direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kern Lintelo 2008, wijziging Gendringseweg 30
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0197.WP00033-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot een nieuw bestemmingsplan

De gemeente Aalten heeft een verzoek ontvangen voor het realiseren van een woning aan de Gendringseweg 30. De locatie bevindt zich naast de bestaande woning Gendringseweg 30 te Lintelo. De initiatiefnemer wil op deze locatie een vrijstaande woning realiseren.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied bestaat uit een deel van de kavel Gendringseweg 30. Hier komt een nieuwe vrijstaande woning. Het oostelijk gedeelte van de kavel vormt het plangebied.

Op onderstaande luchtfoto is het plangebied aangegeven. Het roze omlijnde gebied is

de nieuwe kavel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.WP00033-VG01_0001.png"

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

In het geldende Bestemmingsplan "Kern Lintelo 2008" is het perceel Gendringseweg 30 te Lintelo bestemd tot ' Wonen'. Op deze locatie is een wijzigingsbevoegdheid (artikel 21.1) opgenomen tot het realiseren van maximaal 4 woningen onder voorwaarden.

De criteria zijn hieronder opgenomen:

  • Voorwaarde voor het overgaan tot wijziging van het bestemmingsplan is een op zich en in de omgeving passend verkavelingsplan voor grondgebonden woningbouw;
  • Voorwaarde om mee te werken aan de wijziging is dat er voorzien wordt in tenminste drie parkeerplaatsen per twee woningen;
  • In het wijzigingsplan, voor zover noodzakelijk, worden nadere voorschriften opgenomen overeenkomstig de bepalingen in het bestemmingsplan met dien verstande dat geen hogere goothoogte zal worden opgenomen dan 5 m en geen hogere hoogte zal worden opgenomen dan 9 m;
  • In het wijzigingsplan wordt inzicht gegeven in de uitkomsten van onderzoek naar geluidhinder wegverkeer, bodemverontreiniging, luchtkwaliteit, milieuhinder van bedrijven, archeologische waarden en hemelwaterretentie en moet blijken dat de betreffende belangen in voldoende mate zijn verzekerd.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied maakt nu onderdeel uit van de tuin behorende bij de woning Gendringseweg 30. Deze woning ligt op de hoek Gendringseweg/Halteweg in de kern Lintelo.De omgeving is een woonstraat. Aan de Gendringseweg staan (half) vrijstaande woningen en er is sprake van een regelmatige verkaveling waarbij de woningen op ruime afstand van de weg staan. De rooilijn van de woning nr. 30 en nr. 28 verspringd.

2.2 Planbeschrijving

Initiatiefnemer is van plan ten oosten van Gendringseweg 30 een kavel voor een vrijstaande woningen te creëren. Deze kavel wordt ontsloten op de Gendringseweg en is ook op deze weg georiënteerd. De rooilijn van de nieuwe woning komt halverwege de rooilijn van de twee naburige woningen nr. 30 en 28.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft -voor zover relevant- de rijks-, provinciale-, regionale- en/of gemeentelijke beleidsnota's.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte

De kaders van het rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I & M is vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte en heeft als credo “Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig“.

De SVIR omvat drie hoofdoelen, die als volgt zijn geformuleerd:

1. Concurrerend

Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de

ruimtelijk-economische structuur van Nederland;

2. Bereikbaar

Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de

gebruiker voorop staat;

3. Leefbaar en veilig

Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en

cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor een aanpak die Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig maakt, moet het roer in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid om. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. De nationale belangen hebben onder andere betrekking op bijvoorbeeld ruimte voor waterveiligheid, behoud van nationale unieke cultuurhistorische kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur.

Toetsing

Met het realiseren van een woning in het plangebied zijn niet direct nationale belangen in het geding. Hierdoor is geen sprake van een rijksverantwoordelijkheid en hebben gemeente en provincie de eerste verantwoordelijkheid om de ruimtelijke aspecten in goede banen te leiden.

