Plan: | Amersfoortseweg 287-291 Uddel |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.bp1133-vas1 |
behorende bij het bestemmingsplan Amersfoortseweg 287-291 Uddel
Aan de Amersfoortseweg 287-291 zijn drie voormalige agrarische bedrijfswoningen met agrarische bedrijfsopstallen aanwezig (ruim 3500 m2). De bedrijfslocatie is niet meer in gebruik voor agrarische doeleinden en de bedrijfswoningen kennen inmiddels een regulier woongebruik.
De eigenaren van de percelen willen gebruik makend van de regeling functieverandering voor voormalige agrarische bedrijfsbebouwing door de bestaande bebouwing te slopen en 3 woningen terug te bouwen. Het initiatief past niet binnen de geldende agrarische bestemming waardoor een herziening van het bestemmingsplan nodig is om de woningen te kunnen realiseren.
De planlocatie ligt in het westelijk buitengebied van de gemeente Apeldoorn, op een ruime 800 meter van de gemeentegrens met de gemeente Barneveld. De afstand tot de nabijgelegen dorpen Garderen en Uddel bedraagt respectievelijk circa 3 km en 5 km. Het omliggende gebied waarin de bedrijfslocatie ligt, staat bekend als Nieuw-Milligen. Aan de noordzijde van de planlocatie ligt de doorgaande Amersfoortseweg vanuit Apeldoorn met aan de overkant van de weg het Defensieterein. Ten zuiden van de locatie ligt een overwegend bos- en heidegebied met op ongeveer 2,5 km afstand de Rijksweg A1.
Ligging in omgeving met plangebied gearceerd weergegeven
Het plangebied wordt gevormd door de percelen Amersfoortseweg 287, 289 en 291. Kadastraal is het plangebied bekend als gemeente Apeldoorn, sectie B, nummers 1189, 1190, 1191, 1192 en een deel van nummer 1193. Zie onderstaande luchtfoto uit 2015 voor de ligging van het plangebied in haar directe omgeving en een luchtfoto uit 2011 van het erf van de bedrijfslocatie waarop de agrarische opstallen zijn weergegeven.
Luchtfoto uit 2015 met ligging plangebied t.o.v. omgeving
Luchtfoto uit 2011 van de bedrijfslocatie Amersfoortseweg 287-291
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan Agrarische Enclave. Dit plan is vastgesteld door de gemeenteraad op 11 juli 2013.
Het gehele plangebied heeft de bestemming Agrarisch. Daarmee zijn de gronden in hoofdzaak bestemd voor agrarische bedrijven. De gebouwen op het perceel zijn gelegen in een bouwvlak van circa 1,4 ha groot, zie onderstaande kaartuitsnede voor de situering van het bouwvlak.
Situering bouwvlak in bestemmingsplan Agrarische Enclave
Het toegestane oppervlak aan bedrijfsbebouwing is vastgelegd op het oppervlak van het bouwvlak waarbij een 2,5 meter aangehouden dient te worden tot de zijdelingse perceelsgrens. Voor de bedrijfsbebouwing is een maximale goot- en nokhoogte gegeven van respectievelijk 6 meter en 12 meter. Voor de 3 toegestane bedrijfswoningen geldt een maximale inhoudsmaat van 700 m3 met daarbij aangegeven een maximale goothoogte van 4 meter en een maximale nokhoogte van 12 meter. Tevens zijn de navolgende aanduidingen van toepassing binnen het plangebied.
Uit onderstaande uitsnede van de plankaart van bestemmingsplan Agrarische Enclave kunnen de bestemmingen worden afgelezen die op omliggende gronden van toepassing zijn. Hieruit blijkt dat de gronden in de omgeving hoofdzakelijk zijn bestemd voor agrarische en natuurdoeleinden met in het gebied verspreid liggende woonbestemmingen. De bebouwing concentreert zich hoofdzakelijk binnen de bestemmingsvlakken van de woonbestemmingen en binnen de bouwvlakken van enkele agrarische bedrijven. Aan de noordzijde van de Amersfoortseweg ligt binnen de bestemming Maatschappelijk - Militaire zaken een concentratie aan bebouwing ten behoeve van het defensieterrein.
Omliggende bestemmingen bestemmingsplan Agrarische Enclave
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, vastgesteld in 2012, formuleert het kabinet zijn ambities. Onder andere wordt in de visie gesteld dat:
In 2040 sluiten de woon- en werklocaties in steden en dorpen aan op de (kwalitatieve) vraag en locaties voor tranformatie en herstructurering worden zoveel mogelijk benut. In 2040 biedt Nederland zijn burgers een veilige en gezonde leefomgeving, met een goede milieukwaliteit, zowel in stedelijk als in landelijk gebied. Nederland is blijvend beschermd tegen extreme weersomstandigheden, mogelijke overstromingen als gevolg van de zeespiegelstijging en er is voldoende zoetwater in droge perioden; Nederland is een bepalende speler in de internationale transitie naar duurzame mobiliteit en Nederland heeft nog steeds de bestaande (inter)nationale unieke cultuurhistorische waarden en een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Nederland kent in 2040 een robuust internationaal energienetwerk en de transitie naar duurzame energiebronnen is ver gevorderd.
De functieverandering naar wonen van de agrarische bedrijfslocatie waarin dit bestemmingsplan voorziet, sluit aan op deze ambities uit de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
De Europese Unie heeft een gevarieerde natuur, die van biologische, esthetische en economische waarde is. Om deze natuur te behouden heeft de Europese Unie het initiatief genomen voor Natura 2000. Dit is een samenhangend Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. Voor Nederland gaat het in totaal om 162 gebieden. Voor het plangebied is relevant dat Veluwe is aangewezen als Natura 2000 gebied (Vogel- en Habitatrichtlijn).
Bij het nemen van een besluit tot het vaststellen van een plan dat, gelet op de instandhoudingsdoelstelling voor een Natura 2000 gebied, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in dat gebied kan verslechteren of een significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, dient rekening te worden gehouden met de gevolgen die het plan kan hebben voor het gebied.
De planlocatie ligt buiten het Natura 2000 gebied Veluwe, zie onderstaande kaartuitsnede.
Ligging planlocatie t.o.v. Natura 2000
Op 9 juli 2014 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Gelderland kiest er in de Omgevingsvisie voor om bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven vanuit twee hoofddoelen.
Het eerste doel is het vergroten van de concurrentiekracht van Gelderland door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur.
Het tweede doel is het waarborgen en het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. Dit betekent vooral:
De provinciale hoofddoelen zijn vertaald in provinciale ambities, die zijn onderverdeeld in drie thema's. Het thema Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Onder het thema Dynamisch Gelderland staan de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit. Het derde thema, Mooi Gelderland, betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming dan wel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen.
Gelders Natuurnetwerk (GNN) en Groene Ontwikkelingszone (GO)
Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur, wat bijdraagt aan een prettige leef- en werkomgeving. Hiertoe wordt ingezet op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wordt bereikt door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO). De planlocatie is buiten het Gelders Natuurnetwerk gelegen en tevens buiten de Groene Ontwikkelingszone, zie onderstaande kaartuitsnede.
