Plan: | Spreeuwenweg en omgeving |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.bp1213-vas1 |
behorende bij het bestemmingsplan Spreeuwenweg en omgeving
Een groot deel van de omstreeks 1924 gebouwde woningen in het gebied dat wordt omsloten door Oude Beekbergerweg, Valkenweg, Hopweg en Talingweg verkeert al vele jaren in zo slechte staat dat de enige oplossing is om ze te slopen en er nieuwe woningen voor in de plaats te bouwen. Nu de hoogspanningskabels, die nu nog boven een deel van de woningen lopen, binnenkort ondergronds liggen wordt het ook echt mogelijk de woningen te vervangen door moderne woningen die aan de eisen van de huidige tijd voldoen.
Voor de nieuwe woningen is een stedenbouwkundig verkavelingsplan gemaakt. De situering van de woningen en deels ook het woningtype in het verkavelingsplan wijkt af van de bouwmogelijkheden van het nu nog geldende bestemmingsplan Stadsdeel Zuid-Midden, waarin het bestaande verkavelingspatroon gedetailleerd is vastgelegd. Om het nieuwe plan uit te kunnen voeren is het nodig een nieuw bestemmingsplan vast te stellen voor dit gebied. Dat bestemmingsplan ligt voor u.
De locatie ligt in Zuid, grofweg daar waar Oude Beekbergerweg en Valkenweg bij elkaar komen. Op afbeelding 1 is de ligging van het plangebied in de stad gemarkeerd.
Afbeelding 1: ligging plangebied in de stad
Het plangebied wordt omsloten door Oude Beekbergerweg, Valkenweg, Hopweg en Talingweg, met inbegrip van het 150 kV-onderstation aan de Oude Beekbergerweg 18, zie afbeelding 2.
Afbeelding 2: begrenzing plangebied
Het plangebied van het bestemmingsplan is groter dan het gebied waar de bestaande woningen worden gesloopt en vervangen door nieuwe woningen. Dat komt omdat voorwaarde voor het kunnen bestemmen van nieuwe woningen is dat de hoogspanningslijnen ondergronds gebracht worden. In het nu nog geldende bestemmingsplan is het bestaande tracé van de hoogspanningslijnen met een specifieke bestemming voor bovengrondse hoogspanningslijnen vastgelegd. In het nieuwe bestemmingsplan moet die specifieke bestemming voor bovengrondse hoogspanningslijnen worden wegbestemd vanaf het punt waar ze op het 150 kV-station bovengronds komen tot aan het kruispunt Oude Beekbergerweg-Valkenweg. Voor de bescherming van het nieuwe tracé van de ondergrondse hoogspanningskabels moet juist een beschermende bestemming worden opgenomen. Om deze reden maken het hele terrein van het 150 kV-station, weggedeelten van Oude Beekbergerweg en Valkenweg en de particuliere woningen aan dit deel van de Talingweg deel uit van het plangebied. Het opnemen van de resterende woningen aan de oostzijde van de Hopweg (nrs 1 t/m 15) maakt het een afgerond plangebied met een logische begrenzing.
Om beide gebieden in de rest van deze toelichting van elkaar te kunnen onderscheiden wordt het bestemmingsplangebied aangeduid met de term plangebied en wordt voor het gebied waar de sloop/nieuwbouw van de woningen plaatsvindt de term ontwikkelingsgebied gebruikt.
![]() |
Begrenzing plangebied |
![]() |
Begrenzing ontwikkelingsgebied |
Afbeelding 3: onderscheid tussen plangebied en ontwikkelingsgebied
Voor het plangebied geldt nu zoals gezegd nog bestemmingsplan Stadsdeel Zuid-Midden. De gemeenteraad heeft dit bestemmingsplan op 8 maart 2012 vastgesteld, op 1 mei 2013 is het onherroepelijk geworden. In afbeelding 4 is een uitsnede van de plankaart van bestemmingsplan Stadsdeel Zuid-Midden weergegeven. Met de zwarte bolletjeslijn is het deel van dat bestemmingsplan gemarkeerd dat wordt vervangen door het onderhavige bestemmingsplan.
Afbeelding 4: uitsnede plankaart bestemmingsplan Stadsdeel Zuid-Midden
Het doel van dit bestemmingsplan is het planologisch-juridisch mogelijk maken van het bouwen van de nieuwe woningen en het bieden van een eenduidige en uniforme juridische regeling voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing binnen het plangebied. Daarbij wordt ook de bestemming voor de bovengrondse hoogspanningslijnen verwijderd en een bestemming voor het ondergrondse hoogspanningstracé toegevoegd. Het bestemmingsplan heeft overwegend een ontwikkelingsgericht karakter, waarbij de toekomstige situatie uitgangspunt is.
In hoofdstuk 2 wordt het voor het plangebied relevante beleidskader van rijk, provincie, regio, waterschap en gemeente besproken. In hoofdstuk 3 worden de historie en de huidige situatie van het plangebied en zijn omgeving beschreven. Hoofdstuk 4 geeft een beschrijving van de toekomstige situatie van het plangebied. In hoofdstuk 5 wordt aangetoond dat het plan uitvoerbaar is. Het bevat een bespreking van de milieuaspecten, de waterhuishouding (met daarin de watertoets), de aanwezige natuur-, cultuurhistorische en archeologische waarden en de financieel-economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 6 bevat een toelichting op het juridische deel van dit bestemmingsplan: welke bestemmingen zijn gekozen en hoe moeten de regels geïnterpreteerd worden.
In 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. In deze structuurvisie geeft het kabinet aan waar het naar streeft: Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Om dat te bereiken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij...') en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
In de structuurvisie formuleert het kabinet zijn ambities voor 2040. De voor dit plangebied relevante ambitie is Leefbaarheid en veiligheid: in 2040 sluiten de woon- en werklocaties in steden en dorpen aan op de (kwalitatieve) vraag en locaties voor tranformatie en herstructurering worden zoveel mogelijk benut. In 2040 biedt Nederland zijn burgers een veilige en gezonde leefomgeving, met een goede milieukwaliteit, zowel in stedelijk als in landelijk gebied. Nederland is blijvend beschermd tegen extreme weersomstandigheden, mogelijke overstromingen als gevolg van de zeespiegelstijging en er is voldoende zoetwater in droge perioden; Nederland is een bepalende speler in de internationale transitie naar duurzame mobiliteit en Nederland heeft nog steeds de bestaande (inter)nationale unieke cultuurhistorische waarden en een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Nederland kent in 2040 een robuust internationaal energienetwerk en de transitie naar duurzame energiebronnen is ver gevorderd.
Het Nationaal Waterplan 2009-2015 is hét rijksplan voor het waterbeleid in Nederland. Water krijgt een meer prominente rol bij de inrichting van Nederland. Het hoofdthema is: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn waterveiligheid, het IJsselmeergebied, het Noordzeebeleid en de Stroomgebiedbeheerplannen op grond van de Europese Kaderrichtlijn Water.
Het Streekplan Gelderland 2005 is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Naast het generieke beleid, het beleid dat geldt voor de gehele provincie, wordt in het streekplan dan ook uitvoerig ingegaan op het regiospecifieke beleid.
Generiek beleid
Hoofddoel van het streekplanbeleid is het scheppen van ruimte voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak. Om krachtige steden en vitale regio's te bevorderen zijn de belangrijkste uitgangspunten 'bundeling van verstedelijking aan/nabij infrastructuur' en het 'organiseren in stedelijke netwerken'. Bundelingsbeleid is een centraal uitgangspunt voor de wijze waarop in het Gelders ruimtelijk beleid wordt omgegaan met verstedelijking. Bundeling in Gelderland heeft met name de volgende doelen:
In het provinciaal beleid voor stedelijke ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen bestaand bebouwd gebied en stedelijke uitbreiding. Het accent van de provinciale beleidsambities ligt op de vernieuwing en het beheer en onderhoud van bestaand bebouwd gebied. Hiervoor zijn nodig:
Om de afstemming met regionale ontwikkelingen te optimaliseren is het streekplan mede gebaseerd op regionale structuurvisies die zijn aangeleverd door de Gelderse regio's. Voor de regio Stedendriehoek refereert het streekplan dan ook sterk aan de structuurvisie Ruimtelijk structuurbeeld 2030 stedelijk netwerk Stedendriehoek.
Voor het versterken van het regionaal stedelijk netwerk Stedendriehoek is bundeling het leidend principe. Dit houdt in dat het regionale programma voor wonen, werken en voorzieningen zoveel mogelijk gebundeld moet worden gerealiseerd binnen het stedelijk netwerk. Het overgrote deel van de woningbouwopgave ligt in de steden Apeldoorn, Zutphen en Deventer. Het regionale programma voor wonen en werken moet zoveel mogelijk gebundeld en gekoppeld aan knooppunten van infrastructuur worden gerealiseerd in het bundelingsgebied van de Stedendriehoek. De verstedelijkingsopgave is zowel gericht op inbreiden binnen de steden als uitbreiden buiten de steden.
De regio Stedendriehoek kiest voor verdere herstructurering en intensivering van bestaand stedelijk gebied: 45% van de nieuw te bouwen woningen wordt gerealiseerd door herontwikkeling van bestaand stedelijk gebied.
In 2013 is het ontwerp van de Omgevingsvisie Gelderland ter inzage gelegd, die naar verwachting in 2014 het Streekplan Gelderland zal vervangen.
Op 15 december 2010 hebben provinciale staten van Gelderland de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld. In deze verordening zijn regelingen opgenomen waarvan Provinciale Staten van mening zijn dat de provincie verantwoordelijk is voor de doorwerking daarvan. De verordening vormt een beleidsneutrale vertaling van reeds vastgesteld ruimtelijk beleid. Onder de Wro heeft de provincie geen bemoeienis meer met lokale belangen. Gemeenten worden nu vrij gelaten de lokale aspecten naar eigen inzicht te regelen.
In de regels van de Ruimtelijke Verordening Gelderland is, voor zover voor Apeldoorn en deze locatie rondom de Spreeuwenweg van belang, het volgende bepaald.
De locatie Spreeuwenweg met omgeving ligt in het gebied dat op de bij de verordening behorende kaart Verstedelijking is aangewezen als bestaand bebouwd gebied.
In 2013 is het ontwerp van de Omgevingsverordening Gelderland ter inzage gelegd, die naar verwachting in 2014 de Ruimtelijke Verordening zal vervangen.
In januari 2010 hebben GS het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (verder: KWP3) vastgesteld. Het KWP3 heeft als doel het woningaanbod op regionaal niveau, zowel kwantitatief als kwalitatief, zo goed mogelijk af te stemmen op de behoefte aan woningen. Het beschrijft per regio de programmatische opgave op basis van de geconstateerde regionale woningbehoefte en is daarmee het richtpunt voor woningbouwbeleid van gemeenten in de regio.
De doelstelling van het KWP3 is om in 2020 een woningtekort van 0% te hebben. Uit het referentiekader blijkt dat er in de Stedendriehoek vooral een grote behoefte is aan goedkope huurwoningen en middeldure koopwoningen. Tevens is er een grote vraag naar nultredenwoningen. Het referentiekader geeft voor het Gelderse deel van de Stedendriehoek een bruto aantal toe te voegen woningen in de periode 2010 t/m 2019 van circa 10.000 woningen, op basis van een geschatte onttrekking van circa 1.800 woningen in dezelfde periode. Netto gaat het om een uitbreiding van de woningvoorraad van circa 8.500 woningen. Vooralsnog moet ook gezorgd worden voor voldoende productie aan nieuwe woningen. Er is nog steeds sprake van een woningtekort.
Het KWP3 geeft alleen een referentie- en afsprakenkader aan op regionaal niveau. Als vervolg op het KWP3 is met de Stedendriehoek een regionaal woningbouwprogramma overeengekomen en is eind 2012 het gemeentelijke Woningbouwprogramma 2010-2019 vastgesteld, dat in paragraaf 2.5.2 is beschreven.
Op het schaalniveau van de regio Stedendriehoek bevat de Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 uitspraken over hoe om te gaan met het woningbouwprogramma in relatie tot herstructurering en transformatie. Uitgangspunt is om het kwalitatieve aanbod van dergelijke locaties concurrerend te maken ten opzichte van nieuwe locaties. Dit vanwege de vitaliteit van bestaande steden en dorpen, maar ook vanwege de wens tot een zorgvuldig ruimtegebruik. Groot belang wordt gehecht aan herstructurering van bestaand stedelijk gebied. Een substantieel deel van de behoefte wordt ingevuld op binnenstedelijke transformatielocaties.
Waterschap Veluwe is in zijn beheersgebied verantwoordelijk voor de waterhuishouding en de waterkering. Het Waterbeheersplan Veluwe 2010-2015 geeft de strategische visie op de waterschapstaken uitgewerkt in concrete doelen en een uitvoeringsstrategie. De doelen vloeien voort uit Europese, nationale en provinciale wet- en regelgeving. Het jaar 2015 is een markant ijkpunt. In het Nationaal Bestuursakkoord Water-actueel en in de Kaderrichtlijn Water is bepaald dat in dat jaar het watersysteem op orde moet zijn.
Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is één structuurvisie voor zowel stad als land.
De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. In de structuurvisie kiest de gemeente er voor om daarop te reageren door zoveel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare. Daarmee krijgt Apeldoorn de ruimte zich te ontwikkelen. De gemeente nodigt daarom iedereen uit die een bijdrage kan leveren aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige Apeldoorners. Ruimte bieden is niet vrijblijvend, de ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente. In het concept 'Apeldoorn Buitenstad' komen die kwaliteiten samen. Apeldoorn is zowel stad als groot dorp en biedt de leefkwaliteit van beide.
De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. De gemeente wil het fundament van Apeldoorn koesteren en versterken. Want alleen daardoor blijft de leefkwaliteit op peil en blijft Apeldoorn aantrekkelijk voor bewoners, bezoekers en bedrijven. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie. De gemeente stelt hoge kwaliteitseisen aan het fundament en wil er zelf in blijven investeren.
Om Buitenstad te blijven, zijn in de structuurvisie vier ambities geformuleerd die weergeven wat Apeldoorn grotendeels al is en waar Apeldoorn sterk in is en waaraan Apeldoorn samen met andere partijen wil bouwen:
Voor het plangebied is met name de ambitie 'Comfortabele gezinsstad' van toepassing.
De structuurvisie noemt voor de ontwikkeling van de Buitenstad vijf principes:
Niet alles gaat vanzelf. In sommige delen van Apeldoorn spelen ingewikkelde vernieuwingsopgaven. Opgaven die belangrijk zijn voor Apeldoorn als geheel, waarbij vaak hard gewerkt moet worden om iets van de grond te krijgen. In de structuurvisie worden die opgaven dynamo's genoemd, elementen die eerst in beweging moeten komen voordat ze energie gaan opleveren. In de dynamo's neemt de gemeente de regierol op zich en ligt programmatisch de hoogste prioriteit. De verdere invulling ervan bepaalt de gemeente samen met initiatiefnemers. De dynamo's zijn:
De ontwikkeling die onderwerp is van dit bestemmingsplan valt onder de dynamo 'kleinschalige herstructurering in wijken en buurten'. Deze dynamo wordt in de structuurvisie als volgt gespecificeerd. De meeste buurten en wijken zijn al van Buitenstadniveau en zullen die kwaliteit de komende tijd bijna als vanzelf behouden. In een aantal gevallen is extra aandacht vereist, met name in de oudere grootschalige wijken aan de zuid- en oostzijde van de stad. Ook daar gaat het vooral om een reeks kleinere opgaven, die vaak in samenhang kunnen worden aangepakt. Deze opgave speelt onder andere voor de wijken Zuid en Zevenhuizen. Daar is de afgelopen jaren met de Complete Wijken-aanpak veel vooruitgang geboekt. Fysiek zijn er grote projecten gerealiseerd of in uitvoering, terwijl de wijken ook op sociaal gebied verbeterd zijn. Nieuwe ingrepen zullen kleinschaliger zijn en zich meer richten op straten en complexen. Als één van de onderwerpen waarop wordt ingezet noemt de structuurvisie het verwijderen van bovengrondse hoogspanning in woonmilieus.
Door onvoorspelbaarheid en onzekerheid worden ontwikkelingen meer en meer door de vraag aangestuurd. Daartoe moet in bestemmingsplannen telkens een keuze worden gemaakt in hoeverre ingespeeld kan worden op veranderende en vaak nog onvoorziene vraag. Een van de strategieën die de structuurvisie formuleert om ruimte te bieden voor een grotere verscheidenheid aan initiatieven ‘van onderop’, is het flexibeler inrichten van bestemmingsplannen en andere planologische regelingen. In algemene zin betekent dit bijvoorbeeld ruimer bestemmen (meer gemengde bestemmingen), minder gedetailleerd de bebouwingsmogelijkheden vastleggen of werken met meer flexibiliteitsbepalingen. Vooral de omgevingskwaliteit moet centraal staan. Maar een algemeen recept voor flexibeler bestemmen is niet te geven. Telkens zal aan de hand van de concrete omstandigheden en doelstellingen en samen met bewoners en belanghebbenden in het plangebied bezien moeten worden welke flexibiliteit gewenst is.
Op basis van het in paragraaf 2.2.3 genoemde Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 hebben gedeputeerde staten afspraken gemaakt met de regio's in de provincie Gelderland over de hoeveelheid te bouwen woningen. In dat kader heeft Apeldoorn eind 2011 een eigen woningbehoefte-onderzoek uit laten voeren. Op 22 november 2012 heeft de gemeenteraad het Woningbouwprogramma 2010-2029 vastgesteld. Daarin is het woningbouwprogramma sterk naar beneden bijgesteld, waardoor het beter is afgestemd op de demografische vooruitzichten in de gemeente Apeldoorn. Wanneer zich nieuwe kansen aandienen moet eerst kwantitatieve en kwalitatieve ruimte in het woningbouwprogramma worden gecreëerd. Daardoor wordt de programmering steeds op basis van actuele marktontwikkelingen en op basis van wijzigende verwachtingen over de toekomst bijgestuurd: het adaptief programmeren. Kwantitatief vertrekpunt is uitbreiding van de woningvoorraad in de periode 2010-2019 met netto 3.900 woningen en in de periode 2020-2029 met netto 2.000 woningen. Eén van de uitgangspunten van het Woningbouwprogramma is dat herstructurering (sloop en nieuwbouw) cruciaal is voor de ontwikkeling van wijken en dorpen. Hier wil de gemeente geen rem op zetten.
Doorwerking op het plangebied
De onderhavige ontwikkeling is in het Woningbouwprogramma opgenomen, waarbij is aangegeven dat 126 woningen worden gesloopt en vervangen door 126 nieuw te bouwen woningen.
Het gemeentelijk verkeersbeleid is vastgelegd in de Verkeersvisie 2010 – 2020 (vastgesteld juli 2009). Hierin heeft de gemeente een aantal doelen vastgesteld. De gemeente wil de verkeersveiligheid, bereikbaarheid en leefbaarheid behouden en liefst nog vergroten.
In de Verkeersvisie worden drie categorieën hoofdwegen onderscheiden: de Ring; de radialen en de centrumring; de overige hoofdwegen. De Ring is de belangrijkste verdeler van het verkeer in de stad. De radialen en de centrumring bieden een snelle route naar en om het centrum heen, met name om de parkeergarages snel te kunnen bereiken en verlaten. Naast de hoofdwegen zijn er de verblijfsgebieden. In verblijfsgebieden wordt voornamelijk gewoond. Gemengde functies hebben hier een plek: verkeer, spelende kinderen, fietser en voetgangers. De parkeernormen zijn vastgelegd in de Parkeernota (geactualiseerd oktober 2004). De gemeente stelt geen maximum aan het aantal parkeerplaatsen bij woningen, de parkeernorm geeft het aantal parkeerplaatsen aan dat in ieder geval aangelegd moet worden.
Om te anticiperen op (beleids)ontwikkelingen en om de leefkwaliteit van de stad te vergroten heeft Apeldoorn gezamenlijk met het waterschap Veluwe en Vitens in 2005 een gemeentelijk Waterplan opgesteld. Het Waterplan is door de gemeenteraad vastgesteld en gekozen is voor het ambitieniveau Actief Duurzamer. De belangrijkste opgaven met ruimtelijk consequenties zijn het afkoppelen en bergen van hemelwater en het creëren van waterberging in beekzones.
Bij herontwikkeling, herinrichting en herstructurering zal het hemelwater dat in het stedelijk gebied op verhard oppervlak valt zoveel mogelijk afgekoppeld worden van het afvalwaterriool om het watersysteem op orde te krijgen. Ten westen van het Apeldoorns Kanaal wordt het hemelwater in de bodem geïnfiltreerd of zoveel mogelijk vastgehouden in een groenzone naast iedere beek. Deze zones richten de gemeente en het waterschap in voor waterberging waar dat maar mogelijk is. Ten oosten van het kanaal wordt het hemelwater in de vijvers geborgen.
In het Gemeentelijk Rioleringsplan 2011–2015 (GRP), dat in 2011 door de gemeenteraad vastgesteld, is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering in bestemmingsplannen. Het GRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de betreffende planperiode.
Voor de planperiode van het GRP zijn de volgende maatregelen voorzien:
Apeldoorn streeft naar complete wijken. Daartoe heeft de gemeenteraad in 2005 het programma Complete Wijken vastgesteld. De basisgedachte is dat het nastreven van stedelijke ambities (zoals Orpheus, Omnisport en de stationsomgeving) hand in hand moet gaan met een kwalitatief goede leefomgeving in de wijken en dorpen. De bouwstenen van het programma Complete Wijken zijn: gevarieerd wonen, vermaatschappelijking van de zorg - woonzorgcirkels, netwerk van voorzieningen, ontmoeten en ontspannen en integraal wijkbeheer.
Het onderdergronds brengen van de hoogspanningslijnen in Zuid en de herstructurering van dit deel van het Vogelkwartier zijn de laatste onderdelen van het programma Complete Wijken die nog onder die noemer worden uitgevoerd. Daarvoor is in de Zomernota 2012 geld gereserveerd. Voor de rest is het programma afgesloten.
Midden jaren 90 van de vorige eeuw is geconstateerd dat herstructurering van Zuid noodzakelijk was. In 1997 hebben de gemeente Apeldoorn en de woningcorporatie De Goede Woning daarover afspraken gemaakt, die zijn vastgelegd in het Masterplan herstructurering Apeldoorn-Zuid. In het Masterplan werd geconcludeerd dat de woningvoorraad in Apeldoorn-Zuid voornamelijk bestaat uit goedkope huurwoningen. Een flink deel van deze woningen is niet meer afgestemd op de vraag, waardoor er te weinig doorstromingsmogelijkheden zijn. Bewoners kunnen daardoor niet hun wooncarrière in hun eigen wijk maken, terwijl daar wel veel vraag naar bestaat. Qua leefbaarheid behoort Apeldoorn-Zuid tot het zwakste deel van de stad.
In het Masterplan is een aantal uitwerkingsgebieden aangewezen, waaronder het Vogelplein en omgeving, een gebied waarin ook het onderhavige plangebied ligt. Een groot deel van de uitwerkingsgebieden van het Masterplan is inmiddels opgeleverd. Ook een deel van uitwerkingsgebied Vogelplein en omgeving is al uitgevoerd (herontwikkeling NUON-terrein aan de andere zijde van de Oude Beekbergerweg en de renovatie van de woningen rondom het Vogelplein). Nu de hoogspanningslijnen defintief ondergronds gaan kan ook dit deel van het gebied worden aangepakt.
Om de integrale en wijkgerichte aanpak van het Masterplan voort te zetten, hebben gemeente, woningcorporaties De Goede Woning, Ons Huis en De Woonmensen, stichting Wisselwerk, wijkraad Zuid en huurdersvereniging De Sleutel de kadernotitie 'Zuid Vooruit' opgesteld. Daarin wordt geconstateerd dat het algemene beeld van Zuid sterk verbeterd is, maar dat er nog steeds sociale problemen zijn. Ook op fysiek terrein liggen er opgaven: een deel van de woningvoorraad is woontechnisch sterk verouderd en de openbare ruimte kan op vele plekken een kwaliteitsimpuls gebruiken. In het uitvoeringsprogramma van de kadernotitie wordt een aantal projecten benoemd die zich onderscheiden vanwege het integrale karakter (sociaaleconomisch en fysiek), waardoor er mogelijkheden ontstaan om meerdere doelstellingen tegelijk mee te nemen in de planvorming. Deze projecten kunnen in potentie een substantiële bijdrage leveren aan de strategische doelen voor Zuid. Omdat ze daarmee een sleutelrol vervullen hebben ze het predikaat ‘integrale sleutelprojecten’ meegekregen. Alle betrokken organisaties zetten zich in om (extra) middelen vrij te maken voor de uitvoering van deze sleutelprojecten. De doelstellingen van de kadernotitie vormden de uitgangspunten voor de concrete projecten in Zuid tot 2015. Eind 2012 is het programma van de kadernotitie afgesloten.
Het Vogelkwartier is in 'Zuid Vooruit' benoemd als integraal sleutelproject.
De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart.
Cultuurhistorische beleidskaart
Op de cultuurhistorische beleidskaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:
In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.
Archeologische beleidskaart
De archeologische beleidskaart doet op perceelsniveau een uitspraak over de trefkans van archeologische resten. De trefkans kent drie gradaties:
Op 6 februari 2014 hebben burgemeester en wethouders de Archeologische beleidskaart 2014 vastgesteld. Op dat moment waren het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan, met daarin verwerkt het beleid voor archeologie van de Nota I-cultuur, en het archeologische onderzoek voor deze locatie al zo ver gevorderd dat het oude archeologiebeleid als basis is gehandhaafd.
