Plan: | Waterweg 8 Beemte Broekland |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.bp1134-vas1 |
behorende bij het bestemmingsplan Waterweg 8 Beemte Broekland
Aan de Waterweg 8 in Beemte Broekland ligt een voormalige agrarische bedrijfslocatie (varkenshouderij). De eigenaren van de locatie willen op basis van het functieveranderingsbeleid de agrarische opstallen slopen, de bestaande dienstwoning als reguliere woning gebruiken en drie vrijstaande woningen toevoegen aan het perceel (als compensatie voor de sloop).
Het perceel Waterweg 8 ligt in het buitengebied ten oosten van Apeldoorn. Kadstraal bestaat het plangebied uit vijf percelen, bekend als gemeente Apeldoorn, sectie F, nummers 10312, 10314, 10315, 10324, 10325. De oppervlakte van de vijf percelen samen is 14.600 m2.
De kortste afstand van het perceel tot de doorgaande (provinciale) weg (Deventerstraat over gaande in de Rijksstraatweg) naar Deventer is 75 meter. Op een krappe kilometer ten westen van het plangebied ligt de A50 die loopt in de richtingen Zwolle en Arnhem. Ten noordoosten van het plangebied ligt op een ruime kilometer het vliegveld Teuge.
Bestemmingsplan Buitengebied Noord-Oost
Het perceel ligt in het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied Noord-Oost dat op 11 juli 2013 is vastgesteld. In dit plan heeft het perceel een Woonbestemming. Deze bestemming is bij de actualisatie van bestemmingsplan Broekland-Woudhuis op het perceel gelegd waarmee de feitelijke situatie is vastgelegd; het voormalige agrarische gebruik was reeds beeindigd en de voormalige agrarische bedrijfswoning was in gebruik als reguliere woning. Voor een groot deel van het perceel is een dubbelbestemming Waarde - Archeologie Middelhoog opgenomen en is een gebiedsaanduiding geluidzone - vliegveld van toepassing.
Uitsnede plankaart Buitengebied Noord-Oost
Bestemmingsplan Broekland-Woudhuis
Voor de Waterweg 8 was eerder het bestemmingsplan Broekland-Woudhuis van toepassing en het perceel had daarin de bestemming Agrarisch gebied met een bouwvlak. Deze bestemming liet de realisatie van de functieverandering naar wonen niet toe. Om dit mogelijk te maken is reeds ten tijde van dit bestemmingsplan voorliggend bestemmingsplan voorbereid. Op onderstaand kaartje is het agrarische bouwperceel uit het bestemmingsplan Broekland-Woudhuis gearceerd weergegeven.
Agrarisch bouwperceel Waterweg 8
In dit hoofdstuk wordt het meest relevante ruimtelijke beleid op rijks, provinciaal-, regio- en gemeentelijk niveau behandeld.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. In deze structuurvisie geeft het kabinet aan waar het naar streeft: Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Om dat te bereiken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij...') en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk werkt aan eenvoudiger regelgeving en verwacht dat medeoverheden zich ook inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving.
In de structuurvisie formuleert het kabinet zijn ambities voor 2040.
Concurrentiekracht: in 2040 behoort Nederland tot de top 10 van meest concurrerende economieën van de wereld met een kwalitatief hoogwaardig vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers door een goede ruimtelijk-economische structuur.
Bereikbaarheid: in 2040 beschikken gebruikers over optimale ketenmobiliteit door een goede verbinding van de verschillende mobiliteitsnetwerken via multimodale knooppunten (voor personen en goederen) en door een goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.
Leefbaarheid en veiligheid: in 2040 sluiten de woon- en werklocaties in steden en dorpen aan op de (kwalitatieve) vraag en locaties voor tranformatie en herstructurering worden zoveel mogelijk benut. In 2040 biedt Nederland zijn burgers een veilige en gezonde leefomgeving, met een goede milieukwaliteit, zowel in stedelijk als in landelijk gebied. Nederland is blijvend beschermd tegen extreme weersomstandigheden, mogelijke overstromingen als gevolg van de zeespiegelstijging en er is voldoende zoetwater in droge perioden; Nederland is een bepalende speler in de internationale transitie naar duurzame mobiliteit en Nederland heeft nog steeds de bestaande (inter)nationale unieke cultuurhistorische waarden en een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Nederland kent in 2040 een robuust internationaal energienetwerk en de transitie naar duurzame energiebronnen is ver gevorderd.
Streekplan Gelderland 2005
Het Streekplan Gelderland 2005 (vastgesteld op 29 juni 2005) is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Naast het generieke beleid, waarin het beleid staat dat geldt voor de gehele provincie, wordt in het streekplan ook uitvoerig ingegaan op het regiospecifieke beleid.
Generiek beleid
Vanwege ontwikkelingen in de landbouw verliezen in de komende periode veel agrarische gebouwen en bouwpercelen in het buitengebied hun huidige functie, of hebben die functie al verloren. Ook zijn er agrariërs die hun agrarische gebouwen deels willen gebruiken voor niet-agrarische activiteiten. De provincie wil bevorderen dat deze gebouwen op een goede wijze kunnen worden (her)gebruikt. Door functieverandering kan tegemoet worden gekomen aan de aanwezige behoefte aan wonen en werken in het landelijk gebied. Doel van functieverandering naar woonfuncties is het accommoderen van de behoefte naar landelijke wonen. Hiermee kan een impuls worden gegeven aan de leefbaarheid en vitaliteit van het landelijk gebied.
