd;
  • ten oosten van de Grote Wetering wordt een wandelroute gerealiseerd;
  • bestaande bomen worden behouden en ingepast in het plan.

Bovengenoemde uitgangspunten zijn vertaald in een stedenbouwkundige opzet voor het plangebied. Figuur 4.7 geeft deze opzet weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1220-vas1_0012.png"

figuur 4.7 uitgangspunten vertaald in indicatieve stedenbouwkundige opzet

4.2.3 Verkeerontsluiting, parkeren en waterhuishouding

Naast de hierboven beschreven uitgangspunten is in het stedenbouwkundig en beeldkwaliteitsplan plan ook aandacht besteed aan de ontsluiting van de woonwijk, het parkeren en de waterhuishouding.

Ontsluiting woonwijk

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1220-vas1_0013.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1220-vas1_0014.png"

figuur 4.8 ontsluiting van het plangebied

Gemotoriseerd verkeer

De nieuwe woonwijk wordt voor gemotoriseerd verkeer ontsloten via de bestaande weg de Botebloem (zie figuur 4.8). Hoewel deze weg vanuit verkeerskundig oogpunt voldoende capaciteit heeft om als enige ontsluiting voor de nieuwe woonwijk te dienen, wordt daarnaast nog een nieuwe ontsluitingsweg gerealiseerd. Deze komt te liggen aan de westzijde van de basisschool. De ontsluiting van het plangebied zal zowel via de nieuwe ontsluitingsweg als de bestaande ontsluitingsweg plaatsvinden. De verbindingsweg (doorsteek) tussen het plangebied en de noordwestzijde van de Boterbloem wordt zo ingericht dat deze niet toegankelijk is voor gemotoriseerd verkeer.

Langzaam verkeer

Fietser en voetgangers kunnen mede gebruik maken van de genoemde onstluitingen voor gemotoriseerd verkeer. De nieuwe ontsluitingsweg vormt een verbinding met een nog te realiseren fietspad naar het Multifuncitoneel Centrum Klarenbeek en de sportveldenlocatie. Daarnaast worden voor fietsers en voetgangers nog twee nieuwe verbindingen gerealiseerd. Langs de Grote Wetering wordt een informeel voetpad aangelegd. Dit voetpad sluit aan op het bestaande voetpad aan de zuidzijde van de Hoofdweg. Daarnaast wordt een verbinding voor fietsers en voetgangers gerealiseerd naar voorzieningen in het dorp, waaronder de supermarkt. Aan de noordzijde van het plangebied worden twee voetpaden aangelegd naar de Dalkweg die ook als calamiteitenontsluiting voor de nieuwe wijk fungeren.

Openbaar vervoer.

Het plangebied is met het openbaar vervoer goed te bereiken. Ten noordoosten van Klarenbeek ligt op circa 1,5 km het treinstation Klarenbeek. Vanaf dit station rijdt een buurtbus naar Klarenbeek over de Hoofdweg. Deze bus rijdt 1 keer per uur. Op het station zijn ook fietsenstallingen aanwezig. Van deze stallingen wordt goed gebruik gemaakt.

Parkeren

In het stedenbouwkundig en beeldkwaliteitsplan zijn voor de woningbouwontwikkeling de volgende parkeernormen opgenomen:

  • Dure (vrijstaande en twee-onder-een-kapwoningen) woningen: 2 parkeerplaatsen per woning.
  • Goedkope en middelduur woningen (rijwoningen): 2 parkeerplaatsen per woning.
  • Appartementen voor senioren: 1,3 parkeerplaatsen per appartement.

Op het grondgebied in de gemeente Apeldoorn worden in totaal 38 woningen gerealiseerd, 34 woningen in het goedkope en middeldure segment en 4 woningen in het dure segment. In totaal komen er in het plangebied 76 parkeerplaatsen. Hiervan worden er 26 op eigen terrein gerealiseerd. De overige 50 parkeerplaatsen worden in het openbaar gebied aangelegd.

Omdat het totale woongebied in de gemeente Apeldoorn en Voorst in fases wordt ontwikkeld, is er voor gekozen om per fase te zorgen voor voldoende parkeerplaatsen. Door het realiseren van 76 parkeerplaatsen wordt ruimschoots voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen.

Waterhuishouding

Voor wat betreft de toekomstige waterhuishouding van het plangebied wordt verwezen naar paragraaf 5.3.3 van deze toelichting.

4.2.4 Beeldkwaliteit

Voor het uitbreidingsplan Grote Wetering zijn in hoofdstuk 6 van het Stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitsplan De Grote Wetering Klarenbeek de beeldkwaliteitseisen opgenomen. De criteria voor beeldkwaliteit sluiten enerzijds aan op de welstandsnota's van beide gemeenten, op het Klein Apeldoorns Kookboek en op de stedenbouwkundige opzet van dit plan. Hieronder staan de belangrijkste uitgangspunten opgesomd.

Ontwerp

  • De bebouwing moet zorgvuldig, evenwichtig en vakkundig worden ontworpen.

Situering

  • Conform bestemmingsplan.
  • Om het dorpse karakter te benadrukken wordt in het stedenbouwkundig plan ingezet op verspringende rooilijnen en wisselende dakoriëntaties;
  • Rondom bestaande bomen wordt voldoende ruimte gehouden om de landschappelijke waarden van het plan te waarborgen.

Hoofdvorm woningen

  • De bebouwing is anderhalve laag tot twee lagen met kap conform het bestemmingsplan;
  • Platte daken zijn niet toegestaan.
  • Om het dorpse karakter te benadrukken dient het dakvlak dominant in beeld te zijn.

Kleur- en materiaalgebruik

  • Gevels van overwegend gebakken steen in een overwegend rode kleur (ook als mengsel). Verschillende roodtinten (zoals roodbruin, paarsrood, bruinpaars en oranjerood) kunnen voorkomen.
  • Ondergeschikte geveldelen kunnen in andere kleur- en materiaalsoorten uitgevoerd worden zoals grijs stucwerk/keimwerk en gedekte houten gevels.
  • Genuanceerd metselwerk.
  • Daken zijn voorzien van dakpannen, ongeglazuurd (dus niet verglaasd), waarbij een rieten dak tot de mogelijkheden behoort.

Detaillering

  • Een zorgvuldige en eenvoudige detaillering.
  • Kunststofkozijnen zijn toegestaan, mits met een op hout gelijkende detaillering (dus geen vlakke profielen).

Aan- en uitbouwen

  • Eventuele bijgebouwen zijn mee ontworpen met het hoofdgebouw met vergelijkbaar kleur- en materiaalgebruik en detaillering. Platte daken zijn bij aan- en uitbouwen wel toegestaan.
  • Bergingen en garages worden in principe in dezelfde materialen uitgevoerd als de woningen.

Buitenruimte

  • De buitenruimte zorgt voor samenhang en aansluiting op het omliggende landschap door de inrichting eenvoudig en eenduidig te houden.
  • Tussen de verschillende bouwvelden komen open ruimtes met een landschappelijke inrichting;
  • Rondom de woonpercelen (dus ook op de achterterreinen), op eigen grond, wordt een haag aangeplant. Dit met uitzondering van de plaats waar zich een pad of een oprit bevindt.

Openbare ruimte

  • De inrichting van de openbare ruimte sluit aan op de inrichting van de Boterbloem.
  • De toegepaste materialen zijn sober en terughoudend, passend bij een dorpse no nonsense uitstraling.
  • Bestaande bomen worden gehandhaafd.
  • De groene ruimten worden zoveel mogelijk informeel ingericht; met gras, hagen, solitaire bomen en hout(stammen) en/ of met landschappelijke beplanting.

5 UITVOERBAARHEID

5.1 Duurzame verstedelijking

Op grond van artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening kan een bestemmingsplan alleen een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken:

  • 1. als die stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • 2. als in die actuele regionale behoefte wordt voorzien binnen het bestaande stedelijk gebied van de regio door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;

en, in het geval de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaande stedelijk gebied van de regio kan plaatsvinden:

  • 3. als in die behoefte wordt voorzien op een locatie die met gebruik van verschillende manieren van vervoer passend ontsloten is of als zodanig wordt ontwikkeld.

De begrippen 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' zijn als volgt gedefinieerd (artikel 1.1.1 Bro):

  • stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
  • bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

In de praktijk wordt dit de ladder voor duurzame verstedelijking genoemd. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.

Toetsing concrete situatie aan ladder voor duurzame verstedelijking

Om te bepalen of de voorliggende locatie voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking moet eerst de vraag beantwoord worden of er nog sprake is van een regionale behoefte. Om deze vraag te kunnen beantwoorden is in 2012 een verkenning verricht naar de woningbehoefte in de kern Klarenbeek en inclusief het buitengebied. De rapportage van dit behoefteonderzoek is opgenomen in Bijlage 1 van de Bijlagen bij de toelichting. Uit het onderzoek blijkt dat er voor de komende 10-12 jaar een verwachte behoefte is van maximaal 120 woningen voor geheel Klarenbeek.

In de voorgenomen planontwikkeling, welke plaats moet vinden op zowel grondgebied van de gemeente Apeldoorn als de gemeente Voorst, worden in een planperiode van 10 jaar 93 woningen in Klarenbeek gerealiseerd. In dit bestemmingsplan worden 38 woningen mogelijk gemaakt. De aantallen blijven onder het maximaal aantal te bouwen woningen zoals beschreven in het woningbouwbehoefte onderzoek.

Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat voldaan kan worden aan de eerste trede. De tweede trede betreft de vraag of het binnen bestaand stedelijk gebied is op te vangen. De voorgenomen ontwikkeling kan niet in bestaand stedelijk gebied worden opgevangen. In eerste instantie was dit wel de bedoeling. In de dorpsvisie Klarenbeek zoals vastgesteld in 2003 werd uitgegaan van het verplaatsen van de sportvelden naar de noordzijde van het dorp. De ruimte van de sportvelden (binnenstedelijk) zou worden benut voor woningbouw. De economische crisis had echter tot gevolg dat de beoogde verplaatsing van de sportvelden en de bouw van een overdekte sportaccommodatie in combinatie met woningbouw op de sportveldenlocatie geen doorgang kon vinden. Hierdoor was er binnenstedelijk geen locatie meer voor nieuwbouw, terwijl de vraag naar woningbouw in Klarenbeek wel aanwezig was.

Om toch aan de behoefte te kunnen voldoen is via een stedenbouwkundige verkenning gezocht naar de meest geschikte locatie voor uitbreiding van het dorp Klarenbeek. Uit de stedenbouwkundige verkenning bleek dat het gebied aan de noordzijde van Klarenbeek het meest geschikt is. In 2013 is op basis van deze stedenbouwkundige verkenning de Aangepaste dorpsvisie Klarenbeek opgesteld. In paragraaf 2.6 wordt deze visie samenvattend beschreven. Er is gekeken naar een verkavelingsopzet voor de woningbouwlocatie die aanhaakt aan de rafelige structuur van het dorp aan de noordzijde. Door de woningbouwplannen als het ware om te klappen van de zuidzijde naar de noordzijde van de Klarenbeekseweg/ Hoofdweg, ontstaat aan deze kant van het dorp alsnog de mogelijkheid om de twee losse dorpshelften aan elkaar te koppelen en in de nabijheid van de woningen een voorzieningencluster te realiseren op de huidige sportveldenlocatie. De ligging van het plangebied aan de noordzijde van de Hoofdweg is weliswaar niet in het binnenstedelijk gebied, maar is wel aangemerkt op provinciaal niveau als het zoekgebied voor mogelijke uitbreiding.

Omdat het gebied niet in bestaand stedelijk gebied ligt en er in Klarenbeek geen andere locaties vrij zijn welke wel zijn gelegen in bestaand stedelijk gebied, is aan de hand van de ladder bepaald of het voorliggende plangebied multimodaal ontsloten is of kan worden in de toekomst.

Multimodaal ontsloten wil zeggen dat een locatie op de schaal waarop deze functioneert door meerdere vervoerswijzen is ontsloten of in de nabije toekomst wordt ontsloten. Het betreft hier een ontwikkeling van woningbouw, waarbij gekeken is naar de bereikbaarheid van het gebied per auto en openbaar vervoer.

Het plangebied is per auto goed bereikbaar. Zowel vanaf de A50 als de A1 zijn in de directe omgeving afslagen aanwezig, waardoor via een autoweg gemakkelijk naar het centrum van Klarenbeek gereden kan worden. Ook met het openbaar vervoer is het plangebied goed te bereiken. Ten noordoosten van Klarenbeek ligt op circa 1,5 km het treinstation Klarenbeek, vanaf dit station rijdt een buurtbus naar Klarenbeek over de Hoofdweg (de weg ten zuiden van het plangebied). Deze bus rijdt 1 keer per uur. Op het station zijn ook fietsenstallingen aanwezig, van deze stallingen wordt goed gebruik gemaakt.

Daarnaast wordt een langzaam verkeersroute gerealiseerd vanuit het plangebied naar de zuidkant van Klarenbeek. Op deze manier wordt het plangebied met een fiets- en voetpad verbonden met het Multifunctioneel Centrum Klarenbeek (MFC Klarenbeek) op de sportveldenlocatie. Vanuit het plangebied is ook een doorgang voor voetgangers en fietsers naar de voorzieningen in het dorp gecreëerd. En er is aansluiting gezocht bij de bestaande wandel- en fietsverbindingen aan de noord- en oostzijde van het plangebied. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het gebied multimodaal ontsloten is.

Uit bovenstaande toets blijkt dat voorliggende ontwikkeling past binnen de Ladder voor duurzame verstedelijking.

5.2 Milieuaspecten

5.2.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.

5.2.2 Bodem

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.

Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. Deze bodemonderzoeken mogen wettelijk niet ouder zijn dan 5 jaar. Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.

Onderzoeksresultaten

Op basis van bovenstaande is een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het projectgebied te Klarenbeek (referentienummer GM-0097989). Het verkennend bodemonderzoek is gebaseerd op de NEN 5740, Bodem – Onderzoeksstrategie bij verkennend onderzoek – Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van bodem en grond, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) oktober 1999. Het verkennend asbestonderzoek is gebaseerd op de NEN 5707, Bodem- Inspectie, monsterneming en analyse van asbest in bodem, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) mei 2003.

Door middel van het uitgevoerde bodemonderzoek is inzicht verkregen in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie. Hieronder zijn de conclusies uit het rapport beschreven. Voor het volledige onderzoek en de resultaten wordt verwezen naar bijlage 2 van de Bijlagen bij de toelichting.

 

Verkennend bodemonderzoek

Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese 'onverdachte locatie', strikt genomen niet juist is. Gezien de relatief lage gehalten en de toekomstige bestemming van de locatie is er echter geen aanleiding tot het verrichten van vervolgonderzoek met een aangepaste hypothese. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek behoeven er vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien geen beperkingen te worden gesteld aan het toekomstige gebruik van de locatie als woningbouw. Indien grond van de locatie vrijkomt en wordt toegepast in een ander werk, is een partijkeuring conform de eisen van het Bouwstoffenbesluit noodzakelijk. Indien een bodemkwaliteitskaart beschikbaar is, mag de grond als bodem worden toegepast, mits de kwaliteit van de grond vergelijkbaar is met of beter is dan de kwaliteit van de ontvangende bodem.

Verkennend asbestonderzoek

Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese voor het asbestonderzoek 'Onverdacht' juist is. Ter plaatse van de onderzoekslocatie is geen asbest aangetroffen en nader onderzoek naar asbest wordt niet noodzakelijk geacht.

5.2.3 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.

Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.

De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.

Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.

5.2.3.1 Inventarisatie

In de omgeving zijn de volgende bedrijven aanwezig welke invloed kunnen hebben op het te ontwikkelen gebied. Het gaat hierbij om:

Bedrijf   SBI code 2008   Richtafstand VNG (in meters, zonder correctie voor gemengd gebied)   Milieucategorie volgens milieuvergunning   Milieucategorie volgens bestemmingsplan   Afstand tot plangebied (in meters)  
Kwekerij Slief
Klarenbeekseweg 109 Apeldoorn  
0112   30   2   2   aangrenzend  
Supermarkt (Plus)
Hoofdweg 86 Voorst.  
47A   10   1   1   150  
Drogisterij Wansink
Klarenbeekseweg 121 Apeldoorn.  
4773   10   1   1   115  
Hengelsportzaak Pelgrim
Klarenbeekseweg 125 Apeldoorn.  
47A   10   1   1   120  
Pijnappel Mode
Hoofdweg 84a Voorst.  
47A   10   1   1   170  
Basisschool De Dalk en kinderopvang Kiddo
Klarenbeekseweg 129 Apeldoorn  
801/8621   30   2   2
 
70  
Sportveld perceel BBG N 63 en 181
Ten noorde van Klarenbeekseweg 129 Apeldoorn  
931G   50   3.1   3.1   Aangrenzend  
Garage Schimmel V.O.F.
Elsbosweg 71 Apeldoorn  
45204   50   3.1   2   235  
G. Schimmels, agrarisch bedrijf. Elsbosweg 73 Apeldoorn   0141   100   3.2   3.2   155  
Taxibedrijf Rutenfrans Elsbosweg 95   493   30   2   n.v.t is een woonbestemming   140  
Bloemisterij Bart Slief Elsbosweg 101 Apeldoorn.   47A   10   1   2   170  
J.M.C. Wansink Klarenbeekseweg 119 Apeldoorn   47A   10   1   2   115  
Sportclub Klarenbeek
en multifunctioneel centrum Bosweg 12-14 Voorst .  
931G   50   3.1   3.1   230  
Restaurant Pijnappel Hoofdweg 55 Voorst   561   10   1   1   70  

Uit bovenstaande tabel blijkt dat vrijwel alle locaties op voldoende afstand van de te ontwikkelen locatie zijn gelegen. Voor twee locaties is nader gekeken. Dit zijn locaties waarbij uit de eerste inventarisatie blijkt dat de milieucirkel van de bedrijven over het te ontwikkelen gebied ligt. Het betreft het sportveld (percelen BBG N 63 en 181) en Kwekerij Slief.

In de volgende paragraaf zal per locatie ingegaan worden op de mogelijke consequentie voor deze ontwikkeling en welke oplossingen er zijn.

5.2.3.2 Beschrijving per locatie

Sportveld percelen BBG N 181 en N 63

Op de percelen BBG N 181 en N 63, ten noorden van Klarenbeekseweg 129 en ten zuiden van het plangebied, ligt de bestemming Sport. Deze bestemming heeft een milieuzone van 50 meter en levert daarmee een knelpunt op. Het huidig gebruik is grasland waar weliswaar gevoetbald kan worden, maar niet op die schaal dat er een sportveldbestemming op moet rusten. Er wordt geen gebruik gemaakt van het perceel door een sportclub en het is niet de bedoeling dat er in de toekomst een sportcomplex zal worden gerealiseerd en/of lichtmasten zullen worden neergezet. Om die reden sluit de bestemming Groen veel beter aan bij het huidige en toekomstige gebruik. Deze bestemming levert ook geen belemmering op bij de toekomstige woningen. Met de bestemming Groen is een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de nieuwe en bestaande woningen in de directe omgeving gegarandeerd.

