direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kern Dinxperlo 2012, uitwerking De Buitenplaats
Status: ontwerp
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0197.UP00004-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Ten noordwesten van de kern van Dinxperlo is de locatie 'De Buitenplaats' gelegen. Het plangebied bestaat in de huidige situatie voornamelijk uit akkerland/weiland en een bosperceel waarin bijenkassen aanwezig zijn. Voor het overige betreft de locatie weiland dat doorkruist wordt door de Snijders Veerbeek.

In de structuurvisie Dinxperlo-De Heurne uit 2007 is het plangebied aangewezen als locatie waar een nieuwe buitenplaats kan worden gerealiseerd. In het vigerende bestemmingsplan (Kern Dinxperlo 2012) is de locatie globaal bestemd en zijn ruimtelijke kaders opgenomen zodat het plan binnen deze kaders verder uitgewerkt kan worden.

Inmiddels is er een initiatiefnemer die voornemens is ter plaatse van De Buitenplaats 'Het Broekhuys' te realiseren. De ontwikkeling voorziet in de bouw van een buitenhuis, een tuinmanswoning en een garage. Ten behoeve van de ontwikkeling is een ruimtelijke visie/groenindelingsplan opgesteld dat verder is uitgewerkt in een landschappelijk inrichtingsplan en een beheerplan.

1.2 Begrenzing van het gebied

Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is gelegen ten noordwesten van de kern van Dinxperlo en ten oosten van Breedenbroek. Het plangebied wordt aan de zuidzijde begrensd door de Terborgseweg en aan de oostzijde door de Lage Heurnseweg. Aan de noordzijde bevindt zich een struweelrand dat grenst aan een weiland. Aan de westelijke zijde van het plangebied bevindt zich een groot akkerland.

In navolgende figuur is de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit uitwerkingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.UP00004-ON01_0001.png"

Figuur 1.1 - Globale ligging en begrenzing plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Zoals in de aanleiding al genoemd, valt het plangebied onder de werking van het vigerende bestemmingsplan 'Kern Dinxperlo 2012' vastgesteld op 18 december 2012. Het plangebied heeft binnen het bestemmingsplan voor het overgrote deel de bestemming 'Natuur - Uit te werken' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie laag'. Daarnaast is de bestemming 'Leiding - Gas' van toepassing. Verder is er in het bos, aan de zuidzijde van het plangebied, sprake van de functieaanduiding 'specifieke vorm van bos - imkervereniging'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.UP00004-ON01_0002.png"

Figuur 1.2 - Vigerend bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied

Volgens artikel 28.1 van de planregels zijn de gronden met de bestemming 'Natuur - Uit te werken' bestemd voor natuurontwikkeling en is bewoning in de vorm van een buitenplaats met maximaal drie woningen en een gebouw ten behoeve van de imkervereniging ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bos - imkervereninging' toegestaan. Verder horen bijbehorende voorzieningen zoals erfontsluitingswegen, parkeerplaatsen, groenvoorziening, infiltratievoorzieningen, natuur, bos, water en bijbehorende bouwwerken en andere werken tot de mogelijkheden binnen deze bestemming. In artikel 28.2 zijn onderstaande uitwerkingsregels opgenomen die ten grondslag liggen aan onderhavig uitwerkingsplan.

  • de bebouwing vormt een 'wooncomplex van allure'. Een clustering van de woningen in één gebouw is niet direct noodzakelijk, mits de bebouwing samenhang vertoont en duidelijk een ruimtelijke eenheid vormt. Dit kan bijvoorbeeld in de vorm van een boerderijerf of een buitenhuis met koetshuis of oranjerie. In totaal zijn maximaal 3 woningen toegestaan;
  • minimaal 70 % van het plangebied moet worden ingericht als natuur en/of bos;
  • het resterende gedeelte van het plangebied is bestemd voor wonen en/of tuin waarbij de
  • gezamenlijke oppervlakte van de woonkavels niet meer dan 7.500 m² mag bedragen waarop een bebouwingspercentage van maximaal 20% geldt. Er moet een passende overgang tussen de woonkavels en het natuurgebied worden gecreëerd;
  • hoofdgebouw(en) bestaan uit maximaal 3 bouwlagen. Ingeval van meerdere (zelfstandige) woningen binnen het complex moeten de 'nevenwoningen' ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw;
  • bijgebouwen bij de woningen zijn (bij voorkeur) inpandig gesitueerd of zorgvuldig ingepast in het bebouwingsensemble;
  • een centrale ontsluiting van het wooncomplex op de openbare weg heeft de voorkeur, wanneer de ruimtelijke inpassing daarom vraagt is een tweede erfontsluitingsweg mogelijk;
  • het wooncomplex moet passen in het landschap (relatie met landschap). Zowel moderne als historiserende architectuur is mogelijk;
  • de natuurontwikkeling zorgt voor een maatschappelijke meerwaarde.

1.4 Leeswijzer

In dit hoofdstuk is een eerste algemene indruk van het plangebied geschetst en is de aanleiding voor het opstellen van een nieuw bestemmingsplan beschreven. In hoofdstuk 2 van deze toelichting wordt de huidige situatie van het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 wordt de beoogde nieuwe situatie beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 het beleidskader, dat op het plangebied van toepassing is, behandeld. In hoofdstuk 5 worden de relevante onderzoeksresultaten nader toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt de economische uitvoerbaarheid van het plan beschreven. Eveneens geeft het hoofdstuk een toelichting op de resultaten het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, alsmede de resultaten van het ter inzage leggen van het ontwerpuitwerkingsplan. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 een toelichting op de juridische planregeling van het uitwerkingsplan gegeven.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie en analyse

2.1 Huidige situatie

Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 2,8 hectare, waarvan ruim 6.700 m² uit bos en 850 m² uit water bestaat. Omstreeks 1850 bestond het plangebied grotendeels uit bos (vermoedelijk Elzen, Wilgen en Berken). Tijdens de ontginning van het gebied (omstreeks 1900) heeft het bos grotendeels plaatsgemaakt voor weiland dat omsloten werd door struweelhagen en ander groen. De struweelhagen en het groen zijn in de loop van de jaren verwijderd of vervangen door een eenvoudigere afrastering. Halverwege de 21e was er reeds een watergang ter plaatse van het plangebied aanwezig. Deze had echter een andere loop dan de huidige loop.