Functieverandering van gebouwen in het buitengebied moet bijdragen aan een impuls voor de leefbaarheid, vitaliteit en ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. De provincie acht het belang van een kwalitatief hoogwaardige ontwikkeling van het buitengebied zodanig hoog dat zij bij toepassing van functieverandering aandringt bij gemeenten op een vorm van verevening. Met de verandering van de functie van gebouwen veranderen ook de 'eisen' die door bewoners en gebruikers aan de omgeving en publieke ruimte kunnen worden gesteld. Uitgangspunt is dat er door de initiatiefnemer voor de functieverandering wordt bijgedragen aan de verbetering van de omgevingskwaliteit en publieke functies van het buitengebied, gerelateerd aan de locatie waar functieverandering aan de orde is.
In het Streekplan is het plangebied aangeduid als Multifunctioneel Platteland. Binnen het generieke beleid is de verdere invulling van het ruimtelijke beleid vooral de verantwoordelijkheid van de verschillende gemeenten.
Regiospecifiek beleid
De spelregels voor functieverandering zijn vastgelegd in de streekplanuitwerking voor de regio Stedendriehoek: 'Waar stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies. De algemene mogelijkheden uit het Streekplan zijn daarin nader uitgewerkt en aangepast op de specifieke situatie in de regio. Voor functieverandering naar wonen onderscheidt de uitwerking een aantal zones. Rond de steden en dorpen zijn zones gelegd waar ruimere mogelijkheden gelden dan voor plekken die middenin het buitengebied liggen.
Het plangebied ligt in de zone rond de stad Apeldoorn. In die zone is hergebruik voor wonen, overeenkomstig het streekplan, toegestaan tot de maximumgrens van 50% van de oppervlakte van vrijkomende of al vrijgekomen bedrijfsgebouwen (exclusief bedrijfswoning). Naast een aantal algemene voorwaarden, gelden de volgende regels:
Ruimtelijke Verordening Gelderland
Op 15 december 2010 hebben provinciale staten van Gelderland de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld. In de toelichting hebben provinciale staten aangegeven wat de strekking van de verordening is. "In deze verordening zijn regelingen opgenomen waarvan Provinciale Staten van mening zijn dat de provincie verantwoordelijk is voor de doorwerking daarvan. De verordening vormt een beleidsneutrale vertaling van reeds vastgesteld ruimtelijk beleid. Dit betekent dat deze verordening geen beleidswijzigingen bevat. Onder de Wro heeft de provincie geen bemoeienis meer met lokale belangen. Gemeenten worden nu vrij gelaten de lokale aspecten naar eigen inzicht te regelen. Daarnaast zijn regelingen opgenomen die naar de mening van het Rijk door de provincies nader moeten, dan wel kunnen worden uitgewerkt in een provinciale verordening. Dit vloeit voort uit de concept-AMvB Ruimte."
In de regels van de Ruimtelijke Verordening Gelderland is bepaald dan in een bestemmingsplan op te nemen nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen dienen te passen in het vigerende, door GS vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio en het daarin opgenomen regiototaal aan woningen.
In januari 2010 hebben GS het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (verder: KWP3) vastgesteld. Het voorgaande KWP2 (2005-2014) was in formele zin een uitwerking ex artikel 4a, lid 10, Wet op de Ruimtelijke Ordening van het Streekplan Gelderland 2005. Sinds 1 juli 2008 is de WRO vervangen door de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van het overgangsrecht is het Streekplan Gelderland 2005 gelijkgesteld met de in de Wro bedoelde verplichte provinciale structuurvisie. Op deze zelfde grond maakt het KWP3 – als opvolging van het KWP2 - deel uit van deze structuurvisie.
Het KWP3 heeft als doel het woningaanbod op regionaal niveau, zowel kwantitatief als kwalitatief, zo goed mogelijk af te stemmen op de behoefte aan woningen. Het beschrijft per regio de programmatische opgave op basis van de geconstateerde regionale woningbehoefte en is daarmee het richtpunt voor woningbouwbeleid van gemeenten in de regio.
Als uitwerking van het Kwalitatief Woonprogramma heeft de gemeenteraad op 22 november 2012 ingestemd met de gemeentelijke woningbouwprogrammering tot 2029. Hierin is per dorp/deelgebied, dus ook voor Beemte Broekland, het woningbouwprogramma bepaald.
Regionale Structuurvisie De Voorlanden
De Structuurvisie De Voorlanden van de regio Stedendriehoek maakt samen met de al eerder vastgestelde visie voor het bundelingsgebied (grofweg het gebied binnen de lijn Apeldoorn, Deventer en Zutphen) het ruimtelijk beleid voor de regio 'compleet'. Beide documenten vormen samen de visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van dit gebied.
Deze visie over De Voorlanden richt zich op het versterken en uitbouwen van de kwaliteiten van natuur en landschap, de gevarieerde en hoogwaardige woon- en werkomgeving, de sterke landbouw en het toeristisch profiel van het landelijk gebied van de regio Stedendriehoek. Duurzaam waterbeheer als basis voor ruimtelijke ontwikkeling vormt één van de strategische keuzes voor de regio.
Naast het gebiedsbeleid zoals opgenomen in de structuurvisie bestaat er op regionaal niveau sectoraal beleid. Het betreft beleid voor functieverandering van vrijkomende agrarische opstallen, dat in 2008 is vastgelegd in de nota “Waar stallen verdwijnen, oude erven, nieuwe functies”.
Vanwege ontwikkelingen in de land- en tuinbouw verliezen in de komende periode veel (vooral agrarische) gebouwen en bouwpercelen in het buitengebied hun huidige functie, of hebben die functie al verloren. Om te bevorderen dat deze gebouwen op een goede wijze kunnen worden (her)gebruikt is op regionaal niveau functieveranderingsbeleid vastgesteld. Op basis hiervan is het mogelijk om in ruil voor het hergebruik of de sloop van (voormalige) agrarische opstallen en onder voorwaarden de agrarische functie te veranderen naar wonen of werken.
