direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Hoofdstraat 39-45 en Hofdwarsstraat 1A-1C
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.bp1218-vas1

TOELICHTING

behorende bij het bestemmingsplan Hoofdstraat 39-45 en Hofdwarsstraat 1A-1C

1 BESCHRIJVING INITIATIEF

1.1 Aanleiding

Het pand Hoofdstraat 39 (begane grond van Hoofdstraat 39-45) staat al ruim 5 jaar leeg. De eigenaar van het pand geeft aan dat er voor deze locatie wel vraag is naar de functies detailhandel en horeca. Hij vraagt daarom deze functies te verplaatsen vanaf de bestemming van het nabijgelegen pand op het perceel Hofdwarsstraat 1a-1c.

1.2 Ligging en begrenzing

Het plangebied ligt in het centrum van Apeldoorn en bestaat uit de percelen:
1. Hofdwarsstraat 1a t/m 1c, kadastraal bekend gem. Apeldoorn sectie U nummer 6124
2. Hoofdstraat 39 t/m 45, kadastraal bekend gem. Apeldoorn sectie U nummer 7885

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1218-vas1_0001.jpg"

Afb. locatiekaart

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1218-vas1_0002.jpg"

Afb. ligging in centrum

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor de twee percelen geldt het bestemmingsplan Binnenstad-West. Dit plan is vastgesteld op 29 juni 2006 en goedgekeurd op 27 februari 2007. Een uittreksel van dit bestemmingsplan is opgenomen als Bijlage 1 van de bijlagen bij de Toelichting.

Hoofdstraat 39-45
Het perceel Hoofdstraat 39-45 heeft in dit plan de bestemming "Gemengd" met de nadere aanduiding "c" en de aanduiding "kantoorvoorzieningen". Dit maakt dat als gebruik is toegestaan:

1. maatschappelijke doeleinden , uitsluitend op de begane grond;
2. publieksgerichte bedrijvigheid , uitsluitend op de begane grond;
3. woningen , op de verdiepingen en vanwege de aanduiding c ook op de begane grond;
4. kantoorvoorzieningen (vanwege de specifieke aanduiding kantoorvoorzieningen;
en tevens tuin en/of erf, parkeervoorzieningen en nutsvoorzieningen.

De mogelijkheid bestaat om binnen het bouwvlak hoofdgebouwen op te richten tot een goothoogte van 11 meter en een bouwhoogte van 13 meter.

Hofdwarsstraat 1a-1c
Het perceel Hofdwarsstraat 1a-1c heeft in dit plan de bestemming "Centrumdoeleinden 2" met de aanduiding "kantoorvoorzieningen". Dit maakt dat als gebruik is toegestaan:

1. detailhandel , uitsluitend op de begane grond;
2. horeca , uitsluitend in horecacategorie 1 en uitsluitend op de begane grond;
3. publieksgerichte dienstverlening , uitsluitend op de begane grond;
4. maatschappelijke doeleinden , uitsluitend op de begane grond;
5. woningen , uitsluitend op de verdiepingen;
6. kantoorvoorzieningen (vanwege de specifieke aanduiding kantoorvoorzieningen;
en tevens tuin en/of erf, parkeervoorzieningen en nutsvoorzieningen.

De mogelijkheid bestaat om binnen het bouwvlak hoofdgebouwen op te richten tot een bouwhoogte van 12 meter (er geldt geen goothoogte).

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1218-vas1_0003.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1218-vas1_0004.jpg"

Afb. Bouwvlak Hofdwarsstraat 1a-1c Afb. Bouwvlak Hoofdstraat 39-45

1.4 Bestaande situatie

Op beide percelen staan gebouwen waar het toegestane gebruik van wijzigt. Aan de hand van foto's en afbeeldingen wordt de bestaande situatie in beeld gebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1218-vas1_0005.jpg"

Foto op Hoofdstraat 39

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1218-vas1_0006.jpg"

Foto Hoofdstraat 39 zijde Kalverstraat

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1218-vas1_0007.jpg"

Foto gevel Hoofdstraat 39

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1218-vas1_0008.png"

Plattegrond pand Hoofdstraat 39

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1218-vas1_0009.jpg"

Foto Hofdwarsstraat 1a t/m 1c vanaf de Hofstraat

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1218-vas1_0010.jpg"

Foto vanuit steeg (aan de rechterkant het pand Hofdwarsstraat 1a t/m 1c)

1.5 Nieuwe situatie

Met dit bestemmingsplan wordt de bestemming van het pand Hoofdstraat 39-45 verruimd en de bestemming van het pand Hofdwarsstraat 1a-1c wordt ingeperkt.