Nationaal Landschap
In de Omgevingsvisie wordt het plangebied, voorzover voor de ontwikkeling relevant, aangewezen als onderdeel van Nationaal Landschap, zie onderstaande kaartuitsnede. Het gaat dan om nationaal landschap de Veluwe. De Nationale Landschappen zijn de symbolen bij uitstek van het Gelderse cultuurlandschap. Ze geven op (inter)nationale schaal een afspiegeling van de landschappelijke diversiteit en hebben daarom speciale aandacht. Deze cultuurhistorische landschappen zijn het resultaat van het harmonisch samengaan van natuurlijke processen en menselijk handelen. Kenmerkend zijn de samenhang tussen natuur, reliëf, grondgebruik en bebouwing. De ontstaansgeschiedenis van het landschap is hier nog leesbaar.
Het ruimtelijk beleid is er op gericht om de kernkwaliteiten van deze gebieden te behouden en verder te ontwikkelen. Behoud wordt bereikt met een regel in de Omgevingsverordening, die bepaalt dat alleen activiteiten zijn toegestaan die de Kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen behouden of versterken.
Kaartuitsnede Nationaal Landschap Veluwe
In de Statenvergadering van woensdag 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze verordening ziet erop toe dat het beleid uit de Omgevingsvisie Gelderland operationeel wordt. Hierna worden de relevante bepalingen uit de Omgevingsverordening aangehaald, gevolgd door een toetsing daaraan.
Wonen (artikel 2.2.1.1)
In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio successievelijk het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Regionaal Programma Wonen.
Toetsing
Het Kwalitatief Woonprogramma heeft zijn beslag gekregen in de gemeentelijke woningbouwprogrammering. Binnen die programmering passen ook de woningen waarin dit plan voorziet. Zie ook paragraaf 2.7.
Nationaal landschap (artikel 2.7.4.2)
Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap (buiten de GO, het GNN en de Nieuwe Hollandse Waterlinie) maakt ten opzichte van het ten tijde van de inwerkingtreding van de verordening geldende bestemmingsplan alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap niet aantasten of versterken.
Het plangebied ligt in Nationaal Landschap De Veluwe, in het deelgebied Agrarische Enclave. De kernmerken van dit deelgebied zijn:
- Afwisseling van grootschalig bos en kleinschalige, open landbouwgonden (mozaiek)
- Waardevolle open essen
- Esdorpen met eigen bedrijvigheid (dorpensemble)
- Intensieve veehouderijbedrijven
- Tamelijk natuurlijk beekdal met bijzondere laaglandbeek
Toetsing
Dit plan leidt tot minder bebouwing op de percelen en voorziet in de aanleg en instandhouding van enkele landschapselementen die bijdragen aan het versterken van het landschappelijke beeld. Een aantasting van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap is niet aan de orde.
Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is één structuurvisie voor zowel stad als land.
De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. In de structuurvisie kiest de gemeente er voor om daarop niet te reageren met een dichtgetimmerd plan maar door zoveel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare. Daarmee krijgt Apeldoorn de ruimte zich te ontwikkelen. De gemeente nodigt daarom iedereen uit die een bijdrage kan leveren aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige Apeldoorners. Ruimte bieden is niet vrijblijvend, de ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente. In het concept 'Apeldoorn Buitenstad' komen die kwaliteiten samen. Apeldoorn is zowel stad als groot dorp en biedt de leefkwaliteit van beide.
De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. De gemeente wil het fundament van Apeldoorn koesteren en versterken. Want alleen daardoor blijft de leefkwaliteit op peil en blijft Apeldoorn aantrekkelijk voor bewoners, bezoekers en bedrijven. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie. De gemeente stelt hoge kwaliteitseisen aan het fundament en wil er zelf in blijven investeren.
Om Buitenstad te blijven, zijn in de structuurvisie vier ambities geformuleerd die weergeven wat Apeldoorn grotendeels al is en waar Apeldoorn sterk in is: Apeldoorn is een comfortabele gezinsstad met een toeristisch toplandschap; heeft een veelzijdige economie en kent locale duurzaamheid.. Aan deze ambities wil Apeldoorn samen met andere partijen bouwen.
De structuurvisie is een uitnodiging aan de samenleving om Apeldoorn mooier te maken. 'Apeldoorn biedt ruimte' staat voor ruimte bieden aan ideeën en initiatieven die passen bij de Buitenstad. De gemeente zal daarbij faciliteren en ondersteunen. Buiten het fundament van de Buitenstad biedt de gemeente hiervoor veel handelingsvrijheid, bijvoorbeeld door flexibel te bestemmen.
De spelregels voor functieverandering van voormalige agrarische bedrijfslocaties zijn vastgelegd in de streekplanuitwerking voor de regio Stedendriehoek: 'Waar stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies'. De algemene mogelijkheden uit het (voorheen van toepassing zijnde) Streekplan Gelderland 2005 zijn daarin nader uitgewerkt en aangepast op de specifieke situatie in de regio. Voor functieverandering naar wonen onderscheidt de uitwerking een aantal zones. Rond de steden en dorpen zijn zones gelegd waar ruimere mogelijkheden gelden, dan voor plekken die middenin het buitengebied liggen.
Het plangebied ligt in een zone waarvoor geldt dat minder dan 50% van de oppervlakte van vrijkomende of al vrijgekomen bedrijfsgebouwen (exclusief bedrijfswoning) ingezet kan worden voor hergebruik naar wonen. Naast een aantal algemene voorwaarden, gelden de volgende regels:
1. Bij minder dan 3.000 m2 vrijkomende bebouwing gelden de regels voor hergebruik zoals weergegeven in tabel 5.2. van het document 'Oude erven, nieuwe functies'. Deze regels komen neer op een lager percentage hergebruik of nieuwbouw naarmate de oppervlakte vrijkomende bebouwing toeneemt. Dat betekent dat naarmate er meer vrijkomende bebouwing is, er relatief meer gesloopt moet worden. Op erven met veel vrijkomende bebouwing kan 50% hergebruik leiden tot het ontstaan van minidorpjes van woningen of grote woongebouwen met meerdere wooneenheden. Dat is niet gewenst in deze zone.
2. De gemeenten zullen bij een vrijkomende hoeveelheid bebouwing van meer dan 3.000 m2 van geval tot geval op basis van maatwerk bepalen wat wel en niet mogelijk is. Dit is het geval bij onderhavige functieverandering, met ruim 3500 m2 aan gesloopte en nog te slopen bebouwing. Kwalitatieve koppeling aan het woningbouwprogramma zal plaatsvinden bij meer dan drie nieuwe woningen per locatie. Bij drie woningen of minder is de invulling aan de afzonderlijke gemeenten.
3. De gemeenten staan naast woongebouwen ook vrijstaande woningen toe.
4. De gemeenten gaan er van uit dat bij veel vrijkomende gebouwen slopen en nieuwbouw voor wonen meer voor de hand ligt dan verbouwen. Veel agrarische stallen zijn niet geschikt om te verbouwen tot woning. Het niet toestaan van sloop en nieuwbouw zal leiden tot minder winst voor de omgevingskwaliteit. Dit omdat dan minder functieverandering zal plaatsvinden en omdat hergebruik van bestaande gebouwen voor wonen vaak minder zal bijdragen aan verbetering van de omgevingskwaliteit dan het toestaan van nieuwbouw.
In november 2012 heeft de gemeenteraad ingestemd met het Woningbouwprogramma 2010-2029. Geconstateerd wordt dat de woningmarkt in rap tempo is veranderd, dat er minder vraag naar woningen zal zijn dan was voorzien en dat aanbod en vraag niet meer in evenwicht zijn. Daarom zijn alle woningbouwplannen bekeken en zijn keuzes gemaakt: welke projecten worden uitgevoerd, welke projecten vervallen, welke projecten worden later uitgevoerd en welke projecten krijgen een andere opzet. Wanneer zich nieuwe kansen aandienen moet eerst kwantitatieve en kwalitatieve ruimte in het woningbouwprogramma worden gecreëerd. Daardoor wordt de programmering steeds op basis van actuele marktontwikkelingen en op basis van wijzigende verwachtingen over de toekomst bijgestuurd: het adaptief programmeren. Kwantitatief vertrekpunt is uitbreiding van de woningvoorraad in de periode 2010-2019 met netto 3.900 woningen en in de periode 2020-2029 met netto 2.000 woningen.