Artikel 12a van de Woningwet verplicht alle gemeenten om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing.
Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juli 2004 de kadernota 'Over welstand geschreven' vastgesteld. De nota geeft de kaders voor het welstandsbeleid. Hiermee worden bouwplannen getoetst aan redelijke eisen van welstand, om de fraaie leefomgeving in de stad te behouden en te versterken.
In deze nota wordt voor ieder perceel in Apeldoorn één welstandsthema en één welstandsniveau aangewezen. Het niveau geeft aan hoeveel welstandsaandacht de gemeente aan een gebied geeft, waarbij de niveaus variëren van zwaar tot welstandsvrij. Het thema wordt bepaald door de bouwstijl of bouwperiode van de bebouwing. In het bestemmingsplan wordt het specifieke karakter van het gebied geregeld voor zover dit gaat om bebouwingsregels en gebruik. Het welstandsbeleid is hierop aanvullend en heeft betrekking op situering, massa en vorm, gevelkarakteristiek en detaillering, kleur en materiaalgebruik.
Voor het plangebied is gebiedsgericht welstandsbeleid opgesteld, dat is opgenomen in het beeldkwaliteitsplan Spreeuwenweg en omgeving. Dit vervangt voor het plangebied de kadernota 'Over welstand geschreven'. Het nieuwe welstandsbeleid is zowel gericht op de ontwikkelingen die in het gebied gaan plaatsvinden als op de beheersituatie na realisatie van die ontwikkelingen en heeft als uitgangspunt het faciliteren, stimuleren en prikkelen van kwaliteit door het scheppen van goede voorwaarden.
Op 16 januari 2014 heeft de gemeenteraad de Detailhandelsvisie 2014-2019 vastgesteld. Voor dit bestemmingsplan is het onderwerp internetwinkels relevant. De raad constateert in de visie dat het aantal internetwinkels stijgt en dat de groei van internetwinkels kansen biedt voor Apeldoorn. De vestigingsbehoefte van internetondernemers gaat uit naar locaties op bedrijventerreinen, in winkelcentra en in woonwijken. Daarom heeft de raad in de Detailhandelsvisie vastgelegd internetwinkels zonder fysieke bezoekmogelijkheden mogelijk te maken in woonwijken en op bedrijventerreinen.
Het grondgebied van Apeldoorn Zuid ligt geomorfologisch op de helling van de stuwwal. Op de overgang van droge naar natte gronden ontstonden in de middeleeuwen agrarische nederzettingen nabij beken en aangelegde sprengen.
In de negentiende eeuw werden de enken voor woningbouw benut. Kleine beleggers met eigen geld bouwden vrijstaande huizen aan bestaande landwegen. In de omgeving van de 1e en 2e Wormenseweg en de verlengde Kayersbeek ontstond de buurtschap Wormen.
De verstedelijking van Apeldoorn Zuid kwam in de tweede helft van de negentiende eeuw voorzichtig op gang. Door de ingebruikname van het zuidelijke kanaaltracé Apeldoorn - Dieren (1869) en de opening van de spoorlijnen richting Zutphen (1876), Dieren (1886) en Deventer (1891) nam de industriële bedrijvigheid toe. Vanwege de goede transportmogelijkheden vestigden fabrikanten hun bedrijven aan de spoorlijnen en het kanaal. Door de lage grondprijzen werden de buurtschap Wormen en de Wormensche Enk in lage dichtheden bebouwd met overwegend vrijstaande woningen op ruime kavels aan de oude landwegen. Aan het einde van de negentiende eeuw was aan de 1e en 2e Wormenseweg, Oude Beekbergerweg, Arnhemseweg en Reigersweg een lintvormig bebouwingspatroon ontstaan. Dit patroon van oude landwegen is in de huidige structuur nog duidelijk herkenbaar.
Door de groei van bevolking en werkgelegenheid ontstond er omstreeks 1900 steeds meer vraag naar (arbeiders)woningen. Bovendien verkeerden de bestaande woningen vaak in een slechte staat. Met het inwerkingtreden van de Woningwet 1901 werden nieuwe eisen gesteld aan de leefomstandigheden van de laagste inkomensgroepen. Bovendien stelde de Woningwet het ontwerpen van uitbreidingsplannen verplicht voor gemeenten met meer dan tienduizend inwoners. Tot die tijd werd in Apeldoorn gebouwd zonder stedenbouwkundig plan vooraf, in de vorm van sterk verspreide lintbebouwing en stratenplannen. De Woningwet maakte ook het oprichten van woningbouwverenigingen mogelijk.
Het eerste Apeldoornse uitbreidingsplan werd in 1916 vastgesteld. Op basis van dit plan heeft de complexmatige bebouwing van Brummelhof, een deel van de Metaalbuurt en de Vogelbuurt plaatsgevonden. In 1938 stelde de gemeente opnieuw een uitbreidingsplan vast. Omdat de buurt Brummelhof gedurende het interbellum grotendeels was volgebouwd, werd het voor woningbouw bestemde grondgebied in zuidelijke richting fors uitgebreid. In het plan waren de open terreinen tussen de vooroorlogse bebouwing in de buurten Brummelhof, Vogelkwartier en Componistenkwartier ingevuld met woningbouw. De Tweede Wereldoorlog en de in juni 1942 afgekondigde bouwstop hielden de uitvoering van dit plan jarenlang op.
Afbeelding 5: buurten in Zuid
Na de Tweede Wereldoorlog werd eerst het Vogelkwartier gebouwd en enige jaren later het Componistenkwartier. Naast de traditionele laagbouw werd hier relatief veel etagebouw toegepast om tegemoet te komen aan de grote woningbehoefte. Vanwege de nabijheid van de industrie werd Wormen primair een arbeiderswijk. In de jaren zestig werd het Rivierenkwartier gebouwd. Waar in de vroeg-naoorlogse wijken de rijen eengezinswoningen nog overheersten, is hier sprake van een menging van laagbouw en middelhoogbouw in stroken- en stempelverkaveling. Het Zuiderpark werd tussen 1963 en 1965 aangelegd. Daarmee was Apeldoorn Zuid in hoofdlijnen gereed. In de jaren daarna volgden nog kleine inbreidingen en aanpassingen. Recent zijn delen van de wijk herontwikkeld, zoals op het voormalige Nuonterrein (tussen Oude Beekbergerweg, Talingweg en 1e Wormenseweg) en langs de Ravenweg.
Tot 1960 verliep de ontwikkeling van Apeldoorn vrij natuurlijk. Dit veranderde met de vestiging van de overheids- en zakelijke dienstverlening waardoor een grote werkgelegenheidsgroei plaatsvond. Ook de woningbouw maakte een explosieve groei door. In die tijd werden ook ingrijpende infrastructurele werken uitgevoerd: de aanleg van de A1 ten zuiden van Apeldoorn, de A50 aan de oostzijde en de aanleg van de ringweg binnen de bebouwde kom. Hoewel door deze ontwikkelingen een deel van de oorspronkelijke landschappelijke structuren verloren is gegaan, zijn toch nog veel historische lijnen herkenbaar gebleven. De hoofdstructuur van Apeldoorn wordt nog steeds gevormd door de spoorwegen, het Apeldoorns Kanaal en de wegen vanuit de binnenstad naar Arnhem en Deventer.
![]() |
![]() |
![]() |
circa 1900 |
1955 |
2005 |
Afbeelding 6: de ontwikkeling van Apeldoorn Zuid
Het plangebied ligt in het Vogelkwartier in Apeldoorn Zuid. Het ontwikkelingsgebied, waar de bestaande woningen gesloopt en nieuwe woningen gebouwd worden, is onderdeel van wat wel de Vogelbuurt wordt genoemd. Om redenen die in paragraaf 1.2 al zijn beschreven is het plangebied van dit bestemmingsplan wat groter dan het ontwikkelingsgebied.
![]() |
![]() |
Vogelkwartier |
Vogelbuurt met complexen 10 en 14 |
Afbeelding 7: situering van Vogelkwartier en Vogelbuurt
Vogelbuurt
Na de Eerste Wereldoorlog bestond een grote schaarste aan bouwmaterialen en woonruimte. Daardoor, en door de hoge prijzen, stortte de woningbouw volledig in. Tegelijkertijd nam de bevolking sterk toe. Dit leidde tot onaanvaardbare woonomstandigheden, met name voor arbeiders. Om de bouw van arbeiderswoningen weer op gang te brengen steunden rijk en gemeenten de woningbouwverenigingen met financiële bijdragen. Door het grote beroep op deze bijdragen werden de eisen waaraan de woningen moesten voldoen steeds strenger en ging de bijdrage per woning omlaag. Dit leidde veelal tot kleinere woningen en tot het gebruik van snel te verwerken bouwmaterialen, zoals betonsteen.
Zoals in de vorige paragraaf al besproken is, werd de Vogelbuurt gebouwd op basis van het eerste uitbreidingsplan voor Apeldoorn uit 1916. De Vogelbuurt bestaat uit twee complexen woningcorporatiewoningen aan weerszijden van de Oude Beekbergerweg, tussen Talingweg en Valkenweg-Snipweg, en enkele particuliere woningen aan de Talingweg. De twee complexen werden door twee verschillende woningbouwverenigingen gebouwd in de jaren 1923-1924. Complex 14 ligt aan de overzijde van de Oude Beekbergerweg, complex 10 is het onderwerp van dit bestemmingsplan. In de beginjaren was sprake van veel wisseling van bewoners, dubbele bewoning en leegstand. Na financële problemen van de andere woningbouwvereniging nam in 1928 De Goede Woning complex 14 over. Door maatregelen zoals de bouw van schuurtjes en het herverkavelen van de gemeenschappelijke binnenterreinen ging het daarna beter.
In de periode 2011-2013 zijn de woningen in complex 14 gerenoveerd. De woningen van complex 10 verkeren al jaren in zo slechte staat dat de enige oplossing is ze te slopen en er nieuwe woningen voor in de plaats te bouwen.
150 kV-onderstation
In 1922 bouwde de Provinciale Geldersche Electriciteitsmaatschappij een 10 kV-onderstation op het terrein aan de Oude Beekbergerweg ten noorden van complex 14, ten behoeve van het distribueren en transformeren van electriciteit en het voeden van het electriciteitsnetwerk. Het 10 kV-spanningsnet had vooral bereik binnen de gemeentegrenzen. Omdat de belasting op het net fors toenam en bij de distributie met 10 kV over langere afstanden te veel spanningsverlies werd geleden, werd besloten de spanning op het verdeelnet naar 50 kV te verhogen. In 1924 werd daarvoor op het terrein een 50 kV-openluchtstation aangelegd waar transformatoren de spanning van 50 naar 10 kV transformeerden en in 1932 werd het bedieningsgebouw voor het 50 kV-openluchtstation gebouwd, het 50 kV-onderstation. De gebouwen van deze onderstations zijn inmiddels gerestaureerd en worden voor andere doeleinden gebruikt; het openluchtstation is gesloopt. Hier staan nu de woningen aan de Transformatorhof.
Door opnieuw een grote toename van de belasting van het net werd een hogere spanning vereist. Daarom werd een nieuw koppelnet (een net waarmee verschillende electriciteitscentrales aan elkaar worden gekoppeld zodat bij uitval van een daarvan toch de spanning op het net behouden blijft) aangelegd met een spanning van 150 kV. In 1952 is het 50 kV-station uitgebreid met een 150 kV-openluchtstation aan de andere kant van de Oude Beekbergerweg, ten noorden van complex 10. Vanaf dit 150 kV-station werden de hoogspanningslijnen naar Kattenberg en Woudhuis met bijbehorende masten aangelegd. Vanaf het onderstation werden de kabels over de bestaande woningen van onder andere complex 10 in zuidoostelijke richting geleid. In het uitbreidingsplan Wormen B uit 1962, dat voorzag in een verdere afronding van de wijk Zuid met de aanleg van het huidige Rivierenkwartier, werd dat deel van het traject van de hoogspanningslijnen vrijgehouden van bebouwing door daar het Zuiderpark te situeren. In 1980 werd op het terrein van het 150 kV-openluchtstation een nieuw bedieningsgebouw opgericht, het 150 kV-onderstation.
Complex 10 is eigendom van woningcorporatie De Goede Woning. De woningen die aan de Talingweg staan zijn particulier eigendom. Samen hebben ze overwegend een eenvoudige opzet en verkaveling van rijwoningen parallel aan de straat. De woningen aan de Spreeuwenweg, Valkenweg en Talingweg staan hebben kleine verspringingen in de rooilijn. Alleen de kruisvormige verkaveling aan de Oude Beekbergerweg en de Mussenweg is afwijkend: daar is sprake van symmetrie en gelijke hoekverdraaiingen aan weerszijden van de weg. Zo ontstaat een mooie overmaat in de openbare ruimte en samenhang met complex 14 aan de andere kant van de Oude Beekbergerweg. Dit is goed te zien op de luchtfoto van afbeelding 8, waarop het ontwikkelingsgebied is gemarkeerd.