Structuurvisie Apeldoorn
Voor het plangebied vormt op het gebied van de ruimtelijke ordening de gemeentelijke structuurvisie Buitenstad 2030 het integrale beleidskader. De structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en vervangt de structuurvisie voor het stedelijke gebied uit 2002.
De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. Door zo veel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare, krijgt Apeldoorn de ruimte zich te blijven ontwikkelen. Iedereen die een bijdrage kan leveren aan de Buitenstad Apeldoorn wordt uitgenodigd daaraan bij te dragen.
Ruimte bieden is niet vrijblijvend. Ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente; het beste van stad én landschap, het beste van modern én historisch, het beste van een centrale ligging én wonen in de luwte, het beste van bereikbaarheid én nabijheid, het beste van een solide én vernieuwende economie.
De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. Denk aan de beken, de sprengen, de enken, de fijnmazige voorzieningenstructuur, het Weteringengebied, de spoor- en snelwegen en de parken & lanen. Zij maken Apeldoorn tot Buitenstad. Het fundament van Apeldoorn wordt gekoesterd en versterkt. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie.
In het fundament zijn de kernkwaliteiten van de Buitenstad samengebracht. Die kwaliteiten worden in bestemmingsplannen verankerd. Vanwege hun betekenis voor Apeldoorn als geheel investeren de gemeente in het op kwaliteit houden van het fundament (beheer) en zal dat waar mogelijk ook doen bij het uitbouwen ervan (ontwikkeling), bijvoorbeeld door het herstel van beken en sprengen en het versterken van de gebruikswaarde van het weteringenlandschap.
De structuurvisie is opgesteld in een tijd van veel onzekerheden. Duidelijk is dat we rekening moeten houden met minder groei en veel ruimere bandbreedten. Apeldoorn beschikt tot zeker 2030 over voldoende ontwikkelruimte. Nieuwe locaties worden in de structuurvisie dan ook niet aangewezen.
Aanpassingen aan de bestaande woningvoorraad worden belangrijker, bijvoorbeeld om woningen levensloopbestendig te maken of energiezuiniger. Ook omdat het aantal toe te voegen woningen op nieuwbouwlocaties terugloopt, neemt het accent op de bestaande stad en dorpen toe. Op de structuurvisiekaart maakt het plangebied onderdeel uit van de bestaande stad.
Afbeelding: essentie van de Buitenstad
Nota I-cultuur
Kern van de nota I-cultuur van 16 februari 2006 is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart.
Archeologische beleidskaart
De archeologische beleidskaart doet op perceelsniveau een uitspraak over de trefkans van archeologische resten. De trefkans kent drie gradaties:
Cultuurhistorische beleidskaart
Op de cultuurhistorische beleidskaart staat de mate waarin cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent 3 gradaties:
In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.
Visie Weteringse Broek
Het Weteringse Broek vormt één van de drie grote groengebieden uit de Groene Mal. De Groene Mal geeft een samenhangende groenstructuur voor de stad en directe omgeving. Met de ontwikkeling van het Weteringse Broek ontstaat een recreatief aantrekkelijk landschap van 500 ha groot voor de bewoners van Zuidbroek, de omringende dorpen en het gebied zelf. In 2007 hebben de colleges van B&W en de gemeenteraden van Apeldoorn en Voorst én het bestuur van Waterschap Veluwe ingestemd met de Gebiedsvisie Weteringse Broek.
De opgave uit de Gebiedsvisie (zie onderstaande kaart) is het realiseren van: 100 tot 110 ha natuur, 14 kilometer fietspad, 10 kilometer wandelpad, recreatieve voorzieningen, een extra snelwegoversteek, waterberging, een ecologische verbindingszone en een recreatief knooppunt. In de Intentieovereenkomst Weteringse Broek (2007) hebben de drie partners hun samenwerking bezegeld voor de uitvoering van deze visie. De ambitie is om eind 2012 het project gerealiseerd te hebben, met een doorloopmogelijkheid tot 2015.
Visiekaart Weteringse Broek
De ontwikkeling van het plangebied en omgeving is door Adviesbureau Taken in beeld gebracht aan de hand van kaartuitsnedes met daaronder een beknopt commentaar.
De Waterweg maakt deel uit van het buitengebied ten oosten van de stad, wat wordt aangemerkt als Broekland-Woudhuis. Het gebied heeft een overwegend agrarische functie en kan worden gekenmerkt als (half)open landschap, met verschillende open gebieden als oude akkers en laaggelegen broekgebieden.
Verspreid in het gebied liggen enkele grootschalige agrarische bedrijven. Verder komt meer kleinschalige bebouwing voor, grotendeels in de vorm van woonbebouwing. De bebouwing van het perceel Waterweg 8 bestaat uit een bedrijfswoning en agrarische opstallen.
De kortste afstand van het perceel tot de doorgaande (provinciale) weg (Deventerstraat over gaande in de Rijksstraatweg) naar Deventer is 75 meter. Op een krappe kilometer ten westen van het plangebied ligt de A50 die loopt in de richtingen Zwolle en Arnhem. Ten noordoosten van het plangebied ligt op een ruime kilometer het vliegveld Teuge. Het plangebied ligt niet in een geluidzone van het vliegveld, zie de kaart hierna.
Kaart geluidzones vliegveld Teuge (uit aanwijzingsbesluit)
Luchtfoto van het agrarische erf
De bestaande situatie van het plangebied en omgeving is door Adviesbureau Taken in beeld gebracht aan de hand van fotomateriaal met daaronder een beknopt commentaar.