In het Woningbouwprogramma 2012-2019 is per dorp/deelgebied het woningbouwprogramma bepaald. Dit bestemmingsplan voegt drie woningen toe aan de gemeente. Deze woningen maken onderdeel uit van het voornoemde programma.
De gemeenteraad heeft op 13 februari 2014 de 'Woonagenda Apeldoorn 2014-2018, buitenstad in uitvoering' vastgesteld. De Woonagenda betreft de herijking van het gemeentelijke woonbeleid en geeft een visie op de toekomst van het wonen in de gemeente Apeldoorn.
De gemeentelijke structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' geeft de richting. De Woonagenda beschrijft de ontwikkelingen op het gebied van de volkshuisvesting, ondermeer de afnemende bevolkingsgroei, de grotere betekenis van de bestaande woningvoorraad, de vergrijzing en de onzekere slagingskansen voor de meest kwetsbare groepen huishoudens van Apeldoorn. Op basis van deze ontwikkelingen en de ambities uit de structuurvisie is een agenda samengesteld voor de komende jaren, ten aanzien van drie hoofdopgaven:
Op 13 februari 2014 heeft de gemeenteraad kennisgenomen van de notitie 'Wonen in het landelijk gebied Apeldoorn'. In deze notitie is de uitvoering van het functieveranderingsbeleid, zoals toegelicht in paragraaf 2.6, geëvalueerd. Naar aanleiding daarvan heeft de raad besloten een striktere toepassing van het functieveranderingsbeleid voor te staan. Bij functieverandering naar wonen geldt sindsdien, voor die toepassing van het beleid het volgende uitgangspunt:
Het toepassen van maatwerk op grond van de (ruimtelijke) kwaliteiten van een gebied, met een maximum van twee woningen. Daar waar aantoonbaar sprake is van een versterking van de (ruimtelijke) kwaliteiten kan meer ruimte geboden worden, tot een maximum van 50% van het voormalig agrarisch bebouwd oppervlak. Het te slopen of her te gebruiken oppervlak bedraagt minimaal 500m².
Voorheen was het maximum aantal woningen niet expliciet gemaximeerd en werd een minimum sloopoppervlak gehanteerd van 350 m².
Onderhavig plan is de uitkomst van het initiatief van de eigenaren om tot functieverandering van de bedrijfslocatie over te gaan, dat in 2010 is gestart. Aanvankelijk werd de functieverandering gekoppeld aan het ontwikkelen van een landgoed (met woningbouw) op de direct zuidelijk gelegen gronden. Er is enkele jaren getracht om tot een goed uitgewerkt ruimtelijk en functioneel ontwerp te komen en dat tevens o.a. financieel uitvoerbaar is. In 2015 bleek dit nog niet tot het gewenste resultaat te hebben geleid waarna is besloten om slechts de functieverandering van de agrarische bedrijfslocatie voort te zetten.
Het startmoment van onderhavig functieveranderingsproject ligt ruim voordat tot de hierboven beschreven, aangescherpte toepassing van het beleid werd overgegaan. Daarom is in dit plan niet uitgegaan van een (standaard)maximum van twee woningen.
In juni 2014 heeft de gemeenteraad de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' vastgesteld. In het licht van de gemeentelijke woningbouwprogrammering is vast komen te staan dat er nog maar beperkt ruimte is voor nieuwe woningbouwinitiatieven. Dat terwijl een deel van de beschikbare ruimte in de programmering ingevuld is met plannen, waarvoor al meer dan een paar jaar een vastgesteld bestemmingsplan aanwezig is, maar die niet tot uitvoering komen. Om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen en om alleen nog ruimte te bieden aan initiatieven die ook echt tot uitvoering komen, geldt nu in principe een realisatietermijn van drie jaar voor nieuwe woningbouwinitiatieven. Die termijn gaat lopen vanaf het moment dat het bestemmingsplan onherroepelijk is. Na de termijn en als de betreffende woningen niet zijn gerealiseerd of in aanbouw zijn, dienen burgemeester en wethouders te overwegen om het bestemmingsplan te wijzigen door de bouwmogelijkheden voor nieuwe woningen te verwijderen. Vervolgens kan de programmatische ruimte die daarbij vrij komt, worden aangewend voor een andere woningbouwontwikkeling. Voordat aan een bestemmingsplan voor een woningbouwontwikkeling wordt begonnen, wordt deze termijn ook privaatrechtelijk overeengekomen tussen initiatiefnemer en gemeente. De privaatrechtelijke grondexploitatieovereenkomst is echter reeds voorafgaand aan dit beleid gesloten. Om deze reden heeft dit beleid geen verdere gevolgen voor de planontwikkeling.
De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart.
Op de cultuurhistorische beleidskaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:
In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.
Op 18 juni 2015 heeft de gemeenteraad de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. De archeologische beleidskaart kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.
De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.
Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden
Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Monumentenwet en de Monumentenverordening.
Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden
Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.
Categorie 3: Terrein met archeologische waarden
Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.
Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting
In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting
In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.
Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting
In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.
Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt
De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.
Nationaal Waterplan 2009-2015
Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de 4e Nota Waterhuishouding uit 1998 en hét rijksplan voor het waterbeleid in Nederland. Water krijgt een meer prominente rol bij de inrichting van Nederland. De beleidslijnen van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw en het Nationaal Bestuursakkoord Water, die inspelen op de verwachte klimaatsveranderingen, zijn een belangrijke impuls voor de koers van het nieuwe waterbeleid. Het hoofdthema is: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid, het beleid voor het IJsselmeergebied, het Noordzeebeleid en de Stroomgebiedbeheerplannen op grond van de Europese Kaderrichtlijn Water. Tevens bevat het Nationaal Waterplan een eerste beleidsmatige uitwerking van de kabinetsreactie op het advies van de Deltacommissie.
Watertoets
De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten van ruimtelijke plannen en besluiten. In 2000 is de watertoets geïntroduceerd door de Commissie Waterbeheer 21e Eeuw en in 2001 vastgesteld door Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen. De watertoets wordt toegepast bij locatiekeuzen en bij inrichtingsplannen. De uitkomst van de watertoets is een advies van de waterbeheerder, dat door de initiatiefnemer wordt meegewogen met andere belangen en wordt vertaald in een waterparagraaf. Sinds 1 november 2003 is de watertoets wettelijk verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in de toelichting van ruimtelijke plannen.
Uitgangspunt nieuw bestemmingsplan
Bij het opstellen van het bestemmingsplan moet de watertoetsprocedure worden doorlopen. Het resultaat hiervan wordt vastgelegd in de waterparagraaf.
Omgevingsvisie Gelderland (juli 2015)
In de vastgestelde Omgevingsvisie staan maatschappelijke opgaven in Gelderland, die zijn ontstaan in gesprekken tussen overheden, organisaties en particulieren. Het gaat over steden en dorpen, natuur, landbouw, water, energie en meer.
De regels behorend bij de Omgevingsvisie zijn vastgelegd in de Omgevingsverordening.