Het gebied waarin het plangebied is gelegen betreft hoofdzakelijk een kampenlandschap, dat gekenmerkt wordt als een vlak of licht glooiend gebied met weinig of geen verspreide bebouwing of beplanting. Het aanwezige groen betreft met name bos, houtsingels of wegbeplanting. Het gebied wordt getypeerd als een open, grootschalig tot tamelijk grootschalig gebied met een regelmatige blokverkaveling, rechte wegen en (meest droge) sloten. Het plangebied bestaat in de huidige situatie voornamelijk uit akkerland/weiland en een bosperceel waarin bijenkassen aanwezig zijn. Voor het overige betreft de locatie weiland dat doorkruist wordt door de Snijders Veerbeek.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Algemeen

De initiatiefnemer is voornemens ter plaatse van het plangebied buitenplaats 'Het Broekhuys' te realiseren. De ontwikkeling voorziet in de bouw van een buitenhuis, een tuinmanswoning en een garage. Verder voorziet de ontwikkeling (onder andere) in het landschappelijk inpassen van het geheel door middel van de aanleg van een boomgaard, struweelranden en het uitdiepen en verbreden van de aanwezige watergang. Naast het aanbrengen van nieuw 'streekeigen' groen zal natuurlijke ontwikkeling veelal de vrije hand krijgen. Om verdere invulling te geven aan de ontwikkeling is er een landschappelijk inrichtingsplan en een beheerplan opgesteld. In het inrichtingsplan is bepaald waar welke bebouwing en de overige functies zijn gepland. In het beheerplan is vastgelegd hoe de buitenruimte verder is ingericht en hoe het beheer en onderhoudt dient te geschieden. Het inrichtingsplan is opgenomen als bijlage 3 en het beheerplan is opgenomen in bijlage 4 bij deze toelichting.

De transformatie van het plangebied naar buitenplaats is opgenomen in het vigerende bestemmingsplan. In het vigerende bestemmingsplan zijn uitwerkingsregels opgenomen om voorliggend uitwerkingsplan mogelijk te maken. Om die reden is voorliggend uitwerkingsplan opgesteld. Ten behoeve van dit uitwerkingsplan zijn de uitgangspunten zoals vastgelegd in het geldende bestemmingsplan, de ruimtelijke visie/groenindelingsplan, het daaruit volgende landschappelijk inrichtingsplan en beheerplan vertaald in een toetsingsskader in de vorm van beeldkwaliteitseisen. Het inrichtingsplan en de beeldkwaliteitseisen geven samen met het beheerplan naast de gewenste visie en ambitie objectieve toetsingscriteria die de beoogde ruimtelijke kwaliteit in het plangebied waarborgen.

Onderstaand is een uitsnede van het plan zoals is verbeeld in het landschappelijk inrichtingsplan is verbeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.UP00004-ON01_0003.png"

Figuur 3.1 - Inrichting van het plangebied

Op de voorgaande afbeelding valt te zien dat er sprake is van twee woningen, namelijk het buitenhuis en de tuinmanswoning. Het buitenhuis heeft een prominente plek in het plangebied. De bebouwing wordt ontsloten door één rondgaande ontsluitingsweg die aansluit op de Lage Heurnseweg. De tuinmanswoning en de garage passen binnen het ensemble en zijn voor wat betreft plaatsing ondergeschikt aan het buitenhuis. In het landschappelijke inrichtingsplan zijn enkele zichtlijnen opgenomen die gericht zijn op het buitenhuis en andersom vanuit het buitenhuis op het landschap.

3.2 Beeldkwaliteitcriteria

De bebouwing zal bestaan uit twee woningen in de vorm van een buitenhuis en een tuinmanswoning. Daarnaast zal er een garage worden gerealiseerd. Het geheel wordt landschappelijk ingepast door middel van de aanleg van een boomgaard, struweelranden en het uitdiepen en verbreden van de aanwezige watergang. Naast het aanbrengen van nieuw “streekeigen” groen zal natuurlijke ontwikkeling verder veelal de vrije hand krijgen. Voor de bouwplannen buitenplaats 'Het Broekhuys' zijn de volgende criteria voor wat betreft beeldkwaliteit opgenomen.

Algemeen 

  • De bebouwing vormt een 'wooncomplex van allure'.
  • De buitenplaats vormt een samenhangend geheel van bebouwing, tuin en natuur.
  • Er is sprake van hiërarchie in de bebouwing op het terrein. Er is één hoofdgebouw, met bijgebouwen.
  • De schaal en karakteristiek van een buitenplaats of landgoed vormt het uitgangspunt voor de ontwikkeling waarbij een eigentijdse interpretatie tot de mogelijkheden behoort.

 

Plaatsing

  • Het hoofdgebouw heeft een prominente plek op het perceel. Dit komt bijvoorbeeld tot uiting in de ligging, de zichtbaarheid, uitstraling van het gebouw en routing op het terrein.
  • Bijgebouwen zijn ondergeschikt aan het hoofdgebouw. Dit komt onder andere tot uiting door de plaatsing ten opzichte van het hoofdgebouw. Ze kunnen geïntegreerd zijn in het hoofdgebouw of onderdeel van een ensemble.

Massa en vorm

  • Het hoofdgebouw bestaat uit maximaal drie bouwlagen. Ingeval van meerdere (zelfstandige) woningen binnen het complex moeten de 'nevenwoningen' ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw. Dit komt tot uitdrukking door een aan het hoofdgebouw ondergeschikte massa en hoogte.
  • Bijgebouwen bij de woningen zijn (bij voorkeur) inpandig gesitueerd of zorgvuldig ingepast in het bebouwingsensemble.

Gevelkarakteristiek

  • Het wooncomplex moet passen in het landschap (relatie met landschap). Zowel moderne als historiserende architectuur is mogelijk.
  • De verschillende gebouwen op de buitenplaats vormen samen een ensemble. Samenhang tussen de gebouwen is een vereiste, hetgeen komt tot uiting in materiaalgebruik en/of vormgeving en/of detaillering.

Kleur en materiaal

  • Kleur- en materiaalgebruik van de verschillende gebouwen op het terrein is onderling afgestemd.
  • Geen sterk contrasterende kleuren en materialen;
  • Kleur en materiaalgebruik is afgestemd en passend in de natuurlijke setting van de buitenplaats.

Overgangen privé – omgeving (natuur)

  • Het beplantingsplan zoals vastgesteld geldt als richtlijn voor de inrichting van het gebied.
  • De overgang tussen de 'privé' percelen en het omringende natuurgebied is diffuus, geen harde overgang.
  • Privacy wordt gewaarborgd door middel van 'natuurlijke' elementen zoals bijvoorbeeld bosschages, heestergroepen en overig opgaand groen.
  • Het is niet toegestaan aanvullend daarop lijnvormige erfafscheidingen op te richten, zoals schuttingen en hekwerken.