Dit houdt in dat de geldende Centrum2-bestemming van de begane grond van het pand Hofdwarsstraat 1a-1c wordt ingeperkt zodat de functies detailhandel, horeca en publieksgerichte dienstverlening ter plekke niet meer zijn toegestaan.

De gemengde bestemming van het pand Hoofdstraat 39-45 wordt aangepast met dien verstande dat aansluiting wordt gezocht bij de mogelijkheden die de bestemming Centrum2 biedt in het bestemmingsplan Binnenstad-West. Dit betekent dat de bestemming van de begane grond van het pand Hoofdstraat 39-45 wordt verruimd met de functies detailhandel, winkelondersteunende horeca en publieksgerichte dienstverlening. De functies publieksgerichte bedrijvigheid en de mogelijkheid om te wonen op de begane grond komen te vervallen.

2 BELEIDSKADER

2.1 Streekplan Gelderland 2005

Het Streekplan Gelderland 2005 (vastgesteld op 29 juni 2005) is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Naast het generieke beleid, het beleid dat geldt voor de gehele provincie, wordt in het streekplan dan ook uitvoerig ingegaan op het regiospecifieke beleid.

Generiek beleid

Hoofddoel van het streekplanbeleid is het scheppen van ruimte voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak. Om krachtige steden en vitale regio's te bevorderen zijn de belangrijkste uitgangspunten 'bundeling van verstedelijking aan/nabij infrastructuur' en het 'organiseren in stedelijke netwerken'. Bundelingsbeleid is een centraal uitgangspunt voor de wijze waarop in het Gelders ruimtelijk beleid wordt omgegaan met verstedelijking. Bundeling in Gelderland heeft met name de volgende doelen:

  • handhaving/versterking van de economische en culturele functie van de steden;
  • behoud/versterking van het draagvlak voor stedelijke voorzieningen;
  • optimale benutting van infrastructuur, kansen voor openbaar vervoer en fietsgebruik.

In het provinciaal beleid voor stedelijke ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen bestaand bebouwd gebied en stedelijke uitbreiding. Het accent van de provinciale beleidsambities ligt op de vernieuwing en het beheer en onderhoud van bestaand bebouwd gebied. Hiervoor zijn nodig:

  • een verhoging van de kwaliteit van de leefomgeving en openbare ruimte door fysieke aanpassingen;
  • het oplossen en voorkomen van milieuproblemen en -knelpunten door een duurzame planontwikkeling;
  • door kwalitatief woonbeleid bevorderen dat woonmilieus en de kwaliteit van de woningen aansluiten op de vraag van de inwoners;
  • intensivering van het stedelijk grondgebruik, maar wel met behoud van karakteristieke elementen en zorgvuldig omgaan met open ruimten daarbinnen.

Uitgangspunt van het Gelders kwalitatief woonbeleid is dat de gemeenten -samenwerkend in regio's- voorzien in een aanbod aan woningen dat past bij de geconstateerde regionale kwalitatieve woningbehoefte. Dit is vastgelegd in het Kwalitatief Woonprogramma. Het aanbod aan woningen en woonmilieus moet beter aansluiten bij de voorkeuren van bewoners. Om deze reden bevordert de provincie vooral de realisatie van woningen voor ouderen en starters en van de woonmilieus centrum-stedelijk en landelijk wonen. Voorts wil de provincie een versnelling bevorderen van herstructurering en transformatie van bestaand bebouwd gebied, het aanpakken van de stagnerende (nieuwbouw)productie, het vergroten van het aanbod aan levensloopbestendige woningen en wijken en het versterken van verscheidenheid en identiteit.