Kampenlandschap
Aan de rand van de Veluwe, waar veel variatie is tussen natte en droge gronden, komen geen grote akkercomplexen voor. Vaak zijn de percelen omgeven door heggen of hakhout. men spreekt hier van een kampenlandschap. De natte delen van de Veluwe hebben een opstrekkende verkaveling gekregen. In dit gebied komen vele 'broek' en 'veen' namen voor. Percelen worden hier vaak gescheiden door heggen. De lager gelegen, vochtige gronden zijn overwegend in gebruik als grasland. Veel van het landschap bestond voor de occupatie van de mens uit opgaande beplanting in de vorm van eiken-beukenbos en eiken-berkenbos op de dorgere delen. De beekdalen en de nattere delen werden veelal begroeid met elzen. Toen mensen hun intrede deden in het gebied hebben zij drastisch ingegrepen om het landschap geschikt te maken voor de landbouw.
Er is veel vergetatie verwijderd om productie te verhogen en grotere velden te kunnen beweiden. De verwijdering van de vegetatie door de mens heeft op een gegeven moment geleid tot het ontstaan van heidevelden en stuifzandgebieden op de hogere zandgronden. in de gebieden waar kampontginningen voorkwamen ontstonden geleidelijk grote concentraties moederdorpen met verschillenden brinkdorpen (eenmansessen) er omheen.
In de omgeving van Beemte ontstonden de eerste nederzettingen op de middelhoge zandgronden, aan de randen van de stuwwallen. Meestal hebben de dorpen een brink, waar het vee te drinken kreeg. De brink lag meestal 'open' naar het veld. De essen zijn oorspronkelijk langs de percelen begrensd door houtwallen, struweelranden, singels en lanen. Op de overgang van de hoge naar de lage gebieden en op de dekzandruggen vindt men de oude bouwlanden (essen). Vanouds waren dit de meest geschikte landbouwgronden.
De bebouwing van de boerderij ligt vaak aan de rand van de hoger gelegen essen. De bolling is ontstaan door het ophogen van de akkers met potstalmest. Dit is lange tijd gedaan om de grond vruchtbaar te houden, en geeft nu het prachtige effect in het reliëf. Het systeem van plaggenbemesting via de potstal leidde tot aanzienlijke intensivering van het akkergebruik en tot de mogelijkheid om nieuwe terreinen als akkers in gebruik te nemen. Veel essen zijn voor een belangrijk deel nog in gebruik als akkerland, alhoewel vooral na de Tweede Wereldoorlog veel akkers zijn omgezet in grasland. De laaggelegen zandgronden rondom Apeldoorn worden gebruikt als weiland; alleen op de hogere dekzandruggen komt nog akkerland voor.
Broeklanden
Het aflopende landschap richting de IJsselvallei krijgt langzaam een andere uitstraling. Op de laaggelegen gedeelten trad veenvorming op, die begon onder invloed van kwelwater vanuit de stuwwallen. Daarnaar verwijst de naam Broeland dan ook. Hoe lager het landschap, hoe meer greppels en sloten om het overtollige water af te voeren. Kenmerkend voor de broeklanden is de openheid. Deze wordt op plaatsen opgesneden door de elzensingels, die de landschappelijke ruimtes subtiel verdelen. Deze geleiden de richting van de ontginning en versterken het perspectief. Her en der staan nog wat grotere plukken opgaande beplanting als restant van het vroegere boerengeriefhout of een oude veekering.
De beste landschappelijke ingrepen zijn hier gericht op het versterken van het contrast tussen de essen en de broeklanden. Elementen die veel te vinden zijn in het landschap, als relicten van de vroegere beplanting, zijn solitaire elzen, elzenbossen, of elzensingels. Hoe meer het landschap afloopt, des te minder elzensingels zijn er terug te vinden. Ook neemt de hoeveelheid wegbeplanting steeds verder af. De boerderijen in dit gebied liggen daarom als een soort groene eilandjes in een grote open ruimte. Deze erven kunnen door middel van beplanting het contrast met het open broekland versterken.
Tussenvorm
Het perceel aan de Waterweg 8 ligt precies in het gebied tussen het essenlandschap en het broekland in. Hier wordt het landschap al wat opener, en vormen de lanen en houtwallen verschillende grote groene kamers. Vroeger waren veel delen in dit landschap ongeschikt als landbouwgrond, en bestond de vegetatie hier vooral uit natte of droge heide. Deze percelen zijn later verder ontgonnen en ontwatert, en zijn nu nog steeds goed bereikbaar dankzij het uitgebreide wegenpatroon. Het oude heidepatroon is ook nog steeds goed te herkennen door de driehoekige structuren die hier en daar gesitueerd zijn. Nu bestaat de landschappelijke karakteristiek vooral uit weidegrond met langs de perceelsgrenzen af en toe nog een houtwal of voormalig stukje boerengeriefhout.
Het landschap functioneerd als een sterk ruimtelijk kader waarin bebouwing relatief gemakkelijk wordt opgenomen. De meeste beplating is helaas op veel plekken verdwenen en de bebouwing is sterk toegenomen. Met passende ingrepen kan de kamerstructuur worden versterkt, door middel van het planten van bomen langs wegen en kavelgrenzen. Om de bebouwing wat meer ruggengraat te geven kunnen houtwallen worden aangelegd op kavelgrenzen. Deze werken als groene achtergrond en bestaan overwegend uit eikenbeplanting. Ook struweelheggen en houtsingels passen heel goed in dit landschapstype. In de nattere delen kan de beplanting bestaan uit elzensingels. Aanleg van houtwallen op kavelgrenzen kan de achtergrond van de bebouwing vormen.
Een nieuwe ontwikkeling zoals deze functieverandering biedt een kans om het landschap weer te versterken door de aanplant van verschillende landschapselementen. Het nieuwe erf wordt omzoomd met een stevige structuur van houtsingels bestaande uit bomen met een onderbegroeiing van struiken. Op verschillende plaatsen zitten openingen in de singels (bomen zonder onderbegroeiing) waardoor zicht van en naar het landschap mogelijk blijft. Binnen het erf wordt de bestaande boomgaard doorgetrokken richting het hart van het erf. Hier is onder de bomen ruimte voor informeel parkeren voor bezoekers.