Afbeelding 8: huidige stedenbouwkundige opzet ontwikkelingsgebied
De woningen in het ontwikkelingsgebied zijn relatief klein met hoge rode (mansarde)kappen en diepe achtertuinen. Werden de diepe achtertuinen voorheen vooral gebruikt voor het verbouwen van groente, nu zijn grote delen verhard en vaak ook bebouwd met schuurtjes. Ook het openbare gebied is sterk veranderd sinds de jaren '20 van de vorige eeuw. De komst van de auto met bijbehorende behoefte aan parkeergelegenheid en veiligheidsmaatregelen zoals snelheidsremmers heeft tot veel verharding geleid. In de openbare ruimte staan wat bomen en er zijn enkele reststukjes groen, met name bij de kruisvormige verkaveling aan Oude Beekbergerweg en Mussenweg. De grote beuk die daar staat is een opvallend mooi exemplaar. Veel voortuinen zijn verhard en er zijn weinig hagen als afscheiding aan de voorzijde van de woningen. De buurt maakt daardoor een stenige indruk.
Naast woningen komen in het gebied twee publieke functies voor, te weten speeltuin De Zoemer en buurthuis 't Vogelnest. Beiden zijn onopvallend geplaatst op een binnenterrein, alleen toegankelijk via achter- of zijpaden.
Aan de noordkant van de Talingweg bevindt zich het 150 kV-onderstation. De transformatoren en de (beperkte) bedrijfsbebouwing zijn grotendeels aan het oog onttrokken door een brede haag van groen. Het terrein is omgeven door een fors hekwerk. De toegang ligt aan de Oude Beekbergerweg, in de noordoosthoek van het plangebied. Dwars door het plangebied lopen de beide bovengrondse hoogspanningslijnen, in het plangebied staan drie hoogspanningsmasten.
Direct ten westen van het plangebied ligt winkelcentrum Hart van Zuid op de hoek Talingweg-Adelaarslaan. Hier zijn winkels voor alle dagelijkse benodigdheden aanwezig. Op korte afstand van het plangebied bevindt zich het Zuiderpark, plek bij uitstek voor wandelen, spelen en recreëeren. Aan de oostzijde van het Zuiderpark, in vogelvlucht op zo'n 800 meter van de rand van het plangebied, staat voorzieningencluster dok Zuid. In dok Zuid bevindt zich een scala aan voorzieningen voor alle bewoners van Zuid: huisartsen, fysiotherapeuten, apotheek, maatschappelijk werk, thuiszorg, zorgsteunpunt, wijkcentrum met bijbehorend grand café, bibliotheek, basisscholen, kinderopvang, peuterspeelzaal, jeugdgezondheidszorg en kantoorruimte met daarboven onder andere woonzorgeenheden voor degenen die niet meer zelfstandig kunnen wonen. Langs de Adelaarslaan en de Eendenweg bevindt zich woonzorgcentrum Avondzon.
De hoofdwegenstructuur van Zuid wordt gevormd door de Arnhemseweg/Koning Stadhouderlaan, de Kayersdijk, de Laan van de Mensenrechten en de Ravenweg/Marchantstraat. De Arnhemseweg/Koning Stadhouderlaan en de Kayersdijk vormen belangrijke noord-zuid georiënteerde verkeersassen. De Laan van de Mensenrechten zorgt voor een verbinding tussen deze twee hoofdroutes. Centraal in Zuid loopt de Ravenweg/Marchantstraat. Deze weg behoort tot de Ring en scheidt Zuid in een noordelijk en een zuidelijk deel. Via de Kayersdijk en indirect via de Arnhemseweg heeft Zuid aansluiting op de rijksweg A1 en daarmee op het hoofdwegennet. Voor het autoverkeer verbindt de in het verlengde van de Arnhemseweg gelegen Koning Stadhouderlaan Zuid het meest direct met de binnenstad en via de Ring zijn de andere wijken binnen de stad te bereiken.
De diverse buurten in Zuid hebben ieder verschillende ontsluitingswegen op deze hoofdwegenstructuur. Kenmerkend is de 'Ruit van Zuid', die bestaat uit Ooievaarlaan, 1e Wormenseweg, Maasstraat/Debussylaan en Hofveld/Adelaarslaan. Deze Ruit van Zuid verbindt de vier buurtcentra met elkaar. Het plangebied heeft voor autoverkeer via de Talingweg een directe ontsluiting op de Arnhemseweg en via 1e Wormenseweg en Marchantstraat is de Kayersdijk goed bereikbaar.
Het NS-station ten noorden van het plangebied is het centrale knooppunt voor het openbaar vervoer. Hier lopen de spoorlijnen Amersfoort-Deventer en Apeldoorn-Zutphen. Zuid wordt verder ontsloten door lokale stadsbuslijnen en (langs de Arnhemseweg) regionale buslijnen.
Vanaf de binnenstad en het station loopt een fietsdoorstroomas via de Laan van de Mensenrechten en de Arnhemseweg naar het zuiden, een andere loopt via 2e Wormenseweg naar de Kayersdijk. Ze worden verbonden door de doorstroomas die over de Talingweg loopt. Deze laatste doorsnijdt het plangebied. Per fiets is het plangebied daarmee goed ontsloten.
In dit hoofdstuk wordt de toekomstige situatie van het plangebied beschreven. Paragraaf 4.1 beschrijft het ondergronds brengen van de hoogspanningslijnen, waardoor het nu mogelijk wordt in het plangebied nieuwe woningen te bouwen. In paragraaf 4.2 wordt de nieuwe stedenbouwkundige opzet besproken. Paragraaf 4.3 beschrijft de verkeersontsluiting en het parkeren. In paragraaf 4.4 tenslotte is het programma voor het ontwikkelingsgebied beschreven.
In 2007 heeft het gemeentebestuur de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanningslijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Vervolgens is besloten prioriteit te geven aan het ondergronds brengen van de twee 150 kV-hoogspanningslijnen die vanuit het onderstation aan de Talingweg door de wijk Zuid lopen. Belangrijk argument voor deze prioriteit is de zeer slechte woon- en leefsituatie in de woningen van complex 10. Deze woningen liggen direct ten zuiden van het onderstation en beide hoogspanningslijnen lopen over de woningen heen; de woningen verkeren in slechte staat. De bestaande woningen kunnen pas plaatsmaken voor nieuwe woningen nadat de bovengrondse hoogspanninglijnen hier zijn verwijderd en vervangen door ondergrondse hoogspanningslijnen. Hierdoor krijgt ook dit deel van de wijk weer een duurzaam en levensloopbestendig karakter.
Het bijeenbrengen van voldoende geld om de hoogspanningslijnen daadwerkelijk ondergronds te brengen heeft veel moeite en tijd gekost. De kosten worden verdeeld over De Goede Woning (€ 2.5 miljoen), provincie Gelderland (€ 1.5 miljoen) en gemeente. In november 2012 heeft de gemeenteraad besloten een bedrag van € 3.8 miljoen voor dit doel beschikbaar te stellen. Dit totale bedrag van € 7.8 miljoen was voldoende om de hoogspanningslijnen over het verkorte tracé ondergronds te brengen, dat wil zeggen vanaf het onderstation aan de Talingweg tot een punt tot ten minste zuidelijk van dok Zuid. Op 14 november 2013 heeft de gemeenteraad besloten om, vooruitlopend op een voorgestelde rijksregeling voor een verkabelingsprogramma waarmee vanaf 2017 75% van de kosten die gemeenten voor het ondergronds brengen van hoogspanningslijnen zal worden vergoed, nog een aanvullend budget van € 2.85 miljoen beschikbaar te stellen. Daarmee wordt het mogelijk om het hele tracé van de hoogspanningslijnen door Zuid, vanaf het 150 kV-onderstation aan de Talingweg tot aan de Zwaansprengweg, ondergronds te brengen.
Inmiddels is ook het tracé voor de ondergrondse hoogspanningskabels uitgewerkt. In dit deel van Zuid worden ze onder de bestaande wegen gelegd, zoals op afbeelding 9 is te zien.
Afbeelding 9: ligging ondergrondse hoogspanningskabels
Bij het maken van het stedenbouwkundig plan voor het ontwikkelingsgebied zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Aan de hand van deze uitgangspunten is het stedenbouwkundig plan gemaakt dat op afbeelding 10 is weergegeven.
Afbeelding 10: stedenbouwkundig plan
Langs de buitenranden
Langs de buitenranden van het ontwikkelingsgebied, aan Oude Beekbergerweg, Valkenweg, Hopweg en Talingweg, komen rijwoningen van twee lagen met een kap. Hier staan herkenbare afgeronde woonblokken met overwegend ruime voortuinen. Op de hoeken bij de kruisingen is ruimte gemaakt voor openbaar groen met bomen, waardoor een mooie overgang naar de omgeving ontstaat.
De Oude Beekbergerweg maakt ter plaatse van het plangebied een flauwe knik. Het noordelijke blok en de twee zuidelijke blokken zijn zo aan deze weg geplaatst dat ze de flauwe knik volgen. Het middelste blok staat wat verder van de Oude Beekbergerweg af. Hierdoor ontstaat ruimte voor een wat groter stuk openbaar groen waarin de mooie grote beuk behouden blijft. De bouwblokken aan weerszijden van deze groene ruimte hebben een verbijzonderde uitbouw aan de zijkant om zo de plek extra te markeren. De lengte van de bouwblokjes langs de Oude Beekbergerweg varieert, net als aan de overkant van de weg het geval is.
De woningblokken langs de Valkenweg en de Hopweg hebben verspringende rooilijnen en zijn verschillend van lengte waardoor ieder blok afzonderlijk zichtbaar is.
Aan de Talingweg ontstaat een heel nieuw beeld. Hier komt een blok woningen dat parallel staat aan de weg en in dezelfde rooilijn als de bestaande woningen aan de Talingweg (nrs. 80-92B). Dit blok woningen vervangt de woningen die in de bestaande situatie haaks op de Talingweg aan de Mussenweg staan.
Afbeelding 11: woningtypen
In het binnengebied
In de huidige situatie ligt speeltuin De Zoemer weggestopt, aan alle kanten omringd door woningblokken, slechts bereikbaar via paden tussen die woningblokken in. In de nieuwe situatie wordt de speeltuin zichtbaar vanaf de openbare weg doordat de Mussenweg naar het westen wordt verschoven; de speeltuin grenst dan direct aan de Mussenweg. In principe blijft de huidige hoofdentree (via het pad vanaf de Talingweg) bestaan, maar de nieuwe verkaveling biedt ook ruimte om de hoofdentree te verplaatsen naar de Mussenweg. De Mussenweg wordt recht doorgetrokken, de huidige driehoekige open ruimte op de plek waar Mussenweg en Spreeuwenweg samenkomen vervalt. Aan de Mussenweg komt één rij woningen van twee lagen met kap. Parkeerplaatsen komen in een parkeerhof op het binnenterrein tussen de woningen aan de Oude Beekbergerweg en de Mussenweg.
De Spreeuwenweg, die in de bestaande situatie eindigt bij de Mussenweg, wordt recht doorgetrokken vanaf de Hopweg naar de Oude Beekbergerweg. Centraal aan de Spreeuwenweg, grenzend aan de speeltuin, komt een appartementengebouw in drie bouwlagen. Dit gebouw is vrij ver naar achteren gelegd waardoor vóór het gebouw een open ruimte ontstaat die ingevuld zal worden met groen. Het appartementengebouw wordt geflankeerd door twee woningblokken. Deze blokken, ook weer twee lagen met kap, hebben ieder een verbijzondering op de kop die het dichtst bij het appartementengebouw ligt. Parkeerplaatsen komen in een parkeerhof op het binnenterrein tussen het appartementengebouw, het groen naast de speeltuin en de achtertuinen van de woningen aan de Hopweg. Ook aan de andere kant van het appartementengebouw, bij de Mussenweg, komt een aantal parkeerplaatsen. Aan de overzijde van de Spreeuwenweg komen drie blokken met lagere woningen, met een hoogte van één laag met kap. Tussen deze lagere woningen en de woningen aan de Valkenweg komt een parkeerhof.
Buurthuis 't Vogelnest is in de huidige situatie nauwelijks zichtbaar vanaf de openbare weg, omdat het verscholen ligt achter de woningen. In de nieuwe situatie is het buurthuis goed zichtbaar door zijn ligging aan de doorgetrokken Spreeuwenweg én aan de nieuwe weg die een verbinding vormt tussen Valkenweg en Spreeuwenweg. Ten opzichte van de Spreeuwenweg ligt het buurthuis wat naar achteren. De overblijvende ruimte tussen buurthuis en Spreeuwenweg wordt opgevuld met groen en een aantal parkeerplaatsen.