De sociaal-culturele infrastructuur is een bepalende factor voor de kwaliteit van de samenleving. Uitgangspunt is om bij ruimtelijke inrichtingsplannen ook voorzieningen te realiseren die nodig zijn om een goede sociaal-culturele infrastructuur in stand te houden of op te bouwen. Functies moeten zo worden gesitueerd ten opzichte van aanwezige voorzieningen dat deze bereikbaar zijn en er voldoende draagvlak voor blijft bestaan.

Zowel in nieuw als in bestaand bebouwd gebied streeft de provincie naar een duurzaam watersysteem. Het water in de stad wordt met het omringend watersysteem als één geheel beschouwd. Nadelige effecten op de waterhuishouding moeten in beginsel worden voorkomen.

Regiospecifiek beleid: de Stedendriehoek

Om de afstemming met regionale ontwikkelingen te optimaliseren is het streekplan mede gebaseerd op regionale structuurvisies die zijn aangeleverd door de Gelderse regio's. Voor de regio Stedendriehoek refereert het streekplan dan ook sterk aan de structuurvisie Ruimtelijk structuurbeeld 2030 stedelijk netwerk Stedendriehoek.

Voor het versterken van het regionaal stedelijk netwerk Stedendriehoek is bundeling het leidend principe. Dit houdt in dat het regionale programma voor wonen, werken en voorzieningen zoveel mogelijk gebundeld moet worden gerealiseerd binnen het stedelijk netwerk. Het overgrote deel van de woningbouwopgave ligt in de steden Apeldoorn, Zutphen en Deventer. Het regionale programma voor wonen en werken moet zoveel mogelijk gebundeld en gekoppeld aan knooppunten van infrastructuur worden gerealiseerd in het bundelingsgebied van de Stedendriehoek. De verstedelijkingsopgave is zowel gericht op inbreiden binnen de steden als uitbreiden buiten de steden.

De regio Stedendriehoek kiest voor verdere herstructurering en intensivering van bestaand stedelijk gebied: 45% van de nieuw te bouwen woningen wordt gerealiseerd door herontwikkeling van bestaand stedelijk gebied. Het plangebied maakt op de plankaart van het Streekplan onderdeel uit van het bebouwde gebied van stedelijk netwerk Stedendriehoek.

2.2 Structuurvisie Apeldoorn

Voor het plangebied vormt op het gebied van de ruimtelijke ordening de gemeentelijke structuurvisie Buitenstad 2030 het integrale beleidskader. De structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en vervangt de structuurvisie voor het stedelijke gebied uit 2002.

De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. Door zo veel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare, krijgt Apeldoorn de ruimte zich te blijven ontwikkelen. Iedereen die een bijdrage kan leveren aan de Buitenstad Apeldoorn wordt uitgenodigd daaraan bij te dragen.

Ruimte bieden is niet vrijblijvend. Ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente; het beste van stad én landschap, het beste van modern én historisch, het beste van een centrale ligging én wonen in de luwte, het beste van bereikbaarheid én nabijheid, het beste van een solide én vernieuwende economie.

De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. Denk aan de beken, de sprengen, de enken, de fijnmazige voorzieningenstructuur, het Weteringengebied, de spoor- en snelwegen en de parken & lanen. Zij maken Apeldoorn tot Buitenstad. Het fundament van Apeldoorn wordt gekoesterd en versterkt. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie.

In het fundament zijn de kernkwaliteiten van de Buitenstad samengebracht. Die kwaliteiten worden in bestemmingsplannen verankerd. Vanwege hun betekenis voor Apeldoorn als geheel investeren de gemeente in het op kwaliteit houden van het fundament (beheer) en zal dat waar mogelijk ook doen bij het uitbouwen ervan (ontwikkeling), bijvoorbeeld door het herstel van beken en sprengen en het versterken van de gebruikswaarde van het weteringenlandschap.

De structuurvisie is opgesteld in een tijd van veel onzekerheden. Duidelijk is dat we rekening moeten houden met minder groei en veel ruimere bandbreedten. Apeldoorn beschikt tot zeker 2030 over voldoende ontwikkelruimte. Nieuwe locaties worden in de structuurvisie dan ook niet aangewezen.

