direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Kerkeveld naast 18 Beekbergen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.bp1215-vas1

TOELICHTING

behorende bij het bestemmingsplan Kerkeveld naast 18 Beekbergen

1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

Er is een verzoek ingediend voor de bouw van een woning op een onbebouwd perceel grond aan het Kerkeveld naast nummer 18 in Beekbergen. Het gevraagde past niet binnen het geldende bestemmingsplan. Om medewerking te kunnen verlenen moet het bestemmingsplan worden aangepast. Onderhavig plan dient daartoe.

1.2 Ligging en begrenzing

Het perceel is gelegen in het oosten van Beekbergen aan de rand van het dorp binnen de bebouwde kom. Voor de begrenzing van het perceel wordt verwezen naar onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1215-vas1_0001.png"

Ligging plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Van toepassing is bestemmingsplan 'Beekbergen en Lieren.' Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad op 16 februari 2012 en op 5 juli 2012 onherroepelijk geworden. De bestemming 'Wonen' is van toepassing met de aanduiding 'tuin'. Omdat een bouwvlak ontbreekt kan geen woning gebouwd worden. Voor een uittreksel van de geldende bestemmingsplanbepalingen wordt verwezen naar bijlage 1 van de Bijlagen bij de toelichting.

1.4 Werkwijze en opzet van de toelichting

In het tweede hoofdstuk wordt allereerst ingegaan op de relevante geldende beleidskaders. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 de bestaande situatie beschreven voordat in hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het plan zelf. In Hoofdstuk 5 wordt de uitvoerbaarheid van het plan nader onderbouwd. In hoofdstuk 6 wordt de juridische planopzet nader toegelicht.

Tot slot wordt ingegaan op de wijze van inspraak en (voor)overleg.

2 BELEIDSKADER

In dit hoofdstuk worden de geldende beleidskaders beschreven. Omdat het in dit geval gaat om een kleinschalige ontwikkeling beperkt dit hoofdstuk zich met name tot de relevante provinciale beleidsthema's en het gemeentelijk beleid.

2.1 Streekplan Gelderland 2005

Het Streekplan Gelderland 2005 (vastgesteld op 29 juni 2005) is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Naast het generieke beleid, het beleid dat geldt voor de gehele provincie, wordt in het streekplan dan ook uitvoerig ingegaan op het regiospecifieke beleid.

Generiek beleid

Hoofddoel van het streekplanbeleid is het scheppen van ruimte voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak. Om krachtige steden en vitale regio's te bevorderen zijn de belangrijkste uitgangspunten 'bundeling van verstedelijking aan/nabij infrastructuur' en het 'organiseren in stedelijke netwerken'. Bundelingsbeleid is een centraal uitgangspunt voor de wijze waarop in het Gelders ruimtelijk beleid wordt omgegaan met verstedelijking. Bundeling in Gelderland heeft met name de volgende doelen:

  • handhaving/versterking van de economische en culturele functie van de steden;
  • behoud/versterking van het draagvlak voor stedelijke voorzieningen;
  • optimale benutting van infrastructuur, kansen voor openbaar vervoer en fietsgebruik.

In het provinciaal beleid voor stedelijke ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen bestaand bebouwd gebied en stedelijke uitbreiding. Het accent van de provinciale beleidsambities ligt op de vernieuwing en het beheer en onderhoud van bestaand bebouwd gebied. Hiervoor zijn nodig:

  • een verhoging van de kwaliteit van de leefomgeving en openbare ruimte door fysieke aanpassingen;
  • het oplossen en voorkomen van milieuproblemen en -knelpunten door een duurzame planontwikkeling;
  • door kwalitatief woonbeleid bevorderen dat woonmilieus en de kwaliteit van de woningen aansluiten op de vraag van de inwoners;
  • intensivering van het stedelijk grondgebruik, maar wel met behoud van karakteristieke elementen en zorgvuldig omgaan met open ruimten daarbinnen.

Uitgangspunt van het Gelders kwalitatief woonbeleid is dat de gemeenten -samenwerkend in regio's- voorzien in een aanbod aan woningen dat past bij de geconstateerde regionale kwalitatieve woningbehoefte. Dit is vastgelegd in het Kwalitatief Woonprogramma. Het aanbod aan woningen en woonmilieus moet beter aansluiten bij de voorkeuren van bewoners. Om deze reden bevordert de provincie vooral de realisatie van woningen voor ouderen en starters en van de woonmilieus centrum-stedelijk en landelijk wonen. Voorts wil de provincie een versnelling bevorderen van herstructurering en transformatie van bestaand bebouwd gebied, het aanpakken van de stagnerende (nieuwbouw)productie, het vergroten van het aanbod aan levensloopbestendige woningen en wijken en het versterken van verscheidenheid en identiteit.

De sociaal-culturele infrastructuur is een bepalende factor voor de kwaliteit van de samenleving. Uitgangspunt is om bij ruimtelijke inrichtingsplannen ook voorzieningen te realiseren die nodig zijn om een goede sociaal-culturele infrastructuur in stand te houden of op te bouwen. Functies moeten zo worden gesitueerd ten opzichte van aanwezige voorzieningen dat deze bereikbaar zijn en er voldoende draagvlak voor blijft bestaan.

Zowel in nieuw als in bestaand bebouwd gebied streeft de provincie naar een duurzaam watersysteem. Het water in de stad wordt met het omringend watersysteem als één geheel beschouwd. Nadelige effecten op de waterhuishouding moeten in beginsel worden voorkomen.

Regiospecifiek beleid: de Stedendriehoek

Om de afstemming met regionale ontwikkelingen te optimaliseren is het streekplan mede gebaseerd op regionale structuurvisies die zijn aangeleverd door de Gelderse regio's. Voor de regio Stedendriehoek refereert het streekplan dan ook sterk aan de structuurvisie Ruimtelijk structuurbeeld 2030 stedelijk netwerk Stedendriehoek.

Voor het versterken van het regionaal stedelijk netwerk Stedendriehoek is bundeling het leidend principe. Dit houdt in dat het regionale programma voor wonen, werken en voorzieningen zoveel mogelijk gebundeld moet worden gerealiseerd binnen het stedelijk netwerk. Het overgrote deel van de woningbouwopgave ligt in de steden Apeldoorn, Zutphen en Deventer. Het regionale programma voor wonen en werken moet zoveel mogelijk gebundeld en gekoppeld aan knooppunten van infrastructuur worden gerealiseerd in het bundelingsgebied van de Stedendriehoek. De verstedelijkingsopgave is zowel gericht op inbreiden binnen de steden als uitbreiden buiten de steden.

De regio Stedendriehoek kiest voor verdere herstructurering en intensivering van bestaand stedelijk gebied: 45% van de nieuw te bouwen woningen wordt gerealiseerd door herontwikkeling van bestaand stedelijk gebied.

2.2 Ruimtelijke Verordening Gelderland

Op grond van artikel 4.1 Wro kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en omtrent de daarbij behorende toelichting.

Gedeputeerde Staten hebben op 15 december 2010 de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 2 maart 2011 in werking getreden. Het Rijk heeft het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) op 30 december 2011 vastgesteld. Het Barro wijkt op onderdelen af van een eerder ontwerp dat in 2009 bekend is gemaakt. Naar aanleiding van deze wijziging is in de eerste herziening van de Ruimtelijke Verordening Gelderland, de regeling zoveel mogelijk aan het Barro aangepast. Daarnaast zijn in de eerste herziening twee nieuwe beleidsthema's opgenomen. De herziening van de Provinciale Verordening is op 27 juni 2012 vastgesteld.