De nieuwe bebouwing wordt volgens dezelfde orientatie als de te slopen bebouwing geplaatst. Alleen de woning aan de noord-west kant is gericht op de Waterweg. Hierdoor ontstaat een 'knik' in de orientatie van de bebouwing. De bijgebouwen worden per twee in dezelfde lijn geplaatst zodat een rustig beeld ontstaat in het midden van het erf. Van een afstand lijkt het dan alsof het 1 gebouw betreft.
De percelen worden van elkaar gescheiden middels landschappelijke struweelhagen. Bij elke woning wordt een solitaire boom geplant die vrij mag uitgroeien. De omzoming van de privetuinen op de overgang naar het gezamenlijke erf, wordt vormgegeven middels geschoren hagen van bijvoorbeeld beuk, haagbeuk of veldesdoorn.
Afbeelding: planopzet
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid en milieueffectrapportage.
Bij nieuwe ontwikkelingen moet de bodemgesteldheid in kaart worden gebracht. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe functie mag pas worden toegelaten als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.
Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. Deze bodemonderzoeken mogen wettelijk niet ouder zijn dan 5 jaar.
Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. Met het Besluit bodemkwaliteit wordt het hergebruik van licht en matig verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in een Nota Bodembeheer met bodemkwaliteitskaarten.
Onderzoeksresultaten bodem
De volgende onderzoeken zijn uitgevoerd en opgenomen als bijlagen bij de Toelichting:
Uit deze onderzoeken blijkt dat de bovengrond licht is verontreinigd met cadmium, PAK, PCB's, zink, ter plaatse van de tank met minerale olie. De ondergrond is niet verontreinigd voor de onderzochte stoffen. Het grondwater is matig verontreinigd met barium. In Nederland komen vaker van nature verhoogde gehaltes aan barium voor in het grondwater. Een nader grondwater onderzoek is niet noodzakelijk. In de grond is analytisch geen asbest aangetoond. Op grond van het onderzoek kan worden geconcludeerd dat de bodem geschikt is voor de bestemming Wonen.
In het puin onder de gesloten verharding op het terrein is asbest aangetroffen. Er is geen sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging, doordat de grond ter plaatse van het puinpad meer dan 50 % bodemvreemd materiaal bevat en het volgens de Wet bodembescherming geen bodem betreft. Het pad dient gemeld te worden bij de Inspectie van leefomgeving als een puinpad met asbest. Bij het verwijderen dient het puin naar een erkend verwerker te worden afgevoerd.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weining verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
Onderzoeksresultaten milieuzonering
In het doorlopen van het stappenplan is in eerste instantie de Richtafstandenlijst 1 uit Bijlage 1 van de VNG-publicatie betrokken. De planlocatie ligt in een buitengebied en buiten de bebouwde kom. Voor de betreffende planlocatie kan derhalve geen correctie ten opzichte van het referentie-omgevingstype "rustige woonwijk/rustig buitengebied" uitgevoerd worden. Het voornemen betreft hier een milieugevoelige functie. Er is hier dus alleen sprake van inwaartse milieuzonering. In de omgeving (tot circa 200 meter afstand) zijn meerdere agrarische bedrijven gelegen:
Bij de bepaling van de richtafstanden voor de onderscheiden bedrijfstypen is uitgegaan van een 'gemiddeld' moderne activiteit met gebruikelijke processen en voorzieningen. Voor een agrarisch bedrijf geldt als grootste afstand een afstand van 200 meter (worst-case; voor het houden van varkens). In de tabel is veelal de aanduiding D van divers opgenomen. In de toelichting hierop staat dat voor dit soort bedrijven rekening moet worden gehouden met activiteiten met een grote variatie in productieprocessen en daarmee in milieu-belasting, dat per geval nader moet worden bezien.
Ter hoogte van Waterweg 3 bevindt zich een hoveniersbedrijf met een milieuzone van 50 meter. De rundveehouderij aan Drostendijk 80 heeft een milieuzone van 100 meter. De geprojecteerde woningen liggen buiten de milieuzones van deze bedrijven. Uitgaande van de planologische maatgevende situatie is alleen het aspect geur relevant. Dit aspect is op grond van het eerder genoemde stappenplan nader beschouwd, waarbij conform bijlage 6 van de VNG-publicatie is getoetst aan de Wet geurhinder en veehouderij. Op grond van deze wet dient er tussen een agrarisch bedrijf en de nieuw te bouwen woningen een minimale afstand van 50 meter te bestaan. Er kan zodoende worden geconcludeerd dat de te projecteren woningen zich op dusdanige afstand bevinden dat de bedrijven niet worden belemmerd en dat er geen sprake zal zijn van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen en daarom dient inzicht te worden gegeven in de invloed van deze verkeerswegen op het plan. Daarnaast moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook inzicht te worden gegeven in de akoestische indirecte gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventuele verkeersaantrekkende werking.
Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:
De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.
Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van <keuze: 63/53> dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.
Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai
De relevante wegen zijn de Deventerstraat en de Waterweg. Voor deze wegen doet zich geen van de genoemde uitzonderingen voor zodat deze wegen van rechtswege een geluidzone hebben. In de rapportage Akoestisch onderzoek Waterweg 8 Beemte Broekland d.d. 27 februari 2014, opgesteld door de Omgevingsdienst Veluwe IJssel en opgenomen in Bijlage 4 Akoestisch onderzoek van de Bijlagen bij de Toelichting is de geluidsbelasting ten gevolge van de Deventerstraat en Waterweg berekend. Hieruit blijkt dat de Waterweg niet relevant is, maar dat vanwege de Deventerstraat de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Er wordt wel voldaan aan de maximaal toelaatbare grenswaarde.