Aanpassingen aan de bestaande woningvoorraad worden belangrijker, bijvoorbeeld om woningen levensloopbestendig te maken of energiezuiniger. Ook omdat het aantal toe te voegen woningen op nieuwbouwlocaties terugloopt, neemt het accent op de bestaande stad en dorpen toe. Op de structuurvisiekaart maakt het plangebied onderdeel uit van de bestaande stad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1218-vas1_0011.png"

Afbeelding: essentie van de Buitenstad

2.3 Structuurvisie Binnenstad

De structuurvisie voor de binnenstad van Apeldoorn heet Regieplan. Deze structuurvisie is de smeerolie en schakel tussen visie en uitvoering. Het vertelt over de ambities, maar ook over hoe die waargemaakt gaan worden. De fase na de vaststelling van de structuurvisie is het maken van een uitwerkingsplan. Daarna volgt het uitvoeringsplan. De structuurvisie is de basis voor de uitwerkingen, voor een beeldkwaliteitplan en voor het masterplan van de openbare ruimte. Dit is de route van plan naar uitvoering.

De plannen voor de binnenstad zijn terug te voeren op drie pijlers. Ten eerste wordt gewerkt aan een compacte en complete binnenstad. Ten tweede dient de binnenstad goed bereikbaar te zijn, te voet, per auto, et cetera. Ten derde wordt met elkaar gewerkt aan een eigen(zinnige) en verankerde binnenstad met groen en water. Middels vijf tastbare programma`s krijgen bovengenomende drie ambities vorm:

  • Winkelen: Het toevoegen van maximaal 15.000 m2 aan kernwinkelgebied en het ontwikkelen van een compact kernwinkelgebied. Plus het realiseren van twee nieuwe parkeergarages.
  • Vrije tijd en uitgaan: Bij het uitbreiden van het stedelijk uitgaans- en vrijetijdsaanbod kiezen voor een plek in de binnenstad. Ook is er ruimte voor 7.500-10.000 m2 uitgaans- en vrijetijdsvoorzieningen in de binnenstad.
  • Wonen: Het realiseren van 250 tot 400 woningen op vier plekken.
  • Verkeer: Het autovrij maken van het (nieuwe) kernwinkelgebied en de uitgaans- en vrijetijdsplekken. Plus het realiseren van voetgangersvriendelijke verbindingen in de aanloopgebieden. Verder wordt gekeken naar het zorgvuldig inpassen van de doorstroomassen voor fietsers in het voetgangersgebied en het realiseren van bewaakte en onbewaakte fietsenstallingen op de schakelpunten tussen het voetgangersgebied en de fietsdoorstroomassen. Tot slot is er aandacht voor het respecteren van de huidige busroutes met een zorgvuldige inpassingen in het nieuwe kernwinkelgebied.

2.4 Detailhandelsvisie

De detailhandelsvisie Apeldoorn 2014 – 2019 beschrijft de gemeentelijke ambities voor de lokale winkelstructuur. In de nota zijn hefbomen benoemd die belangrijk zijn voor de ontwikkeling van een robuuste, dynamische en complete winkelstructuur in Apeldoorn.

Het gaat hierbij om:
1. Binnenstad. In de nota is de binnenstad duidelijk speerpunt van beleid en zijn keuzes erop gericht het centrum de gewenste impuls te geven.

2. De fijnmazige winkelstructuur. De fijnmazige structuur is uitgangspunt van beleid. In de nota wordt ruimte geboden voor dynamiek en staan we open voor nieuwe initiatieven die de vitaliteit versterken. 

3. GDV/PDV-beleid. Locaties voor grootschalige en perifere detailhandel zijn een wezenlijk onderdeel van de Apeldoornse winkelstructuur, met ieder een eigen signatuur. In de nota wordt gekozen voor het verder ontwikkelen van deze locaties met ieder een duidelijk kernprofiel.

4. Webwinkels. Internetwinkels willen zich vestigen op bedrijventerreinen en woonwijken. De nota beschrijft de kaders voor internetbedrijven met als uitgangspunt dat we deze bedrijven graag willen huisvesten.