In de toelichting hebben provinciale staten aangegeven wat de strekking van de verordening is. "In deze verordening zijn regelingen opgenomen waarvan Provinciale Staten van mening zijn dat de provincie verantwoordelijk is voor de doorwerking daarvan. De verordening vormt een beleidsneutrale vertaling van reeds vastgesteld ruimtelijk beleid. Dit betekent dat deze verordening geen beleidswijzigingen bevat. Onder de Wro heeft de provincie geen bemoeienis meer met lokale belangen. Gemeenten worden nu vrij gelaten de lokale aspecten naar eigen inzicht te regelen. Daarnaast zijn regelingen opgenomen die naar de mening van het Rijk door de provincies nader moeten, dan wel kunnen worden uitgewerkt in een provinciale verordening. Dit vloeit voort uit de concept-AMvB Ruimte."

In de regels van de Ruimtelijke Verordening Gelderland is, voor zover voor Beekbergen van belang, het volgende bepaald.

Wonen

  • 1. In een bestemmingsplan is nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken slechts toegestaan binnen bestaand bebouwd gebied.
  • 2. De in een bestemmingsplan op te nemen nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen dienen te passen in het vigerende, door GS vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio en het daarin opgenomen regiototaal aan woningen, zoals opgenomen in bijlage 9 bij de Verordening.

ad. 1

Onderhavige locatie ligt op grond van de verordening binnen bestaand bebouwd gebied. In onderstaande afbeelding is dit inzichtelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1215-vas1_0002.png"

Bestaand bebouwd gebied in grijs (bron: Provcinciale atlas)

ad. 2

Door middel van onderhavig bestemmingsplan wordt de bouw van één woning mogelijk gemaakt. Deze woning is opgenomen in het woningbouwprogramma zoals dat door de gemeenteraad van Apeldoorn is vastgesteld in 2012.

2.3 Structuurvisie Buitenstad 2030

Voor Apeldoorn vormt op het gebied van de ruimtelijke ordening de gemeentelijke structuurvisie Buitenstad 2030 het integrale beleidskader. De structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en vervangt de structuurvisie voor het stedelijke gebied uit 2002.

De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. Door zo veel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare, krijgt Apeldoorn de ruimte zich te blijven ontwikkelen. Iedereen die een bijdrage kan leveren aan de Buitenstad Apeldoorn wordt uitgenodigd daaraan bij te dragen.

Ruimte bieden is niet vrijblijvend. Ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente; het beste van stad én landschap, het beste van modern én historisch, het beste van een centrale ligging én wonen in de luwte, het beste van bereikbaarheid én nabijheid, het beste van een solide én vernieuwende economie.

De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. Denk aan de Veluwe, de beken, sprengen en enken, de fijnmazige voorzieningenstructuur, het Weteringengebied, de spoor- en snelwegen en de parken & lanen. Zij maken Apeldoorn tot Buitenstad. Het fundament van Apeldoorn wordt gekoesterd en versterkt. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie.

Verbetering van het wegennet en vooral de aanleg van de spoorlijn naar Dieren (met station Beekbergen in Lieren) leidden in tweede helft van de negentiende eeuw al snel tot de ontdekking van Beekbergen als woondorp. Ook vestigden zich 'instituten' in de bosrijke omgeving en werd Beekbergen ontdekt als toeristisch oord. Beekbergen ontwikkelde zich van agrarisch lintdorp naar een 'burgerdorp' met een compacte kern. De ontwikkeling van Lieren is sterk met die van Beekbergen verweven. Het ontstond net als Beekbergen op de hogere gronden als een losse verzameling boerderijen en enken. Na de opening van het station (1871) groeide het dorp geleidelijk langs zijn linten uit. Dat kenmerkt Lieren nog steeds.

In veel dorpen moet de komende jaren rekening worden gehouden met afname van de bevolking of met stabilisatie. Handhaving van de (vaak relatief goede) voorzieningenniveau's in de dorpen zal vooral gedragen moeten worden door het inzetten op leefbaarheid, op het multifunctioneel maken van voorzieningen, door het maken van slimme combinaties, en door versterking van het draagvlak dat toerisme en recreatie biedt. Daarom wordt in de structuurvisie ingezet op:

  • ontwikkeling van de dorpen gericht op het binden van inwoners (leefbaarheid);
  • het verbeteren van de kansen voor dorpse voorzieningen door het bevorderen van multifunctionaliteit en het combineren van functies;
  • versterking van het draagvlak voor winkelvoorzieningen in de dorpen door verhoging van de toeristische attractiviteit en verblijfstijd (meer toeristen die ook nog eens langer blijven).
  • verbetering van de concurrentiepositie van het centrum van Apeldoorn door het winkelaanbod te verbreden en de verblijfskwaliteit op een hoger niveau te brengen.

2.4 Gemeentelijke woningbouwprogrammering

Voor de uitbreiding van woningbouw is nu de in november 2012 door de raad vastgestelde woningbouwprogrammering het beleidsmatig kader. Daarmee komen de doelstellingen van de structuurvisie Beekbergen en Lieren 2020 over het onderwerp wonen grotendeels te vervallen.


Doelstelling van de nieuwe woningbouwprogrammering is om een realistisch en haalbaar programma te schetsen, gebaseerd op lange termijn prognoses en aansluitend bij de huidige woningmarkt.

In dit concrete geval gaat het om de toevoeging van één woning. Deze woning kan ingepast worden binnen de in 2012 door de raad vastgestelde woningbouwprogrammering.

2.5 Verkeersbeleid

Het gemeentelijk verkeersbeleid is vastgelegd in de Verkeersvisie 2010 – 2020 (vastgesteld juli 2009). Hierin heeft de gemeente een aantal doelen vastgesteld. De gemeente wil de verkeersveiligheid, bereikbaarheid en leefbaarheid behouden en liefst nog vergroten. Enerzijds zijn dit doelen die zijn uitgedrukt in cijfers, anderzijds zijn dit doelen in de vorm van ervaringen van bewoners en gebruikers.

De gemeente faciliteert alle vervoerswijzen en probeert de kennis van de reiziger over de verschillende mogelijkheden te vergroten. Het doel voor verkeersveiligheid is een reductie van 35% van het aantal ongevallen in 2020 ten opzichte van 2002. Om dit doel te bereiken wordt ingezet op het veiliger en herkenbaarder maken van de infrastructuur en gedragsbeïnvloeding van de verkeersdeelnemers.

De parkeernormen zijn vastgesteld in de Parkeernota (geactualiseerd oktober 2004). De gemeente stelt geen maximum aan het aantal parkeerplaatsen bij woningen, de parkeernorm geeft aan wat in ieder geval aangelegd moet worden. Op bedrijventerreinen wordt de parkeernorm gehanteerd als minimumnorm, met een maximaal toegestane overschrijding van 10%.

2.6 Waterbeleid

2.6.1 Waterschapsbeleid

Waterschap Veluwe is in zijn beheersgebied verantwoordelijk voor de waterhuishouding en de waterkering. Voor Waterschap Veluwe liggen de komende jaren belangrijke wateropgaven te wachten. Deze opgaven komen voort uit de effecten van klimaatverandering: extreem natte en droge perioden. Veiligheid tegen hoge (rivier)afvoer moet zijn gewaarborgd en het aanwezige oppervlaktewater moet schoon en gezond zijn. De verschillende functies in het beheergebied (wonen, werken, landbouw en natuur) vragen om een specifiek waterbeheer. Waterschap Veluwe tracht alle functies van een zo goed mogelijk waterbeheer te voorzien.

