Plan: | TAM-omgevingsplan woningbouw Schooldijk Lintelo |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0197.TAM20240002-ON01 |
Aan de Schooldijk in Lintelo ligt een agrarisch perceel. De gemeente heeft het voornemen om op deze locatie woningbouw te realiseren.
Het projectgebied is ter plaatse van de nieuw te bouwen woningen bestemd als 'Agrarisch', met de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie lage verwachting’ en de gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszone – molenbiotoop 1’. In de 'Omgevingsverordening Gelderland' van de Provincie Gelderland is op de locatie van het projectgebied tevens een molenbiotoop opgenomen.
Op grond van het 'Omgevingsplan gemeente Aalten‘, met onderliggend het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2015', is de bouw van de nieuwe woningen niet toegestaan. Om dit te realiseren, is het wijzigen van het omgevingsplan noodzakelijk. Voorliggende motivering toont aan dat het plan voldoet aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en dat het plan ruimtelijk wenselijk is.
Het projectgebied ligt ten noordwesten aan de rand van de kern Lintelo, globaal gelegen tussen de Schooldijk en Het Veld. In de huidige situatie is het projectgebied in gebruik als agrarisch perceel. In de omgeving van het projectgebied bevinden zich enkele agrarische percelen, een bos en woonpercelen binnen de kern Lintelo.
Op de navolgende afbeeldingen is de ligging en begrenzing van het projectgebied met een rode markering weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het projectgebied wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit plan.
Globale ligging projectgebied op topografische kaart
Globale begrenzing projectgebied op luchtfoto
De motivering van dit TAM-omgevingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk vormen de daaropvolgende hoofdstukken de verantwoording van de omgevingsplanwijziging die deze motivering mogelijk maakt. Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving en analyse van de huidige ruimtelijk-functionele situatie. In Hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de gewenste situatie, de beoogde ontwikkeling en de strijdigheid met het geldend omgevingsplan. In Hoofdstuk 4 wordt het Rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk beleid beschreven. In Hoofdstuk 5 wordt inzicht gegeven in diverse planologische en milieuaspecten die relevant zijn voor de fysieke leefomgeving. In Hoofdstuk 6wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid, waaronder de voorbereiding en participatie van onderhavig plan. Tot slot wordt in Hoofdstuk 7 ingegaan op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd juridisch wordt geregeld. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de regels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. In dit hoofdstuk worden ook alle functies uitgelegd en wat daar in hoofdlijnen is toegestaan.
In de huidige situatie is het projectgebied in gebruik ten behoeve van agrarische activiteiten. Aan de oostzijde wordt het projectgebied begrenst door een groenstrook en aan de westzijde door een agrarisch perceel. Ten noorden van het projectgebied ligt de Schooldijk met daarvoor een greppel. Aan de zuidzijde van het projectgebied bevindt zich een watergang, met daarnaast Het Veld. Ten zuidoosten van het projectgebied bevindt zich de kern Lintelo. Het landschap rond het projectgebied kenmerkt zich door andere agrarische gronden, stukjes groen en kleinschalige verkaveling.
De navolgende afbeeldingen geven een impressie van de huidige situatie in het projectgebied gezien vanaf de Schooldijk en Het Veld. Tevens is er een luchtfoto toegevoegd waarin het projectgebied is omlijnd met een rode stippellijn.
Luchtfoto van het projectgebied
Impressie bestaande situatie projectgebied, gezien vanaf Het Veld (zuidzijde)
Impressie bestaande situatie projectgebied. gezien vanaf de Schooldijk (noordzijde)
De gemeente heeft het voornemen om op een perceel ten noordwesten van de kern Lintelo woningbouw te realiseren. Ten behoeve van de ontwikkeling is door Buro Ontwerp & Omgeving aan de hand van schetsessies met omwonenden in maart 2024 een schetsontwerp uitgewerkt (Bijlage 1). Voor het schetsontwerp is daarnaast rekening gehouden met de volgende uitgangspunten:
Met het voornemen wordt gestreefd naar een aantrekkelijk woongebied met aandacht voor herstel van landschappelijke structuren en identiteit. Er zijn maximaal dertien woningen mogelijk op de locatie. Het schetsontwerp is gebaseerd op twee erven, welke vanuit noord- en zuidelijke richting worden ontsloten. Hierin is het concept van een traditioneel boerenerf, met kenmerkende opzet voor-achter/vrouwelijk-mannelijk deel, verwerkt.