2.5 Strategische economische beleidsvisie Apeldoorn 2000 - 2020

In dit document staan de belangrijkste uitgangspunten en ambities voor het economische beleid van Apeldoorn tot 2020. Voor verschillende economische sectoren zijn gedetailleerde uitvoeringsplannen gemaakt. Als ambitie kiest Apeldoorn voor verdere economische ontwikkeling. Speerpunten zijn:

  • een evenwichtige economische basis behouden;
  • de productiestructuur verbreden (clusterspecialisatie);
  • de kwaliteit van toerisme en recreatie verbeteren;
  • de binnenstad en vier wijkcentra versterken;
  • de plattelandseconomie verstevigen.

Er zijn 18 concrete activiteiten en projecten vastgesteld op verschillende economische terreinen; kantoren en bedrijven, wijkeconomie, zorgsector, detailhandel en horeca, toerisme en recreatie, plattelands-ontwikkeling en -economie, arbeidsmarkt en relatiebeheer.

3 UITVOERBAARHEID

3.1 Milieuaspecten

3.1.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.

3.1.2 Bodem

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.

Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. Deze bodemonderzoeken mogen wettelijk niet ouder zijn dan 5 jaar.

Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.

Onderzoeksresultaten bodem

Op basis van het historisch bodembestand is de locatie Hoofdstraat 39-45 verdacht op het voorkomen van bodemverontreiniging. Op deze locatie heeft vroeger een autoreparatiebedrijf/pompstation gezeten. Deze activiteit is nog niet voldoende onderzocht op het niveau van het verkennend bodemonderzoek. Echter de mogelijke bodemverontreiniging is geen belemmering voor het bestemmingsplan aangezien geen werkzaamheden in de grond plaatsvinden en de fundering van het gebouw intact blijft.

3.1.3 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.

Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.

De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.

Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.

Onderzoeksresultaten milieuzonering

De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, passen binnen het functiemengingsgebied. Er zijn geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.

3.1.4 Geluidhinder

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is voor plannen inzicht noodzakelijk in de geluidkwaliteit. Op een plan kan tevens de Wet geluidhinder van toepassing zijn. In de Wet geluidhinder zijn regels opgenomen ten aanzien van de geluidkwaliteit en ten aanzien van de onderzoeksplicht. Voor dit plan geldt dat onderzoek i.h.k.v. Wgh niet nodig is.

3.1.5 Luchtkwaliteit

Voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn grenswaarden opgenomen in de Wet milieubeheer. In de Ministeriële Regeling “Niet in betekenende mate bijdragen” zijn situaties vastgelegd waarvoor geen luchtonderzoek nodig is. Verder is geen onderzoek nodig als het plan is opgenomen in het NSL en als uit de berekeningen volgens de NIBM-tool van Infomil blijkt dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt.

In casu geldt dat het plan valt onder de situaties die zijn vastgelegd in de Ministeriële Regeling “Niet in betekenende mate bijdragen”: er wordt voldaan aan de Wet milieubeheer.

3.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

  • Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
  • Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) te worden gehanteerd. Daarnaast wordt gewerkt aan nieuwe regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Besluit transportroutes externe veiligheid) die het uitvloeisel worden van het Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.

Nota milieu-veiligheid Apeldoorn

In november 2011 is de Nota milieu-veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.

Onderzoeksresultaten 

Stationaire risicobronnen

Binnen of nabij het plangebied zijn geen (geprojecteerde) stationaire risicobronnen aanwezig die een belemmering kunnen opleveren voor de ontwikkeling van het plangebied.

Mobiele risicobronnen

De planlocatie is gelegen nabij de spoorlijn Amersfoort - Apeldoorn - Deventer dat een doorgaande route is voor gevaarlijke stoffen. De locatie bevindt zich buiten het gebied van 200 meter maar binnen het invloedsgebied (gebied aan weerszijden van een weg, spoorweg of binnenwater waar ten hoogste 1% van de in dat gebied aanwezige personen kan overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval op die weg, spoorweg of binnenwater waarbij een gevaarlijke stof betrokken is). Dit houdt in dat conform artikel 7 van het ontwerp Besluit externe veiligheid transportroutes dat in de toelichting bij het bestemmingsplan in elk geval ingegaan moet worden op:

a.  de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg, spoorweg of dat binnenwater, en

b.  voor zover dat plan of die vergunning betrekking heeft op nog niet aanwezige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten: de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg, spoorweg of dat binnenwater een ramp voordoet.