Op 22 december 2009 is het nieuwe Waterbeheersplan Veluwe 2010-2015 (WBP) vastgesteld en met ingang 2010 is dit van kracht. Het jaar 2015 is een markant ijkpunt. In het Nationaal Bestuursakkoord Water-actueel en in de Kaderrichtlijn Water is bepaald dat in dat jaar het watersysteem op orde moet zijn.

In het Waterbeheersplan Veluwe 2010-2015 staan de doelen beschreven. Kortom: wat gaat het waterschap waar doen, op welke manier en wanneer? De doelen in de plannen vloeien voort uit Europese, Nationale en provinciale wet-, regelgeving en beleid. In totaal worden negen hoofddoelen onderscheiden:

Doel 1: Veilige dijken

Doel 2: Gewenste grond- en oppervlaktewaterstanden

Doel 3: Vermindering wateroverlast en water voor droge tijden

Doel 4: Goede onderhoudssituatie

Doel 5: Herstel en behoud van bijzondere natuur

Doel 6: Goede waterkwaliteit

Doel 7: Stedelijk waterbeheer

Doel 8: Transport en zuivering van afvalwater

Doel 9: Brede kijk

De maatregelen die Waterschap Vallei en Veluwe moet nemen om de gestelde doelen te halen, hebben bijna allemaal één ding met elkaar gemeen: er is ruimte voor nodig. Waterschap Veluwe wil er in de planperiode voor zorgen dat het watersysteem voldoende ruimte krijgt en dat, waar nodig, deze ruimte ook planologisch veilig gesteld wordt. Dit moet gebeuren door overleg met de betrokken partijen en mede-overheden in de deel stroomgebieden.

2.6.2 Gemeentelijk beleid
2.6.2.1 Gemeentelijk Waterplan Apeldoorn

Om te anticiperen op (beleids)ontwikkelingen en om de leefkwaliteit van de stad te vergroten heeft Apeldoorn gezamenlijk met het waterschap Veluwe en Vitens in 2005 een gemeentelijk Waterplan opgesteld. Het Waterplan is door de gemeenteraad vastgesteld en gekozen is voor het ambitieniveau Actief Duurzamer. De belangrijkste opgaven met ruimtelijk consequenties zijn het afkoppelen en bergen van hemelwater en het creëren van waterberging in beekzones.

Bij herontwikkeling, herinrichting en herstructurering zal het verhard oppervlak in het stedelijk gebied zoveel mogelijk afgekoppeld worden om het watersysteem op orde te krijgen. Ten westen van het Apeldoorns Kanaal wordt het regenwater in de bodem geïnfiltreerd of zoveel mogelijk vastgehouden in een groenzones, bijvoorbeeld naast beken en sprengen. Ten oosten van het kanaal wordt het regenwater in de vijvers geborgen.

2.6.2.2 Gemeentelijk Rioleringsplan Apeldoorn

Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2011 – 2015 (GRP) is in 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. In het GRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het GRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.

2.7 I-cultuur

De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart.

Archeologische beleidskaart

De archeologische beleidskaart doet op perceelsniveau een uitspraak over de trefkans van archeologische resten. De trefkans kent drie gradaties:

  • Hoge trefkans: bij ruimtelijke ontwikkelingen is archeologisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud van archeologische waarden.
  • Gemiddelde trefkans: bij ruimtelijke ontwikkelingen is archeologisch bureauonderzoek verplicht, afhankelijk van de uitkomsten kan veldonderzoek verplicht worden. Gestreefd wordt naar behoud van archeologische waarden.
  • Lage trefkans: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een archeologische quick-scan vereist, afhankelijk van de resultaten wordt vervolgonderzoek aanbevolen. Behoud van archeologische waarden wordt aanbevolen.

Cultuurhistorische beleidskaart

Op de cultuurhistorische beleidskaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:

  • Hoge attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Gemiddelde attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Lage attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quick-scan naar objecten verplicht. Aanbevolen wordt om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en te versterken.

In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.

2.8 Welstandsbeleid

Beeldkwaliteitsplan

Artikel 12a van de Woningwet verplicht alle gemeenten om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing.

Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juli 2004 de kadernota 'Over welstand geschreven' vastgesteld. De nota geeft de kaders voor het welstandsbeleid. Hiermee worden bouwplannen getoetst aan redelijke eisen van welstand, om de fraaie leefomgeving in de stad te behouden en te versterken.

In deze nota wordt voor ieder perceel in Apeldoorn één welstandsthema en één welstandsniveau aangewezen. Het niveau geeft aan hoeveel welstandsaandacht de gemeente aan een gebied geeft, waarbij de niveaus variëren van zwaar tot welstandsvrij. Het thema wordt bepaald door de bouwstijl of bouwperiode van de bebouwing. In het bestemmingsplan wordt het specifieke karakter van het gebied geregeld voor zover dit gaat om bebouwingsregels en gebruik. Het welstandsbeleid is hierop aanvullend en heeft betrekking op situering, massa en vorm, gevelkarakteristiek en detaillering, kleur en materiaalgebruik.

Voor Beekbergen en Lieren is gebiedsgericht welstandsbeleid gemaakt in de vorm van een beeldkwaliteitsplan. Dit beeldkwaliteitsplan is samen met het bestemmingsplan vastgesteld. Het is gericht op de ontwikkelingen die in het gebied gaan plaatsvinden en heeft als uitgangspunt het faciliteren, stimuleren en prikkelen van kwaliteit door het scheppen van goede voorwaarden.

Groot Apeldoorns landschapskookboek

In het Landschapskookboek staat voor Apeldoorn beschreven hoe de gemeente de steeds belangrijkere rol in de ruimtelijke ordening kan vervullen met minder middelen en minder regels. Aanleiding voor het kookboek zijn het gebrek aan structuur in het landschap en tegelijk de enorme dynamiek in het buitengebied. Het landelijk gebied is volop in beweging: nieuwe functies zoeken een plaats, agrarische bedrijven stoppen, verbreden of worden juist groter, nieuwe landgoederen worden gesticht.

Het Groot Apeldoorns Landschap Kookboek geeft handreikingen voor een toepassen van gebiedseigen middelen bij ontwikkelingen in het landelijk gebied van de gemeente.


Klein Apeldoorns dorpenkookboek

De dorpen zijn nooit af. Er wordt gebouwd, de openbare ruimte verandert en functies wijzigen. Met elke ingreep verandert het dorp. Bewoners, ondernemers, instellingen en overheid werken allemaal aan onze dorpen, ieder met zijn eigen middelen. Maar hoe kunnen we samen ondanks al die ontwikkelingen toch de specifieke eigenheid van een dorp behouden? Op deze vraag geeft het dorpenkookboek op een laagdrempelige en enthousiasmerende wijze antwoord.


In het 'Klein Apeldoorns Dorpen Kookboek' is de ambitie vertaald hoe Apeldoorn de dorpen verder wil ontwikkelen op een wijze die de eigenheid van de dorpen respecteert. Om de regeldruk te beperken en de eigen verantwoordelijkheid te stimuleren is de ambitie vertaald in een Handreiking Ruimtelijke Kwaliteit.

3 BESTAANDE SITUATIE PLANGEBIED EN OMGEVING

3.1 Identiteit en historie

3.1.1 Beekbergen

Beekbergen is een dorp dat zich minder dan de andere Veluwse dorpen laat lezen als een agrarisch dorp. Er is in het verleden zoveel planmatige uitbreiding geweest dat het een echt burgerdorp is geworden. De nabijheid van Apeldoorn en de werkgelegenheid daar heeft van Beekbergen een forenzendorp gemaakt. Ook de instellingen in en rondom het dorp geven Beekbergen een andere sfeer dan dorpen in de directe omgeving.