De Omgevingsvisie en Omgevingsverordening zijn vanaf 18 oktober 2014 in werking. Een eerste actualisatie van de Omgevingsverordening over water en natuur is op 8 juli 2015 gedeeltelijk vastgesteld. Deze actualisatie is opgenomen en verwerkt in de tekst en kaarten van de Omgevingsverordening (juli 2015).
In de verordening is bijvoorbeeld vastgelegd hoe het grondwater(winning) beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn verschillende zaken vastgelegd over omgang met natte landnatuur en oppervlaktewater.
In (digitaal) kaartmateriaal zijn beschermingszones voor verschillende onderwerpen vastgelegd.
Uitgangspunt nieuw bestemmingsplan
Verandering van (gebruik van) een gebied mag geen negatief effect op het (grond)water of de waterafhankelijke natuur hebben.
Waterbeheerplan Waterschap Vallei&Veluwe
In 2015 is het nieuwe Waterbeheerprogramma 2016 -20212 vastgesteld. Hierin beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Op basis van nieuwe opgaven als klimaatverandering, zuivering van complexe stoffen en maatschappelijk ontwikkelingen zoals het sterven naar een duurzaamheid en circulaire economie zijn een zestal ambities geformuleerd:
De ambities zijn voor de programma's waterveiligheid, watersysteem (voldoende en schoon) en waterketen vertaald in korte termijn doelstellingen voor 2021.
Uitgangspunt nieuw bestemmingsplan
Bij veranderingen op of rondom het oppervlaktewater en waterkeringen evenals bij de realisatie van voldoende waterberging voor nieuwe ontwikkelingen zijn de regels van de waterschapskeur van toepassing.
Apeldoorns Waterplan 2005-2015
Om te anticiperen op (beleids)ontwikkelingen en om de leefkwaliteit van de stad te vergroten heeft Apeldoorn gezamenlijk met het waterschap Veluwe en Vitens in 2005 een gemeentelijk Waterplan opgesteld. Het Waterplan is door de gemeenteraad vastgesteld en gekozen is voor het ambitieniveau Actief Duurzamer. De belangrijkste opgaven met ruimtelijke consequenties zijn het afkoppelen en bergen van hemelwater en het creëren van waterberging in beekzones.
Bij herontwikkeling, herinrichting en herstructurering zal het verhard oppervlak in het stedelijk gebied zoveel mogelijk afgekoppeld worden om het watersysteem op orde te krijgen. Ten westen van het Apeldoorns Kanaal wordt het regenwater in de bodem geïnfiltreerd of zoveel mogelijk vastgehouden in groenzones, bijvoorbeeld naast beken en sprengen. Ten oosten van het kanaal wordt het regenwater in de vijvers geborgen.
Uitgangspunt nieuw bestemmingsplan
Voor het bestemmingsplan wordt een watertoets uitgevoerd. De effecten op de waterhuishouding worden in beeld gebracht en getoetst aan het beleid. Ontwikkelingen voldoen aan de uitgangspunten uit het beleid.
Gemeentelijk Rioleringsplan Apeldoorn
Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2011 – 2015 (GRP) is in 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. In het GRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het GRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.
In 2015 wordt een nieuw Gemeentelijk Rioleringsplan opgesteld voor de periode 2016 -2020. Speerpunt hierin is het anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals wateroverlast door extreme buien en verdroging door langere droge perioden. Effecten van verdroging zijn periodiek lagere grondwaterstanden en lagere beekafvoeren. Deze effecten kunnen worden tegengegaan door de inrichting van de openbare ruimte aan te passen en regenwater van verhardingen niet versneld af te voeren via de riolering, maar af te koppelen en lokaal te infiltreren in de bodem. Bewoners zal ook gevraagd worden zelf actief bij te dragen aan de klimaatopgave door de woning af te koppelen en tuinen te vergroenen. Door deze afkoppelstrategie langjarig door te zetten ontstaat een klimaatrobuuste omgeving. Door het regenwater meer onderdeel te laten zijn van de openbare ruimte neemt tevens de belevingswaarde en ruimtelijke kwaliteit verder toe.
Uitgangspunt nieuw bestemmingsplan
Artikel 12a van de Woningwet verplicht alle gemeenten om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing.
Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juli 2004 de kadernota 'Over welstand geschreven' vastgesteld. De nota geeft de kaders voor het welstandsbeleid. Hiermee worden bouwplannen getoetst aan redelijke eisen van welstand, om de fraaie leefomgeving in de stad en het buitengebied te behouden en te versterken.
In deze nota wordt voor ieder perceel in Apeldoorn één welstandsthema en één welstandsniveau aangewezen. Het niveau geeft aan hoeveel welstandsaandacht de gemeente aan een gebied geeft, waarbij de niveaus variëren van zwaar tot welstandsvrij. Het thema wordt bepaald door de bouwstijl of bouwperiode van de bebouwing. In het bestemmingsplan wordt het specifieke karakter van het gebied geregeld voor zover dit gaat om bebouwingsregels en gebruik. Het welstandsbeleid is hierop aanvullend en heeft betrekking op situering, massa en vorm, gevelkarakteristiek en detaillering, kleur en materiaalgebruik.
Voor de Agrarische Enclave en dus ook voor onderhavig plangebied is gebiedsgericht welstandsbeleid opgesteld, zoals vervat in het beeldkwaliteitplan Agrarische Enclave. Dit beeldkwaliteitplan is door de gemeenteraad vastgesteld op 13 juni 2013. Dit beeldkwaliteitplan bevat belangrijke ingredienten voor de nieuwe erfinrichting. De planlocatie ligt in de jonge heideontginning die hier wordt gekenmerkt door een kamerstructuur. Het beeldkwaliteitplan richt zich met name op het behoud en versterking van deze kamerstructuur en de daarbij behorende erfstructuur.
Als aanvulling op dit gebiedsgerichte welstandsbeleid, is specifiek voor onderhavige ontwikkeling het beeldkwaliteitplan Amersfoortseweg 287 -291 Uddel opgesteld. Dit plan bevat het formele welstandskader waaraan omgevingsvergunningen worden getoetst en daarnaast bevat het beeldkwaliteitsplan handreikingen om de kwaliteit van de omgeving te versterken.
Omgeving
Landschap
Het plangebied maakt onderdeel uit van de “Agrarische Enclave” in het noordwestelijk deel van de gemeente Apeldoorn. De enclave beslaat de agrarische gebieden rondom Uddel, Meerveld en Nieuw-Milligen en is omsloten door de Veluwse bossen.
Het landschap ter plaatse van het plangebied kenmerkt zich door een zogenaamde “kamerstructuur”. Door de jonge, planmatige ontginning van het gebied en de omliggende bossen ontstaan als vanzelf “kamers”. Dit wordt nog versterkt door de aanwezigheid van rechtlijnige houtwallen. De combinatie van openheid en opgaande beplanting zorgt voor een aantrekkelijk en karakteristiek landschap.
Ontstaan
Het gebied ten zuiden van de Amersfoortseweg bestond lange tijd uit uitgestrekte heidevelden met hier en daar zandverstuivingen. Op de topografische kaart van 1871 is dit te zien. In de tweede helft van de 19de en de eerste helft van de 20ste eeuw werd de heide geleidelijk ontgonnen ten behoeve van bosbouw op de hogere gronden en landbouw in de lagere delen. Nu pas ontstond het voornaamste deel van het landschap, zoals dat thans nog bestaat. Dit is ook het geval rondom het plangebied, het open gebied ten zuiden van de Amersfoortseweg. De rechte wegen en rationele verkavelingstructuren herinneren hier nog zichtbaar aan de doelmatige ontginning van de heidevelden. Op de topografische kaart van 1931 is te zien dat het landschap al ontgonnen is. Het plangebied ligt ten westen van de buurtschap Nieuw-Milligen. Nieuw-Milligen is relatief laat ontstaan, bij de kruising van de Amersfoortseweg en de Meerveldweg / Kootwijkerweg. Het dankt zijn ontstaan grotendeels aan de stichting van een legerkamp omstreeks het midden van de 19de eeuw.