Aangezien er momenteel een kwetsbaar dan wel beperkt kwetsbaar object aanwezig is en het een bestemmingswijziging betreft hoeft hier niet op ingegaan te worden.

3.1.7 Elektromagnetische velden

De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).

De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.

Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.

Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.

Onderzoeksresultaten

Op de planlocatie is een zendmast (UMTS) aanwezig. De aan te houden veiligheidszone van de zendmast bedraagt 2.8 meter recht voor de antenne en 2 meter onder de antennes. De planlocatie is in deze zone gelegen. Echter, feitelijk verandert er op de planlocatie niets. Nu zijn er kantooractiviteiten, gewenst is detailhandel. Voor het aspect veiligheid/gezondheid zijn deze activiteiten gelijkwaardig en maakt het niet uit of er op de planlocatie een winkel (detailhandel) of kantooractiviteiten worden uitgevoerd. Daarnaast staat de zendmast op een dusdanige verhoging dat aan de 2 meter veiligheidszone wordt voldaan. De zendmast vormt dan ook geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling.

3.1.8 Milieueffectrapportage

Algemeen

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.

Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.

Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Onderzoeksresultaten

Er is geen sprake van een activiteit die genoemd is in de bijlage van het Besluit mer. Zodoende is geen aanleiding te veronderstellen dat een mer of (vormvrije) mer-beoordeling nodig is.

3.2 Waterhuishouding

Het plan omvat geen toevoeging van extra woningen of toevoeging van verhard oppervlak. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Vallei en Veluwe. Het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is dan ook achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het waterschap.

3.3 Natuurwaarden

Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet, de Boswet en de provinciale richtlijn voor Bos- en natuurcomopensatie. Dit bestemmingsplan voorziet in het wijzigen van de toegestane functies binnen twee bestaande gebouwen. Dit bestemmingsplan heeft dan ook geen effecten voor natuurwaarden.

3.4 Archeologie en cultuurhistorie

Dit bestemmingsplan voorziet in het wijzigen van de toegestane functies binnen twee bestaande gebouwen. Hiermee zijn geen archeologische of cultuurhistorische waarden in het geding.

3.5 Financieel-economische uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan betreft een particulier initiatief. Met de initiatiefnemers is een anterieure overeenkomst over grondexploitatie als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening gesloten. Hierin is geregeld dat de initiatiefnemers de kosten die de gemeente maakt ter uitvoering van zijn initiatief voor hun rekening komen. Alle met deze planwijziging samenhangende kosten komen dus ten laste van de initiatiefnemer. Deze wijziging heeft derhalve voor de gemeente geen financiële gevolgen. Er behoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

4 JURIDISCHE PLANOPZET

4.1 Karakter bestemmingsplan

Bestemmingsplan Hoofdstraat 39-45 en Hofdwarsstraat 1A-1C is een ontwikkelingsplan, waarin de toekomstige situatie uitgangspunt is voor de wijze van bestemmen.

4.2 Bestemmingen

De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond.

Hoofdstraat 39-45
Het perceel Hoofdstraat 39-45 heeft in het bestemmingsplan Binnenstad-West de bestemming "Gemengd" met de nadere aanduiding "c" en de aanduiding "kantoorvoorzieningen". Dit maakt dat als gebruik is toegestaan:

1. maatschappelijke doeleinden , uitsluitend op de begane grond;
2. publieksgerichte bedrijvigheid , uitsluitend op de begane grond;
3. woningen , op de verdiepingen en vanwege de aanduiding c ook op de begane grond;
4. kantoorvoorzieningen (vanwege de specifieke aanduiding kantoorvoorzieningen;
en tevens tuin en/of erf, parkeervoorzieningen en nutsvoorzieningen.

De mogelijkheid bestaat om binnen het bouwvlak hoofdgebouwen op te richten tot een goothoogte van 11 meter en een bouwhoogte van 13 meter.