Toch zijn er wel plekken te vinden waar de oorspronkelijke sfeer van dorp tussen enk en beekdal ervaarbaar is. De randwegen aan de zuidkant (Holleweg) en de oostkant van het dorp zijn nog typische enkwegen met lintbebouwing. Aan de noordkant op de Tullekensmolenweg is de nabijheid van de Oude Beek voelbaar. Ook staan daar nog de gerestaureerde oude molencomplexen van de Ruitersmolen en de Tullekensmolen.

Het dorp is ontstaan langs de Arnhemseweg en de Dorpstraat. Deze linten hebben zich in de loop der jaren verdicht tot een dorpskern.


afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1215-vas1_0003.png" Ontwikkeling Beekbergen tot 1850

Beekbergen heeft een agrarische oorsprong. Het enkencomplex tussen en om de dorpen vormde één geheel en werd door de boeren gezamenlijk geëxploiteerd. De bebouwing werd op de flanken gerealiseerd, landbouw vond plaats op de hogere en relatief vruchtbare enkgronden, terwijl de lager gelegen graslanden in het beekdal in gebruik werden genomen voor het vee.

Tot de twintigste eeuw bestond de bebouwing hoofdzakelijk uit (clusters) boerderijen langs enkele hoofdroutes in het open landschap tussen de enk en het beekdal. De verbetering en uitbreiding van de infrastructuur in de negentiende eeuw (straatweg, kanaal, spoor) bracht enige economische voorspoed.


afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1215-vas1_0004.png"

Ontwikkeling Beekbergen tot 1900


Beekbergen is ontstaan op de kruising van de doorgaande weg Arnhem - Apeldoorn en de Dorpstraat richting Lieren en Loenen. Er was een meer agrarisch bebouwingscluster aan de Tullekensmolenweg op de rand van het beekdal en een cluster langs de Dorpstraat aan de rand van de hoge stuwwal. Hier ligt ook de kerk. Dit laatste cluster heeft zich ontwikkeld tot de kern van het dorp. De doorgaande Arnhemseweg verbond deze twee delen met elkaar.

In de periode 1900-1960 neemt het bevolkingsaantal geleidelijk toe en verloopt de ontwikkeling vrij natuurlijk. Beekbergen groeit langzamerhand naar het noorden en de Dorpstraat breidt zich uit naar het oosten. De eerste kleinschalige projectmatige bebouwing worden gerealiseerd. Ten zuiden van Beekbergen werd het bosgebied, onderdeel van het Veluwe Massief, flink versterkt en uitgebreid. Door de bosrijke omgeving vormde de Veluwe een aantrekkelijke vestigingsplaats voor psychiatrische inrichtingen, sanatoria, rusthuizen en vakantiekolonies. Daarom vestigde zich een groot aantal (medische) instituten in de omgeving van Beekbergen.

Door het natuurschoon van de bossen vormt Beekbergen al ruim een eeuw een toeristische trekpleister. Aanvankelijk waren vooral de pensions in trek bij welgestelde burgers. Daarna werden de campings en de huisjesparken populair bij het grote publiek. In en rond de dorpen bevinden zich relatief veel hotels, vakantieparken, restaurants en andere recreatieve voorzieningen. Een recente attractie is het rijdende spoorwegmuseum 'De Veluwse Stoomtrein Maatschappij' met een stoomdepot in Lieren bij station 'Beekbergen'.


afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1215-vas1_0005.png"

Ontwikkeling Beekbergen tot 1960

Vanaf 1950/1960 heeft een forse invulling plaatsgevonden in Beekbergen. Beekbergen is in deze tijd sterk gegroeid met planmatige woningbouwinvullingen en grootschalige bebouwing in de vorm van zorgcomplexen. In de jaren zeventig wordt Beekbergen een uitbreidingsgebied voor Apeldoorn (satellietfunctie). Nieuwbouwwijkjes ontstaan voor onder andere werknemers van TNO/Philips en zorginstellingen. In de jaren tachtig en negentig wordt er verder ingebreid met schakel- en vrijstaande woningen. Door deze planmatige in- en uitbreidingen is Beekbergen een groot, maar relatief compact dorp geworden.


afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1215-vas1_0006.png"

Ontwikkeling Beekbergen tot 2006

3.1.2 Plangebied

Het plangebied heeft in de geschiedenis altijd zijn groene karakter gehouden. De directe omgeving is met name in de periode 1900-1960 tot ontwikkeling gekomen. De locatie ligt op de grens tussen dorp en buitengebied maar is geen onderdeel van de enk tussen Beekbergen en Lieren. Direct ten zuiden van het plangebied ligt een voormalige gemeentewerf die voor herontwikkeling in aanmerking komt.

3.2 Ruimtelijke en functionele structuur

3.2.1 Ruimtelijke structuur Beekbergen

De hoofdstructuur van Beekbergen wordt bepaald door de belangrijkste doorgaande wegen: de Arnhemseweg en de Dorpstraat. Deze bepalen het aangezicht van het dorp en kenmerken zich door gevarieerde en historische bebouwing. De van oorsprong agrarische linten zijn verdicht. Het gebied rondom de kerk is de kern van het dorp. Dit centrumgebied kenmerkt zich door een verdichting van de bebouwing en een grote variatie aan bouwvormen en functies. De meeste winkels en horeca zijn hier gevestigd. De bebouwing kent wat meer massa ten opzichte van de bebouwing in de rest van het dorp.

Beekbergen heeft aan alle zijden een rand met een verschillend karakter. De zuidrand bij de Holleweg is een kwetsbaar open landschap met linten dat de bebouwing van het dorp los houdt van de Veluwse bossen. De noordrand wordt gevormd door de Beekbergsebeek, een karakteristieke landschappelijke en cultuurhistorisch waardevolle structuur die voor een sterke overgang van het dorp naar het landelijk gebied aan de noordzijde zorgt. De oostrand (Ruitersmolenweg) kenmerkt zich door een plotselinge overgang van het dorp naar de open enk. De westrand wordt gevormd door de al beschreven Arnhemseweg.


De linten kennen een variatie aan bebouwing en functies. Overwegend zijn dat woonfuncties. De bebouwing is in de randen minder dicht dan in het centrumgebied. De bebouwing is divers in opbouw en massa, historische en moderne bebouwing wisselen elkaar af. Het gaat meestal om vrijstaande of half-vrijstaande bebouwing. In de linten aan de zuidrand en de oostrand heeft de bebouwing hoofdzakelijk één bouwlaag met kap en is vrijstaand.


Het gebied tussen de Dorpstraat, Arnhemseweg, Tullekensmolenweg en Ruitersmolenweg, aan de binnenzijde, is grotendeels planmatig ontwikkeld met woningbouw. Hier is minder variatie in bebouwing te vinden. Veelal gaat het om eengezinswoningen bestaande uit twee bouwlagen met kap. In dit deelgebied komen relatief veel aaneengebouwde woningen voor. Het Freule Hartsenpark is hierin een belangrijk structurerend groenelement.


Tenslotte zijn er in Beekbergen enkele complexen/instellingen verspreid over het dorp en buiten het dorp te vinden. Dit betreffen met name zorginstellingen.