Een deel van het perceel BBG N 181 krijgt de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied in verband met het parkeren van personenauto's voor het brengen en halen van de schoolkinderen en kinderen bij de kinderopvang op het naastgelegen perceel Klarenbeekseweg 129. De afstand van dit deel tot de bestaande en nieuwe woningen bedraagt meer dan 10 meter en is daarmee geen belemmering.

Kwekerij Slief

Op het perceel Klarenbeekseweg 109 is een kwekerij gevestigd. Er geldt de bestemming Bedrijf, specifieke vorm van agrarisch – kwekerij. Al geruime tijd vinden er geen (kwekerij)activiteiten meer plaats. De aanduiding 'Kwekerij' staat verschillende soorten tuinbouwbedrijven toe, zoals bedekte teelt en open-grondteelt in de vorm van fruitteelt, teelt van boomkwekerijgewassen en overige teelt. De afstand van de perceelsgrens van de kwekerij tot het dichtstbijgelegen bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen' is nihil (aangrenzend). Voor bedekte teelt geldt een richtafstand van 30 meter. Het bouwvlak van de bestemming (bedekte teelt vindt plaats in gebouwen) ligt op meer dan 30 meter en vormt daarmee geen knelpunt. Open-grondteelt komt in de uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' niet voor. Daarom is de aan te houden afstand bepaald op basis van jurisprudentie. Op grond daarvan dient tussen fruitteelt en gevoelige functies een afstand van 50 meter aangehouden te worden; voor overige teelt geldt een afstand van 30 tot 50 meter. Het maatgevende aspect voor deze afstand is het aspect gevaar, bestaande uit het gebruik van (chemische) bestrijdingsmiddelen.

Op grond van het planologisch toegestane gebruik moet een afstand van ten minste 50 meter worden aangehouden tussen dat deel van de kwekerij waar (chemische) bestrijdingsmiddelen worden gebruikt en de grens van het bestemmingsvlak voor de nieuwe woningen. In het onderhavige bestemmingsplan is dat als volgt geregeld. Een deel van de kwekerij is in het plangebied Grote Wetering opgenomen. Het deel van de kwekerij dat op minder dan 30 meter uit de grens van het vlak met de bestemming Wonen ligt, heeft de bestemming Agrarisch gekregen. Kwekerij-activiteiten zijn daar dan niet meer toegestaan. Het deel van de kwekerij dat op meer dan 30 maar minder dan 50 meter uit de grens van het vlak met de bestemming Wonen ligt, heeft de bestemming Agrarisch gekregen waarbij kwekerij-activiteiten zijn toegestaan. Op de verbeelding is een milieuzone opgenomen waarbij in de regels is bepaald dat het zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden verboden is bestrijdingsmiddelen te gebruiken. Een dergelijke omgevingsvergunning kan worden verleend wanneer er niet-chemische bestrijdingsmiddelen worden gebruikt en er geen afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefmilieu van de aangrenzende woningen.

Geconcludeerd kan worden dat de kwekerij geen belemmering meer vormt voor de geprojecteerde woningen.

5.2.4 Geur

De veehouderij speelt bij planologische ontwikkelingen, zoals onderhavige ontwikkeling, in en nabij het buitengebied in Nederland in relatie tot het aspect geur meestal een rol. Voor de veehouderij is het beleid ten aanzien van het aspect geur vastgelegd in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). De Wgv vervangt de Wet stankemissie veehouderijen en de drie 'stankrichtlijnen': de Richtlijn Veehouderij en Stankhinder, de Brochure Veehouderij en Hinderwet en het Cumulatierapport. Met de Wgv geldt nu één toetsingskader voor heel Nederland.

Bij besluitvorming omtrent (wijziging van) een bestemmingsplan (dan wel opheffen strijd bestemmingsplan) moet voor het aspect geur worden bepaald of sprake is van een goede ruimtelijke ordening en of het plan niet in strijd is met het recht. Ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming moet worden nagegaan of een van de partijen (het geurgevoelig object en/of de veehouderij) onevenredig in haar belangen wordt geschaad; de rechtspositie van de betrokkenen moet worden gehandhaafd. Dat is tevens van belang voor eventuele planschade (artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro)). Een object binnen de geurcontour zal namelijk hinder ondervinden van de veehouderij. Tevens zou het ontstaan van een nieuw object binnen de geurcontour een beperking op kunnen leveren bij eventuele uitbreidingen of wijziging van de veehouderij. Bij het beoordelen van ruimtelijke plannen moet hiervoor een toets op de “omgekeerde werking” van de Wgv worden uitgevoerd. Voor het toetsen van de omgekeerde werking worden zowel de geurbelasting van de afzonderlijke bedrijven (de geurcontouren) als de achtergrondbelasting en de geurhindersituatie beschouwd. Hierbij geldt dat geurgevoelige objecten die binnen de contouren (voorgrondbelasting) van de geldende geurnorm zijn geprojecteerd in principe niet toelaatbaar zijn.

Het bouwen buiten de geurcontour van een veehouderij betekent niet zonder meer dat kan worden uitgegaan dat ter plaatse geen geurhinder wordt ondervonden. Om aan te tonen dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd dient ook de totale geurbelasting bepaald te worden (achtergrondbelasting). Bedraagt de voorgrondbelasting minder dan de helft van de achtergrondbelasting, dan is de achtergrondbelasting bepalend voor de hinder. Als de voorgrondbelasting meer bedraagt dan de helft van de achtergrondbelasting, dan zal de voorgrondbelasting maatgevend zijn voor de geurhinder.

De geurhinder wordt uitgedrukt in een hinderpercentage. Het hinderpercentage is het percentage mensen dat de geur als hinderlijk ervaart.

Onderzoeksresultaten

In het uitgevoerde Geuronderzoek Klarenbeek, die als bijlage 3 van de Bijlagen bij de is bijgevoegd, is een relatie weergegeven tussen geurbelasting en hinderpercentage. Deze hinderpercentages zijn vervolgens in het onderzoek vertaald naar een milieukwaliteit (zie onderstaande tabel).

Voor de voorliggende ontwikkeling zijn voor alle veehouderijen binnen een straal van 2 km van het plangebied de effecten onderzocht (figuur 5.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1220-vas1_0015.png"

figuur 5.1 onderzoekslocatie

In de huidige vergunde situatie ligt het plangebied niet binnen de gestelde minimum afstandsnorm van 100 meter voor veehouderijen met afstandsdieren en de norm van 50 meter die geldt voor alle veehouderijen. Er zijn ook geen veehouderijen, waarvan de contour van de geurnorm van 3 oue/m3 over het plangebied ligt. De hoogste waarde op de rand van het plangebied ten gevolge van voorgrondbelasting wordt berekend bij veehouderij IDNR 35822 en bedraagt 1,55 oue/m3. De maximale waarde van de achtergrondbelasting op de rand van het plangebied is 4,60 oue/m3. De maximale voorgrondbelasting is minder dan de helft van de maximale achtergrondbelasting. De achtergrondbelasting is hiermee maatgevend voor de geurhinder. De maximale geurbelasting van 4,60 oue/m3 vertaalt zich naar 6-7 % gehinderde en een goede milieukwaliteit (zie onderstaande tabel).

hinderpercentage (%)   Milieukwaliteit  
< 5   zeer goed  
5 - 10   goed  
10 - 15   redelijk goed  
15 - 20   matig  
20 - 25   tamelijk slecht  
25 - 30   slecht  
30 - 35   zeer slecht  
35 - 40   extreem slecht  

Conclusie

Uit het geuronderzoek naar de omgekeerde werking blijkt dat de realisatie van het plangebied geen belemmeringen oplevert voor de omliggende veehouderijen. Het gebied valt niet binnen de contouren van de geurnorm of de minimum afstandsnormen uit de Wgv. De geurhinder in het plangebied bepaalt of ter plaatse een goed woon- en verblijfklimaat kan worden gegarandeerd. De achtergrondbelasting is hier het meest bepalend voor de geurhinder. Deze maximale geurbelasting in het plangebied van 4,60 oue/m3 vertaalt zich naar 6-7 % gehinderde en een goede milieukwaliteit.

Op basis van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect geur geen belemmering oplevert voor woningbouw op deze locatie. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

5.2.5 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van wegverkeer. Hieronder wordt daar verder op ingegaan.

Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen

Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:

  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur.

De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.

Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 63 dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.

Onderzoeksresultaten

Op 29 juli 2014 een akoestisch onderzoek uitgevoerd (kenmerk GM-0139208), dat is opgenomen in bijlage 4 van de Bijlagen bij de toelichting. In het onderzoek is aandacht besteed aan de Wet geluidhinder en ook aan het aspect van ruimtelijke ordening.

Op grond van dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat er wordt voldaan aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder. Bij de nieuwe woningen bedraagt de geluidbelasting maximaal 59 dB. Maatregelen aan de bron- en/of in de overdrachtsfeer om deze geluidbelasting te reduceren zijn niet redelijkerwijs mogelijk of haalbaar. Wel zal de geluidwering van de gevels dusdanig worden uitgevoerd dat een binnenniveau van maximaal 33 dB zal worden gegarandeerd.

Bij de bestaande woningen neemt de geluidbelasting door het plan significant toe tot maximaal 57 dB. Ook voor deze woningen zijn maatregelen beschouwd om de geluidbelasting te reduceren en de toename te beperken. Bron-, overdrachtsmaatregelen blijken redelijkerwijs niet mogelijk of haalbaar. Uit het akoestisch onderzoek van Adviesbureau Vrancken van 12 februari 2015 (kenmerkk 11013) dat is opgenomen in bijlage 5 van de Bijlage bij de toelichting blijkt dat het binnenniveau in deze woningen maximaal 33 dB bedraagt. Op grond van de uitgevoerde onderzoeken kan worden geconcludeerd dat het plan leidt tot een aanvaardbaar woon-en leefklimaat.