Hofdwarsstraat 1a-1c
Het perceel Hofdwarsstraat 1a-1c heeft in het bestemmingsplan Binnenstad-West de bestemming "Centrumdoeleinden 2" met de aanduiding "kantoorvoorzieningen". Dit maakt dat als gebruik is toegestaan:

1. detailhandel , uitsluitend op de begane grond;
2. horeca , uitsluitend in horecacategorie 1 en uitsluitend op de begane grond;
3. publieksgerichte dienstverlening , uitsluitend op de begane grond;
4. maatschappelijke doeleinden , uitsluitend op de begane grond;
5. woningen , uitsluitend op de verdiepingen;
6. kantoorvoorzieningen (vanwege de specifieke aanduiding kantoorvoorzieningen;
en tevens tuin en/of erf, parkeervoorzieningen en nutsvoorzieningen.

De mogelijkheid bestaat om binnen het bouwvlak hoofdgebouwen op te richten tot een bouwhoogte van 12 meter (er geldt geen goothoogte).

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1218-vas1_0012.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1218-vas1_0013.jpg"

Afb. Bouwvlak Hofdwarsstraat 1a-1c Afb. Bouwvlak Hoofdstraat 39-45

In de nieuwe situatie is aan beide percelen de bestemming Centrum toegekend in overeenstemming met de benaming in het SVBP 2012. De gebruiksmogelijkheden van het pand Hofdwarsstraat 1a-1c zijn ingeperkt zodat de functies detailhandel, horeca en publieksgerichte dienstverlening ter plekke niet meer zijn toegestaan.

De gemengde bestemming van het pand Hoofdstraat 39-45 is aangepast met dien verstande dat aansluiting wordt gezocht bij de mogelijkheden die de bestemming Centrumdoeleinden 2 biedt in het bestemmingsplan Binnenstad-West. Dit betekent dat de bestemming van de begane grond van het pand Hoofdstraat 39-45 is verruimd met de functies detailhandel, winkelondersteunende horeca en publieksgerichte dienstverlening. De functies publieksgerichte bedrijvigheid en de mogelijkheid om te wonen op de begane grond zijn komen te vervallen.


Bouwregels

Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per een bebouwingsschema opgenomen. In het bebouwingsschema staan de maatvoeringsaspecten die voor de bestemming gelden. Hierbij wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.

Bevoegd gezag

Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.

4.3 Algemene regels en overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 5 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 5.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen in het hele plangebied (zowel binnen als buiten het bouwvlak) is toegestaan, mits de ondergrondse ruimten een functionele eenheid vormen met en dienstbaar zijn aan de woon-, kantoor- en werkfuncties in de omgeving. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.

Lid 5.2 bevat de afdekbepaling. Hier is bepaald dat, wanneer in het plan een maximale goothoogte is aangegeven, het gebouw vanaf de aangegeven goothoogte dient te worden afgedekt met een kap. Deze bepaling impliceert dat een -al dan niet gedeeltelijke- platte afdekking is toegestaan, mits dat platte dak niet hoger is dan de op dat punt geldende maximaal toegelaten bouwhoogte.

In artikel 6 staan de algemene gebruiksregels. In lid 6.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In lid 6.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Dit is noodzakelijk voor vormen van gebruik waarvoor het niet mogelijk en wenselijk is een omgevingsvergunning te verlenen en de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht derhalve niet van toepassing is.

In artikel 9 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 10 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.

Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.

5 INSPRAAK EN OVERLEG

5.1 Inspraak

Overeenkomstig het in de gemeentelijke inspraakverordening bepaalde heeft geen voorontwerp van dit plan ter inzage gelegen met de mogelijkheid een reactie te geven.

5.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening

Het overleg met het Waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is achterwege gelaten in overeenstemming met de richtlijn "Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen" van het Waterschap Veluwe. Dit zoals nader gemotiveerd in paragraaf 3.2 Waterhuishouding.

Gelet op de aard en omvang van het plan en aangezien het plan in overeenstemming is met het provinciale beleid, is geen formele overlegreactie ex artikel 3.1.1. Bro gevraagd aan de provincie Gelderland. Wel is een melding ex artikel 3.8 lid 1 onder b Wro gedaan van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. Het plan is eveneens niet toegezonden aan de Rijksdiensten aangezien met dit plan geen nationale belangen in het geding zijn.