3.1.2 Rijksladder voor duurzame verstedelijking

Bij stedelijke ontwikkeling moet in z'n algemeenheid worden getoetst aan de Rijksladder voor duurzame verstedelijking. Sinds het moment dat dit Rijksbeleid van kracht is zijn uitspraken bekend geworden van de Afdeling bestuursrechtspraak. Uit deze jurisprudentie blijkt dat de realisering van slechts één woning niet kan worden gezien als een stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de Rijksladder is dan ook niet aan de orde.

Toetsing

Uit de geldende jurisprudentie blijkt dat het realiseren van één woning niet kan worden gezien als stedelijk ontwikkeling. Daarom is de Ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Ten behoeve van de bescherming van de in de SVIR genoemde nationale belangen, worden in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) algemene regels voorgeschreven die bindend zijn voor de lagere overheden als provincie en gemeente. In het Barro worden de kaderstellende uitspraken uit de SVIR bevestigd. Doel van het Barro is om onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken, danwel te beschermen.

Toetsing

Met de voorliggende ontwikkeling zijn de onderwerpen uit het Barro niet in het geding.

3.1.4 Waterbeleid

Een ander belangrijk onderwerp in het rijksbeleid is duurzaam waterbeheer. De Europese

Kaderrichtlijn Water, die sinds 2000 van kracht is, speelt hierbij een belangrijke rol. De richtlijn moet er immers voor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is.Dit betekent dat de rijksoverheid streeft naar een watersysteem dat zoveel mogelijk de natuurlijke situatie (zonder ingrepen van de mens) benadert. Het streven is onder andere gericht op het behouden en vergroten van de ruimte voor water, waar mogelijk vasthouden van water en verbetering van de waterkwaliteit. De waterbeheerders spelen hierbij een belangrijke rol. In dit plan is een waterparagraaf opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt hier nader op ingegaan.

3.1.5 Milieuwetgeving

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is diverse (milieu)wetgeving van toepassing, waaronder de Wet luchtkwaliteit, Wet op de archeologische monumentenzorg, de Natuurbeschermingswet, Besluit externe veiligheid, Wet geluidhinder, etc. Op deze aspecten wordt in hoofdstuk 4 nader ingegaan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

De Omgevingsvisie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar biedt ook een doorkijk op Gelderland op de langere termijn. Veel maatschappelijke vraagstukken zijn zo complex dat alleen een gezamenlijke inzet succesvol kan zijn. In de omgevingsvisie zijn de opgaven voor Gelderland daarom in nauwe samenwerking met partners uitgedacht. Daarbij kijken de provincie en partners vanuit een integraal en internationaal perspectief naar Gelderland. Met deze bestuurlijke strategie kunnen voor Gelderland toekomstbestendige keuzes gemaakt worden.

De provincie heeft in de Omgevingsvisie twee doelen gedefinieerd. Het zijn doelen die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken.

  • Een duurzame economische structuurversterking.
    Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om sterke steden en een vitaal landelijk gebied met voldoende werkgelegenheid. Het streven is om de concurrentiekracht van Gelderland te vergroten door het duurzaam versterken van de ruimtelijk-economische structuur. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'.
  • Het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.
    Dit doel betekent vooral:
    • 1. ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek; uitgaan van doelen, niet van regels,
    • 2. zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap,
    • 3. een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed,
    • 4. een gezonde en veilige leefomgeving.

Om deze doelen in beleid te vertalen, hanteert de provincie drie aandachtsgebieden: Dynamisch, Mooi en Divers Gelderland. Ontwikkelingen in Gelderland wil de provincie benaderen vanuit elk van deze drie perspectieven, die elkaar aanvullen:

  • Dynamisch: de (ruimtelijk-economische) ontwikkelingen en de geleiding daarvan op provinciaal niveau.
  • Mooi: de Gelderse kwaliteiten die bescherming nodig hebben en ruimte voor behoud door ontwikkeling.
  • Divers: het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten.

Toetsing

Het plangebied ligt binnen bestaand stedelijk gebied. De beoogde ontwikkeling betreft een inbreiding van de bestaande stedelijke bebouwing van de kern Lintelo. Deze beoogde ontwikkeling past in het provinciale ruimtelijke beleid.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De omgevingsverordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De Omgevingsverordening geeft alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.