5.2.6 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • a. het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  • b. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • c. het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • d. de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Niet in betekenende mate bijdragen

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.

Toepasbaarheidsbeginsel

Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").

Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.

Onderzoeksresultaten

Het uitbreidingsplan voor Klarenbeek omvat een woningbouwprogramma bestaande uit 93 woningen, hiervan worden er middels dit bestemmingsplan 38 mogelijk gemaakt. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen' (luchtkwaliteitseisen). Hierdoor is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.

5.2.7 Externe veiligheid

Bij een bestemmingsplanwijziging moet volgens het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) het plangebied opnieuw worden getoetst. Hiervoor heeft de gemeente Apeldoorn in november 2011 de Nota milieu-veiligheid Apeldoorn vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.

Om te beoordelen of voldaan wordt aan de wettelijke vereisten en hetgeen beschreven staat in de bovengenoemde visie is een onderzoek uitgevoerd. In de rapportage Toets externe Veiligheid, die als bijlage 6 van de Bijlagen bij de toelichting is bijgevoegd, staan de resultaten van de risico-inventarisatie van de beoogde planontwikkelingen. Op basis van deze resultaten wordt duidelijk of er knelpunten ontstaan en of het initiatief verder in procedure gebracht kan worden. Voor deze ontwikkeling is een risico-inventarisatie uitgevoerd. Tijdens de risico-inventarisatie zijn de volgende aspecten aan bod gekomen:

  • DPO pijpleidingen van het Ministerie van Defensie;
  • Hoge druk aardgastransportleidingen van Gasunie;
  • Bovengrondse Hoogspanningslijnen;
  • Risicovolle inrichtingen;
  • Risicogevoelige objecten;
  • Routering van gevaarlijke stoffen.

DPO pijpleidingen

De gegevens verkregen door de oriëntatiemelding bij KLIC (Kabels en Leidingen Informatie Centrum) tonen aan dat er geen brandstofleidingen van DPO (Defensie Pijpleidingen Organisatie) van het Ministerie van Defensie liggen, die van invloed zijn op het plangebied.

Hogedruk aardgastransportleidingen

De gegevens verkregen door de oriëntatiemelding bij KLIC (Kabels en Leidingen Informatie Centrum) tonen aan dat er geen hoge druk aardgastransportleidingen van Gasunie ligt, die van invloed is op het plangebied.

Bovengrondse hoogspanningslijnen

De gegevens gekregen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) tonen aan dat er zich geen hoogspanningslijnen bevinden die van invloed zijn op het plangebied.

Risicovolle inrichtingen

Volgens de risicokaart bevinden zich geen risicovolle in de buurt, binnen 500 meter, van het plangebied die een belemmering kunnen vormen voor het plangebied.

Risicogevoelige objecten

Het besluit verdeelt de gevoelige objecten in beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten. Deze verdeling is gemaakt om bepaalde groepen mensen in het bijzonder te beschermen. Hierbij spelen het aantal, de verblijftijd, de fysieke of psychische gesteldheid van mensen en de aanwezigheid van adequate vluchtmogelijkheden een rol.

Het besluit geeft een opsomming van objecten die als beperkt kwetsbaar of als kwetsbaar moeten worden beschouwd. Deze opsomming geeft het bevoegd gezag de ruimte om voor niet genoemde objecten een eigen afweging te maken. Tevens staat het bevoegd gezag vrij om een beperkt kwetsbaar object als een kwetsbaar object te behandelen. Hiervoor is geen kader gesteld.

Volgens de risicokaart bevindt zich, naast woningen, drie risicogevoelige objecten in de buurt, binnen 500 meter, van het plangebied, waar extra rekening mee dient te worden gehouden. Het gaat om basisschool De Dalk, restaurant Pijnappel en Dennenlust (niet meer in gebruik).

Met deze risicogevoelige objecten is in het bestemmingsplan rekening gehouden. Er worden geen risicovolle bedrijven bestemd.

Routering van gevaarlijke stoffen

In 2002 en in 2006 / 2007 hebben er diverse tellingen plaatsgevonden van vervoer gevaarlijke stoffen. Zowel in 2002 als in 2006 / 2007 hebben er echter geen tellingen plaatsgevonden voor de N789 (Klarenbeekseweg / Hoofdweg). In de omgeving van Klarenbeek, Gemeente Voorst liggen drie grote steden, Apeldoorn, Deventer en Zutphen. Gezien de ligging van Klarenbeek, is het niet aannemelijk dat over de N789 transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

De conclusie is dat het aspect externe veiligheid geen belemmering oplevert voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

5.2.8 Elektromagnetische velden

De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 en 28 mei 2013 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT). De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is.

Gemeenten en provincies hebben een onderzoeksplicht om te bezien waar het betreffende magneetveld ligt. Het RIVM heeft daarvoor een netkaart opgesteld waarbij indicatieve magneetveldzones zichtbaar zijn. Gemeenten zijn dus niet gebonden aan een norm. Wel zijn zij verantwoordelijk voor een goede ruimtelijke ordening en aanspreekbaar op het door hen toepassen van het voorzorgbeleid. Er wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.

Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.

Onderzoeksresultaten

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen.

5.2.9 Milieueffectrapportage

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.

Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.

Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Onderzoeksresultaten

Het bestemmingsplan maakt een activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r., te weten D 11.2 (de aanleg, wijizging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar de drempelwaarde wordt niet overschreden. Zoals beschreven in de voorafgaande alinea's kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Het is daarom niet noodzakelijk een m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

5.3 Waterparagraaf

5.3.1 Algemeen

De waterparagraaf zorgt voor de juridische borging van duurzame wateraspecten in een ruimtelijke ontwikkeling. De waterparagraaf is sinds 2003 een verplicht onderdeel van het bestemmingsplan. Deze waterparagraaf is van toepassing op de uitbreiding van de kern Klarenbeek in de gemeente Apeldoorn. In bijlage 7 van de Bijlagen bij de toelichting is het volledige Watertoetsdocument bijgevoegd.

5.3.2 Huidige situatie

Bodemopbouw

Volgens de bodemkaart van Nederland bestaat de bodem uit laarpodzolgronden (cHn21) met grondwatertrap V en VI.

In het kader van het milieukundige en geohydrologisch bodemonderzoek is op 9 april 2008 veldwerk uitgevoerd. In totaal zijn er 54 boringen uitgevoerd, waarvan tien boringen tot een diepte van 2,50 tot 3,50 m-mv. De overige boringen zijn tot een diepte van 1,20 tot 1,50 m-mv. Uit de boringen kan worden afgeleid dat de bodem bestaat uit matig fijn, zwak tot sterk siltig, zwak tot matig humeus zand. Plaatselijk is de bodem kleiig en plaatselijk zwak grindig. Vanaf 2,0-2,5 m-mv begint een kleilaag gevolgd door plaatselijk een zandlaag. Daaronder wordt veen of klei aangetroffen tot de maximale boordiepte. Lokaal kunnen er klei- en /of veenlagen voorkomen.

Hoogteligging

Uit de terreininmeting blijkt dat het maaiveld van het plangebied op circa NAP + 8,2 m tot NAP + 8,6 m ligt.

Grondwater

Op basis van de veldgegevens blijk de GHG in het plangebied het GHG peil varieert tussen 20 – 70 cm –mv (overeenkomend met NAP +7,75 m - NAP +8,15 m). Uit de peilbuisgegevens lijkt de GHG zich rond de NAP + 8,25 m te bevinden.

Voor een goed beeld van de heersende grondwaterstanden zouden gedurende een lange periode de grondwaterstanden op de locatie gemeten moeten worden.

Oppervlaktewater

Klarenbeek ligt op de waterscheiding tussen de noordelijke en zuidelijke IJsselvallei. Twee watergangen vormen de afwatering vanaf Klarenbeek: De Grote Wetering aan de noordzijde en de Tochtsloot aan de zuidzijde. Het water in deze A-watergangen wordt niet op peil gehouden. Het is een vrij afwaterend gebied. Een klein stelsel(tje) van B-watergangen watert aan de noordzijde af op de Grote Wetering. Het blijkt dat dit complex van B-watergangen en het bovenstroomse deel van de Grote Wetering in het plangebied droogvallend is en alleen afvoert in tijden met veel neerslag. Daarnaast liggen er in en langs de plangebieden diverse kleinere watergangen en greppels.

Riolering

In Klarenbeek ligt een gemengd rioolstelsel. Het water uit het gemengde stelsel in het gedeelte van Klarenbeek dat onder de gemeente Apeldoorn valt, wordt via een gemaal aan de Elsbosweg (ontwerpcapaciteit 50 m3/uur, werkelijke capaciteit 65 m3/uur) en een persleiding naar het gemengde stelsel in Voorst getransporteerd. Zowel vanuit gemeente Voorst als gemeente Apeldoorn loopt er een overstortleiding in de richting van het plangebied. Beide overstortleidingen komen uit in een overstort op de Grote Wetering. Ten behoeve van de nieuwbouw ten zuiden van het plangebied is deze overstortleiding al verlegd tot langs de nieuwbouwwijk. Het rioolwater van Klarenbeek wordt via een gemaal aan de noordoostkant van Klarenbeek (capaciteit van 106m3/uur) getransporteerd via de rioolgemalen Gietelo, Posterenk en Twello naar de RWZI Terwolde. Uit de OAS studie is gebleken dat er een tekort is van 6 m3/h.

