direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Zuidwestpoort: Jachtlaan-Veenweg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.bp1014-vas1

TOELICHTING

behorende bij het bestemmingsplan Zuidwestpoort: Jachtlaan-Veenweg

1 INLEIDING

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de locatie van de voormalige wasserij "Werklust" op de hoek Jachtlaan-Veenweg (Jachtlaan 344 en 346, kad. nr. APD 01 V 4862). De locatie wordt begrensd door de spoorweg Apeldoorn-Amersfoort, de Jachtlaan, de Veenweg en bestaande bedrijfs- en woonkavels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1014-vas1_0001.jpg"

Het plangebied vormt een onderdeel van de Zuidwestpoort van Apeldoorn. De Zuidwestpoort, met als centrale as de Europaweg, is één van de belangrijkste entrees van de stad. Bij en langs deze stadsentrees wil Apeldoorn haar kenmerkende groene karakter zichtbaar maken en zich tegelijkertijd presenteren als dynamische werkstad. De wens bestaat om te komen tot een samenhangend beeld waarbij de aanwezige kwaliteit verbeterd en versterkt wordt. Om dit te bereiken is een ruimtelijk (ontwikkelings)kader voor de Zuidwestpoort opgesteld.

Binnen de totale visie voor de Zuidwestpoort geldt voor de locatie waar het voormalige wasserij-complex deel van uitmaakt een streefbeeld gericht op het behoud van het karakteristieke Apeldoornse stadsbeeld van vrijstaande kleinschalige bebouwing met menging van woon- en werkfuncties.

Binnen het kader van de Zuidwestpoortvisie is voor het complex van de voormalige wasserij een plan ontwikkeld dat uitgaat van een bedrijfsverzamelgebouw vijf kleinschalige bedrijfskavels met bedrijfswoning en een bedrijfsgebouw met bedrijfswoning.

Het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan “Brouwersmolen” en heeft daarin de bestemming “Bedrijf". Dit bestemmingsplan is op 30 mei 2013 vastgesteld door de gemeenteraad.

De voorziene nieuwe invulling is op grond van het geldende bestemmingsplan niet toegestaan. Om dit mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en planregels en gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting bevat onder andere een beschrijving van het relevante beleidskader, de bestaande ruimtelijke situatie, de voorgestane ruimtelijke invulling van het plangebied en de juridische opzet van het plan. Ook wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

2 BELEIDSKADER

In dit hoofdstuk wordt het beleidskader behandeld. Aan de orde komt het meest relevant geachte ruimtelijke beleid op rijks-, provinciaal- en gemeentelijk nivo.

2.1 Rijksbeleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 22 november 2011 onder aanvaarding van een aantal moties door de Tweede Kamer aangenomen en is begin 2012 in werking getreden.


Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

2.2 Provinciaal beleid

De provincie Gelderland heeft haar integrale ruimtelijk beleid vastgelegd in het Streekplan Gelderland 2005. Hoofddoel van het streekplanbeleid is het scheppen van ruimte voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak. Om krachtige steden en vitale regio's te bevorderen zijn de belangrijkste uitgangspunten "bundeling van verstedelijking aan/nabij infrastructuur" en het "organiseren in stedelijke netwerken". Bundelingsbeleid is een centraal uitgangspunt voor de wijze waarop in het Gelders ruimtelijk beleid wordt omgegaan met verstedelijking.

Doelen die als uitwerking van de hoofddoelstelling worden gehanteerd zijn onder andere:

  • sterke stedelijke netwerken en regionale centra bevorderen,
  • versterken van de economische kracht en de concurrentiepositie van Gelderland,
  • een gezonde en veilige milieu(basis)kwaliteit bewerkstelligen.


De provinciale ruimtelijke hoofdstructuur is tweeledig. Een deel dat betrekking heeft op de hoogdynamische functies en een deel dat betrekking heeft op functies en kwaliteiten die afhankelijk zijn van een lage ruimtelijke dynamiek. Het deel waar hoogdynamische functies aanwezig zijn wordt gekenmerkt als het rode raamwerk. De gebieden waar laagdynamische functies zijn geconcentreerd, als het groenblauwe raamwerk. De verdere uitwerking van het ruimtelijk beleid is gebaseerd op deze tweedeling. Brouwersmolen maakt deel uit van het rode raamwerk Stedendriehoek. In het streekplan wordt de Zuidwestpoort (waarbinnen Brouwersmolen ligt) aangemerkt als een werkgebied dat zich kan ontwikkelen als B-locatie met (boven)regionale uitstraling.


In juni 2010 is de Structuurvisie bedrijventerreinen en werklocaties vastgesteld. De visie bevat nieuw beleid voor bedrijventerreinen en geeft weer hoe de uitvoering daarvan tot stand moet komen. Filosofie van de visie is dat eerst optimaal gebruik wordt gemaakt van bestaande bedrijventerreinen voordat er nieuwe worden ontwikkeld. De hoofddoelstelling van deze structuurvisie is tweeledig:

  • een voldoende aanbod aan terreinen van een goede kwaliteit die aansluit op de vraag van bedrijven.
  • een zorgvuldig gebruik van de ruimte en bedrijventerreinen die energiezuinig en klimaatbestendig zijn.


Aandacht wordt gevraagd voor kwalitatieve aspecten als een goede ruimtelijke inpassing, een zorgvuldige vormgeving, een goede bereikbaarheid en een duurzame inrichting. Belangrijk doel is het komen tot een zorgvuldig ruimtegebruik en het tegengaan van verrommeling. Inbreiding wordt voor uitbreiding gesteld. Meervoudig ruimtegebruik en intensivering moeten leiden tot een zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.


Er is een Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld waarin regels zijn opgenomen over de inhoud, toelichting of onderbouwing van bestemmingsplannen. Deze regels hebben betrekking op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. De voorschriften in de ruimtelijke verordening over bedrijfsterreinen richten zich met name op nieuwe en regionale bedrijfsterreinen.


Regiospecifiek beleid: de Stedendriehoek
Om de afstemming met regionale ontwikkelingen te optimaliseren is het streekplan mede gebaseerd op regionale structuurvisies die zijn aangeleverd door de Gelderse regio's. Voor de regio Stedendriehoek refereert het streekplan dan ook sterk aan de structuurvisie Ruimtelijk structuurbeeld 2030 stedelijk netwerk Stedendriehoek.