De regels en verbeelding van het bestemmingsplan is afgestemd op de beeldkwaliteitseisen. Minimaal 70% van het plangebied is ingericht als natuur en/of bos. Het resterende gedeelte van het plangebied is bestemd voor wonen en/of tuin waarbij de gezamenlijke oppervlakte van de woonkavels niet meer dan 7.500 m² bedraagt. Het oppervlakte van toegestane gebouwen is op basis van de regels en verbeelding van het bestemmingsplan niet groter dan 1.500 m2 (20% van 7.500 m2). De locatie van de woningen en bijgebouwen zijn vastgelegd middels een bouwvlak. Verder zijn de maximale goot- en bouwhoogte vastgelegd op de verbeelding behorende bij onderhavig uitwerkingsplan.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt aangegeven met welke beleidsuitgangspunten van het Rijk, de provincie en het eigen gemeentelijk beleid rekening moet worden gehouden bij het vaststellen van uitwerkingsplan 'Kern Dinxperlo 2012, uitwerking De Buitenplaats'.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kaderstellende uitspraken van het kabinet bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

4.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening.

Met de ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

4.1.3 Toetsing Rijksbeleid

Voorliggend uitwerkingsplan voorziet in de bouw van maximaal twee woningen en de ontwikkeling van een buitenplaats en de landschappelijke inpassing hiervan. In de 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' zijn nationale belangen opgenomen die zorgen voor een gegarandeerde basiskwaliteit voor alle bewoners van Nederland. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is van geen betekenis voor onderhavig uitwerkingsplan. Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Voorliggend uitwerkingsplan zou kunnen worden aangemerkt als een woningbouwlocatie. Deze term is echter niet gedefinieerd in het Bro. Uit jurisprudentie (zie bijvoorbeeld uitspraak ABRvS201501297/1/R4) blijkt dat woningbouwplannen met elf woningen niet hoeven te worden aangemerkt als woningbouwlocatie, maar grotere woningbouwplannen wel. In voorliggend plan worden twee nieuwe woningen in het plangebied gerealiseerd. Dit plan wordt dus niet aangemerkt als stedelijke ontwikkeling. Verder betreft voorgenomen ontwikkeling de uitwerking van een ontwikkeling die reeds is voorzien in het geldende bestemmingsplan. Om voorgaande redenen is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar wil ook een doorkijk bieden aan Gelderland op een langere termijn. Veel maatschappelijke vraagstukken zijn zo complex dat alleen een gezamenlijke inzet succesvol kan zijn. In de omgevingsvisie zijn de opgaven voor Gelderland daarom in nauwe samenwerking met partners uitgedacht. Daarbij kijken de provincie en partners vanuit een integraal en internationaal perspectief naar Gelderland. Met deze bestuurlijke strategie kunnen voor Gelderland toekomstbestendige keuzes gemaakt worden.

De provincie heeft in de Omgevingsvisie twee doelen gedefinieerd. Het zijn doelen die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken.

  • 1. Een duurzame economische structuurversterking.

Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om sterke steden en een vitaal landelijk gebied met voldoende werkgelegenheid. Het streven is om de concurrentiekracht van Gelderland te vergroten door het duurzaam versterken van de ruimtelijk-economische structuur. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'.

  • 2. Het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Dit doel betekent vooral:
- ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek; uitgaan van doelen, niet van regels,
- zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap,
- een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed,
- een gezonde en veilige leefomgeving.

Om deze doelen in beleid te vertalen, hanteert de provincie drie aandachtsgebieden: Dynamisch, Mooi en Divers Gelderland. Ontwikkelingen in Gelderland wil de provincie benaderen vanuit elk van deze drie perspectieven, die elkaar aanvullen:

  • Dynamisch: de (ruimtelijk-economische) ontwikkelingen en de geleiding daarvan op provinciaal niveau.
  • Mooi: de Gelderse kwaliteiten die bescherming nodig hebben en ruimte voor behoud door ontwikkeling.
  • Divers: het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten.

Ten aanzien van landgoederen heeft de provincie in de Omgevingsvisie het duurzaam instandhouden en ontwikkelen van kwaliteiten als primair doel gesteld. Hiermee wordt onder andere het ontwikkelen van nieuwe waarden en kwaliteiten voor natuur en landschap, cultuur(historie) en water beoogd.

4.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

4.2.3 Toetsing Provinciaal beleid

Voorliggend uitwerkingsplan voorziet in de realisatie van een nieuw landgoed waarmee aan de doelstelling van de provincie om de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren wordt voldaan. De realisatie van twee woningen past tevens binnen het Kwalitatief Woonprogramma. Het plan is daarmee in overeenstemming met het provinciale beleid.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie Dinxperlo-De Heurne 2007

In de structuurvisie Dinxperlo-De Heurne uit 2007 is de planlocatie aangewezen als locatie waar een nieuwe buitenplaats mag worden gerealiseerd. In de structuurvisie is summier aangegeven welke ontwikkeling mogelijk is. Het ruimtelijk kader is verder uitgewerkt in het bestemmingsplan 'Kern Dinxperlo 2012'. De betekenis van de locatie, aan een belangrijke entree van Dinxperlo, kan volgens de structuurvisie geaccentueerd worden door een (woon)gebouw van allure.

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.UP00004-ON01_0004.png"

Figuur 4.1 - Structuurvisie Dinxperlo - De Heurne

4.3.2 Woonvisie 2010-2020 en actualisatie Woningbouwplanning 2017

De gemeenteraad heeft op 17 november 2009 de Woonvisie 2010 tot 2020 (“Goed wonen in een springlevende Gemeente Aalten“) vastgesteld. In de Woonvisie is uitgegaan van een toename aan de woningvoorraad met 1.000 woningen tot 2020. In de Regionale Woonvisie, die door de gemeenteraad op 25 januari 2011 is vastgesteld, wordt voor de gemeente Aalten uitgegaan van maximaal 835 woningen in die periode. De Regionale Woonvisie dwingt de gemeente tot inperking van het aantal nieuw te bouwen woningen de komende tien jaar. In de visie planning is reeds rekening gehouden met de locatie Buitenplaats.

Aangezien begin 2017 nog ruim 820 woningen op de woningbouwplanning stonden en aangezien zoveel woningen niet nodig zijn in verband met de nog maar beperkte stijging van het aantal huishoudens heeft de gemeenteraad van Aalten op 23 mei 2017 de Woningbouwplanning 2017 vastgesteld. Mede op basis van regionale afspraken is toen vastgesteld met welke woningbouwplannen zij wel en niet verder willen gaan richting 2025. Uitgangspunt is dat tot 2025 nog maximaal 483 woningen toegevoegd kunnen worden aan het huidige aantal woningen. Alle bouwplannen zijn ingedeeld volgens een ‘stoplicht-model’: groene plannen mogen worden gebouwd, rode plannen niet en over oranje plannen nemen we later een besluit.

4.3.3 Landschapsontwikkelingsplan

Op 20 november 2007 heeft de gemeenteraad het landschapsontwikkelingsplan (LOP) “Nieuwe noabers, vernieuwend landschap” vastgesteld. Het LOP bestaat onder meer uit ensembleboeken die per gebied handreikingen geeft voor ontwikkelingen in het buitengebied. Het is een hulp- en inspiratiebron, geen strak keurslijf of blauwdruk.