Toetsing

De met dit bestemmingsplan beoogde ontwikkeling is niet strijdig met de Omgevingsverordening.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale structuurvisie

Regionale structuurvisie Achterhoek 2012

De 'Regionale structuurvisie Achterhoek 2012' is door de gemeenteraden in april/mei 2012

vastgesteld. De Regionale structuurvisie is een actualisatie van de visie uit 2004. In de actualisatie is zijn de laatste economische en maatschappelijk ontwikkelingen verwerkt , zoals:bevolkingsverandering, krimp, vergrijzing en ontgroening en de veranderingen in de landbouw en het landelijk gebied.

Deze ontwikkelingen zullen o.a. gevolgen hebben voor de manier waarop er nu gewoond, geleefd en gewerkt en hebben ruimtelijk consequenties. De geactualiseerde visie geeft richting aan het regionaal ruimtelijk beleid met als doel dat de Achterhoek ook in de toekomst een vitale, regionale economie heeft en een zeer prettige omgeving blijft om te wonen en te recreëren.

Inhoudelijk beschrijft de structuurvisie: samenwerking op volkshuisvesting, bedrijfsvestigingen en functieveranderingsbeleid; bereikbaarheid van de regio, zowel fysiek als digitaal; balans tussen bestaande en nieuwe kwaliteiten in de landbouw/het landschap;. innoveren van de maakindustrie en landbouw en het verduurzamen van productieprocessen en energievoorziening; ruimtelijk wordt de 'ja, mits' benadering leidend.

Deze visie is geen blauwdruk voor hoe het allemaal zou moeten. Respect voor het Achterhoekse landschap staat voorop, maar het ruimtelijk beleid mag innovatieve en duurzame ontwikkelingen niet in de weg staan. Van belang is om flexibel te blijven.

Toetsing

Op basis van ruimtelijk beleid is het realiseren van de woning mogelijk. De woning is een inbreidingslocatie binnen de bebouwde omgeving.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Woonvisie

Op 23 mei 2017 heeft de gemeenteraad de woningbouwplanning Aalten 2017 voor de periode 2015 tot 2025 vastgesteld. De raad heeft besloten dat het college de mogelijkheid heeft om medewerking te verlenen aan een afwijking of wijzigingsbevoegdheid van het bestemmingsplan die voorzien in extra woningen. Er is besloten dat de eigenaren nog een jaar, na vaststelling van het beleid, de tijd krijgen om een aanvraag in te dienen.
De aanvraag moet voor 23 mei 2018 worden ingediend.Er ligt nu een aanvraag.

Toetsing
De aanvraag is ingediend voor de gestelde termijn van 23 mei 2018. De beleidsnotitie Woningbouwplanning Aalten 2017 biedt de mogelijkheid om medewerking te geven aan wijzigingsbevoegdheid. De nieuwe woning voldoet aan de hedendaagse eisen (Bouwbesluit) en is levensloopbestendig.


Hoofdstuk 4 Onderzoeksresultaten

4.1 Milieu

4.1.1 Archeologie

Het plangebied is op de archeologische maatregelenkaart aangeduid als een gebied met een lage archeologische verwachting. Deze gebieden kenmerken zich vaak door een relatief hoge grondwaterstand, of een toplaag met hoog organisch stofgehalte die pas relatief kort geleden ontstaan is. Mogelijke behoudenswaardige resten uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd zijn schaars. Er is een verplichting tot archeologisch vooronderzoek bij ingrepen groter dan 5.000 vierkante meter en dieper dan 50 centimeter. Omdat de ingreep niet groter is dan 5.000 m² en niet dieper dan 50 cm, is geen archeologisch vooronderzoek nodig.

4.1.2 Bedrijven en milieuzonering

Wanneer door middel van een plan nieuwe, milieuhinder gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhinder gevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt.


Dit plan voorziet in een gevoelige functie (wonen) maar het betreft slecht een woning.