Bronmaatregelen en/of overdrachtsmaatregelen om de geluidsbelasting te reduceren tot de voorkeursgrenswaarde zijn niet mogelijk of stuiten op stedenbouwkundige en/of financiële bezwaren. Het plan is derhalve alleen mogelijk na vaststelling van hogere waarden. De grond waarop het vaststellen van hogere waarden is gebaseerd, is vervanging van bestaande bebouwing en woningen worden verspreid gesitueerd. Ingevolge de Wet geluidhinder en het Bouwbesluit zal met (extra) geluidwerende gevelmaatregelen een goed binnenniveau worden gewaarborgd.
Het geluidseffect van het (extra) verkeer van en naar het plangebied is nihil aangezien:
Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de nieuwe en bestaande geluidgevoelige bestemmingen.
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Niet in betekenende mate bijdragen
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.
Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit
Het bestemmingsplan voorziet in het toevoegen van 3 woningen aan de bestaande dienstwoning. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Hierdoor is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt.
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een zekere maatschappelijke ontwrichting ten gevolge van een calamiteit. Indien een ontwikkeling een toename van het groepsriscio mogelijk maakt geldt een verantwoordingsplicht voor de gemeente.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen te worden gehanteerd. Daarnaast wordt gewerkt aan nieuwe regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Besluit transportroutes externe veiligheid) die het uitvloeisel worden van het zogeheten Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.
Beleidsvisie Externe Veiligheid Apeldoorn
In november 2011 is de Nota milieu-veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.
Onderzoeksresultaten
In de nabijheid van Waterweg 8 bevinden zich geen buisleidingen en bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. In de nabijheid (op circa 180 m) van de Waterweg 8 bevindt zich de provinciale weg N344 (Deventerstraat). Dit is een doorgaande route waarover gevaarlijke stoffen kunnen worden getransporteerd. Provinciaal onderzoek uit 2011 ('Externe veiligheidsrisico's op provinciale wegen in Gelderland', Arcadis, januari 2011) heeft uitgewezen dat de N344 niet aangemerkt wordt als relevant in het kader van externe veiligheid. Er is geen sprake van een contour voor het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar. Voor ontwikkelingen langs de transportroute kan een nadere verantwoording van het groepsrisico achterwege blijven. Verder zijn geen water-, spoor- en verkeerswegen aanwezig waarover significant transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan mogelijk is in het licht van externe veiligheid.
De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).
De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.
Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.
Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.
Onderzoeksresultaten
Nabij de planlocatie zijn geen bovengrondse hoogspanningsleidingen of zendmasten gelegen die enige belemmering kunnen vormen voor de ontwikkeling op de planlocatie.
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.
Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Onderzoeksresultaten
De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De resultaten daarvan zijn beschreven in de voorgaande paragrafen. Daaruit kan worden geconcludeerd dat kan worden uitgesloten dat het bestemmingsplan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en ook is het niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
Waterweg 8 ligt buiten bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is circa 1,2 hectare groot. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in het streekplan heeft aangegeven.
Het gebied ligt niet in de in het streekplan vastgelegde grondwaterfluctuatiezone. Het maaiveldniveau van de locatie ter plaatse van de inrit ligt op circa NAP +5,80 m. Rondom de locatie zijn geen peilbuizen uit het gemeentelijke grondwatermeetnet aanwezig. Hierdoor kan er geen uitspraak worden gedaan over de hoogte van de grondwaterstanden.
Voor de ontwatering gelden de volgende normen:
Indien sprake is van hoge grondwaterstanden kan het noodzakelijk zijn om voor de gewenste minimale ontwateringsnormen het terrein op te hogen.
Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend. Door de ontwikkeling van het perceel zal grondwater in dit plangebied geen overlast veroorzaken en niet structureel afgevoerd worden. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld.
Ten noorden van het plangebied ligt op +/- 90 m langs de westzijde van de Waterweg een primaire watergang. De verschillende percelen in dit gebied worden met behulp van (kleinere) sloten ontwaterd.
Oppervlaktewater in de omgeving van het plangebied
In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.
Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet rechtstreeks geloosd worden op het oppervlaktewater. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.
De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en hemelwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is.
Het buitengebied is voorzien van drukriolering. Het bestaande pand Waterweg 8 loost haar huishoudelijk afvalwater via een vrij verval leiding op pompput 420 nabij Waterweg 8. Op de drukriolering mag geen hemelwater worden aangesloten.
Het drukrioolstelsel heeft voldoende capaciteit om het huishoudelijk afvalwater van dit bouwplan af te voeren. Bij verdere uitwerking van de plannen moet worden onderzocht of het bouwplan onder vrijverval op de bestaande leiding kan afvoeren of dat een andere oplossing noodzakelijk is.
Sinds de introductie van het vernieuwde waterbeleid hanteert de gemeente Apeldoorn bij nieuwbouwplannen en herstructureringsprojecten het principe dat er geen hemelwater op de bestaande riolering mag worden aangesloten. Voor dit project worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Indien er grotere buien vallen kunnen de infiltratie- of bergingsvoorzieningen bovengronds overlopen naar openbaar gebied. Hier dient met de hoogteligging van het ontwerp rekening mee gehouden te worden.
De uiteindelijke keuzes dienen met Gemeente Apeldoorn en, indien nodig, Waterschap Veluwe afgestemd te worden.
Voor de nieuwbouw mag géén gebruik worden gemaakt van uitlogende materialen die het hemelwater kunnen verontreinigen (DAF-prestaties). Voorbeelden zijn zink en koper.
Het plan omvat minder dan 10 woningen/1.500 m² extra verhard oppervlakte. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.
Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het Waterschap Veluwe.
Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet, de Boswet en de provinciale richtlijn voor Bos- en natuurcompensatie.