Het plangebied bevindt zich binnen het landschapsensemble Dinxperlo. Binnen dit ensemble is voor de noordzone (de overgang naar de Heurne en IJzerlo) de visie erop gericht om de woonwijken meer te verbinden met het buitengebied zodat er een betere aansluiting met het omringende landschap ontstaat.

Voor verschillende functies zoals wonen, water en landschap is voor het ensemble een uitwerking gemaakt. Hieruit blijkt dat nieuwe functies die een verdichting van het landschap tot gevolg hebben acceptabel zijn. Langs de Snijders Veerbeek zijn combinaties met allerlei functies, waaronder recreatieve functies mogelijk. Ecologische doelen zijn volgens het LOP wellicht te realiseren met initiatieven voor nieuwe landgoederen. In het beekdal van de Snijders Veerbeek zijn elzensingels een voor de hand liggende keus, al dan niet in combinatie met diekpaden.

4.3.4 Toetsing gemeentelijk beleid

Onderhavig uitwerkingsplan betreft een 'groen plan' en maakt de realisatie van twee nieuwe woningen in plaats van de drie toegestane woningen uit het vigerende bestemmingsplan mogelijk. Deze afname met één woning draagt bij aan een verdere reductie van het aantal toe te voegen woningen zoals de Woningbouwplanning 2017 beoogt. Met de realisatie van onderhavig plan wordt een combinatie van functies mogelijk gemaakt en kunnen ecologische doelen worden gerealiseerd. De ontwikkeling sluit aan op de wens om de kwaliteit te verhogen.

4.4 Conclusie

Voorliggend uitwerkingsplan voorziet in de realisatie van een nieuw landgoed en twee woningen. Ook is binnen de voorliggende regeling een planologisch kader voor de landschappelijke inrichting opgenomen. De beoogde ontwikkeling is in overeenstemming met het beleid op Rijks-, Provinciaal en gemeentelijk niveau.

Hoofdstuk 5 Onderzoeksresultaten

Ten behoeve van de het uitwerkingsplan moet de uitvoerbaarheid van het plan worden aangetoond. Het al dan niet voldoen aan verschillende randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuwe ontwikkeling ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. Hierbij moet worden gedacht aan omgevingsaspecten zoals archeologie, hinder van bedrijven, bodem, cultuurhistorie, duurzaamheid, ecologie, externe veiligheid, geluid, lucht, water en verkeer en parkeren. De beoogde ontwikkeling is op deze aspecten getoetst. In dit hoofdstuk is aangegeven wat hiervan de resultaten zijn.

5.1 Watertoets

5.1.1 Algemeen

In het kader van het 'Nationaal Bestuursakkoord Water' moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond, middels een hydrologisch onderzoek, dat de waterhuishouding niet negatief wordt beïnvloed door de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. Dit is vastgelegd in het procesinstrument 'de Watertoets'.

5.1.2 Beleid waterschap

Het waterschap wil vroegtijdig meedenken over plannen en ontwikkelingen om samen met de gemeente en andere partners te zoeken naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving. Waterschap Rijn en IJssel werkt hierbij vanuit het Waterbeheerplan 2016-2021 waarin het taakgebied, de doelen en de maatregelen die het waterschap t/m 2021 voor ogen heeft, staan beschreven. Een kompas voor de langere termijn biedt de Watervisie 2030. Beide documenten bieden een samenwerkingsagenda voor ieder die op het gebied van water een belang of betrokkenheid heeft. Het waterschap laat in het waterbeheerplan zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten in de samenwerking met de partners belangrijk zijn. Vanuit die verkenning is er beleid gemaakt voor de periode 2016-2021, voor de volgende taakgebieden:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.
  • Zorgen voor goede randvoorwaarden voor beroepsvaart op de Oude IJssel: Vaarwegbeheer.
5.1.3 Toetsing

Waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel ontwikkeld waarmee met een aantal vragen in beeld te brengen is welke wateraspecten relevant zijn en met welke intensiteit het watertoetsproces doorlopen dient te worden. De vragen zijn gericht op de locatie van de ruimtelijke ontwikkeling en welke veranderingen er mogelijk worden gemaakt.

De intensiteit van het watertoetsproces is afhankelijk van de antwoorden op de vragen. Als erop een categorie 2 vraag een 'ja' is geantwoord, is een uitgebreide watertoets noodzakelijk. Is er op geen van de categorie 2 vragen een 'ja' geantwoord, dan kan een verkorte watertoets doorlopen worden. Als er alleen met 'nee' is geantwoord, dan is het RO-plan waterhuishoudkundig niet van belang en hoeft er geen wateradvies bij het waterschap gevraagd te worden.

Navolgend is de watertoetstabel opgenomen. De relevante waterthema's voor de ontwikkeling worden door middel van de watertoetstabel geselecteerd en vervolgens beschreven (wanneer de toetsvraag met 'ja' is beantwoord).

Thema   Toetsvraag   Relevant   Intensiteit  
Veiligheid   1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  
Nee


Nee  
2


2  
Riolering en Afvalwater-
keten  
1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?  
Nee

Ja
Ja  
2

1
1  
Wateroverlast (oppervlakte-
water)  
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2.500 m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  
Nee

Ja

Ja

Nee  
2

1

1

1  
Oppervlakte-
waterkwaliteit  
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?   Nee   1  
Grondwater-
overlast  
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
4. Beoogt het plan aanleg van drainage?  
Nee

Nee
Nee

Nee  
1

1
1
1
 
Grondwater-
kwaliteit  
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Nee   1  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
Ja

Ja  
1

2  
Volksgezond-
heid  
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
Nee

Nee  
1

1  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
Nee
Nee
Nee

Nee  
2
2
1

1  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee   1  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   Nee   2  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee   1  

Riolering en Afvalwaterketen

Het rioolstelsel heeft voldoende capaciteit om de toename in het afvalwater te verwerken. Het hemelwater wordt niet aangesloten op het rioolstelsel en zal met behulp van een wadi infiltreren/geborgen worden. Het functioneren van de riolering wordt niet nadelig beïnvloed en het milieu wordt niet zwaarder belast dan in de huidige situatie. In de zonering van de persleiding van Waterschap Rijn en IJssel worden geen ontwikkelingen toegestaan die de bereikbaarheid van de persleiding kunnen belemmeren. In de nabijheid van een rioolgemaal worden geen hindergevoelige functies opgenomen die het functioneren van het gemaal nu of in de toekomst kunnen belemmeren.