Schetsontwerp d.d. 28-03-2024
Woningbouwprogramma
Voor de ontwikkeling gelden de volgende volkshuisvestelijke uitgangspunten:
In het schetsontwerp is dit als volgt verwerkt. Het noordelijke erf bevat twee vrijstaande VAB-woningen (18%) op eigen percelen van circa 750m2 en twee twee-onder-één-kapwoningen (18%). Het zuidelijke deel bevat één vrijstaande woning (10%), vier levensloopbestendige woningen met vlonder (betaalbaar 36%), en vier rijwoningen welke bestemd zijn voor sociale koop (36%).
Woningbouwprogramma schetsontwerp
Parkeerbehoefte
De parkeervoorzieningen worden volledig op eigen terrein gerealiseerd. In totaal is er op basis van het woninbouwprogramma een parkeerbehoefte van 22,4 parkeerplaatsen. In het schetsontwerp zijn 22,5 parkeerplaatsen voorzien. In onderstaande afbeelding is het parkeerprogramma weergegeven:
Parkeerbehoefte schetsontwerp
Voor het projectgebied geldt het (tijdelijk deel van het) 'Omgevingsplan gemeente Aalten', met onderliggend de bestemmingsplannen 'Landelijk gebied 2015' en 'Kern Lintelo 2008'. Ook de regels uit het ‘Parapluplan gemeente Aalten’, vastgesteld op 21 augustus 2018, zijn van toepassing.
Op basis van het (tijdelijk deel van het) omgevingsplan is de locatie van het projectgebied bestemd als ‘Agrarisch’ en 'Water', met de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie lage verwachting’ en de gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszone – molenbiotoop 1’. In de 'Omgevingsverordening Gelderland' van de Provincie Gelderland is op de locatie van het projectgebied tevens een molenbiotoop opgenomen.
Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het (tijdelijk deel van het) omgevingsplan weergegeven. Het projectgebied is hierop met een rode lijn weergegeven.
Uitsnede (tijdelijk deel van het) omgevingsplan
Binnen de bestemming ‘Agrarisch’ is wonen niet toegestaan. Tevens is er geen bouwvlak aanwezig. Het initiatief voorziet in de realisatie van dertien woningen. Om de realisatie van de woningen mogelijk te maken, is een wijziging van het omgevingsplan noodzakelijk.
In dit hoofdstuk wordt een weergave van het relevante beleid op rijks-, provinciaal-, regionaal en gemeentelijk niveau gegeven. Aangegeven wordt hoe het plan zich verhoudt tot de diverse beleidskaders.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. De NOVI is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met provincies en gemeenten, waterschappen, maatschappelijke partijen en burgers.
Met de NOVI geeft het kabinet richting aan grote opgaven waardoor Nederland de komende 30 jaar verandert. In Nederland staan we voor een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Denk aan:
Dit zijn voorbeelden van grote, ingewikkelde opgaven. Deze opgaven kunnen niet meer apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal.
De NOVI geeft weer voor welke uitdagingen we staan, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke keuzes we maken en welke richting we meegeven aan decentrale keuzes. Die keuzes hangen samen met de toekomstbeelden van de fysieke leefomgeving, de maatschappelijke opgaven en economische kansen die daarbij horen. Met de Nationale Omgevingsvisie geeft het Rijk dus een langetermijnvisie om de grote opgaven aan te pakken met als doel om het land mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden.
De Omgevingswet werkt door in vier algemene maatregelen van bestuur (AMvB's):
In deze AMvB's staan regels voor het praktisch uitvoeren van de wet. Voor de volgende onderwerpen gelden er rijksinstructieregels:
Daarnaast bevat afdeling 5.2 van het Bkl instructieregels voor de uitoefening van taken voor de fysieke leefomgeving. Daarbij gaat het onder meer om het voorkomen van belemmeringen van gebruik en beheer van spoorwegen en rijkswegen. In heel bijzondere gevallen kunnen B&W de Minister vragen om een ontheffing van bepaalde instructieregels te verlenen. Dit volgt uit afdeling 5.3 van het Bkl.