Het afvalwater dat afkomstig is vanuit het plangebied zal direct moeten worden aangesloten het systeem op het gemaal ten noordoosten van Klarenbeek, gemaal Broekstraat. Bij de uitwerking van het stedenbouwkundig ontwerp dient rekening te worden gehouden met een juiste inpassing van de persleiding. De overstort dient verlegd te worden in noordelijke richting tot buiten het plangebied.

5.3.3 Toekomstige situatie

Waterberging

Voor nieuwbouwlocaties geldt dat 100% van het “schoon” verhard oppervlak afgekoppeld moet worden. Voor (kleinschalige) woningbouwlocaties met weinig verkeersdruk geldt dat al het verhard oppervlak afgekoppeld moet worden. Hierbij geldt dat dakwater direct mag lozen op oppervlaktewater en dat het wenselijk is om water afkomstig van weg- en terreinverharding voorgezuiverd wordt.

De voorkeur gaat uit naar bovengrondse afvoer van hemelwater. Hemelwater dient oppervlakkig aan de perceelsgrens te worden aangeboden.

Voorgesteld wordt om zoveel mogelijk bovengronds af te wateren met greppels. In de hofjes is bovengronds afvoeren niet mogelijk, hier wordt een IT-riool aangelegd, welke afvoert naar de greppels/wadi’s. Het IT-riool fungeert alleen als afvoerleiding. In de zomer, in perioden met lagere grondwaterstanden, infiltreert het hemelwater. De berging van het plan wordt gevonden in de wadi’s (centraal gelegen in elke fase).

De benodigde waterberging voor het plangebied is bepaald op basis van de uitgangspunten die door de gemeenten worden gehanteerd. De gemeenten hanteren de norm van 36 mm statische berging per m2 aangesloten verhard oppervlak. De benodigde berging bedraagt daarmee 740 m3.Voor deze bergingshoeveelheid hanteren de gemeenten een peilstijging van 0,3 m in het watersysteem. Daarmee komt het benodigd bergend oppervlak (exclusief taluds) op 2.465 m2. Om wateroverlast vanuit het oppervlaktewater te voorkomen gelden er voorschriften ten aanzien van de peilstijgingen en afvoeren voor het oppervlaktewater in het plangebied. Voor het plangebied geldt een maximale afvoer uit het plangebied van 1,2 l/s/ha. Dit komt overeen met 6 l/s bij een bruto oppervlak van 5 hectare.

Globaal voorstel hemelwatersysteem

Voorgesteld wordt om zeker gezien de gefaseerde aanleg, per deelgebied een wadi te realiseren. Deze wadi's kunnen onderling gekoppeld worden en uitstromen in de Grote Wetering. Aanbevolen wordt om de berging in IT-riolering niet mee te nemen, omdat in natte tijden de berging in IT-riolering niet (volledig) benut kan worden. Daarom wordt aangeraden de hoeveelheid berging toe te kennen aan de wadi's in het plan.

Grondwateroverlast

Naast overlast vanuit oppervlaktewater moet ook overlast vanuit het grondwater (in GHG situatie) worden voorkomen. Om hier rekening mee te houden zijn er ontwateringseisen opgesteld waaraan voldaan moet worden om grondwateroverlast te voorkomen, namelijk:

  • Bebouwing: 1,0 m-vloerpeil;
  • Groenvoorzieningen: 0,50 m-mv;
  • Wegen: 0,70 m-wegpeil.

Op basis van de beschikbare informatie, mag worden aangenomen dat de ontwatering onvoldoende is voor het beoogde gebruik. Geadviseerd wordt om het plangebied op te hogen. Voorgesteld wordt om op te hogen tot minimaal 0,5 m boven GHG van circa NAP +8,25 m (= NAP +8,75 m). Ophoging tot minimaal NAP +9,0 m draagt bij aan een betere ontwateringssituatie in het plangebied ter plaatse van de woningen. Daarnaast moet het plan aansluiten op de Boterbloem (circa NAP +9,20 m). en de Dalk aan de noordzijde.

Riolering

Ten aanzien van de riolering wordt voorgesteld om al het vuilwater binnen het plangebied centraal te verzamelen en via een gemaal richting het bestaande gemaal Broekstraat worden gepompt. In overleg met de gemeente Voorst en gemeente Apeldoorn kan worden gekeken of het water afkomstig van beide gemeenten, gescheiden kan worden middels een apart gemaal in het plangebied of dat dit gezamenlijk afgevoerd mag worden. De voorkeur gaat uit naar een gecombineerd systeem. De concrete uitwerking van de riolering zal plaatsvinden wanneer het definitieve planontwerp is vastgesteld.

Waterkwaliteit en beheer en onderhoud ten behoeve van de volksgezondheid

De Grote Wetering in het plangebied is een droogvallende watergang. Momenteel loost er een overstort op en verzorgt de watergang de afvoer uit het omliggend landelijk gebied. Ten behoeve van de ontwikkelingen zal de overstort op de watergang worden verplaatst in noordelijke richting.

In overleg met het waterschap is afgesproken dat het mogelijk is om het gedeelte van de Grote Wetering in het plangebied van de legger af te halen en op te laten nemen in het plangebied. Dit biedt kansen voor een andere inrichting en een beter gebruiksdoel van het gebied rondom de watergang. Door deze keuze is het mogelijk om andere waterkwaliteitsdoelen na te streven dan de doelen voor oppervlaktewaterkwaliteit. Wanneer de Grote Wetering van de legger wordt gehaald zullen de beheer en onderhoudsvoorwaarden voor A-watergangen vervallen. Daarnaast kan in overleg met het waterschap ervoor gekozen worden de eigendom (indien dit het geval is) over te dragen. Hierdoor wordt ook de verantwoordelijkheid voor beheer en onderhoud overgedragen. Bij de definitieve uitwerking van de waterhuishouding kan hier in overleg met gemeente Voorst, Apeldoorn en waterschap Vallei en Veluwe afspraken over worden gemaakt.

Ten allen tijde dient langdurig stilstaand water te worden voorkomen. Dit voorkomt dat er broeinesten ontstaan van insecten en bacteriën die de volksgezondheid kunnen bedreigen. Daarnaast dient er aandacht te zijn voor het gebruik van duurzame niet uitlogende materialen bij de bouw. Uitspoeling van deze materialen dragen dan niet bij aan bodem- en waterverontreinigingen.

5.4 Natuurwaarden

5.4.1 Algemeen

Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet, de Boswet en de provinciale richtlijn voor Bos- en natuurcompensatie.

Soortbescherming

Op grond van de Flora- en faunawet (verder: Ffw) is iedere handeling verboden die schade kan toebrengen aan de op grond van de wet beschermde planten en dieren en/of hun leefgebied. De wet kent een algemene zorgplicht, omvat daarnaast een reeks van verbodsbepalingen en heeft een groot aantal soorten (verdeeld over verschillende categorieën) als beschermd aangewezen.

De zorgplicht houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten en hun leefomgeving. Het gevolg is onder andere dat iedereen die redelijkerwijs weet of kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor beschermde dier- of plantensoorten worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten, dan wel naar redelijkheid alle maatregelen te nemen om die gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

Om de instandhouding van de wettelijk beschermde soorten te waarborgen, moeten negatieve effecten op de instandhouding van soorten voorkomen worden. Een aantal voor planten en dieren schadelijke handelingen zijn op grond van de Flora- en faunawet verboden. Hiervoor zijn van belang de artikelen 8 t/m 12 Ffw waarin onder andere de vernieling en beschadiging van beschermde planten en het doden, verwonden, vangen, verontrusten en verstoren van diersoorten en hun verblijfplaatsen is verboden.

Op grond van artikel 75 Ffw kunnen ontheffingen van de verboden worden verleend en op grond van de ex artikel 75 vastgestelde AMvB (het Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet) gelden enkele vrijstellingen van het verbod. Welke voorwaarden verbonden zijn aan de ontheffing of vrijstelling hangt af van de dier- of plantensoorten die voorkomen. Hierbij wordt volgens de wettelijke kaders onderscheid gemaakt in drie categorieën, waarin soorten zijn ingedeeld op basis van zeldzaamheid en kwetsbaarheid.

  • Algemene soorten
    Voor de algemene soorten die zijn genoemd in tabel 1 bij de AMvB geldt de lichtste vorm van bescherming. Voor deze soorten geldt voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de artikelen 8 t/m 12 Ffw. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht.
  • Overige soorten
    De overige soorten, genoemd in tabel 2 bij de AMvB, genieten een zwaardere bescherming. Voor deze soorten geldt voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van het verbod, mits die activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie goedgekeurde gedragscode. Wanneer er geen (goedgekeurde) gedragscode is, is voor die soorten een ontheffing nodig; de ontheffingsaanvraag wordt voor deze soorten getoetst aan het criterium 'doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort'.
  • Soorten genoemd in bijlage IV Habitatrichtlijn en bijlage 1 AMvB ex artikel 75
    Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en bijlage 1 van de AMvB ex artikel 75 Ffw geldt de zwaarste bescherming. Het hangt van de precieze aard van de werkzaamheden en van de betrokken soort(en) af of een vrijstelling met gedragscode geldt, of dat een ontheffing noodzakelijk is. Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn wordt geen ontheffing verleend bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor de soorten van bijlage 1 geldt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen verstorende werkzaamheden alleen mogen worden uitgevoerd nadat daarvoor een ontheffing is verkregen. De ontheffingsaanvraag wordt getoetst aan drie criteria:
    • 1. er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang; en
    • 2. er is geen alternatief; en
    • 3. doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort.