Voor het versterken van het regionaal stedelijk netwerk Stedendriehoek is bundeling het leidend principe. Dit houdt in dat het regionale programma voor wonen, werken en voorzieningen zoveel mogelijk gebundeld moet worden gerealiseerd binnen het stedelijk netwerk. De regio Stedendriehoek kiest voor verdere herstructurering en intensivering van bestaand stedelijk gebied.

2.3 Gemeentelijk beleid

Zuidwestpoort

Het plangebied maakt deel uit van de Zuidwestpoort van Apeldoorn. Voor de Zuidwestpoort is een ruimtelijke visie vastgesteld. De visie is vastgelegd in de volgende documenten:

  • Zuidwestpoort Apeldoorn, stedenbouwkundige uitgangspunten en randvoorwaarden (collegebesluit van 27 november 2001)
  • Zuidwestpoort Apeldoorn, ontwikkelingsvisie deelgebied Zuid (collegebesluit van 27 november 2001)
  • Zuidwestpoort, inrichtingsplan stadsentree (collegebesluit van 4 januari 2002)
  • Ontwikkelingsvisie Zuidwestpoort Apeldoorn deelgebied Noord (collegebesluit van 19 december 2005).

De Zuidwestpoortvisie heeft als doel om bij en langs de Europaweg het voor Apeldoorn kenmerkende groene karakter zichtbaar te maken en de stad te presenteren als dynamische werkstad. Er zijn twee typen raamwerken (infrastructuur en het groen-blauwe raamwerk) onderscheiden welke samen de ruimtelijke hoofdstructuur vormen en voor langere tijd de inrichting en de kwaliteit van het gebied bepalen. Als de raamwerken over elkaar heen gelegd worden ontstaat er een beeld van de (ontwikkelings)locaties binnen de ruimtelijke hoofdstructuur. In de visie worden voor alle deellocaties binnen het gebied streefbeelden geschetst wat betreft ruimtelijke kwaliteit en (her)ontwikkeling.

Het plangebied maakt deel uit van één van deze locaties, namelijk "Jachtlaan en Veenweg". Voor deze locatie is het volgende opgenomen.

Streefbeeld

De groene continuiteit van de Europaweg kruist ter hoogte van de Jachtlaan en Veenweg het typisch Apeldoorns stadsbeeld met vrijstaande kleinschalige (woon) bebouwing. De gebieden aan weerszijde van de Jachtlaan en Venweg behouden dit karakteristieke stadsbeeld met menging van kleinschalige woon- en werkfuncties. Het beeld langs de Jachtlaan dient hierbij sterker naar de weg toe gekeerd te worden.

Raamwerk

Als onderdeel van het groene raamwerk dient de groenstructuur langs randen van de locatie versterkt te worden. De spreng aan de zuidzijde van de locatie dient nadrukkelijker zichtbaar te worden gemaakt. De boomstructuur langs de Jachtlaan zal verder worden verstevigd. Daarnaast kan een bijdrage worden geleverd aan de totstandkoming van een ecologische zone (met een spreng) langs het spoor.

De Groene Mal

Het gemeentelijk groenbeleid is neergelegd in de Groene Mal (oktober 2002), dat het groene kader is waarbinnen andere ruimtelijke functies een plaats krijgen.

Door middel van de Groene Mal wil Apeldoorn zich profileren als groene stad waar het goed wonen en werken is: Meer vulling, differentiatie en contrast in de stad is best, maar dan wel met behoud van de groene identiteit die Apeldoorn tot een gewilde vestigingsstad maakt. Deze identiteit moet duurzaam worden gegarandeerd.

De Groene Mal richt zich expliciet op zeven belangrijke groene structuren in de stad. Dit zijn de beken, de sprengen, de kanaalzone, de lanen, de parken, de grote groengebieden en de groene wiggen.

Voor de Jachtlaan, die de oostelijke grens vormt van het plangebied, is een lanenstructuur voorzien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1014-vas1_0002.png"  

Afbeelding - kaart Groene Mal

Strategisch economische beleidsvisie Apeldoorn 2000 – 2020.

In dit document staan de belangrijkste uitgangspunten en ambities voor het economische beleid van Apeldoorn tot 2020. Voor verschillende economische sectoren zijn gedetailleerde uitvoeringsplannen gemaakt. Als ambitie kiest Apeldoorn voor verdere economische ontwikkeling. Speerpunten zijn:

  • een evenwichtige economische basis behouden;
  • de productiestructuur verbreden (clusterspecialisatie);
  • de kwaliteit van toerisme en recreatie verbeteren;
  • de binnenstad en vier wijkcentra versterken;
  • de plattelandseconomie verstevigen.

De gemeente heeft 18 concrete activiteiten en projecten vastgesteld op verschillende economische terreinen; kantoren en bedrijven, wijkeconomie, zorgsector, detailhandel en horeca, toerisme en recreatie, plattelands-ontwikkeling en -economie, arbeidsmarkt en relatiebeheer.

Voor wat betreft Brouwersmolen wordt vooral ingezet op het behouden van bestaande bedrijven en aantrekken van nieuwe bedrijven:

Verkeersvisie

Het gemeentelijk verkeersbeleid is vastgelegd in de Verkeersvisie 2010 – 2020 (vastgesteld juli 2009). Hierin heeft de gemeente een aantal doelen vastgesteld. De gemeente wil de verkeersveiligheid, bereikbaarheid en leefbaarheid behouden en liefst nog vergroten.

De gemeente faciliteert alle vervoerswijzen en probeert de kennis van de reiziger over de verschillende mogelijkheden te vergroten. Het doel voor verkeersveiligheid is een reductie van 35% van het aantal ongevallen in 2020 ten opzichte van 2002. Om dit doel te bereiken wordt ingezet op het veiliger en herkenbaarder maken van de infrastructuur en gedragsbeïnvloeding van de verkeersdeelnemers.

Er worden drie categorieën hoofdwegen onderscheiden: de Ring, de radialen en de centrumring en de overige hoofdwegen. De Ring is de belangrijkste verdeler van het verkeer in de stad. Het autoverkeer krijgt hier de hoogste prioriteit. De radialen en de centrumring hebben als doel het bieden van een snelle route naar en om het centrum heen.

Het autoverkeer wordt gebundeld op hoofdwegen. De hoofdwegen verbinden stadsdelen met elkaar, met de snelwegen en met de rest van de wereld.