Verkeersontsluiting
De verkeerssituatie langs de buitenranden van het plangebied blijft zoals deze nu is. Het binnengebied van het ontwikkelingsgebied is voor gemotoriseerd verkeer bereikbaar vanaf de Talingweg, vanaf de Hopweg en vanaf de Valkenweg. Vanaf de Talingweg vormt de verlegde Mussenweg de ontsluiting. Aan de kant van de Hopweg ontsluit de Spreeuwenweg het gebied. De Spreeuwenweg wordt doorgetrokken tot aan de Oude Beekbergerweg, maar in de Spreeuwenweg komt een versmalling, net ten oosten van de Mussenweg. Hierdoor is de Spreeuwenweg alleen voor langzaam verkeer een doorgaande route en kan gemotoriseerd verkeer niet rechtstreeks vanaf de Hopweg via de Spreeuwenweg naar de Oude Beekbergerweg doorrijden. Net na het meest oostelijke woningblokje aan de Valkenweg komt een nieuwe weg die het gebied vanaf de Valkenweg ontsluit en langs het buurthuis doorloopt tot aan de Spreeuwenweg. Deze nieuwe weg en het oostelijke deel van de Spreeuwenweg worden éénrichtingswegen, te berijden van Valkenweg naar Oude Beekbergerweg. Afbeelding 12 toont de toekomstige verkeerssituatie.
Afbeelding 12: verkeerssituatie
Parkeren
In het ontwikkelingsgebied worden voldoende parkeerplaatsen aangelegd om te voldoen aan de parkeernorm van 1,5 parkeerplaatsen per woning. Dit is de parkeernorm voor woningen zonder eigen parkeervoorziening.
Met de gekozen inrichting wordt voldaan aan het uitgangspunt dat de parkeerplaatsen zoveel mogelijk op binnenterreinen komen in plaats van langs de wegen. Er komen drie parkeerhoven:
Ook aan de andere zijde van het appartementengebouw, aan de kant van de Mussenweg, komt een aantal parkeerplaatsen. Voor de nieuwe woningen aan Oude Beekbergerweg en Valkenweg komen parkeerplaatsen langs die wegen. Aan de Hopweg worden geen parkeerplaatsen aangelegd. Het is hier wel mogelijk om op straat te parkeren.
Afbeelding 13 toont de situering van de parkeerplaatsen, afbeelding 12 geeft aan hoe de parkeerhoven zijn ontsloten.
Afbeelding 13: parkeerplaatsen
Het stedenbouwkundig plan voorziet in het vervangen van 126 sociale-huur-rijwoningen door 126 nieuwe woningen. Dit zijn 86 rijwoningen en 20 appartementen in de sociale huur en 20 rijwoningen als vrije-sector-huurwoningen. Speeltuin De Zoemer en buurthuis 't Vogelnest blijven op de bestaande locatie behouden.
Wettelijk kader
Op grond van artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening kan een bestemmingsplan alleen een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken:
en, in het geval de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaande stedelijk gebied van de regio kan plaatsvinden:
De begrippen 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' zijn als volgt gedefinieerd (artikel 1.1.1 Bro):
In de praktijk wordt dit de ladder voor duurzame verstedelijking genoemd. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.
Toetsing concrete situatie aan ladder voor duurzame verstedelijking
Het onderhavige bestemmingsplan betreft de bouw van 126 woningen nadat op dezelfde locatie een gelijk aantal woningen is gesloopt. Zoals in paragraaf 2.2.3 is beschreven bestaat er in de regio Stedendriehoek nog steeds een woningtekort. Vooralsnog moet gezorgd worden voor voldoende productie aan nieuwe woningen: in het Gelderse deel van de Stedendriehoek in de periode 2010 t/m 2019 een bruto aantal toe te voegen woningen van circa 10.000 woningen, op basis van een geschatte onttrekking van circa 1.800 woningen in dezelfde periode. In Stedendriehoekverband zijn met de provincie afspraken gemaakt over de verdeling van dat aantal over de verschillende gemeenten. In het gemeentelijke Woningbouwprogramma is als kwantitatief vertrekpunt vastgelegd dat de woningvoorraad in de periode 2010-2019 wordt uitgebreid met netto 3.900 woningen (zie ook paragraaf 2.5.2). De onderhavige ontwikkeling is in het Woningbouwprogramma opgenomen.
De ontwikkeling vindt plaats in de wijk Zuid in het stedelijk gebied van Apeldoorn. De bestaande woningen worden gesloopt en de huidige huurders van de woningen krijgen een terugkeergarantie. Een groot deel van de huidige huurders zal gebruik maken van die terugkeergarantie om in hun oude buurt te kunnen blijven wonen.
Deze stedelijke ontwikkeling voorziet derhalve in een actuele regionale behoefte. In die behoefte wordt voorzien in bestaand stedelijk gebied waarbij in de vorm van herstructurering gebruik wordt gemaakt van beschikbare gronden. Geconcludeerd kan worden dat hier voldaan wordt aan het principe van duurzame verstedelijking.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.
Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. Deze bodemonderzoeken mogen wettelijk niet ouder zijn dan 5 jaar.
Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.
Onderzoeksresultaten bodem
In de rapportage d.d. oktober 2013, kenmerk 4775902, opgesteld door adviesbureau Tauw, dat is opgenomen in bijlage 1 van de Bijlagen bij de toelichting, zijn de resultaten van het bodemonderzoek weergegeven. Hieruit blijkt dat de bovengrond licht is verontreinigd met koper, kwik, lood, lood, minerale olie, zink, PAK en PCB's. De ondergrond is niet verontreinigd voor de onderzochte stoffen. Daarnaast is het grondwater is licht verontreinigd met barium, nikkel en zink. Asbest is analytisch niet aangetoond.
Op basis van dit bodemonderzoek wordt geconcludeerd dat de grond geschikt voor de beoogde woonbestemming. Er zijn geen belemmeringen voor de bestemmingsplanwijziging en de bouw van de woningen.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
Onderzoeksresultaten milieuzonering
Het plangebied bestaat voor het grootste deel uit woningen die deel uitmaken van een grotere woonwijk. Het plangebied kan worden gekwalificeerd als rustige woonwijk.
In het noordelijk deel van het plangebied bevindt zich het 150 kV-onderstation ten behoeve van het stedelijk distributienet. Dit is een elektriciteitsdistributiebedrijf met een transformatorvermogen kleiner dan 100 MVA (SBI-code 35C2). Daarvoor geldt op grond van de uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' een richtafstand van 50 meter; het maatgevende aspect voor deze afstand is het aspect geluid. Er moet dus een afstand van ten minste 50 meter aangehouden worden tussen het onderstation en nieuwe woningen. De werkelijke afstand van het onderstation tot de dichtstbijzijnde geprojecteerde woningen bedraagt 58 meter. Geconcludeerd kan worden dat het onderstation geen belemmering vormt voor de geprojecteerde woningen. Ook het omgekeerde is niet het geval.
In het zuidoostelijke deel van het plangebied blijft buurthuis 't Vogelnest op het perceel Spreeuwenweg 1a gehandhaafd. De feitelijke activiteiten die in het buurthuis plaatsvinden zijn op de buurt gerichte activiteiten waarbij niet of nauwelijks sprake is van commerciële doeleinden. Overdag zijn er activiteiten als naailes, schaken, koffiedrinken en sport/dansles. 's Avonds wordt er onder andere gebiljart en is er soos. De activiteiten gaan in beperkte mate met harde(re) muziek gepaard en hebben een geringe verkeersaantrekkende werking. Mogelijk worden in de toekomst de activiteiten op het gebied van maatschappelijk werk en de begeleiding van mensen die zelfstandig in de omgeving wonen maar daarbij ondersteuning nodig hebben geïntensiveerd. In het nu nog geldende bestemmingsplan Stadsdeel Zuid-Midden en in het onderhavige bestemmingsplan heeft het buurthuis de bestemming Maatschappelijk. Op grond van deze bestemming zijn maatschappelijke voorzieningen in milieucategorie 1 en 2 toegestaan. Maatschappelijke voorzieningen horen thuis in een woongebied en zijn noodzakelijk voor het functioneren van het woongebied. Daarom worden maatschappelijke voorzieningen in (milieu)categorieën 1 en 2 aanvaardbaar geacht, ook op kortere afstand van woningen dan de richtafstand van 30 meter die in principe in een rustige woonwijk voor milieucategorie 2 wordt gehanteerd.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied ligt binnen de invloedssfeer van verkeerswegen maar niet binnen die van spoorlijn of industrieterrein. Derhalve is alleen het verkeerslawaai onderzocht. Daarnaast moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook inzicht te worden gegeven in de akoestische indirecte gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventuele verkeersaantrekkende werking.
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:
De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.
Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 63 dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.
Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai
De relevante wegen zijn Hopweg, Spreeuwenweg, Mussenweg, Talingweg, Oude Beekbergerweg en Valkenweg. Op al deze wegen geldt een wettelijke snelheid van ten hoogste 30 kilometer per uur, zodat de wegen geen geluidzone hebben. Op grond van de Wgh bestaat daardoor geen verplichting om akoestisch onderzoek uit te voeren.
In de rapportage d.d. 16 juli 2013, opgesteld door adviesbureau Tauw, dat is opgenomen in bijlage 2 van de Bijlagen bij de toelichting, is in het kader van een goede ruimtelijke ordening de geluidsbelasting berekend en beschouwd. Uit deze onderzoeksrapportage blijkt het volgende. De geluidsbelasting als gevolg van de individuele wegen ter plaatse van de nieuwe woningen is maximaal 54 dB, maar is ruim lager dan de maximale grenswaarde van 63 dB. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat er nog steeds sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat ten aanzien van deze wegen. De gecumuleerde geluidsbelasting bedraagt meer dan 53 dB op de gevels van de nieuwe woningen aan de Talingweg en de nieuwe woningen aan de Oude Beekbergerweg. Om het binnenniveau van 33 dB conform het Bouwbesluit te waarborgen dient rekening te worden gehouden met aanvullende maatregelen ten aanzien van de gevelweringseis van 20 dB uit het Bouwbesluit.
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Niet in betekenende mate bijdragen
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is 'niet in betekenende mate' als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.
Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.
Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit
Het bestemmingsplan maakt de bouw van 126 woningen mogelijk. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Hierdoor is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) te worden gehanteerd. Daarnaast wordt gewerkt aan nieuwe regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Besluit transportroutes externe veiligheid) die het uitvloeisel worden van het Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.
Nota milieu-veiligheid Apeldoorn
In november 2011 is de Nota milieu-veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.
Onderzoeksresultaten
In het plangebied en de omgeving daarvan bevinden zich geen risicobronnen die enige belemmering kunnen vormen voor de geprojecteerde woningen.
De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).
De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.
Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.
Onderzoeksresultaten
Zoals in paragraaf 4.1 al is beschreven worden de bovengrondse hoogspanningskabels in Zuid ondergronds gebracht. Voor ondergrondse hoogspanningsleidingen gelden geen richtlijnen of wettelijke grenswaarden. Desalniettemin worden de hoogspanningskabels op een zodanige manier ondergronds gebracht dat de 0,4 µT-magneetveldzone niet over de bestaande en de nieuwe woningen ligt. Tussen het ondergrondse hoogspanningstraject en de milieugevoelige objecten in het plangebied is dus sprake van afdoende ruimtelijke scheiding.
Het plangebied ligt niet in de veiligheidscontour van een zendmast.
Algemeen
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.
Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Onderzoeksresultaten
Het bestemmingsplan maakt een activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r., te weten de aanleg van een stedelijk ontwikkelingsproject. Het gaat hier om de bouw van 126 woningen nadat op dezelfde locatie een gelijk aantal woningen is gesloopt. Het aantal van 126 woningen ligt ver beneden de drempelwaarde van 2.000 woningen die in het Besluit m.e.r. is opgenomen.
Uit paragraaf 5.4 van deze toelichting volgt dat het plangebied niet ligt in of nabij een gebied dat beschermd wordt vanuit de natuurwaarden. Het plan ligt daarnaast zodanig ver verwijderd van de Ecologische Hoofdstructuur, een Vogel- of Habitatrichtlijngebied en overig beschermd natuurgebied dat van externe werking geen sprake kan zijn. Het plangebied behoort niet tot een waterwinlocatie, waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied en er is geen sprake van een landschappelijk waardevol gebied.
In de subparagrafen 5.2.2 t/m 5.2.7 zijn de verschillende milieueffecten beschouwd, zoals geluid en luchtkwaliteit. Hieruit blijkt dat er door de ontwikkeling geen sprake zal zijn van nadelige milieugevolgen.