Dit kamp werd gesitueerd aan de straatweg van Apeldoorn naar Amersfoort die in 1808-1809 in opdracht van Koning Lodewijk Napoleon werd aangelegd dwars door de heidevelden en zandverstuivingen. De militaire geschiedenis is altijd zichtbaar gebleven in het herhaaldelijk vergrote en vernieuwde legerkamp, dat verscholen ligt in het bosrijke gebied ten noorden van de Amersfoortseweg.
De bestaande boerderij in het plangebied is gebouwd in de jaren ‘20, (maar nog niet aangegeven op de topografische kaart van 1931), direct na de ontginning. In de loop van de jaren ‘60 en ‘70 werd het bedrijf gekenmerkt door schaalvergroting en zijn de huidige stallen ten behoeve van een varkens- en vleeskalverenhouderij gebouwd. Het bedrijf is destijds opgesplitst in drie bedrijven.
Plangebied
In de huidige situatie is er op het perceel agrarische bedrijfsbebouwing aanwezig. Langs de Amersfoortseweg is een historische boerderij aanwezig, met daarnaast twee bedrijfswoningen uit de jaren ‘70. De agrarische bedrijfsvoering is reeds enige jaren geleden beëindigd. Achter de woningen liggen enkele grote schuren, waarvan er één, de meest westelijk gelegen schuur, reeds gesloopt is wegens instortingsgevaar en milieuaspecten. De nog overgebleven schuren staan voor een groot deel leeg en verkeren in slechte staat. In totaal is er, inclusief de reeds gesloopte bebouwing, circa 3.500 m2 aan agrarische bedrijfsbebouwing aanwezig, zie onderstaande afbeelding voor de situering van de bebouwing op het erf. De erfinrichting is, net als het omliggende landschap, rationeel. De woningen staan aan de Amersfoortseweg, daarachter liggen de schuren. De woonfunctie is daarmee gescheiden van de werkfunctie en er bestaat een duidelijke hiërarchie op het erf. De woningen hebben elk een eigen inrit en er wordt op eigen terrein geparkeerd. Vanaf het achterterrein is er een fraai uitzicht op de bosrand ten zuiden van het plangebied. Aan de oostzijde van de kavel ligt een houtwal, die nadrukkelijk aanwezig is in het plangebied en zorgt voor een ruimtelijke verankering van het erf. De houtwal maakt een transparante indruk, omdat er beperkt onderbeplanting aanwezig is.
Situering bebouwing op het erf
Zie tevens het voor deze ontwikkeling opgestelde beeldkwaliteitsplan dat is opgenomen als Bijlage 2 van de Bijlagen bij de Toelichting.
Ruim 3500 m2 bedrijfsbebouwing wordt gesloopt en daarvoor in de plaats worden een drietal woningen achter de bestaande woningen gerealiseerd. Op basis van de in hoofdstuk 3 van Bijlage 2 van de Bijlagen bij de toelichting beschreven uitgangspunten, is een inrichtingsplan opgesteld. Het plan sluit aan bij de bestaande kamerstructuren in het landschap, door de situering van bebouwing en erfinrichting. De leegstaande stallen van het beëindigde agrarische bedrijf worden gesloopt (ruim 3500 m2) en het agrarisch perceel wordt heringericht. De bestaande bedrijfswoningen die gepositioneerd zijn aan de Amersfoortseweg blijven gehandhaafd en krijgen in dit nieuwe bestemmingsplan een reguliere woonbestemming conform feitelijk gebruik. In de huidige situatie zijn direct achter de woningen de stallen gesitueerd.
Met het slopen hiervan ontstaan er ruime achtertuinen. Aangezien de bijgebouwen van de bestaande woningen op dit moment zijn geïntegreerd in de agrarische bedrijfsbebouwing, is er behoefte voor de realisatie van nieuwe bijgebouwen. Deze zijn ter illustratie op kaart met grijze vlakken weergegeven.
Op de plek van de gesloopte stallen worden nieuwe vrijstaande woningen gerealiseerd. Deze woningen worden voorzien van grote dakvlakken, een lage goot en een nokrichting haaks op de Amersfoortseweg. Hiermee wordt gerefereerd aan de agrarische bouwwijze van stallen. Door deze opzet blijft de bestaande stedenbouwkundige hiërarchie bestaan: het woonhuis met siertuin aan de Amersfoortseweg met achterliggend het ‘bedrijfsgedeelte’.
De nieuwe woningen zijn gepositioneerd op ruime kavels. Eén vrijstaande woning aan de westzijde heeft een kavel van circa 3.000 m2, de ander twee woningen aan de oostzijde liggen op kavels van 2000 en 2500 m2. De privé buitenruimtes zullen zoveel mogelijk aan of in de woning plaatsvinden waardoor het landschap tot aan de woning doorloopt. Door de korte afstand tussen de twee oostelijk gelegen woningen gaan deze de uitstraling krijgen van een lange agrarische stal. Van afstand (bijvoorbeeld vanaf de Amersfoortseweg) lijken de 3 woningen te bestaan uit twee grote bouwmassa’s. Om dit beeld te versterken en te behouden zijn geen vrijstaande bijgebouwen toegestaan, maar worden deze geïntegreerd in de hoofdmassa’s.
Sfeer en karakter
De architectuur van de nieuwe woningen heeft een eigentijdse uitstraling. Bij de twee oostelijk gelegen woningen dienen de daken voor wat betreft nok- en goothoogte, uitstraling en materiaalgebruik identiek te zijn. Dit is noodzakelijk om het beeld van 1 bouwmassa te bereiken. De bouwstijl refereert aan de agrarische bouwstijl van stallen (simpele, langgerekte hoofdvorm, eenvoudige detaillering, gedempt kleurgebruik, etc.).
De landschappelijke inrichting van het perceel beoogt dat alle nieuwe woningen een relatie krijgen met het omliggende landschap. De woningen zijn zichtbaar vanuit het omliggende landschap en het landschap is beleefbaar vanuit de woning. De privé buitenruimtes lopen zo als het ware over in het landschap.
Erfinrichting en beplanting
De toegang voor bewoners en bezoekers loopt via de bestaande inrit aan de westzijde van het perceel. Deze inrit komt uit op een centraal gelegen erf. Dit erf kent een informele inrichting en bestaat uit halfverharding. Hierop is ruimte voor bezoekers om de auto te parkeren. De bestaande houtwal aan de oostzijde biedt veel doorzichten richting het oosten, dit moet zo blijven. Het maakt de tuinen van de woningen aan de oostzijde aantrekkelijker en verstopt de bebouwing niet, deze mag gezien worden! Aan de westzijde van het erf wordt op de overgang tussen het voor- en achtererf beplanting in de vorm van een struweelhaag toegevoegd. Vanaf de Amersfoortseweg blijven dan de kappen van de nieuwe woningen zichtbaar. Tevens worden enkele boomgroepjes met solitaire bomen op het terrein en langs de erfgrens gesitueerd. Deze incidentele kavelgrensbeplanting versterkt de aanwezige kamerstructuur van het landschap. Tegelijkertijd wordt de kavel niet geheel dichtgeplant vanwege de fraaie uitzichten op de omliggende bosranden en houtwallen.