Soortbescherming
Op grond van de Flora- en faunawet (verder: Ffw) is iedere handeling verboden die schade kan toebrengen aan de op grond van de wet beschermde planten en dieren en/of hun leefgebied. De wet kent een algemene zorgplicht, omvat daarnaast een reeks van verbodsbepalingen en heeft een groot aantal soorten (verdeeld over verschillende categorieën) als beschermd aangewezen.
De zorgplicht houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten en hun leefomgeving. Het gevolg is onder andere dat iedereen die redelijkerwijs weet of kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor beschermde dier- of plantensoorten worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten, dan wel naar redelijkheid alle maatregelen te nemen om die gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
Om de instandhouding van de wettelijk beschermde soorten te waarborgen, moeten negatieve effecten op de instandhouding van soorten voorkomen worden. Een aantal voor planten en dieren schadelijke handelingen zijn op grond van de Flora- en faunawet verboden. Hiervoor zijn van belang de artikelen 8 t/m 12 Ffw waarin onder andere de vernieling en beschadiging van beschermde planten en het doden, verwonden, vangen, verontrusten en verstoren van diersoorten en hun verblijfplaatsen is verboden.
Op grond van artikel 75 Ffw kunnen ontheffingen van de verboden worden verleend en op grond van de ex artikel 75 vastgestelde AMvB (het Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet) gelden enkele vrijstellingen van het verbod. Welke voorwaarden verbonden zijn aan de ontheffing of vrijstelling hangt af van de dier- of plantensoorten die voorkomen. Hierbij wordt volgens de wettelijke kaders onderscheid gemaakt in drie categorieën, waarin soorten zijn ingedeeld op basis van zeldzaamheid en kwetsbaarheid.
Vogelsoorten zijn niet opgenomen in de hierboven genoemde categorieën. Voor verstoring van vogels en vogelnesten door ruimtelijke ontwikkelingen kan geen ontheffing worden verleend. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. Dat zijn: bescherming van flora en fauna, veiligheid van het luchtverkeer, volksgezondheid en openbare veiligheid. Van een (beperkt) aantal vogels is de nestplaats jaarrond beschermd. Voor de overige vogelsoorten geldt dat verstoring van broedende exemplaren is verboden. Buiten het broedseizoen mogen de nestplaatsen, zonder ontheffing, worden verstoord. Daarbij geldt geen standaardperiode voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum. De meeste vogels broeden tussen medio maart en medio juli.
Gebiedsbescherming
Naast de soortbescherming wordt de gebiedsbescherming geregeld binnen de Natuurbeschermingswet (in de Natura 2000-gebieden) en binnen de Ecologische Hoofdstructuur. Bescherming van bos is aan de orde als bestemmingen van bestaand bos worden gewijzigd.
Bos- en natuurcompensatie
Bos en natuur worden ook beschermd door de Boswet en de provinciale richtlijn Bos- en natuurcompensatie uit 1998, die is gericht op de instandhouding van het bos- en natuurareaal in de provincie Gelderland. Voor gronden met de hoofd- of medebestemming 'Bos' en 'Natuur' die in het kader van ruimtelijke planvorming wordt aangetast, gelden bepaalde compensatieregels. Deze compensatie is afhankelijk van de vervangbaarheid van de aan te tasten natuur of de leeftijd van het te kappen bos. Bij bos jonger dan 25 jaar geldt een compensatie van 120%; voor bos van 25 tot 100 jaar 130% en voor bos ouder dan 100 jaar, 140%. Voor gronden binnen de bebouwde kom die volgens de criteria van de Boswet herplantplichtig zijn (bosjes van minimaal 10 are of 20 bomen in rijbeplanting) geldt eveneens de compensatieverplichting vanuit de richtlijn.
Het plangebied ligt niet binnen of in de omgeving van Natura-2000 gebied en de EHS. Bos- en natuurcompensatie is niet aan de orde aangezien geen natuur of bos moet plaatsmaken voor de voorgestelde ontwikkeling van het plangebied.
Door De Groene Ruimte is een quickscan Flora en Fauna uitgevoerd (rapportage d.d. 20 december 2012, Bijlage 5 van de Toelichting). Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat aanvullend onderzoek nodig is naar het voorkomen van vleermuizen, Steenmarter en huismus. Door Econatura is op 28 augustus 2013 het plangebied op natuurwaarden onderzocht (rapportage 2013-013, Bijlage 6 van de Toelichting). Op het erf aan de Waterweg 8 zijn in de huidige situatie geen vaste rust- en/of verblijfplaatsen van beschermde natuurwaarden aangetroffen. De conclusie is dan ook dat op basis van dit onderzoek geen ecologische bezwaren tegen de geplande ontwikkeling en in het licht van de Flora- en faunawet naar voren zijn gekomen.
Op de gemeentelijke archeologische beleidskaart 2006 ligt het plangebied deels binnen een zone met een lage en deels binnen een zone met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Dit betekent dat bij bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 35 cm een archeologisch onderzoek verplicht is.
Uitsnede archeologische beleidskaart
Door ADC ArcheoProjecten is een Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek uitgevoerd (rapportage d.d. 16 januari 2014, bijlage 7 van de Toelichting). Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat de archeologische verwachting voor het plangebied kan worden bijgesteld. Uit onderstaande weergave uit het archeologische onderzoek kan worden afgeleid dat in de noord-west hoek van het plangebied een hoge verwachting is op archeologische waarden en dat in de rest van het plangebied een lage verwachtingswaarde geldt. Overeenkomstig het gemeentelijk archeologie-beleid moet alleen de hoge verwachting in het bestemmingsplan worden opgenomen met als dubbelbestemming (Waarde- Archeologie hoog) dat in een beschermende regeling voorziet.