Bij nieuwe ontwikkelingen kunnen de verschillende kenmerken van de gebieden uitgangspunt vormen voor de ontwikkeling.


afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1215-vas1_0007.jpg"

Bestaande uitgangspunten voor ontwikkelingen

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1215-vas1_0008.png"

Bebouwingsuitgangspunten

3.2.2 Functionele structuur Beekbergen

De aanwezige functies in Beekbergen zijn geïnventariseerd en op onderstaande kaart weergegeven. Deze kaart laat duidelijk zien dat Beekbergen hoofdzakelijk een woongebied is. Beekbergen heeft wel een opvallend goed voorzieningenniveau, onder andere gekoppeld aan de vele recreanten en toeristen die het dorp aandoen. Langs de belangrijkste ontsluitingswegen (de oude land- en uitvalswegen) komen verspreid bedrijven en detailhandel voor.

Aan het oude lint, de Dorpstraat, zijn de meeste voorzieningen te vinden. Hier bevindt zich ook het nieuwe multifunctioneel centrum dat ruimte biedt aan de basisschool, het dorpshuis, de dorpsraad en enkele winkels en woningen. Aan dit lint bevinden zich tevens enkele monumenten, zowel rijks- als gemeentelijke.

In Beekbergen bevinden zich ook enkele bovenlokale maatschappelijke voorzieningen. Drie zorginstellingen bevinden zich in het dorp, namelijk het Hoogeland ten oosten van het dorp en het Zonnehuis en de Vier Dorpen in het dorp. Ten zuiden van Beekbergen bevindt zich tegen de bossen aan een begraafplaats. Inmiddels is onderstaande afbeelding al niet geheel actueel meer gezien de realisatie van het gezondheidscentrum aan de Dorpstraat.

Aan de randen van het dorp bevinden zich een aantal plekken die recreatief worden gebruikt. Het dorp bevat meerdere sportvelden en een overdekte sportzaal.

Een aantal bedrijven/ detailhandel is te vinden ten noordoosten van het dorp. De bedrijvigheid gaat hier terug tot de voormalige nijverheidsfunctie die de Beekbergsebeek had. De Ruitersmolen en de voormalige Tullekensmolen zijn hiervan nog historische restanten.

Beekbergen is op het gebied van openbaar vervoer voorzien van 2 snelbuslijnen: lijn 91 (richting Arnhem) en lijn 43 (richting Loenen-Eerbeek). Richting Apeldoorn levert de combinatie hiervan een kwartiersdienst op.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1215-vas1_0009.jpg"

Aanwezige functies in Beekbergen

3.2.3 Plangebied

De locatie ligt aan de rand van het dorp direct grenzend aan de enk tussen Beekbergen en Lieren. Het plangebied heeft in de jaren altijd een groen karakter behouden en is feitelijk ingericht als tuin bij de naastgelegen woning aan het Kerkeveld 18. Op het perceel bevinden zich verspreid over de kavel een drietal bomen. Ten zuiden van het perceel bevindt zich de voormalige gemeentewerf. Tussen de werf en de kavel is een forse groenstrook aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1215-vas1_0010.png"

Plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1215-vas1_0011.png"

Voormalige gemeentewerf

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1215-vas1_0012.png"

Bestaande woning op nr. 18

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1215-vas1_0013.png"

Ligging aan enk

3.3 Groenstructuur

3.3.1 Groenstructuur Beekbergen

Binnen Beekbergen is er een sterke verweving tussen bebouwing en landschap zichtbaar aan de zuidzijde van de historische kern. Het overgangsgebied naar het bosgebied van de Veluwe vormt hier een fijnmazig geheel van oude wegen, bosstroken, houtwallen en open akkers en weilanden. De losheid en grotere maten van kavels en de ruimtelijke impact van het bos zijn hierbij bepalend voor het beeld.


Ten noorden van de historische kern langs de Kerkweg zijn dorp en landschap meer los van elkaar liggende eenheden. De uitbreiding kent wel een eigenstandige groenstructuur met het Freule Hartsenpark als groene kern maar deze structuur is niet georiënteerd op of gebaseerd op het onderliggende landschapspatroon. Door deze heldere scheiding tussen dorp en landschap ontstaat echter ook een eigen kwaliteit waarbij de begrenzingen van de open enk en het besloten beekdal bij Beekbergen sterker beleefbaar zijn als verschillende landschappelijke eenheden. Het beekdal is daarbij een half-open gebied waarbij opgaande aan de beek gekoppelde groenstructuren beeldbepalend zijn. Ten westen van Beekbergen is het landschap eveneens half open waarbij het niet zozeer wegbeplantingen maar erf- en kavelbeplantingen aangevuld met kleine boscomplexen zijn die ervoor zorgen dat het gebied ruimtelijk als kleinschalig wordt beleefd. De oostelijk gelegen enk ontleent zijn landschappelijke waarde vooral aan de openheid en het contrast dat daardoor ontstaat met de beslotenheid van dorp, bos en beekdal. Beplanting ontbreekt dan ook met uitzondering van kleinschalige elementen op erven of op kruisingen van wegen.


Binnen het dorp is vooral binnen de noordelijke wijk sprake van een groenstructuur die op de schaal van het dorp een betekenis heeft. Het park speelt een belangrijke rol als verbindende groenstructuur tussen de kern en het noordelijke buitengebied. De invulling is echter geïnspireerd op het tijdsbeeld waarbinnen ook de wijk is gerealiseerd en is daarmee eerder een autonoom element dan een landschappelijke verankering. Vanuit het park zijn verbindingen in de wijk gelegd en de vele woonstraten kennen allen hun eigen groenstructuur bestaande uit bomenrijen van verschillende soorten.

Bijzonder element binnen Beekbergen zijn de instellingsterreinen die niet alleen qua bebouwing afwijken maar vaak door het aanwezige groen ook groene enclaves binnen de omgeving zijn. Veelal is de invulling landschappelijke geïnspireerd maar is de invulling sterk naar binnen gericht.

Binnen het dorp zijn tot slot waardevolle restanten zichtbaar van de oorspronkelijke boombeplantingen langs de historische lijnen van de Kerkweg (oost-west), de Arnhemse weg (noord-zuid) en andere. Bijzonder hierbinnen zijn de relicten van de oude Kerkepaden zoals de forse boomstructuur van de Kerkallee en de Papenberg.

3.3.2 Groenstructuur plangebied

Ten zuidoosten en zuidwesten van het plangebied liggen op enige afstand structurerende groenelementen. Dat zijn de bossen van het Veluwemassief (Z-O) en het Teixeira de Mattospark (Z-W). Het plangebied zelf maakt hier geen onderdeel van uit. Ten zuiden van het plangebied staat opgaande beplanting rondom de voormalige gemeentewerf. Deze groenstructuur ligt buiten het plangebied en zal behouden blijven. In het plangebied staan een drietal solitaire bomen. Deze hebben op grond van het geldende bestemmingsplan geen beschermde status.

3.4 Verkeer en vervoer

3.4.1 Ontsluiting Beekbergen

Binnen Beekbergen wordt de hoofdstructuur gevormd door de provinciale wegen Arnhemseweg en Loenenseweg, die via de Dorpstraat en de Kerkweg met elkaar worden verbonden. Buiten de bebouwde kom is in het verlengde hiervan een maximumsnelheid van 80 km/uur toegestaan. Binnen de bebouwde kom gelden maximumsnelheden van 50 km/uur voor de Arnhemseweg en de Loenenseweg tussen kruispunt Dorpstraat en zuidelijke komgrens. Voor de Dorpstraat en de overige wegen in het dorp geldt een regime van 30 km/uur. Buiten het dorp lopen de plattelandswegen waar maximaal 60 km/uur gereden mag worden.