Conclusie
Zoals beschreven in de voorafgaande alinea's kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Het is daarom niet noodzakelijk een m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
Het plangebied ligt in bestaand stedelijk gebied. Er komt in het gebied geen oppervlaktewater voor en het grondwater staat relatief diep. Het belangrijkste speerpunt voor de waterhuishouding is het anders omgaan met de afvoer van het hemelwater van verhardingen. Het hemelwater wordt ter plaatse geïnfiltreerd in de bodem en niet meer afgevoerd via de gemengde riolering. Het plangebied bevindt zich niet binnen een Keurzone en ook niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in het streekplan heeft aangegeven. In opdracht van de ontwikkelaar van de locatie heeft Tauw b.v. onderzoek naar de huidige en toekomstige waterhuishouding uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek, gedateerd 31 oktober 2013, is opgenomen in bijlage 3 van de Bijlagen bij de toelichting.
Het grondwaterpeil in het plangebied ligt tussen 2 en 3 meter onder maaiveld; gedetailleerde en langjarige grondwaterstandsmetingen uit peilbuizen zijn voor de locatie niet beschikbaar. Het gebied ligt ten westen van het Apeldoorns Kanaal en daarmee in de grondwaterfluctuatiezone die in het streekplan is vastgelegd. Door de relatief diepe grondwaterstanden ter plaatse heeft dit geen consequenties voor de geplande ontwikkeling. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend.
In het plangebied komen geen natuurlijk oppervlaktewater en geen waterafhankelijke landnatuur voor. Door de nieuwe ontwikkelingen in dit plangebied ontstaat ook geen extra oppervlaktewater. Daardoor zal de nieuwe ontwikkeling ook geen nadelige gevolgen hebben voor het oppervlaktewatersysteem of de waterafhankelijke natuur.
In en rondom het plangebied ligt in de huidige situatie een rioolstelsel van het gemengde type. Dit betekent dat het afvalwater en het hemelwater via één rioolsysteem worden ingezameld en afgevoerd naar de rioolwaterzuivering. In de nieuwe situatie wordt het hemelwater van de nieuwe woningen en de openbare ruimte in het plangebied niet afgevoerd via de afvalwaterriolering maar wordt het via infiltratievoorzieningen met voldoende berging teruggebracht in de bodem. De bergingseis bedraagt 20 mm per vierkante meter verhard oppervlak. Uit de metingen die door Tauw zijn uitgevoerd blijkt dat de doorlatendheid van de ondergrond voldoende groot is voor de infiltratie van regenwater.
De locatie en het type infiltratievoorziening zullen in de ontwerpfase verder worden uitgewerkt. Gezien de hoogte van de grondwaterstanden kan gekozen worden voor zowel bovengrondse als ondergrondse voorzieningen. De wegen waarin de ondergrondse hoogspanningskabels worden gelegd, krijgen een waterpasserende verharding en zijn op deze wijze afgekoppeld van de afvalwaterriolering.
Bij de infiltratie van hemelwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het hemelwater afgevoerde vervuilende stoffen. Door het toepassen van onder andere niet uitlogende bouwmaterialen en blad- en zandvangers wordt voorkomen dat het te infiltreren hemelwater het grond- en/of oppervlaktewater verontreinigt.
De nieuwe woningen moeten worden voorzien van gescheiden afvoeren voor afval- en hemelwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De afvalwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor deze afvalwaterafvoer. De afkoppeling van hemelwater heeft een positief effect door een geringere belasting van het bestaande stelsel.
De afvalwaterriolering van de woningen die liggen aan de straten waarin de ondergrondse hoogspanningskabels worden gelegd, wordt aan de achterzijde van de woning aangesloten op de gemeentelijke afvalwaterriolering.
Met de beoogde ontwikkelingen wordt geen extra verhard oppervlak aangesloten op de riolering. Ook worden minder dan 10 extra woningen toegevoegd (er worden immers evenveel woningen gesloopt als nieuw gebouwd). In het plangbied komen geen keurzones van watergangen voor. Het plan ligt niet in een zoekgebied voor waterberging. De nieuwe ontwikkelingen in het plan betreffen geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies.
Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het Waterschap Veluwe. Wel is aan het waterschap een melding van de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan gezonden. Het waterschap heeft daarin geen aanleiding gezien om op het bestemmingsplan te reageren.
Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet, de Boswet en de provinciale richtlijn voor Bos- en natuurcompensatie.
Soortbescherming
Op grond van de Flora- en faunawet is iedere handeling verboden die schade kan toebrengen aan de op grond van de wet beschermde planten en dieren en/of hun leefgebied. De wet kent een algemene zorgplicht, omvat daarnaast een reeks van verbodsbepalingen en heeft een groot aantal soorten (verdeeld over verschillende categorieën) als beschermd aangewezen. Voor álle activiteiten met een mogelijk effect op beschermde dier- en plantensoorten is toetsing aan de Flora- en faunawet (verder: Ffw) noodzakelijk.
De zorgplicht houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten en hun leefomgeving. Het gevolg is onder andere dat iedereen die redelijkerwijs weet of kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor beschermde dier- of plantensoorten worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten, dan wel naar redelijkheid alle maatregelen te nemen om die gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
Om de instandhouding van de wettelijk beschermde soorten te waarborgen, moeten negatieve effecten op de instandhouding van soorten voorkomen worden. Een aantal voor planten en dieren schadelijke handelingen is op grond van de Flora- en faunawet verboden. Hiervoor zijn van belang de artikelen 8 t/m 12 Ffw waarin onder andere de vernieling en beschadiging van beschermde planten en het doden, verwonden, vangen, verontrusten en verstoren van diersoorten en hun verblijfplaatsen is verboden.
Op grond van artikel 75 Ffw kunnen ontheffingen van de verboden worden verleend en op grond van de ex artikel 75 vastgestelde AMvB (het Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet) gelden enkele vrijstellingen van het verbod. Welke voorwaarden verbonden zijn aan de ontheffing of vrijstelling hangt af van de dier- of plantensoorten die voorkomen. Hierbij wordt volgens de wettelijke kaders onderscheid gemaakt in drie categorieën, waarin soorten zijn ingedeeld op basis van zeldzaamheid en kwetsbaarheid.
Vogelsoorten zijn niet opgenomen in de hierboven genoemde categorieën. Van een (beperkt) aantal vogels zijn de rust- en verblijfplaatsen jaarrond beschermd. Voor de overige vogelsoorten geldt dat verstoring van broedende exemplaren is verboden maar dat buiten het broedseizoen de nestplaatsen, zonder ontheffing, mogen worden verstoord. Daarbij geldt geen standaardperiode voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum. De meeste vogels broeden tussen medio maart en medio juli.
Voor de verstoring van (jaarrond beschermde) vogels die zijn genoemd in de Vogelrichtlijn en hun nesten kan alleen ontheffing worden verleend als is voldaan aan de volgende criteria:
Gebiedsbescherming
Gebiedsbescherming wordt gewaarborgd door de Natuurbeschermingswet 1998. De Nb-wet beschermt Natura 2000-gebieden en Beschermde natuurmonumenten. Voor activiteiten met een mogelijk effect op deze gebieden is toetsing aan de Nb-wet noodzakelijk. De planologische bescherming van gebieden die zijn aangemerkt als Ecologische Hoofdstructuur is via de Wet ruimtelijke ordening geborgd. Bescherming van bos is aan de orde als de bestemming van bestaand bos wordt gewijzigd.
Gebiedsbescherming
Het ontwikkelingsgebied ligt niet binnen de grenzen van een Natura 2000-gebied. Er is daarom geen sprake van directe effecten. De afstand van het ontwikkelingsgebied tot het meest nabije Natura 2000-gebied Veluwe bedraagt ongeveer 2,5 kilometer; tot het dichtstbijzijnde deel van de Ecologische Hoofdstructuur bedraagt de afstand ongeveer één kilometer. Gezien die afstanden en het lokale karakter van de geplande ontwikkeling worden derhalve ook geen externe effecten op Natura 2000-gebieden en Ecologische Hoofdstructuur verwacht. In het ontwikkelingsgebied is geen bos aanwezig. Ook worden geen bosjes van minimaal 10 are of 20 bomen in rijbeplanting gekapt.
Geconcludeerd kan worden dat gebiedsbescherming niet aan de orde is en dat er ook geen herplantplicht voor bos of bomen geldt.
Soortbescherming - toetsing Flora- en faunawet
In opdracht van de initiatiefneemster van de ontwikkeling heeft Tauw b.v. een natuurtoets uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek, 'Natuurtoets Vogelkwartier te Apeldoorn' d.d. 18 april 2013, is opgenomen in bijlage 4 van de Bijlagen bij de toelichting. Getoetst is of er in of in de nabijheid van het ontwikkelingsgebied relevante beschermde soorten voorkomen en of deze soorten door de beoogde ingrepen worden geschaad. Uit dit onderzoek blijkt het volgende.
In het ontwikkelingsgebied zijn geen beschermde planten en ook geen geschikte groeiplaatsen voor beschermde planten aangetroffen. Gezien het lokale karakter van de ingreep worden effecten op beschermde plantensoorten daarom uitgesloten. Uit de natuurtoets is verder gebleken dat het mogelijk is dat de steenmarter, huismus en gierzwaluw verblijfplaatsen in de te slopen bebouwing hebben en dat de gebouwen door verschillende soorten gebouwbewonende vleermuissoorten als vaste verblijfplaats worden gebruikt. Omdat niet kan worden uitgesloten dat het slopen van bebouwing leidt tot verstoring van deze diersoorten en hun nest-, verblijf- en rustplaatsen dient nader onderzoek gedaan te worden naar steenmarter, huismus, gierzwaluw en gebouwbewonende vleermuizen.
Het nader onderzoek naar het voorkomen van vleermuizen, steenmarter, huismus en/of gierzwaluw is eveneens door Tauw b.v. uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek, 'Ecologische inventarisatie Vogelkwartier te Apeldoorn' d.d. 11 december 2013, is opgenomen in bijlage 5 van de Bijlagen bij de toelichting.
Het doel van het aanvullend natuuronderzoek is om aan te tonen of en op welke manier het ontwikkelingsgebied van belang is voor vleermuizen, steenmarter, huismus en/of gierzwaluw. Het onderzoek richt zich op het vaststellen van verblijfplaatsen van deze soorten en van vliegroutes en foerageergebieden van vleermuizen. Indien het ontwikkelingsgebied inderdaad een belangrijke functie vervult voor één of meerdere beschermde soorten, wordt een afweging gemaakt of de beoogde ontwikkelingen de staat van instandhouding van de soort(en) beïnvloedt. De Flora- en faunawet beschermt niet alleen de instandhouding van soorten, maar ook individuen. Wanneer een ontwikkeling de instandhouding van de soort niet schaadt, maar één of enkele individuen wel, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen tijdens de planfase of tijdens de sloop van de verblijfplaats(en). De benodigde mitigerende maatregelen dienen te worden opgenomen in een (nader uit te werken) mitigatieplan. Op grond van de huidige jurisprudentie zijn mitigerende maatregelen die maatregelen die gericht zijn op het geheel en vooraf voorkomen van effecten (en dus voorkomen dat overtreding van de verbodsbepalingen plaatsvindt).
Uit het onderzoek blijkt dat in het ontwikkelingsgebied geen steenmarter en gierzwaluw voorkomen. Negatieve effecten op het leefgebied van deze diersoorten door de herontwikkeling van het onderhavige gebied zijn dus uitgesloten en de staat van instandhouding van deze soorten wordt niet beïnvloed. In en nabij het ontwikkelingsgebied zijn de gewone dwergvleermuis en de huismus aangetroffen. Verondersteld wordt dat zich in het ontwikkelingsgebied één paarverblijf van de gewone dwergvleermuis bevindt. Negatieve effecten hierop door de geplande werkzaamheden vallen niet uit te sluiten. De gebouwen en het groen in het plangebied vormen een essentieel onderdeel van het leefgebied van huismussen, in de vorm van circa 100 (vaste) verblijfplaatsen (nesten). Negatieve effecten op het leefgebied van huismussen door de herontwikkeling van het gebied zijn niet uitgesloten. De aanwezige duurzame (deel)populatie komt door de geplande werkzaamheden in het geding.
Om een overtreding van de Flora- en faunawet te voorkomen, moeten mitigerende maatregelen worden getroffen. De sloopwerkzaamheden kunnen pas worden uitgevoerd nadat het bevoegd gezag een ontheffing van de Flora- en faunawet heeft verleend. Mits een wettelijk belang kan worden aangetoond en de mitigerende en compenserende maatregelen als voldoende worden beschouwd kan de ontheffing worden verleend. Het reeds opgestelde mitigatieplan vormt de basis voor de ontheffingsaanvraag. Voor het aantonen van dit aspect van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is het voldoende als op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan aannemelijk is dat de benodigde ontheffing van de Flora- en faunawet wordt verleend. Uit toetsing van het mitigatieplan blijkt dat het mogelijk is om afdoende maatregelen te treffen. Het is derhalve aannemelijk dat het bevoegd gezag de benodigde ontheffing van de Flora- en faunawet zal verlenen.