Dit heeft geen consequenties voor de omgeving. In de directe omgeving van de te realiseren woning liggen geen bedrijven waarvan de woning binnen de adviesafstanden uit de VNG-brochure 'bedrijven en milieu zonering' komt te liggen.

4.1.3 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening is onderzoek noodzakelijk naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen moeten bij voorkeur op schone grond teworden gerealiseerd.

Relatie met het plangebied

De locatie kent geen historische bodembedreigende activitieten. De locatie is geschikt voor woningbouw.

4.1.4 Geluid

Wanneer in een plan nieuwe geluidsgevoelige ruimten, zoals woningen, worden gerealiseerd, stelt de Wet geluidhinder (Wgh) de verplichting akoestisch onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op de nieuwe woningen ten gevolge van omliggende wegen. Deze geluidsbelasting mag de voorkeursgrenswaarde niet overschrijden. Op basis van Wgh moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening worden gehouden met vier geluidsbronnen: wegverkeers-, railverkeers-, industrie- en luchtverkeerslawaai. In dit geval is alleen de geluidsbron wegverkeerslawaai relevant.

De woning komt te liggen aan de Gendringseweg in de bebouwde kom van Lintelo. Voor dit deel van de Gendringseweg geldt een maximum snelheid van 50 km/h. Dat betekent dat deze weg een zone heeft en dat de geluidbelasting vanwege wegverkeersgeluid op de gevel van een nieuwe woning in principe niet meer dan 48 dB(A) mag bedragen (Wet geluidhinder). De woning komt op circa 13 meter uit het hart van de weg.

Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd d.d.15 november 2017. Uit dit onderzoek blijkt het volgende:

  Ontvangende gevel   Hoogste gevelbelasting
waarneemhoogte
4,5 m  
afstand tot hart van de Gendringseweg
 
Wegverkeers-lawaai   Zuidgevel
Oostgevel
Westgevel  
55 dB
52 dB
50 dB  

ca. 13m  

  • a. Toetsing wegverkeerslawaai

Uit de bovenstaande tabel blijkt dat de invallende geluidbelasting op hoogst belaste gevel van de te realiseren woning, als gevolg van het wegverkeerslawaai van de Gendringseweg hoger is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De geluidbelasting op de gevel ligt echter niet boven de maximaal toelaatbare grens van 63 dB, waarboven geen hogere grenswaarde verleend kan worden. Indien geluidreducerende maatregelen aan de bron, in het overdrachtsgebied of aan de ontvanger in redelijkheid niet mogelijk zijn, kan de woning alleen gerealiseerd worden wanneer hiervoor een hogere waarde afgegeven wordt.

  • b. Eis geluidwering

De karakteristieke geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie (de buitengevel) van een verblijfsgebied in een woning, moet volgens het bouwbesluit ten minste gelijk zijn aan de invallende geluidbelasting verminderd met 33 dB. Bij het bepalen van geluidwerende voorzieningen mag de tijdelijke aftrek van 5 dB niet toegepast worden. Die wordt namelijk toegepast om te corrigeren voor het (naar verwachting) in de toekomst stiller worden van auto's en/of wegen.

  • c. Afweging geluidreducerende maatregelen

Artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder bepaalt dat het vaststellen van een hogere grenswaarde voor geluid slechts plaatsvindt indien geluidreducerende maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn of op overwegende bezwaren stuiten van stedenbouwkundige, vervoerskundige, landschappelijke verkeerskundige of financiële aard. Als er maatregelen aan de bron en/of in het overdrachtsgebied tussen de bron en de woning getroffen kunnen worden, kan de geluidbelasting verminderd worden en zou een hogere grenswaarde overbodig kunnen zijn.

  • d. Bronmaatregelen

Bronmaatregelen zijn het reduceren van de snelheid, intensiteit (aantal motorvoertuigen) of het aanbrengen van een ander (geluidreducerend) wegdek. De Gendringseweg is een relatief rustige weg die vanuit het buitengebied langs de kern van Lintelo loopt. Het reduceren van de snelheid of het treffen van maatregelen om de verkeersintensiteit te verminderen zijn uit verkeerstechnisch oogpunt ongewenst. De aard van de weg leent zich niet voor toepassing van stil asfalt.