De gemeente streeft goede voetgangersvoorzieningen na. De gemeente blijft inzetten op goede fietsenstallingen en fietsdoorstroomassen: snelle aantrekkelijke fietsroutes, waar je als fietser snel, comfortabel en veilig kunt fietsen. Alle inwoners van Apeldoorn moeten gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer. De bus speelt hierin een belangrijke rol.

Naast de hoofdwegen zijn er de verblijfsgebieden. In verblijfsgebieden wordt voornamelijk gewoond.

De parkeernormen zijn vastgesteld in de Parkeernota (geactualiseerd oktober 2004).

Nota I-cultuur

De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De bestaande kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij deze nota horen een archeologische en cultuurhistorische beleidskaart.

Archeologische beleidskaart
De archeologische beleidskaart doet op perceelsniveau een uitspraak over de trefkans van archeologische resten. De trefkans kent drie gradaties:

  • hoge trefkans:
    bij ruimtelijke ontwikkelingen is archeologisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud van archeologische waarden;
  • gemiddelde trefkans:
    bij ruimtelijke ontwikkelingen is archeologisch bureauonderzoek verplicht, afhankelijk van de uitkomsten kan veldonderzoek verplicht worden. Gestreefd wordt naar behoud van archeologische waarden;
  • lage trefkans:
    bij ruimtelijke ontwikkelingen is een archeologische quick-scan vereist, afhankelijk van de resultaten wordt vervolgonderzoek aanbevolen. Behoud van archeologische waarden wordt aanbevolen.

Cultuurhistorische beleidskaart
Op deze kaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:

  • bij een hoge attentiewaarde geldt het streven naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht;
  • bij een gemiddelde attentiewaarde geldt het streven naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht;
  • bij een lage attentiewaarde wordt aanbevolen om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en/ of versterken. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quick-scan naar objecten verplicht.

Welstandsbeleid

Artikel 12a van de Woningwet verplicht alle gemeenten om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing.

Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juli 2004 de kadernota 'Over welstand geschreven' vastgesteld. De nota geeft de kaders voor het welstandsbeleid. Hiermee worden bouwplannen getoetst aan redelijke eisen van welstand, om de fraaie leefomgeving in de stad te behouden en te versterken.

In deze nota wordt voor ieder perceel in Apeldoorn één welstandsthema en één welstandsniveau aangewezen. Het niveau geeft aan hoeveel welstandsaandacht de gemeente aan een gebied geeft, waarbij de niveaus variëren van zwaar tot welstandsvrij. Het thema wordt bepaald door de bouwstijl of bouwperiode van de bebouwing. In het bestemmingsplan wordt het specifieke karakter van het gebied geregeld voor zover dit gaat om bebouwingsregels en gebruik. Het welstandsbeleid is hierop aanvullend en heeft betrekking op situering, massa en vorm, gevelkarakteristiek en detaillering, kleur en materiaalgebruik.

3 BESTAANDE SITUATIE PLANGEBIED EN OMGEVING

Om inzicht te krijgen in de bestaande ruimtelijke situatie, zowel binnen het plangebied als in de directe omgeving, wordt deze in dit hoofdstuk beschreven.

3.1 Historie

Toen in 1876 de spoorlijn van Apeldoorn naar Amersfoort in gebruik werd genomen voerde deze nabij Apeldoorn door de gebieden Orden en Wormen, die destijds nog grotendeels agrarisch in gebruik waren. Bebouwing beperkte zich tot boerderijen, landarbeiderswoningen en enkele industriële complexen (papierfabrieken, wasserijen), binnen een netwerk van oude veld- en landwegen. Met de ontwikkeling van Apeldoorn, die vanaf het einde van de 19de eeuw in een stroomversnelling kwam, ontstond langs de meeste oude structuren een intensieve lintbebouwing en werden uiteindelijk de tussenliggende gebieden verkaveld en bebouwd met woningen en allerlei grote en kleine industrieën. Vooral langs het spoor werden locaties, vaak restruimten, in gebruik genomen als vestigingslocatie voor allerlei bedrijvigheid. Zo vestigde zich op een groot rond 1900 nog onbebouwd perceel bij de spoorwegovergang over de Jachtlaan de familie Meijer haar wasserij Werklust. Het bedrijf breidde gedurende de 20ste eeuw gestaag uit tot een aaneengesloten complex van bouwonderdelen, die in vele fases telkens aan de bestaande bebouwing werden toegevoegd. Een kleine bazenvilla uit omstreeks 1910-1915 behoorde tot de oudste bouwdelen op het terrein. Kort na de Tweede Wereldoorlog werd de wasserij door de toenmalige eigenaar, Berend Cornelus Meijer aan de noordwestzijde uitgebreid met onder meer een nieuw ketelhuis (1950, architect Ferdinand Best). In 1955-1956 verrees aan de zuidzijde, aansluitend op de villa, een nieuw bouwdeel met hal, kantoorruimte en een grote expeditieruimte, die later werd omgevormd tot kantine. Dit bouwdeel was ontworpen door de Apeldoornse architect B. ten Pas. Een ingrijpend renovatieplan werd in 1957 uitgevoerd, naar ontwerpen van ir. C.B. Roest uit Apeldoorn, in opdracht van Christiaan Meijer. De gehele noordoosthoek van het oude complex, inclusief de fabrieksschoorsteen werd toen vervangen door een grote bedrijfshal met een representatieve gevel aan de straat. In 1960 werd aan de westzijde nog een nieuwe loods toegevoegd. Ook in later jaren volgden nog kleine uitbreidingen en zijn ook bouwdelen gesloopt. De wasserij heeft tot circa 1991-1992 gefunctioneerd. Daarna is er onder meer een garagebedrijf in het complex gevestigd geweest. Momenteel ligt het terrein braak.

3.2 Ruimtelijke en functionele structuur

De locatie van de voormalige wasserij "Werklust" ligt in een overgangsgebied van werken naar wonen. Het plangebied ligt aan de rand van het bedrijventerrein Brouwersmolen. Direct aan de overzijde van het spoor ligt de woonbuurt Driehuizen.

Het overgangsgebied wordt gekenmerkt door overwegend vrij smalle en diepe woon- en bedrijfskavels. Het straatbeeld van de Jachtlaan en de Veenweg kenmerkt zich door kleinschalige bebouwing in de vorm van (bedrijfs)woningen. Typologisch zijn de woningen vergelijkbaar: het betreffen overwegend vrijstaande, relatief smalle woningen met een zadeldak met de nokrichting haaks op de straat en een ondiepe voortuin. De voorgevels van de woningen liggen vrijwel op één lijn. Bijgebouwen en bedrijfsgebouwen liggen op het achtererf. Vanwege dit typische Apeldoornse stadsbeeld worden dergelijke woningen gekenmerkt als "Apeldoornse huisjes".