Zie daarnaast het voor deze ontwikkeling opgestelde:
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Dit kan worden aangetoond met een actueel bodemonderzoek. Ook als de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging is daarmee de geschiktheid voldoende aangetoond. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning een actueel onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.
Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.
Onderzoeksresultaten bodem
In de rapportage d.d. 8 september 2015, opgesteld door Grondvitaal BV en opgenomen in Bijlage 3 van de Bijlagen bij de toelichting, zijn de resultaten van het bodemonderzoek weergegeven. Hieruit blijkt dat de bodem geschikt of geschikt is te maken voor de bestemming de toekomstige bestemming wonen met tuin.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weining verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
Onderzoeksresultaten milieuzonering
In de directe omgeving van het plangebied zijn twee bedrijven relevant:
Defensieterrein
Het defensieterrein is gelegen aan de noordzijde van de planlocatie aan de overzijde van de Amersfoortseweg. De afstand tot de geplande woningen is ten minste 100 meter. Hierdoor vormen de gewenste woningen geen belemmeringen voor het defensieterrein.
Veehouderij
Aan de Amersfoortseweg 281 is een pluimveehouderij gevestigd. Op basis van de VNG-publicatie geldt hiervoor een milieuzone van 200 meter waarbij het aspect geur relevant is. De woningen liggen op kortere afstand dan 200 meter en daarom is nader naar het aspect geur gekeken. Op grond van het Activiteitenbesluit en de Wet geurhinder en veehouderijen (Wgv) dient ten minste 50 meter aangehouden te worden tussen de gewenste woningen en deze veehouderij. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan. Daarnaast is de geurbelasting op de planlocatie ruimschoots onder de geurnorm van 14 ou/m3. In Bijlage 1 van de Bijlagen bij de Toelichting is de geurberekening opgenomen. De gewenste woningen vormen dan ook geen belemmering voor de veehouderij.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Verder dient rekening te worden gehouden met vliegtuiglawaai op grond van de Wet luchtvaart. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen daarom dient inzicht te worden gegeven in de invloed van de verkeerswegen op het plan.
Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:
De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.
Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 53 dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn.
Daarnaast moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook inzicht te worden gegeven in de akoestische indirecte gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventuele verkeersaantrekkende werking.
Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai
De relevante weg betreft de Amersfoortseweg welke van rechtswege een geluidzone heeft. Deze geluidzone bedraagt 250 meter. Doordat de woningen zijn geprojecteerd binnen deze geluidzone is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar het wegverkeerslawaai vanwege de Amersfoortseweg.
In de rapportage d.d. 14 oktober 2015, opgesteld door Groenewold Adviesbureau voor Milieu en Natuur en opgenomen in Bijlage 4 van de Bijlagen bij de toelichting is de geluidsbelasting ten gevolge van de Amersfoortseweg berekend. Hieruit blijkt dat er wordt voldaan aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder. Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de nieuwe geluidgevoelige bestemmingen.
Verder leidt het plan niet tot meer voertuigbewegingen en daardoor neemt ook de geluidkwaliteit bij de nabijgelegen bestaande woningen niet af.
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Niet in betekenende mate bijdragen
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.
Toepasbaarheidsbeginsel
Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").
Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.
Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit
Het bestemmingsplan beoogt een drietal woningen. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Hierdoor is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen te worden gehanteerd. Op dit moment wordt echter wel gewerkt aan nieuwe wet- en regelgeving te weten Wet Basisnet en Besluit transport gevaarlijke stoffen, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Nota Milieu veiligheid
In november 2011 is de Nota Milieuveiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze nota is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.
Onderzoeksresultaten
Figuur 1 geeft een overzicht van de risicobronnen nabij het plangebied.
Figuur 1 overzicht risicobronnen nabij planlocatie
Stationaire bronnen
Nabij het plangebied zijn geen stationaire risicobron gelegen.
Mobiele bronnen
Nabij het plangebied is één mobiele risicobron gelegen te weten de provinciale weg N344/N310 (Amersfoortseweg). Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N344/N310 is dermate beperkt dat er geen significante EV risico's zijn rond deze weg, zo blijkt uit de milieunota externe veiligheid gemeente Apeldoorn. Derhalve vormt de N344/N310 geen belemmering in het kader van externe veiligheid.
Het plaatsgebonden risico en groepsrisico leveren geen belemmering voor het bestemmingsplan Amersfoortseweg 287-291.
De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).
De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.
Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.
Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.
Onderzoeksresultaten
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen.
Algemeen
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.
Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Onderzoeksresultaten
Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De resultaten daarvan zijn beschreven in de paragrafen 4.1.1 tot en met 4.1.7. Daaruit kan worden geconcludeerd dat kan worden uitgesloten dat het bestemmingsplan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en ook is het niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
Het plangebied Amersfoorsteweg 287-291 ligt buiten bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is circa 1,7 hectare groot. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland omgevingsvisie heeft aangegeven.
Het gebied ligt niet in de in het omgevingsvisie vastgelegde grondwaterfluctuatiezone. Uit gegevens van peilbuizen in de omgeving blijkt dat het grondwaterpeil in het plangebied tussen circa 700 en 1100 centimeter onder maaiveld ligt. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend. Het plan wordt grondwaterneutraal ontwikkeld.
In en rondom het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Het plan heeft dan ook geen nadelige gevolgen voor (de kwaliteit van) het oppervlaktewater. In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor.
In het plangebied en de omgeving daarvan ligt een drukrioolstelsel waarmee afvalwater wordt afgevoerd. Op dit stelsel mag geen hemelwater worden afgevoerd. In de omgeving van het plangebied ligt geen gemeentelijk hemelwaterstelsel.
Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van hemelwater niet op de riolering aan te sluiten. In de Bouwverordening is bepaald dat het hemelwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.
Bij het bepalen van de manier waarop het hemelwater wordt afgevoerd, hanteert de gemeente de Beslisboom voor Hemelwater. Deze beslisboom geeft de volgende voorkeursvolgorde voor het afvoeren van hemelwater:
De materialen die in aanraking komen met het hemelwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van hemelwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het hemelwater afgevoerde vervuilende stoffen.
In dit plangebied wordt het overtollig hemelwater in de bodem geïnfiltreerd. Door het toepassen van niet-uitlogende materialen wordt voorkomen dat het te infiltreren hemelwater het grond- en/of oppervlaktewater verontreinigt.
De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en hemelwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke drukrioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.
Het plan omvat minder dan 10 woningen en minder dan 1.500 m² extra verhard oppervlak. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.
Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het Waterschap Veluwe.
Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet en de Boswet.
Soortbescherming
Op grond van de Flora- en faunawet (verder: Ffw) is iedere handeling verboden die schade kan toebrengen aan de op grond van de wet beschermde planten en dieren en/of hun leefgebied. De wet kent een algemene zorgplicht, omvat daarnaast een reeks van verbodsbepalingen en heeft een groot aantal soorten (verdeeld over verschillende categorieën) als beschermd aangewezen.