Vogelsoorten zijn niet opgenomen in de hierboven genoemde categorieën. Voor verstoring van vogels en vogelnesten door ruimtelijke ontwikkelingen kan geen ontheffing worden verleend. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. Dat zijn: bescherming van flora en fauna, veiligheid van het luchtverkeer, volksgezondheid en openbare veiligheid. Van een (beperkt) aantal vogels is de nestplaats jaarrond beschermd. Voor de overige vogelsoorten geldt dat verstoring van broedende exemplaren is verboden. Buiten het broedseizoen mogen de nestplaatsen, zonder ontheffing, worden verstoord. Daarbij geldt geen standaardperiode voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum. De meeste vogels broeden tussen medio maart en medio juli.

Gebiedsbescherming

Naast de soortbescherming wordt de gebiedsbescherming geregeld binnen de Natuurbeschermingswet (in de Natura 2000-gebieden) en binnen de Ecologische Hoofdstructuur. Bescherming van bos is aan de orde als bestemmingen van bestaand bos worden gewijzigd.

Bos- en natuurcompensatie

Bos en natuur worden ook beschermd door de Boswet en de provinciale richtlijn Bos- en natuurcompensatie uit 1998, die is gericht op de instandhouding van het bos- en natuurareaal in de provincie Gelderland. Voor gronden met de hoofd- of medebestemming 'Bos' en 'Natuur' die in het kader van ruimtelijke planvorming wordt aangetast, gelden bepaalde compensatieregels. Deze compensatie is afhankelijk van de vervangbaarheid van de aan te tasten natuur of de leeftijd van het te kappen bos. Bij bos jonger dan 25 jaar geldt een compensatie van 120%; voor bos van 25 tot 100 jaar 130% en voor bos ouder dan 100 jaar, 140%. Voor gronden binnen de bebouwde kom die volgens de criteria van de Boswet herplantplichtig zijn (bosjes van minimaal 10 are of 20 bomen in rijbeplanting) geldt eveneens de compensatieverplichting vanuit de richtlijn.

In de richtlijn is bepaald dat er in principe fysieke compensatie plaatsvindt: als natuur of bos moet plaatsmaken voor andere vormen van ruimtegebruik moet er op een andere plek natuur of bos voor terugkomen. Er moet dan gelijktijdig met het bestemmingsplan ten gevolge waarvan bos of natuur verdwijnt, een nieuw aan te leggen natuur- of bosgebied worden bestemd, hetzij in het eigen plangebied, hetzij in een ander plangebied. Slechts wanneer fysieke compensatie niet of maar gedeeltelijk mogelijk is dan wel onaanvaardbare vertraging voor het project oplevert, mag financieel gecompenseerd worden. In het geval van financiële compensatie dient die compensatie gelijktijdig met het vaststellen van het bestemmingsplan geregeld te zijn. Dat kan door het vastleggen van een privaatrechtelijke overeenkomst met een initiatiefnemer maar ook door het instellen van een gemeentelijk groenfonds dat is gericht op natuur- en boscompensatie.

De gemeente hanteert daarbij de Groene Kluis, waarin de financiële vergoeding van compensatieverplichtingen gericht worden ingezet op compensatie van de arealen bos of natuur en daarmee op versterking van de Groene Mal.

5.4.2 Onderzoeksresultaten

Door Grontmij is een toetsing van de herontwikkeling van het plangebied aan de wet- en regelgeving voor natuur uitgevoerd (zie bijlage 8 van de Bijlagen bij de toelichting). De conclusies van dit onderzoek staan hieronder beschreven.

Gebiedsbescherming

De ontwikkelingen in het plangebied hebben geen negatieve invloed op:

  • 1. Natura 2000-gebieden;
  • 2. Beschermde Natuurmonumenten;
  • 3. Weidevogel- en ganzenfoerageergebieden.

Natura 2000

Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. De Landgoederen van Brummen zijn de dichtstbijzijnde gebieden die in procedure zijn om aangewezen te worden als Natura 2000-gebied. Fysieke aantasting van het gebied is daarmee niet aan de orde. Ook verstoring is uitgesloten, omdat het plangebied is gelegen op ruim 3 kilometer van de beschermde gebieden.

Ook voor Beschermde Natuurmonumenten zijn geen negatieve gevolgen. In de verre omtrek van het plangebied zijn geen Beschermde Natuurmonumenten gelegen. Hierdoor is een negatief effect op deze gebieden uitgesloten.

Ecologische Hoofdstructuur

Het plangebied ten noorden van de Hoofdweg/Klarenbeekseweg ligt ongeveer 500 m verwijderd van de EHS. De bosgebieden rond Klarenbeek zijn aangewezen als bestaande natuur in het kader van de EHS. Fysieke aantasting van de EHS is niet aan de orde. Omdat het plangebied op enige afstand gelegen is van de EHS en er tussen het plangebied en het EHS-gebied een weg en bebouwing staat, zal verstoring geen rol spelen.

Weidevogel- en ganzenbeschermingsgebieden

Er zijn in de directe omgeving geen weidevogel- en ganzenbeschermingsgebieden aanwezig. Negatieve effecten als gevolg van de ontwikkeling in het plangebied zijn dan ook uitgesloten.

Flora en faunawet

In het plangebied kunnen verschillende soorten broedvogels voorkomen. In het kader van de Flora- en faunawet is het onder andere verboden om broedende vogels te verstoren. Voor het verstoren van broedende vogels wordt door het Ministerie EZ geen ontheffing verleend. broedseizoen loopt globaal van half maart tot begin augustus. Indien het toch noodzakelijk is om in het broedseizoen activiteiten uit te voeren, dan moet vooraf door een terzake kundige bepaald worden of er broedende vogels voorkomen.

Overige beschermde soorten van tabel 2/3 van de Flora- en faunawet worden niet verwacht vanwege het ontbreken van geschikte biotoop.

5.5 Archeologie

Voor dit plangebied is een archeologische onderzoek uitgevoerd door Grontmij (GM-0133039, datum 14 mei 2014), dat is opgenomen in bijlage 9 van de Bijlagen bij de toelichting). Het onderzoek heeft als doel de gaafheid van het bodemprofiel te bepalen en het opsporen en in kaart brengen van eventueel aanwezige archeologische waarden in het plangebied.

Uit de bureaustudie (GM-0133039) gebleken dat het plangebied een middelhoge archeologische verwachting heeft op het aantreffen van archeologische vondsten. De vondsten kunnen worden aangetroffen in het dekzand direct onder de bouwvoor. Er kunnen archeologische indicatoren worden aangetroffen uit het Paleolithicum tot en met de Nieuwe Tijd.

Tijdens het Inventariserend Veldonderzoek zijn 6 boringen per hectare uitgevoerd. Bij geen van de boringen is een intacte bodemopbouw aangetroffen. Bij enkele boringen werd onder de bouwvoor een B-horizont waargenomen. Deze boringen liggen deels verspreid over het plangebied.

In het noordelijke gedeelte van het plangebied ligt een cluster van boringen met een podzolprofiel. Bij de overige boringen ligt de bouwvoor direct op de C-horizont of is de bodem verstoord tot in de top van de C-horizont. Er zijn tijdens het veldonderzoek geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van archeologische waarden in het plangebied. Toch kan de middelhoge archeologische verwachtingswaarde voor de cluster met podzolprofielen worden behouden. In het overige gedeelte van het plangebied wordt de verwachting naar laag bijgesteld.

Op basis van de resultaten van het veldonderzoek wordt een archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen in de vorm van een proefsleuvenonderzoek in het cluster waar podzolprofielen zijn aangetroffen. Het vervolgonderzoek dient alleen te worden uitgevoerd op plaatsen waar graafwerkzaamheden worden uitgevoerd. Voorafgaand aan het proefsleuvenonderzoek moet een Programma van Eisen worden opgesteld dat moet worden goedgekeurd door de bevoegde overheid. Het is niet noodzakelijk om het proefsleuvenonderzoek voor de bestemmingsplanprocedure uit te voeren.

Op basis van bovenstaande is er voor gekozen de gebiedsaanduiding 'overige zone - hoge archeologische verwachtingswaarde' op te nemen voor dit deel van het plangebied. Het gaat hierbij om het gedeelte waarvoor nog een vervolgonderzoek moet worden uitgevoerd. Door het opnemen van de gebiedsaanduiding wordt gewaarborgd dat het vervolgonderzoek uitgevoerd is voordat begonnen kan worden met de bouwwerkzaamheden.

5.6 Cultuurhistorie

5.6.1 Modernisering monumentenzorg

In november 2009 stemde de Tweede Kamer in met de beleidsbrief Modernisering van de Monumentenzorg. Deze beleidsbrief geeft de nieuwe visie van het Rijk op de monumentenzorg weer. De nieuwe visie rust op drie pijlers:

  • 1. cultuurhistorische belangen meewegen in de ruimtelijke ordening;
  • 2. krachtiger en eenvoudige regels;
  • 3. herbestemmen van cultuurhistorisch waardevolle panden die hun functie verliezen.

Met de eerste pijler wordt ingezet op het bestemmingsplan als belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen. Een goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Cultuurhistorie is één van die belangen. Dit nieuwe beleid vormt een belangrijke aanvulling op de sectorale bescherming van monumenten. Op deze manier is een meer gebiedsgerichte benadering mogelijk.

Het Rijk wil deze nieuwe visie implementeren door in het Besluit ruimtelijke ordening een verplichting op te nemen om in het bestemmingsplan rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Daarnaast zal het Rijk, aanvullend op de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, een visie op het cultureel erfgoed opstellen. Deze visie geeft aan hoe het Rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het daarbij heeft en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang.