De bebouwing op het voormalige wasserij-complex direct aan het spoor en de Jachtlaan, welke door een forsere massa afweek van het algemene beeld van kleinschalige bebouwing, is gesloopt. Aanwezig is nog alleen de voormalige bedrijfswoning Jachtlaan 350 (welke als burgerwoning in gebruik is).

3.3 Openbare ruimte en natuurwaarden

Het plangebied wordt begrensd door de Jachtlaan en de Veenweg. De Jachtlaan heeft een ontsluitinsfunctie voor het oostelijk deel van de stad. Deze weg heeft een kenmerkend laanprofiel met brede groenzones aan weerszijde van de rijbanen. De Veenweg heeft uitsluitend een functie voor het bestemmingsverkeer en kent een 30 km/u-regiem.

De Jachtlaan kent een belangrijke laanstructuur die onderdeel is van de hoofdgroenstructuur van de stad (de groene mal). Ten noorden grenst de locatie aan het spoortracé dat met zijn schrale bermen een belangrijke bijdrage levert aan de ecologische kwaliteiten van de stad. In het verleden liep door de noord/oost punt van het plangebied nog de Orderbeek. Deze wordt in het kader van het Apeldoornse waterplan ten noorden van het spoor weer boven de grond gebracht. De beekloop blijft hiermee ten noorden van het spoor. Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan de Veenweg een karakteristiek oud apeldoorns lint met kenmerkende grindbermen.

Het braakliggende terrein heef geen natuurwaarden .

3.4 Archeologie en cultuur-historie

Archeologie

Het plangebied ligt in een belangrijke archeologische zone (gemiddelde trefkans) . Deze classificatie wordt ontleend aan de geomorfologische ondergrond en vondsten die in het verleden op dit soort gronden zijn gedaan. Afgaande op historische kaarten kan worden vastgesteld dat een groot deel van de locatie nooit bebouwd is geweest en mogelijk de bodem niet geroerd. Indien zich op deze locatie archeologische sporen bevinden, zullen deze naar het zich laat aanzien een grote gaafheid hebben. Een bijkomstig voordeel is dat de locatie in een redelijk nat gebied ligt waardoor zelfs eventueel aanwezige, organische resten nog aanwezig zijn. De ligging aan de Veenweg indiceert al dat het gebied vochtig is geweest en dat er veengroei heeft plaatsgevonden.

Cultuur-historie

Het plangebied ligt in een zone met een lage attentiewaarde. Dit betekent dat bij ruimtelijke ontwikkelingen een cultuurhistorische quickscan naar de objecten verplicht is en dat aanbevolen wordt om cultuurhistorische waarden te behouden, te herstellen en te versterken. Het complex van de voormalige wasserij Werklust is geïnventariseerd in het kader van het quickscanonderzoek naar het naoorlogs erfgoed in de gemeente Apeldoorn, in de categorie bedrijfsgebouwen (2007). Nader onderzoek (januari 2008) van exterieur en interieur concludeerde, dat het complex vooral van cultuurhistorisch belang is als herinnering aan de vroegere voor Apeldoorn karakteristieke wasserijindustrie. De architectuurhistorische waarde is in het algemeen vrij beperkt. De waarde zit hem voornamelijk nog in de afleesbare complexe bouwgeschiedenis van het complex, dat bestaat uit een groot aantal in verschillende bouwfasen aaneengesmede (en daardoor ook steeds aangetaste) onderdelen, die veelal elk op zichzelf niet heel bijzonder zijn, noch wat betreft constructies, noch wat betreft de vormgeving.


Qua ontwerp het interessants en van belang vanwege de constructie en het materiaalgebruik is het in 1957 toegevoegde bouwdeel aan de oostzijde, met name de representatieve gevel aan de Jachtlaan en de constructie van het dak. Bouwechnische staat hiervan was echter zodanig slecht dat behoud niet mogelijk bleek. Eveneens van waarde is de karakteristieke bazenwoning ten zuiden van dit bouwdeel.


Voor bescherming van het gehele complex als gemeentelijk monument zijn de waarden van de aantroffen bouwsubstantie te licht bevonden. Inmiddels zijn deze gesloopt.

3.5 Overig

Het plangebied ligt binnen het op grond van de Wet geluidhinder gezoneerde bedrijventerrein Werkgebied Brouwersmolen.

In en bij het plangebied bevinden zich geen hoogspanningsleidingen, hogedruk aardgasleidingen en dergelijke.

4 RUIMTELIJKE EN FUNCTIONELE OPZET

Dit hoofdstuk gaat in op de ruimtelijke opzet van het plangebied. Per aspect wordt de voorgestane ontwikkeling beschreven en gemotiveerd. Onder andere wordt ingegaan op de ruimtelijke inpassing en afstemming ten opzichte van de omgeving.

4.1 Functie

Bij de invulling van het plangebied is, conform de visie voor de Zuidwestpoort, aansluiting gezocht op het karakter van de omgeving, dat bestaat uit kleinschalige bedrijfskavels en vrijstaande woningen.

Het nieuwbouwplan voor het voormalige wasserij-complex voorziet in:

  • vijf bedrijfskavels van circa 475 m2 met daarop een bedrijfgebouw van circa 100 m2 en een bedrijfswoning,
  • een bedrijfsverzamelgebouw van circa 8 units (150 tot 240 m2 per unit),
  • een bedrijfsgebouw met een vloeroppervlak van circa 280 m2 met bedrijfswoning.

De bedrijfskavels en -gebouwen zijn bedoeld voor bedrijfsactiviteiten uit de lichtste milieucategorieen.

De voormalige bij de wasserij behorende bedrijfswoning aan de Jachtlaan 350 is inmiddels conform het feitelijke gebruik bestemd als burgerwoning.