3.4.2 Ontsluiting plangebied

Het plangebied grenst aan het Kerkeveld. Deze weg ligt binnen de bebouwde kom en bevat een maximumsnelheid van 30 km/uur. Het Kerkeveld sluit aan op de Dorpstraat.

3.5 Kabels en leidingen

In de nabijheid van Beekbergen liggen geen gasleidingen, andere leidingen of straalpaden. Wel loopt er ten oosten van Beekbergen een 150 kV hoogspanningsleiding. Deze ligt op ruim 160 meter van het plangebied. Het plangebied ligt daarmee ruimschoots buiten de invloedssfeer van de leiding.

4 RUIMTELIJKE EN FUNCTIONELE OPZET

Dit hoofdstuk geeft de ruimtelijke opzet van het plangebied.

4.1 Bebouwing

Met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt dat ter plaatse een vrijstaande woning gebouwd kan worden. Hierbij wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de bestaande structuur. Het Kerkeveld wordt gekenmerkt door een losse stedenbouwkundige structuur. Onderhavige kavel vormt de laatste in een lint van vrijstaande woningen die vanaf de dorpstraat tot aan de voormalige gemeentewerf aanwezig is. Hierbij neemt de dichtheid naar het zuiden toe verder af. Zoals uit onderstaande impressie blijkt, varieert ook het bebouwingstype sterk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1215-vas1_0014.png" Impressie bestaande woningen aan het Kerkeveld

Het bestemmingsplan voorziet in de toevoeging van een vrijstaande woning. In lijn met de woningen in de directe omgeving zal de woning bestaan uit één bouwlaag afgedekt met een kap. Hiervoor worden specifieke voorschriften opgenomen in het bestemmingsplan.

4.2 Verkeersontsluiting en parkeren

Het perceel sluit rechtstreeks aan op Het Kerkeveld. Het parkeren zal plaatsvinden op eigen erf. Hiervoor is voldoende ruimte aanwezig.

5 UITVOERBAARHEID

5.1 Milieuaspecten

5.1.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.

5.1.2 Bodem

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.

Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. Deze bodemonderzoeken mogen wettelijk niet ouder zijn dan 5 jaar.

Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.

Onderzoeksresultaten bodem

Op grond van het historisch bodembestand, bedrijven-/tankenbestand en het bodeminformatiesysteem kan worden geconcludeerd dat de bodem geschikt is voor de bestemming Wonen.

Voor de omgevingsvergunning, activiteit bouwen, is wel een bodemonderzoek noodzakelijk als er meer dan 50 m² grond bebouwd gaat worden en er meer dan 2 uur per dag meerdere dagen in de week mensen in het gebouw verblijven. Het uit te voeren onderzoek zal moeten bestaan uit een vooronderzoek op basisniveauconform NEN 5725 met aandacht voor asbest en een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740. Als blijkt dat de locatie verdacht is op het voorkomen van asbest in de bodem, is het uitvoeren van een verkennend asbest onderzoek conform NEN 5707 noodzakelijk.

5.1.3 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.

Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.

De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.

Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.

Onderzoeksresultaten milieuzonering

In de nabije omgeving van de planlocatie ligt vigerend een bedrijfsbestemming met milieucategorie 1. Het perceel is op dit moment niet in bedrijf. De mileuzone van het perceel bedraagt 10 meter en de beoogde woning ligt buiten deze milieuzone. Vanuit milieuzonering zijn er dan ook geen belemmeringen om op de planlocatie een woning toe te staan.

5.1.4 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen en daarom dient inzicht te worden gegeven in de invloed van deze verkeerswegen op het plan.

Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen

Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:

  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur.

De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.

Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 53 dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.

Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai

De relevante wegen zijn de Dorpstraat, Achterste Kerkweg, Ruggeweg en Kerkeveld. Voor de eerste drie wegen doen zich geen van de genoemde uitzonderingen voor zodat ze van rechtswege een geluidzone hebben. Het Kerkeveld heeft geen geluidzone, doordat deze weg een 30 km/uur regime heeft.

In de rapportage d.d. 14 januari 2014, opgesteld door de Omgevingsdienst Veluwe IJssel en opgenomen in bijlage 2 van de Bijlagen bij de toelichting, is de geluidsbelasting ten gevolge van de voornoemde wegen berekend. Hieruit blijkt dat de betreffende wegen niet relevant zijn en allemaal een geluidsbelasting veroorzaken van minder dan 48 dB(A). De voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder wordt zodoende nergens overschreden. De gecumuleerde geluidsbelasting is maximaal 48 dB. Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de nieuwe geluidgevoelige bestemming.

5.1.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • a. het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  • b. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • c. het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • d. de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Niet in betekenende mate bijdragen

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.

Toepasbaarheidsbeginsel

Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").

Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.

Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit

Het bestemmingsplan beoogt het planologisch mogelijk maken van een enkele woning. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Hierdoor is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.

5.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

  • Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
  • Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) te worden gehanteerd. Daarnaast wordt gewerkt aan nieuwe regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Besluit transportroutes externe veiligheid) die het uitvloeisel worden van het Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.

Nota milieu-veiligheid Apeldoorn

In november 2011 is de Nota milieu-veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.

Onderzoeksresultaten 

Bevi

In de nabijheid van de planlocatie bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. Het Bevi vormt geen belemmering voor de ontwikkeling op de planlocatie.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

In de nabijheid van de planlocatie bevinden zich geen water-, spoor- en verkeerswegen waarover significant transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

In de nabijheid van de planloctie bevinden zich geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.

5.1.7 Elektromagnetische velden

De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).

De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.

Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.

Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.

Onderzoeksresultaten

In de nabijheid van de planlocatie bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen of zendmasten.

5.1.8 Milieueffectrapportage

Algemeen

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.

Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.

Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Onderzoeksresultaten

Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De resultaten daarvan zijn beschreven in de paragrafen 5.1.1 tot en met 5.1.7. Daaruit kan worden geconcludeerd dat kan worden uitgesloten dat het bestemmingsplan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en ook is het niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

5.2 Waterhuishouding

5.2.1 Algemeen

Het plangebied ligt in bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is circa 0,074 hectare groot. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in het streekplan heeft aangegeven.

5.2.2 Grondwater

Het gebied ligt binnen de in het streekplan vastgelegde grondwaterfluctuatiezone. Als gevolg van klimaatverandering kunnen de grondwaterstanden in de toekomst mogelijk met ca. 30cm stijgen. Gezien de diepte waarop het grondwater zich bevindt (ca. 10 m-mv) zal dat nu en in de toekomst geen belemmering vormen voor de beoogde ontwikkeling.

5.2.3 Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur

In het plangebied komt geen oppervlaktewater voor. Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.

In het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor deze waterafhankelijke natuur.

5.2.4 Afvoer van hemelwater

Sinds de introductie van het vernieuwde waterbeleid hanteert de gemeente Apeldoorn bij nieuwbouwplannen en herstructureringsprojecten het principe dat er geen hemelwater op de bestaande riolering mag worden aangesloten. Voor dit project worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Al het hemelwater afkomstig van daken en terreinverhardingen wordt geïnfiltreerd in de bodem of geborgen op het terrein, bijvoorbeeld door toepassing van infiltatiegreppels of wadi's, ondergrondse infiltatievoorzieningen, waterdoorlatende verhardingen of vijvers.
  • Voor hemelwater afkomstig van afvoerende verharde oppervlakken dient een hemelwatervoorziening ter grootte van 20 mm per afvoerende m2 verharding aangelegd te worden.

Indien er grotere buien vallen kunnen de infiltratie- of bergingsvoorzieningen bovengronds overlopen naar openbaar gebied. Hier dient met de hoogteligging van het ontwerp rekening mee gehouden te worden.
De uiteindelijke keuzes dienen met Gemeente Apeldoorn te worden.

