Plan: | Einderweg 11 Uddel |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.bp1156-onh1 |
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen.
Naast de algemene bouwregels van artikel 9 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema.
Bebouwing | Maximale oppervlakte /inhoud | Maximale goothoogte | Maximale bouwhoogte | Bijzondere regels | |||
Vrijstaande woningen ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' | 700 m3 | de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' aangegeven waarde | de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' aangegeven waarde | - per bouwvlak is één hoofdgebouw toegestaan; - per hoofdgebouw is één woning toegestaan; - voor het bepalen van de inhoud worden aanbouwen, uitbouwen, inpandige garages en inpandige bergingen meegeteld - aan- en uitbouwen zijn tevens toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'erf' - voor het bepalen van de inhoud worden inpandige garages en bergingen meegeteld - tenminste één (buitenwerks) gevelvlak van het hoofdgebouw dient op de bouwgrens te worden gesitueerd die gelijk ligt met de bestemmingsgrens van de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied, waarbij geldt dat het betreffende gevelvlak minimaal 60% beslaat van de breedte danwel lengte van het hoofdgebouw. - voor het splitsen van de woning in twee wooneenheden geldt het in artikel 9 lid 9.3 bepaalde |
|||
Bijgebouwen en overkappingen | 75 m² per hoofdgebouw | 3 m | bijgebouwen: 5 m overkappingen: 3 m |
- tevens toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'erf' - voor het bepalen van de oppervlakte worden alle op het perceel aanwezige gebouwen, niet zijnde het hoofdgebouw, meegeteld - voor het bepalen van de oppervlakte worden bijgebouwen die worden gebruikt voor beroepsuitoefening aan huis dan wel voor niet-publieksgerichte bedrijfsactiviteiten aan huis meegeteld - in bijgebouwen is het aanbrengen van voorzieningen die noodzakelijk zijn voor de beroepsuitoefening aan huis dan wel voor de niet-publieksgerichte bedrijfsactiviteiten aan huis toegestaan |
|||
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen |
|||||||
- erf- en terreinafscheidingen | 2 m | - de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen ter plaatse van de aanduiding 'tuin' bedraagt ten hoogste 1 m (6.4.1) | |||||
- antenne-installaties | 15 m |
||||||
- zwembaden | 75 m² per hoofdgebouw |
0,50 m | |||||
- paardenbakken | 2 m | - per hoofdgebouw mag 1 paardenbak worden aangelegd, ten minste 5 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde hiervan - de afstand van een paardenbak tot (bedrijfs)woningen van derden bedraagt ten minste 50 meter |
|||||
- overig | 2 m | - uitsluitend in samenhang met het afwijken van de gebruiksregels als bedoeld in lid 6.6.1 onder a z ijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van een tennisbaan toegestaan tot een hoogte van ten hoogste 5 m |
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van de bebouwing binnen het bestemmingsvlak en de oppervlakte per gebouw teneinde de bebouwing in een compacte eenheid te situeren, voor zover dit noodzakelijk is voor een landschappelijk en stedenbouwkundig aanvaardbare en verantwoorde inpassing in de omgeving.
Op het stellen van nadere eisen zijn de in artikel 13 opgenomen procedureregels van toepassing.
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het in lid 6.2 bepaalde voor het ten behoeve van de privacy bouwen van een erf- of terreinafscheiding voor de voorgevelrooilijn bij hoofdgebouwen tot een bouwhoogte van 2 m, indien dit met het oog op de verkeers- en sociale veiligheid niet onaanvaardbaar is.
Afwijken als bedoeld in dit lid is alleen mogelijk voor zover de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied niet significant worden aangetast en het in het plan beoogde stedenbouwkundige en landschappelijke beeld niet onevenredig worden aangetast.
Naast de algemene gebruiksregels van artikel 10 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de volgende specifieke regels.
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het in lid 6.5 bepaalde:
Afwijken als bedoeld in dit lid is alleen mogelijk voor zover de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied niet significant worden aangetast en het in het plan beoogde stedenbouwkundige en landschappelijke beeld niet onevenredig worden aangetast.
De in artikel 15 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn van toepassing.