Zoals in paragraaf 2.5.8 al is uiteengezet hebben burgemeester en wethouders op 6 februari 2014 de Archeologische beleidskaart 2014 vastgesteld. Op dat moment waren het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan, met daarin verwerkt het beleid voor archeologie van de Nota I-cultuur, en het archeologische onderzoek voor deze locatie al zo ver gevorderd dat het oude archeologiebeleid van de Nota I-cultuur en de Archeologische beleidskaart 2006 als basis is gehandhaafd.
![]() |
![]() |
Afbeelding 14: uitsnede uit archeologische beleidskaart, het blauwe kader geeft de ligging van het ontwikkelingsgebied aan
Op de gemeentelijke archeologische beleidskaart 2006 is voor het hele grondgebied van de gemeente Apeldoorn aangegeven hoe groot de kans op het aantreffen van archeologische resten is: hoog, middelhoog of laag. In de gebieden met een hoge trefkans of verwachtingswaarde is bij bodemingrepen groter dan 50 m2 en dieper dan 50 cm onder maaiveld archeologisch bureauonderzoek verplicht. In de gebieden met een middelhoge trefkans of verwachtingswaarde is bij bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 50 cm onder maaiveld archeologisch bureauonderzoek verplicht. Afhankelijk van de resultaten van het bureauonderzoek kan een veldonderzoek verplicht worden gesteld. In gebieden met een lage verwachtingswaarde geldt dat bij bodemingrepen groter dan 1.000 m2 en dieper dan 50 cm onder maaiveld archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
Het plangebied ligt in een gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde. In het plangebied zijn geen archeologische vondstmeldingen, waarnemingen of monumenten bekend. Bij de sloop van het 50 kV-openluchtstation, op korte afstand ten noordoosten van het plangebied, is een opgraving uitgevoerd waarbij een prehistorische nederzetting uit de Late Bronstijd is aangetroffen. De kans is zeer groot dat sporen van deze nederzetting zich ook onder het huidige plangebied bevinden. Daarnaast gelden ook voor andere perioden een middelhoge tot hoge archeologische verwachtingswaarde. Gezien de omvang van de bodemingreep is het noodzakelijk archeologisch onderzoek uit te voeren.
Archeologisch onderzoek ontwikkelingsgebied
Door Synthegra is archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek uitgevoerd ter plaatse van het ontwikkelingsgebied, gedateerd 23-07-2013, dat is opgenomen in bijlage 6 van de Bijlagen bij de toelichting. Uit dit onderzoek blijkt dat een eventuele vindplaats met sporen nog intact in de bodem aanwezig kan zijn. De hoge archeologische verwachting blijft daarom bestaan. De kans op het aantreffen van vindplaatsen die vooral uit vondststrooiingen bestaan, zoals kampementen van jagers/verzamelaars, wordt laag geacht.
Dit betekent dat voor de geplande ontwikkeling een nader archeologisch onderzoek nodig is. In eerste instantie zal met een proefsleuvenonderzoek in kaart moeten worden gebracht of er in het ontwikkelingsgebied een archeologische vindplaats aanwezig is en zo ja, waar. De wijze waarop dit onderzoek uitgevoerd moet worden dient in een Programma van Eisen te worden verwoord. Als er vervolgens een behoudenswaardige vindplaats wordt aangetroffen dient deze te worden behouden, hetzij ter plaatse, door bijvoorbeeld planaanpassing, hetzij elders, door het opgraven en veiligstellen van de informatie van de vindplaats.
Het proefsleuvenonderzoek kan pas na sloop van de huidige bebouwing worden uitgevoerd. Belangrijk is dat bij de sloop archeologiesparend gewerkt wordt. Deze werkzaamheden zullen worden gemonitord en als blijkt dat dat nodig is, zal bij de sloop archeologische begeleiding plaats moeten vinden. Aangezien de sloopwerkzaamheden in het ontwikkelingsgebied pas kunnen plaatsvinden nadat het bestemmingsplan is vastgesteld bestaat de hoge archeologische verwachtingswaarde nog op het moment van vaststelling.
Plangebied buiten het ontwikkelingsgebied
Er is archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek uitgevoerd voor het hele tracé waar de hoogspanningslijnen ondergronds gebracht worden, waaronder in de delen van de Talingweg en de Oude Beekbergerweg die in het plangebied van dit bestemmingsplan liggen. Bij dit onderzoek zijn geen archeologische waarden aangetroffen. Gebleken is dat er geen vervolgonderzoek nodig is. De hoge archeologische verwachtingswaarde bestaat hier derhalve niet meer.
In het resterende deel van het plangebied, buiten het ontwikkelingsgebied en buiten de weggedeelten waar de hoogspanningslijnen ondergronds gebracht worden, zijn geen bodemverstorende activiteiten gepland waarvoor in het kader van dit bestemmingsplan archeologisch onderzoek zou moeten worden uitgevoerd. De hoge archeologische verwachtingswaarde blijft hier bestaan.
Conclusie en gevolgen voor het bestemmingsplan
In een groot deel van het plangebied van dit bestemmingsplan blijft de archeologische verwachtingswaarde bestaan. Daarom is voor dat deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoog' opgenomen. Deze dubbelbestemming was overigens ook al opgenomen in het nu nog geldende bestemmingsplan Stadsdeel Zuid-Midden.
Op de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaart 2006 is voor het hele grondgebied van de gemeente Apeldoorn aangegeven wat de cultuurhistorische attentiewaarde is: hoog, middelhoog of laag. Het plangebied ligt in een gebied met een lage cultuurhistorische attentiewaarde. In gebieden met een lage cultuurhistorische attentiewaarde wordt aanbevolen om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en te versterken.
Afbeelding 15: uitsnede uit cultuurhistorische beleidskaart
In het stedenbouwkundig plan is gekozen voor een opzet met kwaliteit in de vorm van diepere woningen, parkeren zoveel mogelijk op binnenterreinen in plaats van langs de openbare weg en het aan openbare ruimte laten grenzen van speeltuin en buurthuis, in plaats van weggestopt achter woningblokken. Deze opzet is grotendeels gebaseerd op wensen die de bewoners hebben ingebracht en De Goede Woning heeft overgenomen. Daardoor is het niet mogelijk gebleken om de opvallende kruisvormige verkaveling aan Oude Beekbergerweg en Mussenweg te behouden.
![]() |
Bestaande situatie met opvallende kruisvormige verkaveling |
![]() |
Nieuwe situatie |
Afbeelding 16: vergelijking bestaande en nieuwe situaties
De ontwikkeling van deze locatie vindt plaats op initiatief van woningcorporatie De Goede Woning en op haar eigen grond. De uitvoering komt voor rekening en risico van deze initiatiefneemster. De gemeente heeft met initiatiefneemster twee anterieure overeenkomsten gesloten die betrekking heeft op de sloop en nieuwbouw van 126 woningen, het verhaal van gemeentelijke kosten, de door initiatiefneemster te betalen bovenwijkse kosten en de kosten voor de aanleg van openbare voorzieningen. Ook is in deze anterieure overeenkomsten bepaald dat initiatiefneemster de eventuele kosten van tegemoetkoming in planschade aan de gemeente zal vergoeden. Hierdoor is het kostenverhaal van de grondexploitatie verzekerd en hoeft er geen exploitatieplan vastgesteld te worden.
Initiatiefneemster De Goede Woning heeft een exploitatieopzet overgelegd waaruit blijkt dat zij de kosten die voor haar met dit project gemoeid zijn, kan dragen. De Goede Woning heeft een risicoanalyse planschade laten uitvoeren. Daaruit blijkt dat het eventueel als tegemoetkoming in planschade uit te keren bedrag beperkt is. Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is.
De uitgangspunten voor de grondexploitatie zijn:
Samenvatting grondexploitatie (bedragen x 1.000.000):
Begrotingspost |
Bedragen in € x 1.000.000 |
Kosten
- grondkosten - bouwkosten - bijkomende kosten - BTW |
4,2 12,7 3,3 3,5 |
Totaal kosten | 23,7 |
Dekking
- bedrijfswaarde sociale-huurwoningen - marktwaarde vrije-sector-huurwoningen - opbrengst koop |
11,3 1,5 0 |
Saldo: verlies, onrendabele investering waarvan: - verlies genomen in jaarrekening 2012 - verlies te nemen in jaarrekening 2013 |
-10,9 -9,3 -1,6 |
De gelden die benodigd zijn om de kosten van de realisatie te financieren heeft De Goede Woning opgenomen in haar MeerJarenBegroting 2014-2018, die voldoet aan de voorschriften van het Centraal Fonds Volkshuisvesting en het Waarborgfonds Sociale Woningbouw. In deze begroting is rekening gehouden met de huidige wet- en regelgeving, waaronder de verhuurdersheffing.
Voorwaarde voor de bouw van de nieuwe woningen is dat de hoogspanningslijnen die nu nog door het plangebied lopen, ondergronds zijn gebracht. Het bedrag dat nodig is voor het ondergronds brengen van de hoogspanningslijnen vanaf het 150 kV-onderstation aan de Talingweg tot de Zwaansprengweg is al in een eerder stadium bijeengebracht. Het nu nog geldende bestemmingsplan Stadsdeel Zuid-Midden maakt het ondergronds brengen van de hoogspanningslijnen in het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan al mogelijk, zodat het vaststellen van dit bestemmingsplan daarvoor geen voorwaarde is. Feitelijk maken de kosten voor het ondergronds brengen dan ook geen onderdeel uit van de exploitatie van dit bestemmingsplan.
Voor het ondergronds brengen van de hoogspanningslijnen vanaf het 150 kV-onderstation aan de Talingweg tot de Zwaansprengweg is een bedrag van € 10,65 mln beschikbaar. Hiervoor levert initatiefneemster een bijdrage van € 2,5 mln en de provincie Gelderland een bijdrage van € 1,5 mln. De gemeente heeft een bedrag van € 6.65 mln beschikbaar gesteld.
Omdat de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt slechts een beperkte invloed op de omgeving heeft, heeft de gemeente conform de bepalingen van de Inspraakverordening geen gelegenheid geboden om een inspraakreactie op het bestemmingsplan in te dienen.
In hoofdstuk 4 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 5 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die uitvoering van de invulling daadwerkelijk mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 6.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 6.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 6.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.
Bestemmingsplan Spreeuwenweg en omgeving is een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan, waarin de toekomstige situatie uitgangspunt is voor de wijze van bestemmen. Een van de strategieën die de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' formuleert om ruimte te bieden voor een grotere verscheidenheid aan initiatieven ‘van onderop’, is de mogelijkheid om bestemmingsplannen flexibeler in te richten. Bijvoorbeeld door meer verschillende gebruiksmogelijkheden toe te laten, de bebouwingsmogelijkheden minder gedetailleerd vast te leggen of door te werken met meer flexibiliteitsbepalingen. Daarbij moet vooral de omgevingskwaliteit centraal staan. Aan de hand van de concrete omstandigheden en doelstellingen moet bezien worden welke flexibiliteit gewenst is.
In dit geval gaat het om een ontwikkeling die al zeer concreet bekend is: de sloop en nieuwbouw van 126 woningen. Er is al bekend dat een groot deel van de bewoners van de te slopen woningen in een nieuwe woning in het zelfde gebied terug wil keren. Zij en ook de omwonenden willen graag weten hoe de nieuwe situatie er uit zal zien en welke ontwikkelingen zij in de toekomst nog kunnen verwachten. Daarom bestaat hier alle aanleiding om het stedenbouwkundig plan vrij gedetailleerd te bestemmen.
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.
Bedrijf
De bestemming Bedrijf is gegeven aan het 150 kV-onderstation. Naast bedrijven van milieucategorie 1, die altijd zijn toegestaan waar deze bestemming voorkomt, mogen gronden en opstallen worden gebruikt voor een elektriciteitsdistributiebedrijf met transformatorvermogen kleiner dan 100 megavoltampère (SBI-code 35C2). Dit is vergelijkbaar met de regeling die in bestemmingsplan Stadsdeel Zuid-Midden voor dit terrein was opgenomen; net als in dat bestemmingsplan is ook nu de aanduiding 'nutsbedrijf' aan het bestemmingsvlak toegevoegd. In de regels is voor de bedrijfsactiviteiten van categorie 1 die zijn toegelaten, verwezen naar de Lijst van toegelaten bedrijfstypen die als bijlage bij de regels is opgenomen. In paragraaf 5.2.3 is de milieuzoneringssystematiek verder besproken.