Ten gunste van het Waterschap Rijn en IJssel wordt een recht van opstal gevestigd ten behoeve van het hebben, behouden en onderhouden van ondergrondse infrastructurele werken, gebaseerd op het huidige tracé. Het is aan initiatiefnemer en het Waterschap om hierover andere afspraken te maken, al dan niet als gevolg van het verleggen van de persleiding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.UP00004-ON01_0005.png"

Figuur 5.1 - Locatie van te realiseren wadi

Wateroverlast (oppervlaktewater)

Door de ontwikkelingen in het plangebied neemt het verhard oppervlak toe. Om wateroverlast te voorkomen wordt het hemelwater niet afgevoerd naar het rioolstelsel maar volgens de trits vasthouden - bergen – afvoeren behandeld. Het hemelwater wordt ter plaatse geïnfiltreerd/geborgen in de wadi. De dimensioneringsberekeningen zijn opgenomen in de ruimtelijke visie. Op deze wijze kan regenbui T=10+10% (40 mm) worden opgevangen in het plangebied en vertraagd worden afgevoerd. In extreme situaties zou bui T=100+10% tot aan maaiveld of op maaiveld geborgen kunnen worden zonder dat er waterschade optreedt. In de realisatieovereenkomst die met initiatiefnemer is gesloten is ook de verplichting opgenomen dat hemelwater volledig op eigen terrein opgevangen en geïnfiltreerd moet worden.

Inrichting en beheer

De voorgenomen ontwikkelingen vormen geen belemmering voor het reguliere beheer en onderhoud van het watersysteem. De inrichting van- of aanpassingen aan het watersysteem zijn in overleg met het waterschap bepaald. Het Waterschap Rijn en IJssel heeft daarbij verder aangegeven dat de initiatiefnemer bij de uitwerking rekening moet houden dat hij (tijdig) overeenstemming met het Waterschap moet hebben over de uitvoering (overeenkomst, grondtransactie, zakelijk recht, watervergunning).

5.1.4 Overleg Waterschap

Het Waterschap Rijn en IJssel is, mede gelet op de te verplaatsen watergang en persleiding, door initiatiefnemer betrokken bij de planvorming. De inrichting van c.q. aanpassingen aan het watersysteem zijn in overleg met het Waterschap bepaald. De ruimtelijke visie, het inrichtings- en beheersplan en de concept-waterparagraaf zijn op 10 november 2017 aan het Waterschap voorgelegd. Op 30 november 2017 heeft het Waterschap opmerkingen geplaatst, deze zijn in dit ontwerpbestemmingsplan vertaald.

5.1.5 Conclusie

Het uitwerkingsplan heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

5.2 Flora en fauna

Algemeen

Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet, in het kader van de Wet natuurbescherming, aangetoond te worden dat er geen sprake is van aantasting van beschermde plant- en diersoorten.

Toetsing

Door Natuurbank Overijssel is een quickscan natuurwaardenonderzoek voor de locatie uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn als Bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd. Het plangebied is op 3 oktober 2017 onderzocht op de aanwezigheid van beschermde planten en dieren en beschermde functies die door de uitvoering van de voorgenomen activiteiten vernield of verstoord worden. Ook is gekeken of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied. De voorgenomen activiteiten worden gezien als 'ruimtelijke ontwikkeling'.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt buiten het Gelders Natuurnetwerk en de invloedsfeer van de voorgenomen activiteiten is lokaal. Dat houdt in dat de voorgenomen activiteiten geen negatief effect op beschermd (natuur)gebied buiten het plangebied hebben.

Soortenbescherming

Het plangebied behoort mogelijk tot het functionele leefgebied van sommige vogel-, grondgebonden zoogdier-, amfibieën- en vleermuissoorten. Vermoedelijk nestelen er ieder voortplantingsseizoen vogels in het plangebied. Van deze vogelsoorten zijn uitsluitend de bezette nesten beschermd, niet de oude nesten of de nestplaats. Werkzaamheden die leiden tot het verstoren/vernielen van vogelnesten, zoals het slopen van bebouwing, dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. De meest geschikte periode om deze werkzaamheden uit te voeren is augustus-februari. Voor de amfibieën en grondgebonden zoogdiersoorten, die rust- en/of voortplantingslocaties in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'doden en verwonden' en het 'verstoren en vernielen van rust- en voortplantingslocaties'. Het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten leidt daarom niet tot wettelijke consequenties. Vleermuizen benutten het plangebied als foerageergebied, maar bezetten er geen verblijfplaatsen. De functie van het plangebied als foerageergebied wordt door uitvoering van de voorgenomen activiteiten niet aangetast. Mits bezette vogelnesten beschermd worden, dan leidt uitvoering van de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming.

Conclusie

Het aspect flora en fauna vormt vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan. .

5.3 Archeologie en cultuurhistorie

Algemeen

Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Bro moet in een toelichting van een bestemmingsplan bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst, hoe er wordt omgegaan met de aspecten archeologie en cultuurhistorie. De bescherming van archeologische waarden is verankerd in de Erfgoedwet. Het belangrijkste doel van deze wet is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.

Toetsing archeologie

Het plangebied is op de archeologische maatregelenkaart aangeduid als een gebied met een lage archeologische verwachting. Deze gebieden kenmerken zich vaak door een relatief hoge grondwaterstand, of een toplaag met hoog organisch stofgehalte dat pas relatief kort geleden ontstaan is. Mogelijke behoudenswaardige resten uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd zijn schaars. Er is een verplichting tot archeologisch vooronderzoek bij ingrepen groter dan 5.000 m2 en dieper dan 50 centimeter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.UP00004-ON01_0006.png"

Afbeelding 5.2 - Uitsnede maatregelenkaart

Toetsing cultuurhistorie

Aangezien voorgenomen uitwerkingsplan niet voorziet in bodemingrepen groter dan 5.000 m2 (en dieper dan 0,5 m) is een archeologisch onderzoek niet nodig.

Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan.

5.4 Parkeren en verkeer

Algemeen

Voorliggend uitwerkingsplan maakt de toevoeging van twee nieuwe woningen mogelijk. Bij ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse.

Toetsing

Verkeer

Het landgoed wordt ontsloten door een pad dat voor de twee woningen langs gaat en op twee plekken aansluit op de Lage Heurnseweg. De realisatie van de nieuwe woningen in het plangebied zorgen voor een verkeersaantrekkende werking. Voor wat betreft het te verwachten aantal verkeersbewegingen is uitgegaan van de kengetallen van het CROW1. Uitgaande van 'koop, vrijstaand' van de verstedelijkingsgraad 'matig stedelijk' en het gebiedstype 'buitengebied' is het aantal verkeersbewegingen gemiddeld 8,2 per dag per woning. Dit betekent dat met de realisatie van de woningen in totaal 16,4 verkeersbewegingen per dag extra tot stand komen. Het extra verkeer van en naar het landgoed kan worden opgenomen in het heersende verkeersbeeld op de Lage Heurnseweg .