Met het nieuwbouwplan krijgt dit voormalige bedrijfsperceel, wat overigens nog een bedrijfsbestemming kent, een passende nieuwe invulling, waarmee de ruimtelijke kwaliteit van het gebied wordt verbeterd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1014-vas1_0003.jpg"

4.2 Bebouwing

Er zijn een aantal uitgangspunten die de basis hebben gevormd bij de stedenbouwkundige vormgeving van het nieuwbouwplan. Eén daarvan is het herstellen en voortzetten van de kleine schaal langs de Jachtlaan en Veenweg, waarbij de bestaande rooilijn van naastgelegen bebouwing in hoofdlijn wordt aangehouden. De hoofdmassa van de nieuwe bebouwing dient met de voorkant naar de Jachtlaan en Veenweg te worden gericht en heeft een kleinschalige opzet. De bebouwing van kleinschalige invulling langs de Jachtlaan en Veenweg dient te verwijzen naar de architectonische kenmerken van de "Apeldoornse huisjes". Enkelvoudige bouwmassa's, traditionele materialen (baksteen, gebakken pan) en afgedekt met een zadeldak die haaks op de weg georienteerd is. Bijgebouwen staan los achterop het kavel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1014-vas1_0004.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1014-vas1_0005.jpg"


Een tweede uitgangspunt is dat het deel van de locatie langs de Jachtlaan en het spoor, waar de bebouwing van het voormalige wasserij-complex heeft gestaan en dat refereert naar de vroegere beekloop van de Orderbeek die door de noordelijke punt van de kavel heeft gelopen, als zodanig herkenbaar moet blijven. Hier dient een gebouw gerealiseerd te worden met een overeenkomende schaalsprong ten opzichte van de lintbebouwing langs de Jachtlaan. Gedacht moet worden aan gebouwen die zich op een zorgvuldige wijze presenteren richting het spoor en de Jachtlaan en wat betreft karakter aansluit op het oude industriegebouw. Daarbij is de referentie aan het oude wasserijcomplex het grootst aan de Jachtlaan. Op het eigen terrein zijn op diverse plekken mogelijkheden voor het toevoegen van clumbs (bomen) die zo bij kunnen dragen aan een groener karakter en zo goed aansluiten op de directe omgeving met een meer landelijk karakter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1014-vas1_0006.jpg"


Dit heeft geresulteerd in een stedenbouwkundig plan dat uitgaat van vier bedrijfskavels, met bedrijfsruimte achter op het kavel, langs de Veenweg, één groot bedrijfsverzamelgebouw langs het spoor met daarop aansluitend een bedrijfsgebouw met bedrijfswoning aan de Jachtlaan en een vijfde bedrijfskavel tussen dat gebouw en de Jachtlaan 350. De nog bestaande voormalige bedrijfswoning aan de Jachtlaan zal worden gehandhaafd. Midden op de locatie is in de vorm van een binnenhof ruimte voor parkeren. Van belang is dat deze ruimte een representatieve uitstraling krijgt. Daarnaast dient de bedrijfsbebouwing ook vanaf het spoor en de Jachtlaan een aantrekkelijk beeld te krijgen. Het betreft hier goed zichtbare plekken in de stad die ook het hoogste welstandsniveau kennen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1014-vas1_0007.jpg"

4.3 Verkeer

Alle bedrijfsgebouwen ontsluiten op het centrale binnengebied. In dat binnengebied worden 45 parkeerplaatsen aangelegd. Het binnengebied ontsluit op één plek op de Veenweg. De bedrijfskavels aan de Veenwegkrijgen tevens een ontsluiting aan de voorzijde. De bedrijfskavels aan de Jachtlaan kunnen gebruik maken van al aanwezige ontsluitingen. Op deze kavels kan ook geparkeerd worden. Hiermee wordt voldaan aan de parkeernormen uit de gemeentelijke Parkeernota. Door de ligging van het plangebied direct aan de Jachtlaan, die een functie heeft als ontsluitingsweg voor het oostelijke deel van de stad, is de locatie goed bereikbaar met zowel auto, fiets als openbaar vervoer.

5 UITVOERBAARHEID

Doel van dit bestemmingsplan is om een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling binnen het plangebied mogelijk te maken. Daarbij volstaat het niet om uitsluitend een nieuwe bestemming vast te leggen voor het gebied. In het kader van het opstellen van het bestemmingsplan dient ook aangetoond te worden dat de nieuwe bestemming daadwerkelijk gerealiseerd kan worden. In dit hoofdstuk komen die zaken aan de orde welke een rol spelen bij de uitvoerbaarheid van het plan.

5.1 Milieuaspecten

5.1.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.

5.1.2 Bodem

Bij nieuwe ontwikkelingen moet de bodemgesteldheid in kaart worden gebracht. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe functie mag pas worden toegelaten als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.


Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. Deze bodemonderzoeken mogen wettelijk niet ouder zijn dan 5 jaar.
Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. Met het Besluit bodemkwaliteit wordt het hergebruik van licht en matig verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in een Nota Bodembeheer met bodemkwaliteitskaarten.


Onderzoeksresultaten bodem

In het verleden zijn ter hoogte van de locatie verhoogde gehalten aan nikkel, PAK, minerale olie en PCB's aangetroffen. Hierop is door Hunneman Milieu-Advies Raalte BV in november 2013 een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd (kenmerk 130670/dh/lvh). Dit onderzoek is opgenomen als bijlage. Uit het onderzoek blijkt dat op de locatie geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging met nikkel, PAK, minerale olie of PCB's. De verhoogd aangetoonde gehalten uit voorgaand onderzoeken zijn te relateren aan de bijmengingen in de vaste bodem. Tijdens onderhavig onderzoek zijn de bijmengingen uit voorgaand onderzoek niet meer aangetroffen. De bebouwing en de betonfundaties van de bassins zijn verwijderd. Naar verwachting is de grond met bijmengingen en daarmee de verontreinigingen tijdens de sloop vergraven en afgevoerd. Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik.

5.1.3 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weining verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.

Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.


De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.

Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.

Onderzoeksresultaten milieuzonering

Het plangebied is gelegen op geluidgezoneerd industrieterrein Brouwersmolen met in de directe nabijheid woningen, bedrijfswoningen, kleinschalige bedrijven en doorgaande (spoor)wegen. Het gebied kan zodoende worden aangemerkt als gemengd gebied. Het vigerende bestemmingsplan heeft de locatie bestemd als Bedrijf met milieucategorie 1 en 2. In onderhavig plan wordt dit niet gewijzigd. Wat wel wijzigt is de mogelijkheid om bedrijfswoningen te realiseren.
Door Westerdiep Adviseur Milieu en Ruimte is de notitie Milieuzonering en Externe Veiligheid Jachtlaan/Veenweg d.d. 3 oktober 2013 (geactualiseerd juli 2014) opgesteld (zie bijlage). In deze notitie is de inpasbaarheid van het plan voor het aspect milieuzonering beoordeeld. Bij de beoordeling is gekeken naar de aspecten gevaar, stof, geur en geluid. In de meeste gevallen is geluid het maatgevende milieuaspect. Op grond van de notitie kan worden geconcludeerd dat de beoogde functies passen in het gebied. Er is geen sprake van een onaanvaardbare milieukwaliteit bij de beoogde bedrijfswoningen, de omliggende bedrijven zullen niet worden belemmerd in hun bedrijfsvoering door het plan en het plan leidt niet tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de omliggende milieugevoelige functies (woningen).

