11.2 Voorwaarden voor wijziging
Toepassing van wijzigingsbevoegdheden mag alleen plaatsvinden voor zover:
-
a. het in het plan beoogde stedenbouwkundig en landschappelijke beeld niet onevenredig worden aangetast;
-
b. de in het gebied voorkomende waarden niet onevenredig worden aangetast;
-
c. wordt voorzien in een kwalitatief zorgvuldige inpassing in het landschap, indien nodig geacht met behulp van het aanbrengen van beplanting;
-
d. er geen onevenredige hinder voor de omgeving ontstaat;
-
e. er geen onevenredige nadelige invloed ontstaat op de op de normale afwikkeling van het verkeer en in de parkeerbehoefte wordt voorzien;
-
f. er, indien de wijziging nieuwvestiging van een geluidgevoelig object betreft, geen voorkeursgrenswaarde krachtens de Wet geluidhinder of maximaal toelaatbare geluidsbelasting krachtens het Besluit geluidsbelasting kleine luchtvaart wordt overschreden;
-
g. is vastgesteld dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt;
-
h. toepassing van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in lid 11.1 onder c voor een antenne-installatie met een bouwhoogte van meer dan 80 meter boven NAP mag alleen plaatsvinden indien de antenne-installatie niet leidt tot een onaanvaardbare vermindering van de werking van de radar, blijkend uit een advies ter zake van de beheerder van de radar.