Parkeren

Om de parkeerbehoefte te bepalen, is eveneens gebruik gemaakt van de kengetallen van het CROW. Bij de berekening van de parkeerbehoefte is eveneens uitgegaan van twee woningen in de categorie 'koop, vrijstaand' in het buitengebied met een verstedelijkingsgraad van 'matig stedelijk'. In de berekening is gerekend met een parkeernorm van gemiddeld 2,4 parkeerplaatsen. De parkeerbehoefte als gevolg van de gehele ontwikkeling bedraagt in totaal vijf parkeerplaatsen. Het parkeren zal plaatsvinden op eigen terrein.

Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan.

5.5 Milieu

5.5.1 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhinder-gevoelige functies in de directe omgeving van het projectgebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt. Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies, zoals wonen, is de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor het omgevingstype 'gemengd gebied' als 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied' aanbevolen.

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen of terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Bij een ruimtelijk ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de nieuwe gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komt te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)' geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie waarom dat wordt gedaan.

Toetsing

Voorliggend uitwerkingsplan voorziet in het toevoegen van twee nieuwe woningen. In de omgeving zijn geen bedrijven of andere objecten aanwezig die een ‘zone’ hebben als bedoeld in de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering.

Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan.

5.5.2 Geurhinder

Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt in eerste instantie het wettelijk kader bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft hiervoor geurbelastings- en afstandsnormen in relatie met geurgevoelige objecten in de nabijheid van de (geprojecteerde) veehouderij.

De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging voor een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad. Gemeenten hebben de beleidsvrijheid om maatwerk te leveren door middel van het vaststellen van een geurverordening die is afgestemd op de ruimtelijke en milieuhygiënische feiten en omstandigheden in een concreet gebied en de gewenste (toekomstige) ruimtelijke inrichting. De gemeente Aalten heeft daarom op 7 juli 2009 een 'verordening geurhinder en veehouderij' vastgesteld.

Toetsing

Het plangebied is gelegen op meer dan 350 meter van de meest dichtbij zijnde veehouderij. Het betreft een grote vergunningsplichtige varkenshouderij aan de Kalversweidendijk 11. Vanwege de omvang, en het ontbreken van andere veehouderijen in de omgeving is de voorgrondbelasting van dit bedrijf ook bepalend voor de achtergrondbelasting. Uit de geuronderzoeken die zijn uitgevoerd voor deze veehouderij wordt gesteld dat er in het plangebied geen sprake zal zijn van een onacceptabel geurniveau.

Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan.

5.5.3 Bodem

Algemeen

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (2008) dient bij elke ruimtelijke ontwikkeling aangetoond te worden dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

Toetsing

Ten behoeve van onderhavig uitwerkingsplan is door de gemeente Aalten een bodemtoets uitgevoerd. Met een bodemtoets wordt vastgesteld of de bodemkwaliteit een belemmering vormt voor het toekomstige gebruik. De bodemkwaliteit wordt aan de hand van recente bodeminformatie getoetst. Wanneer uit de bodemtoets blijkt dat op een ontwikkellocatie geen specifieke verontreiniging is te verwachten is (onverdachte locatie), dan is een bodemonderzoek niet nodig. Voor de informatievoorziening is gebruik gemaakt van gegevens uit het Project Landsdekkend Beeld 2005 en onderzoeksgegevens uit het gemeentelijke Bodem informatiesysteem GeoBIS. In het Project Landsdekkend Beeld 2005 zijn alle bodembedreigende activiteiten uit het verleden geïnventariseerd en vastgelegd. Met het project is inzicht verkregen in bodembedreigende activiteiten, bodemonderzoeken, actuele milieuvergunningen en saneringsgevallen. Uit de gegevens blijkt dat in een bodemonderzoek van CBB uit 2004 (kenmerk BoB0004.r01) is aangegeven dat het arseengehalte regionaal sterk verhoogd is. Arseen komt van nature in dit gebied verhoogd voor. De gemeente heeft in regionaal verband beleid opgesteld voor arseenhoudende gronden. De tijdens het onderzoek gemeten arseengehalte van 66 mg/kg d.s. ligt ruim onder de toetsingswaarde voor wonen. Op basis van de bodemtoets is beoordeeld dat het plangebied als onverdacht wordt beschouwd en dat nader bodemonderzoek niet nodig is. De locatie is op basis van de bodemkwaliteitskaart geschikt voor de functie ‘Wonen’.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan.

5.5.4 Geluid

Algemeen

De mate waarin geluid, veroorzaakt door het (spoor)wegverkeer en/of door inrichtingen, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Indien geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting een akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van wegen, spoorwegen en inrichtingen.

Toetsing

De kortste afstand van de gevel van de woning tot de Terborgseweg is circa 100 meter. Op deze weg geldt een maximale snelheid van 50 km/u geldt (buiten de bebouwde kom). Dat betekent dat de weg een geluidzone heeft van 250 m. De toekomstige woningen zijn derhalve binnen deze zone gelegen. Uit eerder uitgevoerde akoestische berekening ten behoeve van het vigerende bestemmingsplan is gebleken dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op 4,5 m hoogte op circa 50 meter uit het hart van de Terborgseweg is gelegen. De woningen/bouwvlakken zijn op grotere afstand gelegen van de Terborgseweg.

De kortste afstand van de gevel van de woning tot de Lage Heurnseweg is 35 meter. De Lage Heurnseweg is een weg waarvoor een maximale snelheid van 60 km/u geldt (buiten de bebouwde kom). Dat betekent dat de weg eveneens een geluidzone heeft van 250 m. De toekomstige woningen zijn derhalve binnen deze zone gelegen. Uit eerder uitgevoerde akoestische berekening ten behoeve van het vigerende bestemmingsplan is gebleken dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op 4,5 m hoogte op circa 35 meter uit het hart van de weg ligt. Er is daarmee sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat ter plaatse van de nieuwe woningen.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het uitwerkingsplan.

5.5.5 Externe veiligheid

Algemeen

Bepaalde maatschappelijke en bedrijfsmatige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van de risico's bij de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen.

De aanwezigheid of het nieuw vestigen van dergelijke activiteiten kunnen beperkingen opleggen aan de omgeving, doordat veiligheidsafstanden tussen risicovolle activiteiten en bijvoorbeeld woningen nodig zijn. Aan de andere kant is het rijksbeleid er op gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (artikel 1 van het Bevi). Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, bejaardentehuizen en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Groepsrisico

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

Toetsing

In navolgend figuur is een fragment van de risicokaart van de provincie Gelderland weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.UP00004-ON01_0007.png"

Figuur 5.7 - Fragment risicokaart provincie Gelderland (bron: www.risicokaart.nl)

Mobiele bronnen

Op circa 50 meter van de geplande woningrn ligt een hogedruk gasleiding (40 bar). De minimale afstand voor het plaatsgebonden risico (PR = 10-6) is 0 meter. Ook het groepsrisico is hier zeer laag en ver onder de oriëntatiewaarde. De aanwezigheid van de gasleiding vormt dan ook geen belemmering voor de realisatie van de buitenplaats.