5.1.4 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen, een spoorlijn en een industrieterrein. Derhalve worden al deze bronnen beschouwd.

Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen

Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.


Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:

  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur.

De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.


Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 63 dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn.


In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.

Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai

De relevante wegen zijn de Jachtlaan, Europaweg en de Veenweg. Voor Jachtlaan en de Europaweg doen zich geen van de genoemde uitzonderingen voor zodat ze van rechtswege een geluidzone hebben. De Veenweg is een 30 km/uur weg en heeft geen wettelijke geluidzone, maar is in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel beschouwd.


In de rapportage d.d. 2 oktober 2013, opgesteld door Munsterhuis Geluidsadvies (zie bijlage), is de geluidsbelasting ten gevolge van de voorgenoemde wegen berekend. Hieruit blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder vanwege verkeer over de Jachtlaan wordt overschreden ter hoogte van de twee beoogde bedrijfswoningen langs de Jachtlaan. Er wordt wel voldaan aan de maximaal toelaatbare grenswaarde. Bij de overige bedrijfswoningen (langs de Veenweg) en als gevolg van de Europaweg wordt voldaan aan zowel de voorkeursgrenswaarde als de maximaal toelaatbare grenswaarde. De geluidbelasting vanwege de Veenweg bedraagt maximaal 44 dB.


Bronmaatregelen en/of overdrachtsmaatregelen om de geluidsbelasting te reduceren tot de voorkeursgrenswaarde zijn niet mogelijk en stuiten op stedenbouwkundige en financiële bezwaren. De beoogde bedrijfswoningen zijn derhalve alleen mogelijk na vaststelling van hogere waarden. De grond waarop het vaststellen van hogere waarden is gebaseerd, is opvullen van een open gat en vervanging van bestaande bebouwing. Op 14 april 2014 is de hogere grenswaarde vastgesteld.


Spoorweglawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande spoorwegen

Op grond van de Wgh hebben spoorlijnen van rechtswege een geluidzone. Het traject Apeldoorn-Amersfoort heeft een geluidzone van 200 meter. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen zo'n geluidzone moeten terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde woningen (en andere geluidsgevoelige bestemmingen) de grenswaarden uit het Besluit geluidhinder spoorwegen in acht genomen worden. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 55 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 68 dB (Lden) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel voor de voorkeurswaarden en de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting.

Onderzoeksresultaten spoorweglawaai

In de rapportage d.d. 2 oktober 2013, opgesteld door Munsterhuis Geluidsadvies (zie bijlage), is de geluidsbelasting ten gevolge van de voorgenoemde spoorlijn berekend. Hieruit blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 55 dB uit de Wet geluidhinder wordt overschreden ter hoogte van de beoogde bedrijfswoningen langs de Jachtlaan en de Veenweg. Er wordt wel voldaan aan de maximaal toelaatbare grenswaarde. In het onderzoek is rekening gehouden met de afscherming van de beoogde bedrijfsbebouwing langs de spoorlijn. Zonder deze bebouwing kan niet worden voldaan aan de maximaal toelaatbare grenswaarde. Om die reden zal in het plan een voorwaardelijke verplichting worden opgenomen. Alleen nadat afscherming (bijvoorbeeld in de vorm van een bedrijfsverzamelgebouw) wordt gerealiseerd is realisatie van de bedrijfswoningen mogelijk.


Bronmaatregelen en/of verdergaande overdrachtsmaatregelen dan de hiervoor genoemde maatregel om de geluidsbelasting te reduceren tot de voorkeursgrenswaarde zijn niet mogelijk en stuiten op stedenbouwkundige en financiële bezwaren. De beoogde bedrijfswoningen zijn derhalve alleen mogelijk na vaststelling van hogere waarden. De grond waarop het vaststellen van hogere waarden is gebaseerd, is opvullen van een open gat en vervanging van bestaande bebouwing. Op 14 april 2014 is de hogere grenswaarde vastgesteld.

Industrielawaai: nieuwe bedrijfsbestemming nabij bestaande geluidgevoelige bestemmingen

Er wordt geen nieuwe of andere bedrijfsbestemming mogelijk gemaakt dan in het vigerende bestemmingsplan mogelijk is gemaakt. De omvang van het industrieterrein en de geluidzone zal zodoende niet wijzigen.

Industrielawaai: nieuwe geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaand bedrijventerrein

Ingevolge de Wet geluidhinder behoeven nieuwe bedrijfswoningen op een geluidgezoneerd industrieterrein niet te worden getoetst aan de normen uit deze wet. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is wel naar de geluidssituatie van deze toekomstige bedrijfswoningen op het industrieterrein gekeken. Zowel in de rapportage d.d. 2 oktober 2013, opgesteld door Munsterhuis Geluidsadvies als in de notitie van Westerdiep Adviseur Milieu en Ruimte d.d. 3 oktober 2013 (geactualiseerd juli 2014) komt dit aspect aan de orde. Volgens de huidige vergunde situatie bedraagt de geluidbelasting vanwege het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) in het plangebied, maar indien rekening wordt gehouden met bedrijfsactiviteiten in het plangebied zelf, kan dit oplopen tot 65 dB(A).

Cumulatie van geluid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening en de Wet geluidhinder is voor dit plan vooral de cumulatieve geluidbelasting relevant. Zoals eerder gesteld hebben drie soorten geluidbronnen invloed in het gebied en alleen bij een aanvaardbaar geluidniveau is de realisatie van een geluidgevoelige bestemming mogelijk. Weliswaar zijn de beoogde bedrijfswoningen vanuit de Wet geluidhinder voor het aspect industrielawaai niet beschermd, voor weg- en railverkeerslawaai geldt de uitzondering niet. In de rapportage d.d. 2 oktober 2013, opgesteld door Munsterhuis Geluidsadvies is de cumulatieve geluidbelasting in beeld gebracht. Hierbij is uitgegaan van een worst-case waarde voor industrielawaai van 65 dB(A). Als het plangebied zelf maximaal wordt ingevuld dan kan de cumulatieve geluidbelasting oplopen tot maximaal 68 dB.