5.6.2 Cultuurhistorische analyse

Buiten het plangebied ligt op circa 300 meter van het plangebied korenmolen De Hoop. Rondom korenmolen De Hoop ligt een molenbiotoop. Een molenbiotoop is het gebied rond een molen met een straal van 400 m. Deze molenbiotoop ligt deels over het plangebied. Door het benoemen van een molenbiotoop wordt de vrije windgang en het zicht op de molen voldoende gegarandeerd. Deze garantie wordt geboden door het benoemen van de molenbiotoop. Binnen deze zone gelden beperkingen ten aanzien van de bouwhoogte van nieuwe gebouwen en de hoogte van nieuwe beplanting. Deze beperkingen nemen geleidelijk af naarmate de afstand tot de molen groter wordt. In paragraaf 5.6.3 wordt verder ingegaan op de molenbiotoop. In het plangebied zelf zijn geen cultuurhistorische panden aanwezig.

5.6.3 Molenbiotoop

De molen van Klarenbeek zoals wij die nu kennen, Molenweg 4a, is in 1905 op deze plaats gebouwd als vervanger van een wat kleinere beltmolen op dezelfde plek.

De molen, aangemerkt als rijksmonument, is op parttime basis in gebruik bij een molenaar voor toeristische en educatieve doeleinden. Vanuit deze achtergrond wordt er dan ook regelmatig met de molen gewerkt, en wordt ook de bijbehorende winkel ondersteund.

Alhof bouwkundig adviesbureau heeft onderzoek (opgenomen als bijlage 10 van de Bijlagen) gedaan om te bepalen of de invloed van de nieuwe woonwijk een positief, een negatief of een neutrale invloed op de biotoop van molen De Hoop zal hebben ten opzichte van de huidige situatie. Op basis van dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat het voorliggende plan niet zal zorgen voor een significante afname van windaanbod ter plaatse van de molen.

Het plan wordt gerealiseerd in een bestaand coulissenlandschap. De geplande nieuwbouw wordt daarbij gesitueerd tussen bestaande landschapselementen als houtwallen, boomranden en boerderijen met bijbehorende schuren.

De geplande nieuwbouw gaat daarbij in de richting van de molen gezien in het overgrote deel schuil achter deze bestaande elementen. Ook de hoogte is veelal geringer dan die van de bestaande elementen. Deze bestaande elementen blijven daarmee verantwoordelijk voor het ontstaan van de meeste windhinder in de vorm van windsnelheidsverlies en turbulentietoename.

Uiteraard is het wel zo dat het gehele terrein ruwer wordt. Wanneer we het gebied met een straal van ca 100 meter rond de molen bekijken, is er in de bestaande situatie al sprake van een gesloten gebied:

  • de woonwijk ten zuiden en oosten van de molen,
  • het bos ten noordoosten,
  • de bebouwing langs de hoofdweg en het bosje westelijk van de molen.

Dit gesloten gebied breidt nu verder uit ten westen van de molen achter de bebouwing en begroeiing langs de Hoofdweg, op een afstand van meer dan honderd meter tot ruim vierhonderd meter. Het netto resultaat hiervan zal zijn dat de windsnelheid iets wordt gereduceerd. Of dit op de molen merkbaar zal zijn, is twijfelachtig.

Dit gezien het feit dat de omgeving nu al als ruw te classificeren valt en de toe te voegen bouwwerken vrijwel alle schuil gaan achter nu al aanwezige ruwheidselementen. Het landschap is nu ruw en wordt in de toekomst slechts fractioneel ruwer.

5.7 Financieel-economische uitvoerbaarheid

De ontwikkeling van deze locatie vindt plaats op initiatief van D&D Projecten BV en op haar eigen grond. De uitvoering komt voor rekening en risico van deze initiatiefnemer. De gemeenten Apeldoorn en Voorst hebben met initiatiefnemer beiden een anterieure overeenkomst gesloten die betrekking heeft op het verhaal van gemeentelijke kosten, de door initiatiefnemer te betalen bovenwijkse kosten en de garantstelling voor de aanleg van openbare voorzieningen. Ook is in deze anterieure overeenkomsten bepaald dat initiatiefnemer de eventuele kosten van tegemoetkoming in planschade aan de gemeente zal vergoeden. Hierdoor is het kostenverhaal van de grondexploitatie verzekerd en hoeft er geen exploitatieplan vastgesteld te worden.

Initiatiefnemer heeft een exploitatieopzet overgelegd waaruit blijkt dat zij de kosten die voor haar met dit project gemoeid zijn, kan dragen. Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is.

De uitgangspunten voor de grondexploitatie zijn:

  • looptijd t/m 2022
  • bouwprogramma: 38 woningen in Apeldoorn.

Samenvatting grondexploitatie (bedragen x € 1 miljoen):

Begrotingspost
 
Bedragen in € x 1.milj  
Kosten
-verwerving/bouwenwoonrijpmaken
 
-overige kosten
 

2,1

0,3
 
Totaal kosten   2,4  
   
Opbrengsten

-grondverkoop voor woningen
 


2,4
 

Saldo:
 

0,0
 
   

6 JURIDISCHE PLANOPZET

6.1 Inleiding

In hoofdstuk 4 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 5 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 6.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 6.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 6.5 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.

6.2 Karakter bestemmingsplan

Het bestemmingsplan Grote Wetering Klarenbeek is een ontwikkelingsplan, waarin de toekomstige situatie uitgangspunt is voor de wijze van bestemmen.

6.3 Bestemmingen

De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.

Agrarisch

Binnen de agrarische bestemming zijn grondgebonden agrarische bedrijven toegestaan. Het gaat in dit plangebied om niet te bebouwen agrarische gronden. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch-kwekerij' zijn kwekerij activiteiten toegestaan.

Om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen is over de bestemming Agrarisch een milieuzone-gebruik bestrijdingsmiddelen gelegd. Binnen deze zone is het verboden om zonder of in afwijking van een door het bevoegd gezag verleende vergunning bestrijdingsmiddelen voor open teelt te gebruiken voor het bestrooien van gronden en/ of gewassen.

Groen

Het structurele en structurerende openbare groen in het plangebied is onder de bestemming Groen gebracht. Hier zijn groenvoorzieningen, paden, hondenuitlaatplaatsen, nuts- en speelvoorzieningen toegestaan. Binnen deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegelaten. De bouwhoogte van speel- en klimtoestellen mag bij recht niet meer dan 4 meter bedragen. Het bevoegd gezag kan onder voorwaarden bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor speel- en klimtoestellen tot een hoogte van 6 meter. Het water in het plangebied is ook binnen de bestemming Groen ondergebracht.


Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is gegeven aan de gebieden die een verblijfsfunctie hebben. Dit betreft de wegen, straten, voet- en fietspaden, bermen en parkeervoorzieningen in de woongebieden. Ook het niet-structurerende groen is in deze bestemming ondergebracht.


Wonen

De woningen in het plangebied hebben de bestemming Wonen. Voor de woningen is op de verbeelding een bouwvlak gegeven. In de meeste gevallen heeft dit bouwvlak de vorm van een bouwstrook waarin meerdere woningen zijn opgenomen.

Omdat in het plan een zekere mate van flexibiliteit gewenst is, is er voor gekozen binnen de bouwvlakken alle type woningen toe te staan behalve gestapelde woningbouw. Alle varianten worden in de regels direct mogelijk gemaakt en worden dus niet met een specifieke aanduiding aangegeven. Hiervoor is gekozen zodat de stedenbouwkundige opzet van het plan nog deels gewijzigd kan worden. Daar waar nu een vrijstaande woning is ingetekend zou bijvoorbeeld een aantal rijwoningen gerealiseerd kunnen worden.

Om de flexibiliteit te kunnen handhaven is er ook voor gekozen de bouwvlakdiepte van de bouwstroken een diepte van 15 meter mee te geven. In de regels wordt vervolgens geregeld dat aaneengebouwde woningen en twee-onder-een-kapwoningen een maximale bouwdiepte mogen hebben van respectievelijk 10 meter en 12 meter. Vrijstaande woningen mogen maximaal 15 meter diep zijn. De breedte van de woningen bedraagt maximaal 10 meter.

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding -asymmetrisch dak' mag de goothoogte maximaal 6 m bedragen. Deze aanduiding is gelegen over de achterzijde van de bouwvlakken. Hierdoor mag de goothoogte aan de achterzijde van deze woningen verhoogd worden naar 6 meter in plaats van de 3 meter goothoogte die geldt voor de goot aan de voorzijde van de woning.

Ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' (tae) zijn uitsluitend twee-onder-een-kapwoningen en vrijstaande woningen toegestaan.

Bij alle woningen heeft het perceelsgedeelte voor de voorgevel (en bij hoekpercelen naast de zijgevel en het verlengde daarvan) de aanduiding 'tuin'; het perceelsgedeelte achter de achtergevel (en bij vrijstaande en twee-onder-een-kapwoningen die niet op een hoek liggen het gedeelte naast de zijgevel) de aanduiding 'erf'. Deze aanduidingen zijn van belang voor de situering van bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen. In de regels is namelijk bepaald dat deze bouwwerken niet alleen binnen het bouwvlak maar ook ter plaatse van de aanduiding erf mogen worden gebouwd. Daarbij is nog specifiek bepaald dat deze erfbebouwing ten minste 3 meter achter de voorgevel (of het verlengde daarvan) moet worden gesitueerd.

Parkeren

Uitgangspunt is dat bij elke woning voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd en in stand gelaten. Om dit te verzekeren is in de regels (artikel 6.5.1) een parkeernorm van minimaal 2 parkeeplaatsen per woning opgenomen. Deze parkeerplaatsen kunnen in het plangebied zowel op eigen terrein binnen de bestemming Wonen als in het openbaar gebied binnen de bestemming Verblijfsgebied worden gerealiseerd. Bouwwerken voor wonen kunnen uitsluitend worden gebruikt als voldaan is aan het realiseren en in stand laten van deze parkeerplaatsen. Gebruik in strijd met deze bepaling is een strafbaar feit.


Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis

Bij recht is het gebruik van een deel van (bedrijfs)woningen en bijgebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.


Bouwregels

Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.

6.4 Flexibiliteit in het bestemmingsplan

6.4.1 Bevoegd gezag

Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.

6.4.2 Flexibiliteit

Flexibiliteit in een bestemmingsplan is opgenomen om ervoor te zorgen dat een bestemmingsplan voldoende beleidsruimte biedt om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitbevoegdheden (art. 3.6, Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door het stellen van nadere eisen, het verlenen van afwijkingen, het wijzigen van het plan of het uitwerken van een plan.

6.4.3 Afwijking

Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden.

Afwijken van de regels is alleen mogelijk voor zover het in het plan beoogde stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt aangetast en voor zover zich geen dringende redenen daartegen verzetten. Afwijken is niet mogelijk indien enig aangrenzend terrein of gebouw in een toestand wordt gebracht, die strijdig is met de regels van het plan en/of de verwezenlijking van de bestemming volgens het plan of de handhaving van de verwerkelijkte bestemming overeenkomstig het plan onmogelijk maakt en dit niet door het stellen van voorschriften aan de omgevingsvergunning kan worden voorkomen.

6.4.4 Wijzigingsbevoegdheden

Meer ingrijpende functieveranderingen en meer ingrijpende afwijkingen van de regels kunnen mogelijk worden gemaakt met een in het bestemmingsplan op te nemen wijzigingsbevoegdheid. Dit mag er niet toe leiden dat de structuur en de ruimtelijke opzet van het plan ingrijpend worden gewijzigd. De wijziging treedt in werking na de vaststelling van een afzonderlijk wijzigingsplan.

De wijzigingsbevoegdheid opgenomen in artikel 11 geeft uitvoering aan de beleidsnotitie “beperking realisatieduur woningbouw private partijen” en maakt het mogelijk om bij het niet of niet volledig realiseren van de in het plan mogelijk gemaakte 38 woningen binnen de gestelde periode van 8 jaar het bestemmingsplan geheel of gedeeltelijk te wijzigen. Het op de plankaart aangewezen gebied met de aanduiding 'wetgevingszone-wijzigingsgebied' kan worden gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch'. De procedure kan pas gestart worden als na afloop van de periode van 8 jaar gerekend vanaf het moment van inwerkingtreding geconstateerd is dat de 38 woningen niet geheel zijn opgericht. Deze bevoegdheid kan slecht gebruikt worden als er geen onevenredige belemmeringen voor met name de omliggende woonfuncties ontstaan.

6.5 Algemene regels en overgangs- en slotregels

6.5.1 Algemene regels

In hoofdstuk 3 (allgemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 8 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. In artikel 9 staan de algemene gebruiksregels.

In lid 1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In lid 2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Dit is noodzakelijk voor vormen van gebruik waarvoor het niet mogelijk en wenselijk is een omgevingsvergunning te verlenen en de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht derhalve niet van toepassing is.

In artikel 15 Algemene procedureregels staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 16 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.

6.5.2 Bepalingen over waarden

In hoofdstuk 3 zijn ook de regels voor de in het plangebied voorkomende waarden opgenomen. Dit zijn regels voor waarden die in meerdere bestemmingen voorkomen. Door middel van gebiedsaanduidingen is aangegeven waar deze waarden voorkomen.

Archeologie

De Archeologische beleidskaart 2014 kent zes categorieën gebieden met een verschillende archeologische verwachting. Voor twee van die categorieën bevat het bestemmingsplan geen regeling. De bescherming van terreinen met monumentale archeologische waarden, oftewel de archeologische monumenten, is geregeld in Monumentenwet en monumentenverordening. Van de zones met geen archeologische verwachting staat vast dat er geen archeologische waarden (meer) zijn. Voor de overige vier categorieën wordt in bestemmingsplannen een beschermende regeling opgenomen.

Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Zone met hoge archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – hoge archeologische verwachtingswaarde' gekregen. Hiervoor geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 500 m2 en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend.

Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die mogelijke archeologische waarden in de bodem kunnen verstoren geldt dat ze niet mogen worden uitgevoerd tenzij daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Daarbij gelden dezelfde oppervlakten en diepte als hiervoor genoemd. De vergunning kan alleen worden verleend als uit archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast.

Wanneer de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bijvoorbeeld uit eerder uitgevoerd onderzoek) in voldoende mate is vastgesteld, is het niet nodig nieuw onderzoek uit te voeren.

Als uit het archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat de archeologische waarden door het oprichten van het bouwwerk of door het uitvoeren van de werkzaamheden zullen worden verstoord kan het bevoegd gezag bepaalde voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden. Deze voorschriften kunnen bestaan uit het treffen van technische maatregelen of uit het uitvoeren van nader onderzoek; van beide dient verslag aan het bevoegd gezag uitgebracht te worden.

Archeologisch onderzoek kent vele vormen en maten. Voor het archeologische onderzoeksrapport dat bij een vergunningaanvraag moet worden ingediend wordt meestal in eerste instantie een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, eventueel aangevuld met een verkennend booronderzoek. Veelal is na deze fase bekend of vrijgave van het terrein mogelijk is of dat nader (of aanvullend) onderzoek noodzakelijk is. Het nader of aanvullend onderzoek, dat bij wijze van voorschrift aan de omgevingsvergunning verplicht kan worden gesteld, kan bestaan uit een gedetailleerder booronderzoek, of zelfs het graven van proefsleuven om een vindplaats op te sporen of uit te sluiten. Uiteindelijk kunnen deze vormen van onderzoek erin resulteren dat een behoudenswaardige archeologische vindplaats is aangetroffen. Afhankelijk van de ontwikkeling zal de vindplaats in dat geval ex situ (door een opgraving) of in situ (door inpassing in het plan) behouden moeten worden.

Om duidelijk te maken welke archeologische waarden in de verschillende gebieden worden beschermd zijn in de begripsbepalingen definities opgenomen van de begrippen terrein met vastgestelde archeologische waarden, terrein met specifieke archeologische waarden, zone met hoge archeologische verwachtingswaarde en zone met lage archeologische verwachtingswaarde.

Bepalend voor het al dan niet bestaan van een onderzoeksverplichting zijn steeds de oppervlakte en de diepte van de bodemingreep. Bij de oppervlakte van de bodemingreep gaat het om de daadwerkelijk verstoorde oppervlakte. Als een gebouw op stroken gefundeerd wordt en er geen extra graafwerk plaatsvindt, dan geldt als bodemingreep alleen de oppervlakte van de strokenfundering. Wordt daarentegen ook de grond tussen de stroken dieper dan 35 cm vergraven, dan geldt als bodemingreep de volledige oppervlakte van het gebouw. Wanneer een gebouw wordt onderkelderd, wordt in de regel een flink grotere bouwput gegraven dan de oppervlakte van het gebouw. Daarom geldt als bodemingreep bij een onderkeldering de oppervlakte van de bouwput. Om dit zeker te stellen is in artikel 2 over de wijze van meten bepaald hoe de oppervlakte van een bodemingreep moet worden gemeten.

In de regels is bepaald dat de diepte van de bodemingreep wordt bepaald vanaf de vastgestelde maaiveldhoogte van het Actueel Hoogtebestand Nederland 2 (AHN2). De AHN2 is een digitale hoogtekaart van Nederland, met voor heel Nederland gedetailleerde en precieze hoogtegegevens die de ligging van het maaiveld met grote nauwkeurigheid weergeeft. Door het hanteren van deze vastgestelde hoogteligging wordt bereikt dat niet alleen bij een eenmalige bodemingreep dieper dan 35 cm onder AHN2-maaiveld er een plicht tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek is, maar dat dat ook het geval is als er in de loop der jaren bij achtereenvolgende activiteiten meer dan 35 cm onder deze vastgestelde maaiveldhoogte gegraven wordt. In de begripsbepalingen is een definitie van het begrip AHN2-maaiveld opgenomen.

6.5.3 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.

7 OVERLEG EN INSPRAAK

7.1 Inspraak

Omdat de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt reeds uitvoering is besproken in het kader van de Aangepaste dorpsvisie, heeft de gemeente geen gelegenheid geboden om een inspraakreactie op het bestemmingsplan in te dienen.

Op 17 september 2014 zijn de ontwerpbestemminsplannen Grote Wetering (Klarebeek) van de gemeente Voorst en Apeldoorn en het stedenbouwkundig en beeldkwaliteitsplan Grote Wetering gezamenlijk gepresenteerd aan de dorpsraad Klarenbeeks Belang. Op 1 oktober 2014, direct voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan en stedenbouwkundig en beeldkwaliteitsplan, is gezamenlijk met de gemeente Voorst een informatiebijeenkomst voor omwonenden gehouden waar deze plannen ook zijn gepresenteerd.

7.2 Uitkomsten overleg

Ter voorbereiding van het bestemmingsplan dient overleg plaats te vinden met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn (artikel 3.1.1 Bro).

Er is in het kader van dit plan overleg gevoerd met de provincie Gelderland. Zij heeft aangegeven geen problemen te hebben met woningbouw op deze locatie. Het rijk heeft een algemene brief gestuurd, waarin staat dat het vooroverleg enkel nog noodzakelijk is wanneer er rijksbelangen worden geraakt bij de ontwikkeling van dit plan. Het realiseren van woningen op deze locatie raakt geen rijksbelangen.

Over de planopzet heeft overleg plaatsgevonden met Waterschap Vallei & Veluwe. De resultaten van dit overleg zijn verwerkt in de waterparagraaf (paragraaf 5.3).