Stationaire bronnen

Op een grotere afstand (meer dan 150 meter) ligt een gasdrukregel- en meetstation. Dit betreft geen Bevi-inrichting. Deze inrichting is op basis van de milieuvergunning op de risicokaart opgenomen. De 10-6 contour van deze opslag bedraagt 15 meter. De afstand tot de woningen is daarmee voldoende groot. Deze inrichting heeft geen groepsrisico. Nadere toetsing aan het groepsrisico is daarom niet noodzakelijk.

Voor het overige zijn er geen andere potentiële risicobronnen in de omgeving aanwezig.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan.

5.5.6 Luchtkwaliteit

Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren.

Toetsing

In het plangebied bestaat het voornemen om twee nieuwe woningen te realiseren. Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan met minder dan 1.500 woningen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstool2 uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van de rijksoverheid geraadpleegd. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2015, 2020 en 2030 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's. In het plangebied worden geen gevoelige functies beoogd zoals bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Toetsing aan de grenswaarden is daarom niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

6.1.1 Wettelijk kader

Gelet op het bepaalde in artikel 3.1 Wro moet in het kader van een bestemmingsplan onder andere inzicht worden verschaft in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In verband daarmee is eerst onderzocht of voor het onderhavige uitwerkingsplan op grond van artikel 6.12, eerste lid Wro de verplichting bestaat om één of meer exploitatieplannen vast te stellen.

Op grond van artikel 6.12, lid 1 van de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een in het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. Dit zijn de volgende bouwplannen:

  • de bouw van één of meer woningen;
  • de bouw van één of meer gebouwen;
  • de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1000 m2 of met één of meer woningen;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1000 m2 bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1000 m2.

Op grond van artikel 6.12, lid 2 Wro kan van deze verplichting worden afgezien, indien (globaal) sprake is van de volgende factoren:

  • het verhaal van de kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd is, en;
  • het bepalen van een fasering en/of het vastleggen van locatie-eisen niet noodzakelijk is.

Voor de beoordeling van de vraag of het kostenverhaal anderszins verzekerd is, is de eigendomsituatie van belang. In het geval dat alle gronden binnen een exploitatiegebied eigendom zijn van de gemeente, kan de gemeente de kosten van de grondexploitatie verrekenen in de prijs van de uit te geven bouwrijpe kavels. In dat geval is het kostenverhaal afdoende anderszins verzekerd en is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht. Een andere mogelijkheid is dat de gemeente in een overeenkomst met de ontwikkelaar heeft vastgelegd hoe de kosten van de grondexploitatie worden verrekend. Ook in dat geval is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht.

6.1.2 Situatie

Voorliggend uitwerkingsplan maakt een bouwplan mogelijk, dat is benoemd in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betekent dat tegelijkertijd met dit uitwerkingsplan een exploitatieplan moet worden vastgesteld, waarmee de gemeente de door haar te maken kosten kan verhalen op de initiatiefnemer. Een exploitatieplan hoeft niet vastgesteld te worden indien verhaal van kosten anderszins is verzekerd, en tevens locatie-eisen niet nodig zijn of anderszins zijn verzekerd.

De gemeente neemt niet deel aan de ontwikkeling van het plan. De gemeente verzorgt de planologische kaders na toetsing van de planontwikkeling. De ambtelijke kosten voor de realisatie van het plan zijn voor de gemeente anderszins verzekerd via de legesverordening en een anterieure overeenkomst. In deze anterieure overeenkomst wordt tevens vastgelegd dat mogelijke planschade voor rekening van de initiatiefnemer is. Het vaststellen van een exploitatieplan is hiermee niet noodzakelijk.

De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht te zijn aangetoond.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Vooraankondiging / inspraak

Op 19 december 2017 is de vooraankondiging dat het bestemmingsplan wordt gewijzigd gepubliceerd. Vanwege de huidige bestemming en de beperkte omvang en impact van de ontwikkeling is er geen (verkort) inspraaktraject ingesteld. De initiatiefnemers informeren de direct omwonenden.

6.2.2 Vooroverleg

Het Waterschap Rijn en IJssel is, mede gelet op de te verplaatsen watergang en persleiding, door initiatiefnemer betrokken bij de planvorming. De inrichting van c.q. aanpassingen aan het watersysteem zijn in overleg met het Waterschap bepaald. De ruimtelijke visie, het inrichtings- en beheersplan en de concept-waterparagraaf zijn op 10 november 2017 aan het Waterschap voorgelegd. Op 30 november 2017 heeft het Waterschap laten weten dat de waterparagraaf verder uitgewerkt moet worden. De opmerkingen zijn in dit ontwerpbestemmingsplan vertaald. Ook heeft het Waterschap aangegeven dat initiatiefnemer bij de uitwerking rekening moet houden dat hij (tijdig) overeenstemming met het Waterschap moet hebben over de uitvoering (overeenkomst, grondtransactie, zakelijk recht, watervergunning).

6.3 Procedure

Gelet op het bepaalde in artikel 39a van de Wet ruimtelijke ordening, heeft het ontwerp uitwerkingsplan vanaf @@ tot en met @@ voor een ieder ter inzage gelegen voor het indienen van schriftelijke of mondelinge zienswijzen bij het college van Burgemeesters en Wethouders. De ter inzage legging is bekend gemaakt door publicatie in Aalten Actueel (afzonderlijk katern in het weekblad Aaltens Nieuws / Dinxpers Nieuws), in de Staatscourant en op www.ruimtelijkeplannen.nl. De resultaten worden te zijner tijd in het plan verwerkt. 

Hoofdstuk 7 Plansystematiek

7.1 Algemeen

Voorliggend uitwerkingsplan voorziet in de realisatie van een nieuw landgoed met een buitenhuis, een tuinmanswoning en een garage. Ook is binnen de voorliggende regeling een planologisch kader voor de landschappelijke inrichting opgenomen.

De beoogde ontwikkeling is juridisch vertaald in de regels en de bijbehorende verbeelding. De basis voor de verbeelding, de tekening, is het landschappelijk inrichtingsplan en de uitwerking hiervan in de beeldkwaliteitcriteria. Op de verbeelding zijn de grenzen van het plangebied aangegeven.

Binnen die grenzen zijn de verschillende bestemmingen met verschillende kleuren en letteraanduidingen weergegeven. Voorts zijn aanduidingen opgenomen, waarnaar in de regels wordt verwezen. Uitgangspunt voor de regels zijn de planregels die in de meest recente plannen binnen de gemeente zijn opgenomen, deels aangepast en uitgebreid op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).