  • e. Overdrachtsmaatregelen

Het plaatsen van een geluidscherm is in deze situatie uit praktisch en stedenbouwkundig oogpunt ongewenst. Indien verdere geluidreducerende maatregelen aan de bron, in het overdrachtsgebied of aan de betreffende woning in redelijkheid niet mogelijk zijn, kan de woning alleen gerealiseerd worden wanneer er op grond van de Wet geluidhinder een hogere geluidswaarde vastgesteld wordt.

  • f. Eis geluidswering bouwbesluit

De karakteristieke geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie (de buitengevel) van een verblijfsgebied in een woning moet volgens het bouwbesluit ten minste gelijk zijn aan de invallende geluidbelasting verminderd met 33 dB. Dat betekent dat de uitwendige scheidingsconstructie grenzend aan een verblijfsgebied een karakteristieke geluidwerendheid moet hebben van 60* – 33 = 27 dB.

*Bij het bepalen van geluidwerende voorzieningen mag de aftrek (in dit geval 5 dB) op grond van artikel 110g Wet geluidhinder niet toegepast worden.

Eindconclusie:

Verdere geluidreducerende maatregelen aan de bron, in het overdrachtsgebied of aan de betreffende woning in redelijkheid zijn niet mogelijk. De woning kan alleen gerealiseerd worden wanneer er op grond van de Wet geluidhinder een hogere geluidswaarde vastgesteld wordt. Conform het beleid kan een hogere geluidswaarde worden vastgesteld.

4.1.5 Externe veiligheid

In of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven of functies gelegen die een risico vormen in het kader van externe veiligheid. Ook zijn er geen wegen die zijn aangewezen als route voor vervoer van gevaarlijke stoffen. Ook is geen sprake van hoogspanningsleidingen, hoge druk aardgasleiding of buisleidingen of andersoortige leidingen die een risico vormen.

Dit betekent dat het uit het oogpunt van externe veiligheid er geen beperkingen zijn voor het

bestemmen als een woning.

4.1.6 Geurhinder

In de omgeving van deze locatie zijn geen veehouderijen van enige omvang aanwezig.

Er kan worden gesteld dat er op deze locatie geen sprake zal zijn van een onacceptabel geurniveau. Er is sprake van een goed leefklimaat. Verder worden er geen agrarische bedrijven belemmerd in hun ontwikkelingsmogelijkheden. Andere woningen zijn hiervoor bepalend. Geur is geen belemmering voor realisatie van de woning.

4.1.7 Luchtkwaliteit

Het plan bestaat uit de bouw van een nieuwe woning. De omvang van het project is klein. Er is slechts beperkt sprake van extra verkeersaantrekkende werking als gevolg van deze nieuwbouwwoning. Er is derhalve sprake van een niet-in-betekenende-mate bijdrage aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nader onderzoek naar luchtkwaliteit hoeft niet te worden uitgevoerd.

4.2 Watertoets

Het waterbeleid is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. In het Waterbeheerplan 2016-2021 van Waterschap Rijn en IJssel staat het beleid beschreven op een drietal hoofdthema's. Voor het thema Veiligheid is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het thema Watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie 'Vasthouden - Bergen - Afvoeren'. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt 'stand still - step forward'. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst.

Watertoetstabel

Thema   Toetsvraag   Relevant  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is er toename van het afvalwater (DWA)?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?  
Ja
Nee

Nee  
Wateroverlast (oppervlaktewater)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak?
2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
3. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  
Ja

Ja

Nee  

Riolering en Afvalwaterketen

De hoeveelheid afvalwater neemt door de ontwikkelingen in dit plan toe. Het afvalwater wordt afgevoerd naar het gemengd stelsel van Aalten. Regenwater wordt niet afgevoerd via het riool (zie thema wateroverlast).