Met het mogelijk maken van bedrijfswoningen op een industrieterrein is te motiveren dat het beschermingsniveau minder groot is dan bij woningen buiten het industrieterrein. Er worden maatregelen getroffen om de geluidkwaliteit te verbeteren in de vorm van afscherming en gevelisolatie. Op die manier wordt in de bedrijfswoningen een aanvaardbaar geluidniveau gegarandeerd.

5.1.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • a. het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  • b. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • c. het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • d. de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Niet in betekenende mate bijdragen

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.

Toepasbaarheidsbeginsel

Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").

Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.

Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit

Het bestemmingsplan beoogt een combinatie van woon- en werkfuncties. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling niet valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen', onder het toepasbaarheidsbeginsel of het NSL. Zodoende is de luchtkwaliteit nader onderzocht. Door Westerdiep Adviseur Milieu en Ruimte is d.d. 17 mei 2013 het rapport Onderzoek luchtkwaliteit Jachtlaan/Veenweg in Apeldoorn opgesteld (zie bijlage). Uit dit onderzoek blijkt dat het plan voldoet aan de luchtkwaliteitseisen (Wm) en de eisen van een goede ruimtelijke ordening (Wro).

5.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

  • Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
  • Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) te worden gehanteerd. Daarnaast wordt gewerkt aan nieuwe regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Besluit transportroutes externe veiligheid) die het uitvloeisel worden van het Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.

Nota milieu-veiligheid Apeldoorn

In november 2011 is de Nota milieu-veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.

Onderzoeksresultaten 

Ten aanzien van het aspect externe veiligheid is door Westerdiep Adviseur Milieu en Ruimte de notitie Milieuzonering en Externe Veiligheid Jachtlaan/Veenweg d.d. 3 oktober 2013 (geactualiseerd juli 2014) opgesteld (zie bijlage). In deze notitie is de inpasbaarheid van het plan voor het aspect externe veiligheid beoordeeld. Uit de notitie blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor de beoogde ontwikkeling.


Nieuwvestiging van risicobedrijven wordt niet toeggestaan met dit bestemmingsplan.

5.1.7 Elektromagnetische velden

De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).

In en direct nabij het plangebied bevinden zich geen hoogspanningsleidingen en/of zendmasten. Dit betekent dat er geen belemmeringen zijn met betrekking tot dit aspect.

5.1.8 Milieueffectrapportage

Algemeen

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.

Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.

Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Onderzoeksresultaten

Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De resultaten daarvan zijn beschreven in de voorgaande paragrafen. Daaruit kan worden geconcludeerd dat kan worden uitgesloten dat het bestemmingsplan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en ook is het niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

5.2 Waterhuishouding

Algemeen

Het terrein ligt in bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is circa 0.7 hectare groot. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in het streekplan heeft aangegeven. Het plan valt niet onder de “postzegelplannen” zoals Waterschap Veluwe die vanuit het oogpunt van de watertoets heeft gedefinieerd.

Grondwater

Uit gegevens van peilbuizen in de omgeving blijkt dat het grondwaterpeil in het plangebied indicatief tussen 160 en 240 centimeter onder maaiveld ligt. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend.

Het gebied ligt in de door Provincie Gelderland aangegeven grondwater–fluctuatiezone. Als gevolg van klimaatverandering kunnen de grondwaterstanden in de toekomst stijgen. (tot 50cm). Gezien de relatief diepe grondwaterstanden wordt niet verwacht dat een mogelijke stijging van de grondwaterstand problemen zal geven.

Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur

Binnen en nabij het plangebied Is geen oppervlaktewater of waterafhankelijke natuur aanwezig.

Afvoer van hemelwater

Traditioneel wordt in het bestaand stedelijk gebied het hemelwater afkomstig van verhard oppervlak afgevoerd naar het gemengd gemeentelijk rioolstelsel. Vervolgens wordt het gezamenlijk met het (huishoudelijk) afvalwater naar de rioolwaterzuiveringsinrichting getransporteerd. Sinds de introductie van het vernieuwde waterbeleid hanteert de gemeente Apeldoorn bij nieuwbouwplannen en herstructureringsprojecten het principe dat er geen hemelwater op de bestaande gemengde riolering mag worden aangesloten. Voor dit project worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Al het hemelwater afkomstig van daken en terreinverhardingen (zoals parkeerplaatsen en pleinen) en straten wordt geïnfiltreerd in de bodem of geborgen op het terrein, bijvoorbeeld door toepassing van infiltatiegreppels of wadi's, ondergrondse infiltatievoorzieningen, waterdoorlatende verhardingen of vijvers.
  • Voor hemelwater afkomstig van afvoerende verharde oppervlakken dient een hemelwatervoorziening ter grootte van minimaal 20 mm per afvoerende m2 verharding aangelegd te worden.

Voor de nieuwbouw mag géén gebruik worden gemaakt van uitlogende materialen die het hemelwater kunnen verontreinigen (DAF-prestaties). Voorbeelden zijn zink en koper.

Afvoer van afvalwater

De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en hemelwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel in de Veenweg. Dit riool heeft voldoende capaciteit voor de extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.

Watertoets

Het concept van dit plan is in het kader van de watertoets op 18 februari 2009 telefonisch besproken met Waterschap Veluwe. Zij kan zich vinden in bovenstaande aanpak.

5.3 Natuurwaarden

5.3.1 Algemeen

Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet en de Boswet.


Soortbescherming
Op grond van de Flora- en faunawet (verder: Ffw) is iedere handeling verboden die schade kan toebrengen aan de op grond van de wet beschermde planten en dieren en/of hun leefgebied. De wet kent een algemene zorgplicht, omvat daarnaast een reeks van verbodsbepalingen en heeft een groot aantal soorten (verdeeld over verschillende categorieën) als beschermd aangewezen.


Gebiedsbescherming

Naast de soortbescherming wordt de gebiedsbescherming geregeld binnen de Natuurbeschermingswet (in de Natura 2000-gebieden) en binnen de Ecologische Hoofdstructuur. Bescherming van bos is aan de orde als bestemmingen van bestaand bos worden gewijzigd.