Het voorliggende bestemmingsplan betreft een uitwerkingsplan dat voorziet in de realisatie van een nieuw landgoed met een buitenhuis, een tuinmanswoning en een garage. Ook is binnen de voorliggende regeling een planologisch kader voor de landschappelijke inrichting opgenomen. Voor de hoofdopzet is aangesloten bij de bestaande regeling in het bestemmingsplan "Kern Dinxperlo 2012, uitwerking De Buitenplaats".

7.2 Planopzet

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en bijbehorend GML-bestand waarin de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat. Het .GML-bestand en de regels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

1. Inleidende regels;

2. Bestemmingsregels;

3. Algemene regels;

4. Overgangs- en slotregels.

In het navolgende worden de regels per hoofdstuk toegelicht.

7.2.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied.

Begrippen

Dit artikel bevat de definities van de in de regels gebruikte begrippen, waarmee een eenduidige interpretatie van deze begrippen is vastgelegd.

Wijze van meten

In artikel 2 wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden bij het beoordelen of de maatvoering in overeenstemming is met de regels. Ook hier is aansluiting gezocht bij de standaard (meet)regels uit de SVBP 2012. Onderstaand is een voorbeeld opgenomen m.b.t. de interpretatie van de goot- en bouwhoogte van een gebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.UP00004-ON01_0008.jpg"

Voor de bepaling van de goothoogte van een gebouw wordt, indien er sprake is van een lage en hoge druiplijn, uitgegaan van de onderste druiplijn voor het bepalen van de ‘goothoogte’. De bovenste druiplijn wordt aangemerkt als de ‘bouwhoogte’ (zie voorbeelden D en G). Met deze interpretatie wordt aangesloten bij jurisprudentie hieromtrent van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State.

7.2.2 Bestemmingsregels

 

In voorliggend bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen en dubbelbestemmingen voor:

Bestemmingen

Natuur

De gronden bestemd als 'Natuur' zijn bestemd voor natuurgebieden en het behoud, herstel en ontwikkelen van bos, natuur- en landschapswaarden; (onverharde) fiets- en wandelpaden; water en waterhuishoudkundige voorzieningen; met bijbehorende bouwwerken en (parkeer)voorzieningen.

Op of in de gronden mogen geen gebouwen en bouwwerken worden gebouwd, behoudens eenvoudige voorzieningen in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor extensief recreatief medegebruik mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 2,5 m. Binnen deze bestemming is ook een gebouw ten behoeve van de imkervereniging toegestaan. Dit gebouw is aangeduid als 'specifieke vorm van bos - imkervereniging'.

Om de (te ontwikkelen) waarden binnen deze bestemming te beschermen is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen.

Wonen

De woningen en het vrijstaande bijgebouw (garage) met de omliggende gronden zijn bestemd als 'Wonen'. Deze gronden zijn bestemd voor wonen, bed & breakfast en onder voorwaarden voor aan-huis-gebonden-beroepen en/of -bedrijven. De gronden zijn tevens bestemd voor bij deze functies behorende voorzieningen zoals ontsluitingswegen, erven, terreinen, tuinen, parkeervoorzieningen, voorzieningen voor de waterhuishouding.

De woningen zijn uitsluitend in vrijstaande vorm toegestaan te plaatse van de aanduiding 'vrijstaand'. De woningen (hoofdgebouwen) en bijbehorende bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen de bouwvlakken. Deze bouwwerken zijn niet toegestaan buiten het bouwvlak. Op de verbeelding is de toegestane goot- en bouwhoogte van de woningen en bijbehorende bouwwerken opgenomen.

Dubbelbestemmingen

Leiding - Gas

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een ondergrondse leiding voor het transport van gas, met de bestaande diameter en met maximaal de bestaande druk, met de daarbij behorende belemmeringenstrook.

Ter plaatse van deze dubbelbestemming zijn beperkt bouwwerken mogelijk. Ter bescherming van de leiding is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen.

Waarde - Archeologie laag

Aangezien zich in het plangebied potentieel archeologische gebieden bevinden is in de regels de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie laag' opgenomen om dit gebied te beschermen. De ligging van de dubbelbestemming is afgestemd op de cultuurhistorische waardenkaart.

Voor de bescherming van de archeologische waarden zijn beperkingen met betrekking tot het bouwen van gebouwen opgenomen, alsmede een omgevingsvergunningstelsel voor werken en werkzaamheden. Voor bouwen geldt bij bouwwerkzaamheden tot een oppervlakte van 5.000 m2 geen onder- zoeksverplichting.

Het omgevingsvergunningstelsel voor werken en werkzaamheden houdt in dat de bodem niet mag worden verstoord, tenzij daarvoor een vergunning is verleend. Op deze regeling zijn dezelfde uitzonderingen van toepassing als voor het bouwen.

Een omgevingsvergunning is niet nodig voor werkzaamheden die minder dan 5.000 m2 beslaan. Daarnaast is het niet nodig een vergunning te eisen voor werkzaamheden in reeds ‘geroerde’ grond, hetgeen inhoudt dat geen omgevingsvergunning is vereist voor bodemingrepen die niet dieper gaan dan 0,5 meter.

Waterstaat - Waterlopen

Ter bescherming van de A-watergang die door het plangebied loopt zijn ter plaatse van de uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen en overkappingen zijnde die ten dienste staan van de waterloop toegestaan. Alvorens een omgevingsvergunning kan worden verleend om hiervan af te wijken wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de beheerder van de watergang.

7.2.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze gelden voor het gehele plangebied.

Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel is opgenomen om ervoor te zorgen dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing wordt gelaten.

Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels zijn regels opgenomen ten aanzien van ondergronds bouwen en ondergeschikte bouwdelen. Eveneens is een algemene afwijkingsregeling opgenomen voor bestaande bouwwerken.

Algemene gebruiksregels

Dit artikel regelt enkele aspecten met betrekking tot het gebruik van gronden.

Algemene afwijkingsregels

Door middel van de algemene afwijkingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders bij het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsplanregels voor onder andere geringe overschrijding van bepaalde bouwregels, alsmede voor kunstobjecten, bouwwerken van openbaar nut, telecommunicatievoorzieningen enzovoort. Deze bevoegdheid vergroot de flexibiliteit van het plan.

Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is opgenomen aan welke voorwaarden moet worden voldaan ingeval gebruik gemaakt wordt van de wijzigingsmogelijkheden.

7.2.4 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat regels omtrent overgangsrecht en de slotregel. Deze gelden voor het hele plangebied.

Overgangsrecht

Dit artikel regelt ten aanzien van gebouwen en van gebruik dat bestaande gebouwen of bestaand gebruik dat afwijkt van het plan, onder voorwaarden mag worden voortgezet.

Slotregel

In dit artikel staat de naam van het uitwerkingsplan.