Voor de nieuwbouw mag géén gebruik worden gemaakt van uitlogende materialen die het hemelwater kunnen verontreinigen (DAF-prestaties). Voorbeelden zijn zink en koper.

5.2.5 Afvoer van afvalwater

De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en hemelwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing kan worden aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel. Deze heeft hiervoor voldoende capaciteit.

5.2.6 Watertoets

Het plan omvat minder dan 10 woningen/1.500 m² extra verhard oppervlakte. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.

Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het Waterschap Veluwe.

5.3 Natuurwaarden

5.3.1 Algemeen

Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet, de Boswet en de provinciale richtlijn voor Bos- en natuurcompensatie.

Soortbescherming

Op grond van de Flora- en faunawet (verder: Ffw) is iedere handeling verboden die schade kan toebrengen aan de op grond van de wet beschermde planten en dieren en/of hun leefgebied. De wet kent een algemene zorgplicht, omvat daarnaast een reeks van verbodsbepalingen en heeft een groot aantal soorten (verdeeld over verschillende categorieën) als beschermd aangewezen.

De zorgplicht houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten en hun leefomgeving. Het gevolg is onder andere dat iedereen die redelijkerwijs weet of kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor beschermde dier- of plantensoorten worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten, dan wel naar redelijkheid alle maatregelen te nemen om die gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

Om de instandhouding van de wettelijk beschermde soorten te waarborgen, moeten negatieve effecten op de instandhouding van soorten voorkomen worden. Een aantal voor planten en dieren schadelijke handelingen zijn op grond van de Flora- en faunawet verboden. Hiervoor zijn van belang de artikelen 8 t/m 12 Ffw waarin onder andere de vernieling en beschadiging van beschermde planten en het doden, verwonden, vangen, verontrusten en verstoren van diersoorten en hun verblijfplaatsen is verboden.

Op grond van artikel 75 Ffw kunnen ontheffingen van de verboden worden verleend en op grond van de ex artikel 75 vastgestelde AMvB (het Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet) gelden enkele vrijstellingen van het verbod. Welke voorwaarden verbonden zijn aan de ontheffing of vrijstelling hangt af van de dier- of plantensoorten die voorkomen. Hierbij wordt volgens de wettelijke kaders onderscheid gemaakt in drie categorieën, waarin soorten zijn ingedeeld op basis van zeldzaamheid en kwetsbaarheid.

  • Algemene soorten
    Voor de algemene soorten die zijn genoemd in tabel 1 bij de AMvB geldt de lichtste vorm van bescherming. Voor deze soorten geldt voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de artikelen 8 t/m 12 Ffw. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht.
  • Overige soorten
    De overige soorten, genoemd in tabel 2 bij de AMvB, genieten een zwaardere bescherming. Voor deze soorten geldt voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van het verbod, mits die activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie goedgekeurde gedragscode. Wanneer er geen (goedgekeurde) gedragscode is, is voor die soorten een ontheffing nodig; de ontheffingsaanvraag wordt voor deze soorten getoetst aan het criterium 'doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort'.
  • Soorten genoemd in bijlage IV Habitatrichtlijn en bijlage 1 AMvB ex artikel 75
    Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en bijlage 1 van de AMvB ex artikel 75 Ffw geldt de zwaarste bescherming. Het hangt van de precieze aard van de werkzaamheden en van de betrokken soort(en) af of een vrijstelling met gedragscode geldt, of dat een ontheffing noodzakelijk is. Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn wordt geen ontheffing verleend bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor de soorten van bijlage 1 geldt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen verstorende werkzaamheden alleen mogen worden uitgevoerd nadat daarvoor een ontheffing is verkregen. De ontheffingsaanvraag wordt getoetst aan drie criteria:
    • 1. er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang; en
    • 2. er is geen alternatief; en
    • 3. doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort.

Vogelsoorten zijn niet opgenomen in de hierboven genoemde categorieën. Voor verstoring van vogels en vogelnesten door ruimtelijke ontwikkelingen kan geen ontheffing worden verleend. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. Dat zijn: bescherming van flora en fauna, veiligheid van het luchtverkeer, volksgezondheid en openbare veiligheid. Van een (beperkt) aantal vogels is de nestplaats jaarrond beschermd. Voor de overige vogelsoorten geldt dat verstoring van broedende exemplaren is verboden. Buiten het broedseizoen mogen de nestplaatsen, zonder ontheffing, worden verstoord. Daarbij geldt geen standaardperiode voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum. De meeste vogels broeden tussen medio maart en medio juli.

Gebiedsbescherming

Naast de soortbescherming wordt de gebiedsbescherming geregeld binnen de Natuurbeschermingswet (in de Natura 2000-gebieden) en binnen de Ecologische Hoofdstructuur. Bescherming van bos is aan de orde als bestemmingen van bestaand bos worden gewijzigd.

Bos- en natuurcompensatie

Bos en natuur worden ook beschermd door de Boswet en de provinciale richtlijn Bos- en natuurcompensatie uit 1998, die is gericht op de instandhouding van het bos- en natuurareaal in de provincie Gelderland. Voor gronden met de hoofd- of medebestemming 'Bos' en 'Natuur' die in het kader van ruimtelijke planvorming wordt aangetast, gelden bepaalde compensatieregels. Deze compensatie is afhankelijk van de vervangbaarheid van de aan te tasten natuur of de leeftijd van het te kappen bos. Bij bos jonger dan 25 jaar geldt een compensatie van 120%; voor bos van 25 tot 100 jaar 130% en voor bos ouder dan 100 jaar, 140%. Voor gronden binnen de bebouwde kom die volgens de criteria van de Boswet herplantplichtig zijn (bosjes van minimaal 10 are of 20 bomen in rijbeplanting) geldt eveneens de compensatieverplichting vanuit de richtlijn.

In de richtlijn is bepaald dat er in principe fysieke compensatie plaatsvindt: als natuur of bos moet plaatsmaken voor andere vormen van ruimtegebruik moet er op een andere plek natuur of bos voor terugkomen. Er moet dan gelijktijdig met het bestemmingsplan ten gevolge waarvan bos of natuur verdwijnt, een nieuw aan te leggen natuur- of bosgebied worden bestemd, hetzij in het eigen plangebied, hetzij in een ander plangebied. Slechts wanneer fysieke compensatie niet of maar gedeeltelijk mogelijk is dan wel onaanvaardbare vertraging voor het project oplevert, mag financieel gecompenseerd worden. In het geval van financiële compensatie dient die compensatie gelijktijdig met het vaststellen van het bestemmingsplan geregeld te zijn. Dat kan door het vastleggen van een privaatrechtelijke overeenkomst met een initiatiefnemer maar ook door het instellen van een gemeentelijk groenfonds dat is gericht op natuur- en boscompensatie.

De gemeente hanteert daarbij de Groene Kluis, waarin de financiële vergoeding van compensatieverplichtingen gericht worden ingezet op compensatie van de arealen bos of natuur en daarmee op versterking van de Groene Mal.

5.3.2 Onderzoeksresultaten

Op basis van het uitgevoerde literatuuronderzoek, de overige verzamelde gegevens en de bevindingen tijdens het veldbezoek wordt op basis van de quick-scan en de planontwikkeling het onderstaande geconcludeerd.

Soortbescherming

Binnen het plangebied zijn geen ontheffingsplichtige plantensoorten geregistreerd of aangetroffen. Het ligt niet in de lijn der verwachting dat deze zullen worden aangetroffen. Nader onderzoek naar het voorkomen van ontheffingsplichtige florasoorten wordt niet noodzakelijk geacht.