Verwachting op basis van het verkennende booronderzoek
Op de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaart ligt het plangebied binnen een zone met een gemiddelde attentiewaarde, zie onderstaande uitsnede van deze kaart. Dit betekent dat er bij ruimtelijke ontwikkelingen moet worden gestreefd naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
Uitsnede cultuurhistorische beleidskaart
In het actuele bestemmingsplan Buitengebied Noordoost is een cultuurhistorische analyse uitgevoerd. Voor het perceel Waterweg 8 en de omgeving hiervan heeft dit niet geleid tot een beschermende regeling. Nader onderzoek is niet noodzakelijk. Bij het opstellen van het inrichtingsplan is o.a. rekening gehouden met de (cultuur)historische ontwikkeling van het landschap en is getracht hier zo goed als mogelijk terug te laten komen in het ontwerp.
Het bestemmingsplan betreft een particulier initiatief. Met de initiatiefnemers is een anterieure overeenkomst over grondexploitatie als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening gesloten. Hierin is geregeld dat de initiatiefnemers de kosten die de gemeente maakt ter uitvoering van zijn initiatief voor hun rekening komen. Alle met deze planwijziging samenhangende kosten komen dus ten laste van de initiatiefnemer. Deze wijziging heeft derhalve voor de gemeente geen financiële gevolgen. Er behoeft daarom geen exploitatieplan te worden vastgesteld.
Dit bestemmingsplan is een ontwikkelingsplan. De toekomstige situatie is uitgangspunt voor de wijze van bestemmen. De agrarische bestemming met bouwvlak maakt plaats voor een nieuwe woonbestemming waarmee de ontwikkeling kan worden gerealiseerd.
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.
Wonen
De bestaande en de 3 te bouwen woningen worden als zodanig bestemd. Per bouwvlak is maximaal 1 woning toegestaan met een goothoogte en inhoud van maximaal respectievelijk 4 meter en 700 m3. De bouwvlakken zijn overeenkomstig het verkavelingsplan op de plankaart opgenomen waarbij rond de beoogde voetprint van de woning enige ruimte is gegeven om enige flexibiliteit te bieden in de exacte plaats van de woning. Het terugbouwen in het bouwvlak is uitgangspunt in de regeling voor functieverandering en voorkomt het uitsmeren van bebouwing. De nieuwe bouvlakken zijn dan ook geprojecteerd in het voormalige (agrarische) bouwvlak.
Per woning is maximaal 75 m2 aan bijgebouwen toegestaan. De zone tussen de woningen in is als erf aangeduid waarbinnen de bijgebouwen gerealiseerd moeten worden. Hierin is voor een specifiek gedeelte de aanduiding bijgebouwen opgenomen. Dit heeft als doel om er voor te zorgen dat het grootste gedeelte van het toegestane oppervlakte aan bijgebouwen op deze locatie wordt gerealiseerd, dit in overeenstemming met het erfinrichtingsplan.
Groen
Rond de woonbestemming is een strook grond als Groen bestemd. Overeenkomstig het erfinrichtingsplan is deze strook bedoeld voor omzoming met een stevige structuur van houtsingels bestaande uit bomen met een onderbegroeiing van struiken. Op verschillende plaatsen komen openingen in de singels (bomen zonder onderbegroeiing) waardoor zicht van en naar het landschap mogelijk blijft. De bestemming Groen zorgt er voor dat ook vergunningvrij hier geen bebouwing gerealiseerd kan worden.
Agrarisch
In het oosten van het plangebied is een strook grond als agrarisch bestemd. Deze grond hoort kadastraal gezien bij het perceel waarop de woningbouwontwikkeling plaatsvindt. De bestemming van deze grond was ook al in bestemmingplan Broekland-Woudhuis Agrarisch (zonder bouwvlak) en wordt in voorliggend bestemmingsplan dus weer als agrarisch bestemd. In het geldende bestemmingsplan buitengebied Noord-Oost had deze strook grond een woonbestemming gekregen vanwege het vastleggen van de feitelijke situatie op het moment van vaststellen van dit bestemmingsplan.
In hoofdstuk 3 (Algemene regels) zijn regels opgenomen die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 8 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. In lid 8.1 is onder andere de bepaling over ondergronds bouwen opgenomen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Lid 8.2 bevat de afdekbepaling. Hierin is bepaald dat gebouwen altijd van een kap moeten worden voorzien, uiteraard mits ze hoger worden gebouwd dan de ter plaatse aangegeven maximum goothoogte.
Lid 8.3 bevat, conform gemeentelijk beleid, een regeling om vrijstaande woningen te mogen splitsen in twee wooneenheden. Hieraan zijn voorwaarden verbonden. Een splitsing levert geen extra bouwmogelijkheden op en de uitstraling van één woning moet blijven behouden.
In artikel 9 staan de algemene gebruiksregels. In lid 9.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In lid 9.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Dit is noodzakelijk voor vormen van gebruik waarvoor het niet mogelijk en wenselijk is een omgevingsvergunning te verlenen en de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht derhalve niet van toepassing is.
In artikel 12 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Artikel 13 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven. Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.
Overeenkomstig het in de gemeentelijke inspraakverordening bepaalde heeft geen voorontwerp van dit plan ter inzage gelegen met de mogelijkheid een reactie te geven.
Het overleg met het Waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is achterwege gelaten in overeenstemming met de richtlijn "Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen" van het Waterschap Veluwe. Dit zoals nader gemotiveerd in paragraaf 4.2 Waterhuishouding.
Gelet op de aard en omvang van het plan en aangezien het plan in overeenstemming is met het provinciale beleid, is geen formele overlegreactie ex artikel 3.1.1. Bro gevraagd aan de provincie Gelderland. Wel is een melding ex artikel 3.8 lid 1 onder b Wro gedaan van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. Het plan is eveneens niet toegezonden aan de Rijksdiensten aangezien met dit plan geen nationale belangen in het geding zijn.