Wateroverlast

Door de ontwikkeling binnen het plangebied neemt het verhard oppervlak toe. Om wateroverlast, kwantitatief en kwalitatief, nu en in de toekomst te voorkomen wordt het regenwater niet afgevoerd naar het rioolstelsel maar volgens de trits vasthouden - bergen – afvoeren behandeld. Het plan biedt mogelijkheden voor infiltratie op eigen terrein. Op de kavel moet worden uitgegaan van een bergingscapaciteit van minimaal 40 mm per vierkante meter verhard oppervlak. Een bovengrondse overloop/passage naar de openbare weg is mogelijk.

4.3 Ecologie

Op 1 januari 2017 is de wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt de boswet, natuurbeschermingswet '98 en de flora en faunawet.

De algemene doelen van de wet zijn:

  • Natuurbescherming en natuurontwikkeling.
  • Doelmatig beheer, gebruik en ontwikkeling van natuur voor de vervulling van maatschappelijke functies.
  • Behoud en beheer waardevolle landschappen.

De natuurbescherming is ook via deze wet geregeld en behelst de bescherming van de natura- 2000 gebieden. Er is geen natura-2000 gebied gelegen in de nabije omgeving.

Toetsing

De locatie van ontwikkeling is een tuin, die naar verwachting geen bijzondere natuurwaarden kent. De initiatiefnemer heeft in het kader van de Natuurbeschermingswet een zorgplicht.

4.4 Molenbiotoop

Buiten het plangebied is een cultuurhistorisch waardevolle molen aanwezig, de "Wenninkmolen". Voor het functioneren van de molen is het van belang dat de molen beschikt over een vrije windvang. Daarom is het noodzakelijk in een gebied van 400 meter rondom de molen de hoogte van gebouwen of opgaande beplanting te beperken. Dit gebied wordt de molenbiotoop genoemd. In dit plan is voor de molenbiotoop een beschermingszone ('vrijwaringszone - molenbiotoop') opgenomen die de windvang van de molen moet garanderen. In de algemene aanduidingsregels is opgenomen dat naarmate de afstand tot de molen kleiner wordt, de bebouwingshoogte van gebouwen in de omgeving ook dient af te nemen. Binnen een afstand van 100 m tot 400 m van de molens in Aalten geldt het volgende: nieuwe bouwwerken mogen niet hoger zijn dan de hoogte van het onderste punt van de verticaal staande molenwiek vermeerderd met 1/50 van de afstand tussen het nieuw op te richten bouwwerk en de molen.

Via een afwijking met een omgevingsvergunning kunnen afwijkende hoogten worden toegestaan, mits aangetoond is dat de windvang niet wordt gehinderd.
Voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die de windvang kunnen belemmeren (zoals het aanbrengen van hoog opgaande beplantingen) geldt een vergunningplicht.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

In een realisatieovereenkomst is vastgelegd dat de realisatie van dit plan voor rekening en risico van de ontwikkelende partijen komt, inclusief het planschaderisico.

Het kostenverhaal is hiermee geregeld

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.2.1 Vooraankondiging

Op 19 september 2017 is de vooraankondiging dat het bestemmingsplan wordt gewijzigd gepubliceerd. Gezien de beperkte omvang en impact van de ontwikkeling is er geen

( verkort) inspraaktraject ingesteld.

5.2.2 Vooroverleg

Het plan is in het kader van het vooroverleg aan het Waterschap Rijn en IJssel toegezonden. Het Waterschap heeft op 23 januari 2018 laten weten geen op- of aanmerkingen te hebben op dit plan.