Het is mogelijk dat het plangebied en directe omgeving gebruikt wordt door vleermuizen als foerageergebied. De aanwezige bomen zijn niet geschikt als verblijfplaats. Het verdwijnen van de bestaande bomen, zal een marginaal effect hebben op het foerageergebied van vleermuizen, doordat in de directe omgeving voldoende geschikt foerageergebied aanwezig is. Een nader onderzoek naar vleermuizen is niet nodig.

Het plangebied biedt mogelijkheden voor broedvogels. Eventueel in gebruik zijnde broedlocaties/nesten van vogels zijn gedurende het broedseizoen beschermd (ontheffing is niet mogelijk). De te verwijderen bomen en struiken vergen controle op in gebruik zijnde nesten van vogels indien de werkzaamheden worden uitgevoerd in het broedseizoen. Voor het broedseizoen (verschilt per soort) wordt in de Flora- en faunawet geen standaardperiode aangehouden, wel kan globaal uitgegaan worden van maart tot augustus. Buiten het broedseizoen zijn nesten doorgaans niet beschermd, behalve als het jaarrond beschermde nesten betreft. Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat het plangebied gebruikt worden door vogels waarvan hun nest jaarrond beschermd (zie bijlage 2) is. Geadviseerd wordt verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te laten voeren.

Gebiedsbescherming

Het perceel bevindt zich niet binnen een natuurbeschermingsgebied op basis van de Natuurbeschermingswet 1998 en is niet gelegen binnen de Ecologische Hoofdstructuur.

Wel zijn dergelijke beschermde gebieden aanwezig op circa 220 meter ten zuiden van het plangebied. Verder onderzoek in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (voortoets) en Ecologische Hoofdstructuur (nee-tenzij toetsing) wordt gezien de aard van de ingreep (nieuwbouw woning) niet nodig geacht.

5.4 Archeologie

Op de gemeentelijke archeologische beleidskaart 2006 ligt het plangebied op de overgang van een hoge naar een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Aan de overkant van de weg bevindt zich een terrein van archeologische waarde op de landelijke archeologische monumentenkaart AMK. Hier zijn resten gevonden van een urnenveld uit de brons- en ijzertijd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1215-vas1_0015.png"

Afbeelding: Het plangebied op de gemeentelijke archeologische beleidskaart 2006 met in geel middelhoge archeologische verwachting en in oranje hoge archeologische verwachting. Het gerasterde terrein is een terrein van archeologische waarde op de archeologische monumentenkaart van het rijk.

Op grond van het gemeentelijk archeologisch beleid is bij graafwerkzaamheden groter dan 50 of 100 m2 in gebieden met een hoge respectievelijk middelhoge verwachtingswaarde een archeologisch onderzoek verplicht.

In het plangebied is daarom een archeologisch vooronderzoek (bureauonderzoek en karterend booronderzoek) uitgevoerd. Dit onderzoek is opgesteld door adviesbureau Synthegra en is opgenomen in bijlage 4 van de Bijlagen bij de toelichting. Op grond hiervan is door de gemeente besloten dat de hoge verwachting op archeologie uit laat Paleolithicum tot en met vroege middeleeuwen naar beneden bijgesteld moet worden. De bodemopbouw is namelijk zodanig verstoord dat er geen verwachting meer is op sites van jagers-verzamelaars en slechts een lage verwachting op vondstarme diepe sporen uit latere perioden. Er is voor deze bestemmingsplanwijziging en alle geplande graafwerkzaamheden binnen het onderzochte plangebied geen archeologisch vervolgonderzoek meer nodig.

Omdat de archeologische verwachting naar laag is bijgesteld is geen dubbelbestemming archeologie in het bestemmingsplan opgenomen. In gebieden met een lage archeologische verwachting gelden wel algemene gebruiksregels bij bodemingrepen groter dan 1000 m2. Aangezien het plangebied kleiner is dan 1000 m2 zijn deze gebruiksregels ook niet opgenomen in dit bestemmingsplan.

5.5 Financieel-economische uitvoerbaarheid

Met de initiatiefnemer is voorafgaand aan het in procedure brengen van het bestemmingsplan een anterieure overeenkomst afgesloten. Daarin is onder andere geregeld dat alle aan het plan toe te rekenen kosten, in rekening worden gebracht bij de initiatiefnemer. Daarmee is het bestemmingsplan financieel economisch uitvoerbaar en ontbreekt de noodzaak om een exploitatieplan vast te stellen.

6 JURIDISCHE PLANOPZET

6.1 Inleiding

In hoofdstuk 4 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 5 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 6.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 6.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 6.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.

6.2 Karakter bestemmingsplan

Bestemmingsplan Kerkeveld naast 18 Beekbergen is een ontwikkelingsplan, waarin de toekomstige situatie uitgangspunt is voor de wijze van bestemmen.

6.3 Bestemmingen

De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.

Wonen
De beoogde woning in het plangebied heeft de bestemming Wonen. Hiervoor is op de plankaart een bouwvlak opgenomen. Door middel van een bouwaanduiding is de bouwwijze vastgelegd: in dit geval vrijstaand. Voor de diepte van het bouwvlak is de standaaddiepte van 15 meter gehanteerd.

Het perceelsgedeelte voor de voorgevel heeft de aanduiding 'tuin' gekregen; het perceelsgedeelte achter de achtergevel de aanduiding 'erf'. Deze aanduidingen zijn van belang voor de situering van bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen. In de regels is namelijk bepaald dat deze bouwwerken niet alleen binnen het bouwvlak maar ook ter plaatse van de aanduiding 'erf' mogen worden gebouwd. Daarbij is nog specifiek bepaald dat deze erfbebouwing ten minste 3 meter achter de voorgevel (of het verlengde daarvan) moet worden gesitueerd.

De maximaal toegelaten oppervlakte aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen is gerelateerd aan de oppervlakte van de kavel. Is de kavel kleiner dan 500 m2 dan is ten hoogste 50 m2 aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen toegestaan, bij kavels tussen 500 en 750 m2 is die oppervlakte maximaal 65 m2 en is de kavel groter dan 750 m2 dan is ten hoogste 85 m2 aan erfbebouwing toegestaan. Daarbij geldt wel steeds de voorwaarde dat niet meer dan 60% van de kavel wordt bebouwd.


Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis

Bij recht is het gebruik van een deel van de woning en bijgebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.


Bouwregels

Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.

Bevoegd gezag

Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.

6.4 Algemene regels en overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 5 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 5.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.

Lid 5.2 bevat de afdekbepaling. Hier is bepaald dat, wanneer in het plan een maximale goothoogte is aangegeven, het gebouw vanaf de aangegeven goothoogte dient te worden afgedekt met een kap. Deze bepaling impliceert dat een -al dan niet gedeeltelijke- platte afdekking is toegestaan, mits dat platte dak niet hoger is dan de op dat punt geldende maximaal toegelaten bouwhoogte.

In artikel 6 staan de algemene gebruiksregels. In lid 6.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming.

In lid 6.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Dit is noodzakelijk voor vormen van gebruik waarvoor het niet mogelijk en wenselijk is een omgevingsvergunning te verlenen en de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht derhalve niet van toepassing is.

In artikel 9 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 10 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.

Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.

7 INSPRAAK EN OVERLEG

7.1 Inspraak

Omdat de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt slechts een beperkte invloed op de omgeving heeft, heeft de gemeente geen gelegenheid geboden om een inspraakreactie op het bestemmingsplan in te dienen.