Ten aanzien van dit project wordt er ingespeeld op de opgave van het bouwen van nieuwe woningen om het nationale woningtekort op te lossen. Met de realisatie van het initiatief worden dertien nieuwe woningen gerealiseerd.
Tevens wordt er, al zij het op micro-niveau, een bijdrage geleverd aan het sterker en leefbaarder maken van steden/dorpen en regio's. Met het initiatief worden agrarische panden gesaneerd op een andere locatie binnen de gemeente Aalten, waardoor de uitstraling ter plaatse van de te slopen panden wordt verbeterd. De woningen die op de locatie worden gebouwd dragen bij aan de behoefte aan en ondersteuning van het voorzieningenniveau in Lintelo en omgeving.
Met de ontwikkelingen binnen het projectgebied zijn geen overige nationale belangen gemoeid.
Op 19 december 2018 is de omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. In deze visie beschrijft de provincie welke richting de provincie op wil op het gebied van energie, klimaat, water, voedsel en ook hoe de provincie de omgeving wil inrichten.
Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, legt de provincie bij het uitvoeren van haar taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities geeft de provincie hier richting aan:
Voor dit plan zijn de ambities voor het 'woon- en leefklimaat' en 'klimaatadaptatie' van toepassing. De provincie streeft naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Zo worden de economische kracht en kwaliteit van leven in Gelderland versterkt, nu en in de toekomst.
Woon- en leefklimaat
Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan gezondheid. Goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen, een mooie natuur; het is allemaal van belang. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. In onze groeiende Gelderse steden komen veel activiteiten samen. Tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in een vitaal platteland, juist als daar krimp plaatsvindt. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand stedelijk gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en gaat voor concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan worden uitgebreid aan de randen van de steden of dorpen.
Klimaatadaptatie
Het klimaat verandert merkbaar. Hoosbuien, stijgende temperaturen, extreme hitte, langdurige droogte, de uitdroging van land- en tuinbouwgronden, bodemdaling, bosbranden en toenemende overstromingsrisico’s. Het veranderend klimaat gaat aan niemand voorbij en raakt alle facetten van onze omgeving. Zoals de Gelderse natuur – met haar vele grote en kleinere rivieren en rijkdom aan dier- en plantsoorten. Maar ook onze eigen gezondheid en veiligheid. De provincie wil hierop voorbereid zijn. De provincie zet daarom vooral en eerst in op het tegengaan van de risico’s en gevaren van de klimaatverandering. Dit heeft prioriteit: dat wij in 2050 in Gelderland optimaal beschermd zijn en kunnen meebewegen met het veranderend klimaat. Overtollig water moet dan zonder problemen kunnen worden opgevangen, wegstromen en in de bodem kunnen zakken en verdroging van land- en tuinbouwgebieden en bossen moet worden tegengaan. De provincie werkt hier vooral aan vanuit haar betrokkenheid bij waterveiligheid, waterkwaliteit, bodem en natuur en houdt daarbij rekening met de variatie van de Gelderse streken. In tijden van overvloed wordt het water opgevangen en voor langere tijd vast gehouden in de beken. En: de provincie zorgt voor voldoende schoon en gezond grond- en oppervlaktewater voor de Gelderse natuur en land- en tuinbouw. En: voldoende schoon en gezond drinkwater voor mens en dier.
De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De Omgevingsverordening is op 19 december 2018 door de Provinciale Staten van Gelderland vastgesteld en in werking getreden op 1 maart 2019. Nadien is de verordening een aantal keren op onderdelen geactualiseerd. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
Ten aanzien van voorliggende ontwikkeling zijn de regels van de onderwerpen 'woonlocaties en recreatiewoningen', 'klimaatadaptatie' en 'molenbiotoop' relevant.