5.3 Procedure

5.3.1 Ontwerpfase

Het ontwerpbestemmingsplan is gepubliceerd op 16 januari 2018 en heeft met ingang van 19 januari 2018 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

Hoofdstuk 6 Plansystematiek

6.1 Het digitale bestemmingsplan

Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt een bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting langs elektronische weg vastgelegd. Het bestemmingsplan wordt in die vorm ook vastgesteld, tegelijk met een volledige analoge verbeelding van het bestemmingsplan op papier. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend. Het Bro laat echter de feitelijke digitale werkwijze voor een groot gedeelte over aan een ministeriële regeling, de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012, met de daarbij behorende standaarden. Het gaat daarbij om de inrichting, de vormgeving, de verbeelding, de beschikbaarstelling, de authenticiteit, de integriteit, de volledigheid, de vaststelling en de bekendmaking van de digitale ruimtelijke informatie. De meest relevante standaard van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012 wordt hieronder kort toegelicht.
De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. Dit om de gewenste vergelijkbaarheid zeker te stellen. De standaarden hebben geen betrekking op de toelichting van het bestemmingsplan. De toelichting maakt immers geen deel uit van het bestemmingsplan. Wel dient het bestemmingsplan van een toelichting vergezeld te gaan. Het bestemmingsplan zelf bestaat uit een verzameling geografisch bepaalde objecten, die zijn opgeslagen in een digitaal ruimtelijk informatiesysteem en die te raadplegen zijn via een interface, zoals een website. De objecten zijn voorzien van bestemmingen met bijbehorende doeleinden en regels.

6.2 Planopzet

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en bijbehorend GML-bestand waarin de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat. Het .GML-bestand en de regels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

1. Inleidende regels;

2. Bestemmingsregels;

3. Algemene regels;

4. Overgangs- en slotregels.

In het navolgende worden de regels per hoofdstuk toegelicht.

6.2.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied.

6.2.1.1 Begrippen

Dit artikel bevat de definities van de in de regels gebruikte begrippen, waarmee een eenduidige interpretatie van deze begrippen is vastgelegd.

6.2.1.2 Wijze van meten

In artikel 2 wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden bij het beoordelen of de maatvoering in overeenstemming is met de regels. Ook hier is aansluiting gezocht bij de standaard (meet)regels uit de SVBP 2012. Onderstaand is een voorbeeld opgenomen m.b.t. de interpretatie van de goot- en bouwhoogte van een gebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.WP00033-VG01_0002.jpg"

Voor de bepaling van de goothoogte van een gebouw wordt, indien er sprake is van een lage en hoge druiplijn, uitgegaan van de onderste druiplijn voor het bepalen van de ‘goothoogte’. De bovenste druiplijn wordt aangemerkt als de ‘bouwhoogte’ (zie voorbeelden D en G). Met deze interpretatie wordt aangesloten bij jurisprudentie hieromtrent van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State.

6.2.2 Bestemmingsregels

 

Zonodig per bestemming een korte toelichting geven van de opzet van de regels en de doelstelling.

6.2.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze gelden voor het gehele plangebied.

6.2.3.1 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel is opgenomen om ervoor te zorgen dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing wordt gelaten.

6.2.3.2 Algemene gebruiksregels

Dit artikel regelt enkele aspecten met betrekking tot het gebruik van gronden.

6.2.3.3 Algemene aanduidingsregels

Dit artikel regelt enkele aspecten met betrekking tot de gebruikte aanduidingen.

6.2.3.4 Algemene afwijkingsregels

Door middel van de algemene afwijkingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders bij het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsplanregels voor onder andere geringe overschrijding van bepaalde bouwregels, alsmede voor kunstobjecten, bouwwerken van openbaar nut, telecommunicatievoorzieningen enzovoort. Deze bevoegdheid vergroot de flexibiliteit van het plan.

6.2.3.5 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is opgenomen aan welke voorwaarden moet worden voldaan ingeval gebruik gemaakt wordt van de wijzigingsmogelijkheden.

6.2.3.6 Algemene procedureregels

In dit artikel is de procedure beschreven die gevolgd moet worden bij een uitwerking of wijziging van het plan, dan wel het stellen van nadere eisen.

6.2.4 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat regels omtrent overgangsrecht en de slotregel. Deze gelden voor het hele plangebied.

6.2.4.1 Overgangsrecht

Dit artikel regelt ten aanzien van gebouwen en van gebruik dat bestaande gebouwen of bestaand gebruik dat afwijkt van het plan, onder voorwaarden mag worden voortgezet.

6.2.4.2 Slotregel

In dit artikel staat de naam van het bestemmingsplan.