De zorgplicht houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten en hun leefomgeving. Het gevolg is onder andere dat iedereen die redelijkerwijs weet of kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor beschermde dier- of plantensoorten worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten, dan wel naar redelijkheid alle maatregelen te nemen om die gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
Om de instandhouding van de wettelijk beschermde soorten te waarborgen, moeten negatieve effecten op de instandhouding van soorten voorkomen worden. Een aantal voor planten en dieren schadelijke handelingen zijn op grond van de Flora- en faunawet verboden. Hiervoor zijn van belang de artikelen 8 t/m 12 Ffw waarin onder andere de vernieling en beschadiging van beschermde planten en het doden, verwonden, vangen, verontrusten en verstoren van diersoorten en hun verblijfplaatsen is verboden.
Op grond van artikel 75 Ffw kunnen ontheffingen van de verboden worden verleend en op grond van de ex artikel 75 vastgestelde AMvB (het Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet) gelden enkele vrijstellingen van het verbod. Welke voorwaarden verbonden zijn aan de ontheffing of vrijstelling hangt af van de dier- of plantensoorten die voorkomen. Hierbij wordt volgens de wettelijke kaders onderscheid gemaakt in drie categorieën, waarin soorten zijn ingedeeld op basis van zeldzaamheid en kwetsbaarheid.
Vogelsoorten zijn niet opgenomen in de hierboven genoemde categorieën. Voor verstoring van vogels en vogelnesten door ruimtelijke ontwikkelingen kan geen ontheffing worden verleend. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. Dat zijn: bescherming van flora en fauna, veiligheid van het luchtverkeer, volksgezondheid en openbare veiligheid. Van een (beperkt) aantal vogels is de nestplaats jaarrond beschermd. Voor de overige vogelsoorten geldt dat verstoring van broedende exemplaren is verboden. Buiten het broedseizoen mogen de nestplaatsen, zonder ontheffing, worden verstoord. Daarbij geldt geen standaardperiode voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum. De meeste vogels broeden tussen medio maart en medio juli.
Gebiedsbescherming
Naast de soortbescherming wordt de gebiedsbescherming geregeld binnen de Natuurbeschermingswet (in de Natura 2000-gebieden) en binnen het Gelders Natuur Netwerk en de Groene Ontwikkelingszone). Bescherming van bos is aan de orde als bestemmingen van bestaand bos worden gewijzigd. Dit is niet het geval. Het plangebied ligt buiten Natura-2000 gebied en buiten het Gelders Natuur Netwerk en de Groene Ontwikkelingszone.
Bos- en natuurcompensatie
Bos en natuur worden ook beschermd door de Boswet. Met het plan wordt er geen bestemming Bos of Natuur aangetast en dus gelden er geen compensatieregels.
Ten behoeve van de geplande activiteiten binnen het bestemmingsplan is door bureau Veldkamp een Flora- en Faunatoetsing uitgevoerd. Het doel hiervan was om vast te stellen of in te schatten of er sprake is van beschermde planten of diersoorten, en wat het (mogelijke) effect van de voorgenomen plannen of handelingen daarop is. De onderzoeksrapportage is opgenomen als bijlage 5 van de Bijlagen bij de Toelichting.
Uit het onderzoek blijkt dat de bouw van de drie woningen geen negatieve invloeden hebben op flora noch fauna. De Flora- en faunawet staat hierdoor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg.
Op 18 juni 2015 heeft de gemeenteraad de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld. Het plangebied ligt volgens deze kaart in een zone met een hoge archeologische verwachting. In deze zone geldt dat archeologisch onderzoek nodig is bij bodemingrepen vanaf 500 m2 en dieper dan 35 cm onder het AHN2-maaiveld.
Door De Steekproef is een Inventariserend Archeologisch Veldonderzoek uitgevoerd d.d. 24 september 2015, opgenomen als Bijlage 6 van de Bijlagen bij de toelichting. Uit het bureauonderzoek blijkt dat het onderzoeksgebied deel uitmaakt van een gordel van dekzandwelvingen. Binnen enkele honderden meters rondom het terrein zijn grafheuvels geregistreerd uit het neolithicum en / of de bronstijd. De archeologische verwachting bestaat uit grafcontexten en nederzettingen uit met name neolithicum en bronstijd, maar latere perioden kunnen niet worden uitgesloten.
In het plangebied zijn 6 boringen gezet. Er ligt matig fijn zand met een bijmenging van fijn grind. Lokaal is het zand beschreven als matig lemig. Het grind bestaat vooral uit ronde kiezelsteentjes. Het zand betreft dekzand dat is afgezet door de wind tijdens de laatste ijstijd. Het dekzand lijkt vooral te bestaan uit verstoven rivierzand dat tijdens de voorlaatste ijstijd door het landijs is opgestuwd. Uit dit rivierzand zijn ook de kiezelsteentjes afkomstig. In het zand is na de laatste ijstijd een podzolbodem gevormd. Van de podzolbodem is bij boringen 3 en 4 het onderste deel van de inspoelingshorizont (BC) bewaard gebleven. Bij de overige boringen zijn geen restanten van bodemvorming bewaard gebleven als gevolg van diepe verstoringen.
Uit het onderzoek kan worden geconcludeerd dat in de zones waar door de aanwezige bebouwing de ondergrond is verstoord of verstoring is aangetoond door middel van de boringen, de archeologische verwachting kan worden bijgesteld naar geen archeologische verwachting. Dat geldt niet voor het niet middels boringen onderzochte deel en het middeldeel van het plangebied (roodomkaderd in de navolgende afbeelding).
Hier blijft de(middel)hoge archeologische verwachting gehandhaafd. Voor dit deel is archeologisch onderzoek (verkennend booronderzoek in het nog niet middels boringen onderzochte deel van het plangebied en proefsleuvenonderzoek in het wel door boringen onderzochte deel) nodig bij bodemingrepen vanaf 500 m2 én dieper dan 35 cm.
In het bestemmingsplan is hiervoor een aanduiding opgenomen ('overige zone – hoge archeologische verwachtingswaarde'). Hiervoor geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk of andere werkzaamheden waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 500 m2 en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend. De vergunning kan alleen worden verleend als uit archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast. Voor het overige gedeelte van het plangebied kan, zoals gesteld, de verwachtingswaarde op basis van het uitgevoerde onderzoek worden bijgesteld. Voor de zuidoostelijke en zuidwestelijke hoek van het plangebied is dan ook geen archeologische aanduiding opgenomen.
Het plangebied heeft volgens de cultuurhistorische beleidskaart bij de nota I-cultuur van 16 februari 2006 een lage attentiewaarde, zie onderstaande kaartuitsnede. Monumenten zijn in het plangebied niet aanwezig, maar de boerderij uit 1929 (nr.291) heeft wel cultuurhistorische waarde, als zijnde historisch boerderijgebouw uit de ontginningstijd van het gebied, verwijzend naar de agrarische geschiedenis van de plek. In het specifiek voor deze ontwikkeling opgestelde beeldkwaliteitsplan zijn de ontstaansgeschiedenis en de gebiedskenmerken in beeld gebracht. Op basis van deze analyse is vervolgens het inrichtingsplan tot stand gekomen. Het beeldkwaliteitsplan is opgenomen als Bijlage 2 van de Bijlagen bij de toelichting.
Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst over grondexploitatie als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening gesloten. Hierin is geregeld dat de initiatiefnemers de kosten die gemeente maakt ter uitvoering van het initiatief voor hun rekening komen. Alle met deze planwijziging samenhangende kosten komen dus ten laste van de initiatiefnemer. Deze wijziging heeft derhalve voor de gemeente geen financiële gevolgen en er hoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld.
De locatie is reeds in eigendom van de initiatiefnemers. Met de bouw of anderszins zijn geen dermate hoge kosten gemoeid op basis waarvan verondersteld zou moeten worden dat het plan financieel niet uitvoerbaar is.