5.3.2 Onderzoeksresultaten

Er is ecologisch onderzoek uitgevoerd (Hamabest, Actualisatie rapport R08.309-JMW-F01 Jachtlaan 344-346 te Apeldoorn, 22 maart 2013, zie bijlage). Conclusie uit het onderzoek is als volgt. Er zijn geen beschermde soorten waargenomen. Tevens heeft het terrein, mede door ligging en oppervlak, geen significante waarde voor planten(gemeenschappen). Er is derhalve geen overtreding van de Flora-en faunawet te verwachten met betrekking tot de voorgenomen ingrepen.

Afstand tot Natura 2000 gebied is dusdanig dat geen effecten te verwachten zijn.

5.4 Archeologie

Vanwege de geconstateerde verwachtingswaarde is archeologisch onderzoek uitgevoerd (BAAC concept-rapport V-08.0483, januari 2009, als bijlage opgenomen). Conclusie van het onderzoek luidt als volgt:

Voor het plangebied gold een middelhoge tot hoge verwachting op aantreffen van archeologische resten voor de periode van het Laat Paleolithicum tot in de Midden Romeinse tijd. De bodem binnen het plangebied bleek echter voor het grootste deel verstoord, waarbij de oorspronkelijke stratigrafie vernietigd is. In boring 6 is een humeus dek op een podzol B-horizont aangetroffen. In deze laag zijn echter bijmengingen van glas en baksteen aangetroffen. Door de vermenging van de humeuze bovengrond en de top van de ondergrond (C-horizont) is de kans klein dat archeologische waarden intact aanwezig zijn.

Op basis van de resultaten van onderhavig onderzoek is een archeologisch vervolgonderzoek niet noodzakelijk.

5.5 Financieel-economische uitvoerbaarheid

De locatie is particulier eigendom en wordt door de eigenaar voor eigen rekening en risico in (bouw) exploitatie gebracht. Met de exploitant werd in het verleden een samenwerkingsovereenkomst aangegaan, ter uitvoering waarvan de exploitant inmiddels de te verhalen exploitatiekosten aan de gemeente heeft voldaan. Op 7 september 2011 is een overeenkomst over grondexploitatie gesloten.
De stedenbouwkundige opzet is zodanig, dat de gemeente geen kosten meer behoeft te maken voor overname van gronden met daarin of daarop nieuwe openbare voorzieningen. De op het eigen terrein aan te leggen ontsluitingsweg van en naar de Veenweg zal een eigen weg blijven.
Op grond van het vorenstaande kan gesteld worden, dat het kostenverhaal anderszins verzekerd is, zodat er geen aanleiding bestaat om een exploitatieplan vast te stellen.

6 JURIDISCHE PLANOPZET

In hoofdstuk 4 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 5 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In de inleiding wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. In paragraaf 6.2 wordt een toelichting gegeven op de regels, waarbij de hoofdstukindeling van de regels wordt gevolgd. In paragraaf 6.3 tenslotte wordt de verbeelding beschreven.

6.1 Inleiding

Het plangebied maakt deel uit van het in 2013 vastgestelde bestemmingsplan "Brouwersmolen" en heeft daarin de bestemming "Bedrijf". Deze bestemming laat realisatie van de voorgestane invulling van het plangebied niet toe.

6.2 De regels

6.2.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 van de regels geeft de definities van de in het plan voorkomende begrippen en legt de wijze van meten en berekenen vast.

6.2.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. Hierin worden per bestemming regels gegeven voor gebruik en bebouwing van de grond. Bebouwingsregels hebben onder andere betrekking op bebouwingsgrenzen, maximale bouwhoogtes en afstanden van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrenzen. Deze bestemmingsregelingen worden hierna besproken.


Bedrijf

De beoogde invulling van het plangebied voorziet in bedrijfsmatige activiteiten en bebouwing. Om deze mogelijk te maken is voor het plangebied de bestemming "Bedrijf" opgenomen. Naast de realisatie van bedrijfskavels zijn binnen deze bestemming bijbehorende voorzieningen als bedrijfswoningen, ontsluitingswegen en nutsvoorzieningen toegestaan.

Bedrijvigheid dat zich kan vestigen beperkt zich tot maximaal milieucategorie 2. In de regel hieromtrent wordt verwezen naar een Lijst van toegelaten bedrijfstypen. Deze lijst maakt als bijlage deel uit van de regels. In paragraaf 5.1 van deze toelichting is een nadere toelichting over dit onderdeel opgenomen.

Een voorwaardelijke verplichting is opgenomen welke verzekert dat voordat er bedrijfswoningen gebouwd worden er eerst een voldoende geluidwerende voorziening vanwege het spoorweglawaai gerealiseerd moet zijn. Dat kan in de vorm van een wand, op zichzelf staand of als onderdeel van een gebouw. Minimaal moet er een op de verbeelding aangegeven plek een voorziening aanwezig zijn van minimaal zes meter hoog.

6.2.3 Algemene regels en overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 3 zijn regels opgenomen die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 5 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. In lid 1 van dit artikel staat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen opgenomen. Lid 2 bevat de afdekbepaling. Hier is bepaald dat, wanneer in het plan een maximum goothoogte is aangegeven, het gebouw vanaf die hoogte dient te worden afgedekt met een kap. Deze bepaling impliceert dat een platte afdekking is toegestaan, mits dat platte dak niet hoger is dan de op dat punt geldende maximaal toegelaten goothoogte. Artikel 6 bevat de algemeen geldende gebruiksregels.


Algemene ontheffings- en wijzigingsregels staan in artikel 7 en 8. In artikel 9 staan de procedureregels die bij ontheffing en wijziging in acht genomen moeten worden. Artikel 10 geeft een regeling voor verwijzingen naar andere wettelijke regelingen en plannen.

Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.

6.3 De verbeelding

De verbeelding is IMRO-gecodeerd getekend, conform IMRO2012. De verbeelding bevat een bestemmingsvlak ten behoeve van de opgenomen bestemming. Om te verzekeren dat de beoogde stedenbouwkundige opzet wordt gerealiseerd is op de verbeelding met bouwvlakken specifiek vastgelegd waar bedrijfswoningen en waar bedrijfsgebouwen binnen het plangebied zijn toegestaan. Per bouwvlak zijn goothoogte en hoogtematen opgenomen.

De analoge verbeelding is getekend op één gekleurde kaart, schaal 1:1000.

7 INSPRAAK EN OVERLEG

7.1 Inspraak

Overeenkomstig het in de gemeentelijke inspraakverordening bepaalde heeft geen voorontwerp van dit plan ter inzage gelegen.