Ten opzichte van de basislijst van de VNG is de hier gehanteerde Lijst van toegelaten bedrijfstypen nader ingeperkt. Dit is gebeurd vanwege milieuhygiënische en planologische redenen. Ten eerste zijn er bedrijfstypen die wel op de basislijst van de VNG voorkomen maar die om planologische redenen niet een bedrijfsbestemming krijgen. Het gaat hier om detailhandels- en horecabedrijven (met uitzondering van cateringbedrijven die wel in de bestemming Bedrijf thuishoren), maatschappelijke dienstverlening en bepaalde sport- en recreatieactiviteiten. Omdat deze bedrijfstypen een heel andere uitstraling op de omgeving hebben dan gewone bedrijven worden hiervoor specifieke bestemmingen gebruikt, zoals Detailhandel, Horeca en Maatschappelijk. Ze zijn daarom niet in de Lijst van toegestane bedrijfstypen opgenomen. Ten tweede zijn er ook bedrijven die in deze buurt niet passen omdat er geen ruimte voor is of omdat de buurt zich er niet voor leent. Het gaat dan om land- en tuinbouw, zeevaart, binnenvaart, visserij, luchtvaart en delfstoffenwinning. Tot slot wordt om milieuhygiënische redenen de opslag van gevaarlijke stoffen hier niet wenselijk geacht en daarom uitgesloten. Ook geluidzoneringsplichtige bedrijven als genoemd in Bijlage 1 onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht en risicovolle inrichtingen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichten zijn uitgesloten, omdat zij niet passen in een woonwijk.
Door middel van het bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels kunnen ook bedrijven die niet voorkomen op de Lijst en bedrijven uit een hogere categorie dan bij recht is toegestaan worden toegelaten, mits ze naar aard en invloed op hun omgeving vergelijkbaar zijn met de bij recht toegestane bedrijven. Bij de toetsing kan worden bezien of de benodigde hinderbeperkende maatregelen mogelijk zijn (bijvoorbeeld in de vorm van nieuwe technieken). Criterium voor het afwijken is in dit geval dat de hinder die resulteert na het nemen van maatregelen niet groter is dan van de ter plekke wel bij recht toegelaten bedrijven zou kunnen worden verwacht.
Groen
Speeltuin De Zoemer met het aangrenzende groen heeft de bestemming Groen gekregen. Hier zijn groenvoorzieningen, paden, hondenuitlaatplaatsen, nuts- en speelvoorzieningen toegestaan. De bouwhoogte van speel- en klimtoestellen mag bij recht niet meer dan 4 meter bedragen. Het bevoegd gezag kan onder voorwaarden bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor speel- en klimtoestellen tot een hoogte van 6 meter. In de speeltuin staat een gebouwtje voor beheer en onderhoud van de speeltuin. Zo'n gebouwtje staat er ook in de toekomstige situatie. Om het in de toekomst desgewenst op een andere plek neer te kunnen zetten is geen bouwvlak voor het gebouwtje opgenomen, maar is in de regels bepaald dat in het bestemmingsvlak met de bestemming Groen één gebouw is toegelaten, uitsluitend ten dienste van beheer en onderhoud van de speeltuin en het groen.
Maatschappelijk
Buurthuis 't Vogelnest heeft de bestemming Maatschappelijk gekregen. Om de nodige flexibiliteit te kunnen bieden laat deze bestemming een ruim scala aan maatschappelijke voorzieningen toe. Welke voorzieningen dat zijn staat in de Lijst van toegelaten maatschappelijke voorzieningen die in de bijlagen bij de regels is opgenomen. Een bedrijfswoning is, conform de bestaande situatie, niet toegestaan. Het gaat hier om maatschappelijke voorzieningen die thuishoren in een woongebied en noodzakelijk zijn voor het functioneren van het woongebied, zoals een buurthuis, dagverblijf en (para)medische praktijken. Daarom worden maatschappelijke voorzieningen in (milieu)categorieën 1 en 2 aanvaardbaar geacht, ook op kortere afstand van woningen dan de richtafstand van 30 meter die in principe voor milieucategorie 2 wordt gehanteerd.
Verkeer - Verblijfsgebied
De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is gegeven aan de gebieden die een verblijfsfunctie hebben: wegen, voet- en fietspaden, bermen en parkeervoorzieningen. Ook het niet-structurerende groen is in deze bestemming ondergebracht.
Wonen
De woningen in het plangebied hebben de bestemming Wonen. Bij recht is het gebruik van iedere woning voor begeleid wonen toegestaan. Begeleid wonen is in artikel 1 gedefinieerd als "vormen van wonen waarbij de begeleiding door externen plaatsvindt, zodat zelfstandig wonen mogelijk wordt of blijft, met dien verstande dat de externen niet voortdurend of nagenoeg voortdurend aanwezig zijn en in de woning geen afzonderlijke ruimte voor de begeleiding aanwezig is." Voor de woningen is op de plankaart een bouwvlak opgenomen. In de meeste gevallen heeft dit bouwvlak de vorm van een bouwstrook voor meerdere woningen. De bouwvlakken zijn zo getekend dat er aan de achterzijde van de woningen en aan zijkanten van ieder bouwvlak (bij de eindwoningen van de rijtjes) uitbreidingsruimte is. Ook het bouwvlak voor het appartementengebouw heeft een kleine uitbreidingsruimte. Door middel van bouwaanduidingen is onderscheid gemaakt tussen de verschillende bouwwijzen van de woningen: vrijstaand, aaneengebouwd en gestapeld.
Bij de vrijstaande en de aaneengebouwde woningen heeft het perceelsgedeelte voor de voorgevel (en bij hoekpercelen naast de zijgevel en het verlengde daarvan) de aanduiding 'tuin'; het perceelsgedeelte achter de achtergevel heeft de aanduiding 'erf'. De zijtuin van het perceel Talingweg 92B heeft ook de aanduiding 'erf' gekregen omdat daar een (te handhaven) bijgebouw staat. Deze aanduidingen zijn van belang voor de situering van bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen. In de regels is namelijk bepaald dat deze bouwwerken niet alleen binnen het bouwvlak maar ook ter plaatse van de aanduiding erf mogen worden gebouwd. Daarbij is nog specifiek bepaald dat deze erfbebouwing ten minste 3 meter achter de voorgevel (of het verlengde daarvan) moet worden gesitueerd.
De maximaal toegelaten oppervlakte aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen is gerelateerd aan de oppervlakte van de kavel. Is de kavel kleiner dan 500 m2 dan is ten hoogste 50 m2 aan bijgebouwen, aanbouwen, uitbouwen en overkappingen toegestaan, bij kavels tussen 500 en 750 m2 is die oppervlakte maximaal 65 m2 en is de kavel groter dan 750 m2 dan is ten hoogste 85 m2 aan erfbebouwing toegestaan. Daarbij geldt wel steeds de voorwaarde dat niet meer dan 60% van de kavel wordt bebouwd.
Bij recht is het gebruik van een deel van woningen en bijgebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden. Detailhandel is alleen toegestaan in de vorm van verkoop via Internet. Bedoeling is dat in de woning (en eventueel een bijgebouw) alleen een webshop is toegestaan zonder dat de omgeving wordt belast door een toeloop van klanten. Daarom is bepaald dat het uitstallen van goederen en het ter plaatse afhalen van goederen door klanten niet is toegestaan.
Grond met de bestemming Wonen mag ook worden gebruikt als verblijfsgebied. Daarmee is het mogelijk om in een bouwvlak tussen de woningblokken paden aan te leggen waarmee te voet en met de fiets de achterliggende parkeerhoven en de achterzijden van de percelen bereikt kunnen worden. Ook kunnen met deze regeling parkeerplaatsen aan de zijkanten van het appartementengebouw worden.
Leiding - Hoogspanning
In het plangebied worden de bovengrondse 150 kV-leidingen ondergronds gebracht. Het ondergrondse tracé van deze leidingen heeft de dubbelbestemming Leiding - Hoogspanning gekregen. Hier mogen alleen bouwwerken ten dienste van de hoogspanningsverbinding worden gebouwd. Andere gebouwen zijn, mits passend binnen de andere bestemming, uitsluitend toegestaan door middel van het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels. Afwijken is alleen mogelijk wanneer vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen. Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden geldt een omgevingsvergunningvereiste. Het gaat daarbij om werkzaamheden die (de werking van) de hoogspanningsleidingen kunnen aantasten, zoals graaf- en grondwerkzaamheden. Eén van de voorwaarden voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor dit type werkzaamheden is dat vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen.
De bestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding die in bestemmingsplan Stadsdeel Zuid-Midden voor de bovengrondse hoogspanningsleidingen was opgenomen, is voor dit plangebied wegbestemd.
Waarde - Archeologie hoog
Zoals in paragraaf 5.5 in detail is beschreven bestaat voor het grootste deel van het plangebied de hoge archeologische verwachtingswaarde die het gebied op de archeologische beleidskaart heeft, op het moment van vaststellen van dit bestemmingsplan nog steeds. Dit geldt alleen niet voor de gedeelten van de Talingweg en de Oude Beekbergerweg waar de hoogspanningslijnen ondergronds gelegd worden. Voor het deel van het plangebied waar de hoge archeologische verwachtingswaarde nog steeds geldt, is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie hoog opgenomen. Deze dubbelbestemming was overigens ook al opgenomen in het nu nog geldende bestemmingsplan Stadsdeel Zuid-Midden.
In de regels behorend bij de dubbelbestemming Waarde - Archeologie hoog is bepaald dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk met een oppervlakte van meer dan 50 m2 tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend. Als uit dit rapport blijkt dat de archeologische waarden door het oprichten van het bouwwerk zullen worden verstoord kan het bevoegd gezag bepaalde voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden. Wanneer de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bijvoorbeeld uit het nog uit te voeren proefsleuvenonderzoek) bij de gemeente bekend is, is het niet nodig nieuw onderzoek uit te voeren. Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die mogelijke archeologische waarden in de bodem kunnen verstoren geldt in beide bestemmingen dat ze niet mogen worden uitgevoerd tenzij daarvoor een omgevingsvergunning is verleend.
Bouwregels
Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.
Bevoegd gezag
Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.
Evenementen
Kleine evenementen zoals buurtfeesten, straatbarbecues en dergelijke zijn zo kleinschalig en komen in zo lage frequentie voor dat deze worden geacht onder de gebruiksmogelijkheden van de geldende bestemming voor de openbare ruimte te vallen en zijn zonder planologische regeling mogelijk. Overigens is hierop wel de regeling voor evenementenvergunningen van de APV van toepassing, onder andere in verband met de veiligheid en openbare orde. Evenementen uit de tussencategorie, kleiner dan grootschalige evenementen die op echte evenemententerreinen worden gehouden maar groter dan de kleinschalige evenementen, worden niet in het bestemmingsplan geregeld. Daarvoor kan de (buitenplanse) afwijkingsbevoegdheid van artikel 2.12 lid 1 onder a onder 20 Wabo juncto artikel 4 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht benut worden: het gebruiken van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen met een maximum van drie per jaar en een duur van ten hoogste vijftien dagen per evenement, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder begrepen.
In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 11 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 11.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden en er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.
Lid 11.2 bevat de afdekbepaling. Hier is bepaald dat wanneer in het plan een maximale goothoogte is aangegeven, het gebouw vanaf de aangegeven goothoogte dient te worden afgedekt met een kap. Deze bepaling houdt in dat een -al dan niet gedeeltelijke- platte afdekking is toegestaan, mits dat platte dak niet hoger is dan de op dat punt geldende maximaal toegelaten bouwhoogte.
In artikel 12 staan de algemene gebruiksregels. In lid 12.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. Onderdeel g hiervan verdient bespreking. De archeologische beleidskaart geeft voor het gehele grondgebied van Apeldoorn aan hoe hoog de trefkans op archeologische resten per gebied is. Gebieden met een hoge trefkans hebben de dubbelbestemming Waarde - Archeologie hoog gekregen, gebieden waar die trefkans middelhoog is hebben de dubbelbestemming Waarde - Archeologie middelhoog gekregen. De overige gebieden, waar de trefkans op archeologische resten laag is, hebben geen dubbelbestemming gekregen. Daarvoor geldt onderdeel g van de Algemene gebruiksregels. Daarin is bepaald dat het verstoren van archeologische waarden in die gebieden door het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden over een oppervlakte van ten minste 1.000 m2 en dieper dan 0,50 meter onder maaiveld in strijd is met de bestemming, tenzij uit archeologisch onderzoek is gebleken dat die waarden niet onevenredig worden verstoord. Indien de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bij voorbeeld eerder uitgevoerd onderzoek) bij de gemeente bekend is, is het niet nodig nieuw archeologisch onderzoek uit te voeren. In lid 12.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Dit is noodzakelijk voor vormen van gebruik waarvoor het niet mogelijk en wenselijk is een omgevingsvergunning te verlenen en de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht derhalve niet van toepassing is.
In artikel 15 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 16 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.
Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.