In hoofdstuk 3 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 4 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 5.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 5.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 5.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.
Bestemmingsplan Amersfoortseweg 287-291 Uddel is een ontwikkelingsplan. De toekomstige situatie is uitgangspunt voor de wijze van bestemmen. De geldende agrarische bestemming met een bouwvlak maakt plaats voor nieuwe woonbestemmingen.
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.
Groen - Landschapselement
Het gedeelte van het plangebied waar de boomgaard is gepland, heeft de bestemming Groen - Landschapselement gekregen. Dit geldt ook voor de bestaande houtwal aan de oostzijde van het plangebied en de aan te leggen struweelhaag aan de westzijde. Door deze specifieke bestemming op te nemen wordt er geborgd dat het stedebouwkundige plan / inrichtingsplan als zodanig wordt uitgevoerd. Dit aangezien met deze bestemming een inrichting ten behoeve van bijvoorbeeld een gebruik als tuin of parkeerfunctie niet is toegestaan. Dit wordt nog eens versterkt door de voorwaardelijke verplichting die is opgenomen in de bestemming Wonen. Met deze specifieke gebruiksregel wordt het gebruik van gebouwen ten behoeve van de woonfunctie strafbaar gesteld wanneer de gronden ter plaatse van de bestemmingsvlakken met de bestemmingen Groen - Landschapselement, Verkeer - Verblijfsgebied en Wonen zijn ingericht en in stand worden gehouden overeenkomstig het opgestelde inrichtingsplan. Dit inrichtingsplan is opgenomen als Bijlage 2 van de Bijlagen bij de regels. Een uitzondering is gemaakt voor het eerste jaar dat de gebouwen worden gebruikt voor de woonfunctie. Dit om het bouwproces niet onnodig te frustreren. Zie ook de uitleg van de bestemming Wonen.
Verkeer - Verblijfsgebied
De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is gegeven aan het centrale erf en de toegang daartoe vanaf de openbare weg. Beide zaken hebben een verblijfsfunctie en vormen de semi-openbare toegang tot de woningen. De gronden gaan dus niet dienen als tuin of erf bij een van de nieuwe woningen en hebben daarom een eigen bestemming gekregen. Binnen deze bestemming is niet in gebouwen voorzien.
Wonen
De bestaande bedrijfswoningen en de nieuwe drie woningen hebben de bestemming Wonen gekregen, inclusief de bijbehorende tuinen. Voor de woningen zijn op de plankaart bouwvlakken aangegeven die de posities vastleggen.
Binnen de bouwvlakken zijn vrijstaande woningen toegestaan. Hierin wordt voorzien middels de aanduiding 'vrijstaand'. Hieraan is gekoppeld dat, conform bestemmingsplan Agrarische Enclave, een maximale inhoudsmaat van 700 m³ geldt. De maximale goot- en bouwhoogte zijn op de plankaart aangeduid en zijn voor de nieuwe woningen vastgelegd op respectievelijk 3 m en 8 m. Voor de 3 bestaande woningen langs de Amersfoortseweg geldt een maximale goot- en bouwhoogte van 4 m en 8 m. Binnen de woonbestemming in achtererfgebied is het toegestaan om bijgebouwen te realiseren tot een oppervlakte van 75 m2 in aansluiting op hetgeen bij woonbestemmingen in het bestemmingsplan Agrarische Enclave is toegestaan. In de bouwvlakken voor de nieuwe woningen is een gevellijn opgenomen zodat voor iedereen helder is op welke zijde de voorkant/voorgevel van de woning georiënteerd dient te zijn. Hiermee wordt ook voorkomen dat er mogelijkerwijs verschil van inzicht zou kunnen ontstaan over waar het voorerfgebied en achtererfgebied in het kader van het Bor zou liggen.
Om de landschappelijke inpassing te borgen die met het inrichtingsplan wordt beoogd, is een specifieke gebruiksregel in de bestemming opgenomen waardoor het gebruik van gebouwen ten behoeve van de woonfunctie strafbaar is wanneer de gronden ter plaatse van de bestemmingsvlakken met de bestemmingen Groen - Landschapselement, Verkeer - Verblijfsgebied en Wonen niet zijn ingericht en in stand worden gehouden overeenkomstig het opgestelde inrichtingsplan.
Zie ook de uitleg van de bestemming Groen - Landschapselement. Om toch een bepaalde mate van flexibiliteit te bieden in de inrichting, is een afwijkingsbevoegdheid in het plan opgenomen om een andere inrichting toe te staan dan in het inrichtingsplan is aangegeven. Dit doet zich bijvoorbeeld voor als er een wens is voor de aanplant van andere soorten dan in het inrichtingsplan is aangegeven en er geen redenen zich voordoen die zich daartegen verzetten.
Bij recht is het gebruik van een deel van woningen en bijgebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat bedrijfsactiviteiten die voorkomen in categorie 1 op de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Via een afwijkingsbevoegdheid kunnen niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis worden mogelijk gemaakt uit categorie 2 van die lijst. Daarnaast zijn bij de woningen, onder voorwaarden een tweetal recreatieve nevenactiviteiten toegestaan binnen de bestemming Wonen: een Bed&Breakfast en/of een recreatief rustpunt.
In hoofdstuk 3 (Algemene regels) zijn regels opgenomen die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 7 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. In lid 7.1 is onder andere de bepaling over ondergronds bouwen opgenomen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie.
Lid 7.2 bevat de afdekbepaling. Hierin is bepaald dat gebouwen altijd van een kap moeten worden voorzien. Deze bepaling geldt niet voor ondergeschikte bouwdelen en voor gebouwen die kleiner zijn dan 75 m².
In lid 7.3 bevat, conform gemeentelijk beleid, een regeling om woningen te mogen splitsen in twee wooneenheden. Hieraan zijn voorwaarden verbonden. Deze bepaling geldt alleen voor de bestaande woning in het plangebied die wordt herbouwd. Een splitsing levert geen extra bouwmogelijkheden op en de uitstraling van één woning moet behouden blijven.
In artikel 8 staan de algemene gebruiksregels. Hierin is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming.
In hoofdstuk 3 zijn ook de regels voor de gebiedsaanduidingen opgenomen. Dit zijn regels voor gebiedsaanduidingen die in meerdere bestemmingen voorkomen.
In artikel 12 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 13 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.
Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.
Overeenkomstig het in de gemeentelijke inspraakverordening bepaalde heeft geen voorontwerp van dit bestemmingsplan ter inzage gelegen. Op 24 november 2015 heeft er een informatiebijeenkomst plaatsgevonden in De Beeldentuin in Garderen. Tijdens deze bijeenkomst is het bouwplan aan omwonenden en overige geïnteresseerden gepresenteerd met de mogelijkheid om op het plan een reactie te geven. Deze bijeenkomst is door ongeveer 15 personen bezocht, waaronder direct omwonenden. Tijdens en naar aanleiding van de bijeenkomst zijn er geen bezwaren tegen het plan naar voren gebracht.
Het concept van dit bestemmingsplan is niet toegezonden aan de provincie Gelderland en/of de Rijksoverheid in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Met dit plan zijn geen provinciale of nationale belangen in het geding. Hoewel het plangebied onderdeel uitmaakt van het Nationaal Landschap, is op voorhand duidelijk dat de kernkwaliteiten niet worden aangetast, zie hiervoor ook paragraaf 2.3 en 2.4. In paragraaf 4.2 is reeds ingegaan op het vooroverleg met het waterschap.