Woonlocaties en recreatiewoningen
In de verordening wordt aangegeven dat een omgevingsplan nieuwe woningen alleen toe laat als die ontwikkeling past binnen de regionale woonagenda. Als een ontwikkeling niet past binnen de regionale woonagenda, kan een omgevingsplan vooruitlopend op de eerstvolgende actualisatie van de regionale woonagenda die ontwikkeling toch toelaten als:
Klimaatadaptatie
Voor zover een motivering een nieuwe activiteit of ontwikkeling mogelijk maakt, moet op basis van deze instructieregel de motivering een beschrijving bevatten van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. In die beschrijving moeten in ieder geval de volgende aspecten worden betrokken: waterveiligheid, wateroverlast, droogte en hitte. De beschrijving wordt opgesteld na overleg met in ieder geval het dagelijks bestuur van het waterschap waar de activiteit wordt verricht of de ontwikkeling plaatsvindt.
Molenbiotoop
Het projectgebied is gelegen binnen een straal van 400 meter van de nabijgelegen molen 'Wenninkmolen'. In de verordening zijn regels opgenomen ten behoeve van het behoud en bescherming van molenbiotopen van windmolens met een monumentenstatus. De bescherming van molenbiotopen betreft vooral behoud van het functioneren door middel van een vrije windvang. Voor windtoevoer geldt dat binnen een straal van 400 meter gerekend vanaf het middelpunt van de molen, beperkingen moeten worden gesteld aan het oprichten van bebouwing en beplanting. In ruimtelijke plannen die betrekking hebben op gronden gelegen binnen deze straal wordt geen nieuwe bebouwing dan wel beplanting toegestaan als daardoor de windvang van de molen wordt beperkt. Op navolgende afbeelding is de ligging van het projectgebied ten aanzien van de aanwezige molenbiotopen aangeduid met een marker.
Ligging van het projectgebied ten opzichte van molenbiotoop
De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van een woningbouwprogramma met twee erven en in het totaal dertien woningen. Met het initiatief is sprake van een ontwikkeling van een locatie ten westen van bestaand stedelijk gebied (kern Lintelo). De nieuwe bebouwing wordt zorgvuldig ingepast in de bestaande landschapsstructuur (en bebouwingsstructuur) in de omgeving van het projectgebied. De voorgenomen realisatie van de dertien woningen is opgenomen in het woningbouwprogramma van de gemeente Aalten.
Ten opzichte van de bestaande situatie neemt het bebouwd oppervlak toe, doordat agrarische gronden gebruikt gaan worden voor o.a. woningbouw en parkeren. Het projectgebied is nu nagenoeg geheel onbebouwd/onverhard. In de nieuwe situatie is sprake van meer bebouwing en het aandeel verhard oppervlak neemt ook toe. Om overlast te voorkomen wordt waterberging gerealiseerd. In Bijlage 6 en paragraaf 5.9.2 wordt aangegeven op welke wijze dit plaatsvindt. Voor het initiatief is een schetsontwerp opgesteld (zie Bijlage 1), daarbij aandacht voor de bestaande landschapsstructuur en nieuwe vergroening van de locatie. Er is meer ruimte voor diverse soorten groenvoorzieningen (vergroting schaduw en biodiversiteit), dat ook evenwichtiger over het projectgebied wordt verdeeld/ingepast. Deze ingrepen zullen een positief effect hebben op het voorkomen van wateroverlast, droogte en hitte. Het aspect waterveiligheid is voor het projectgebied niet relevant.
Het projectgebied ligt deels binnen de van molenbiotoop de 'Wenninkmolen'. Hiervoor is een molenbiotoop toets gemaakt, deze is terug te vinden in paragraaf 5.2. Uit de toets komt naar voren dat het aspect molenbiotoop geen belemmering vormt voor de uitvoering van het initiatief.
De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de provinciale Omgevingsvisie en de regels op het gebied van 'woonlocaties en recreatiewoningen', 'klimaatadaptatie' en 'molenbiotoop'. De ontwikkeling is daarmee in overeenstemming met het provinciaal beleid.
Op 28 februari 2023 heeft de gemeenteraad van Aalten de Regionale woonagenda Achterhoek 2023-2030 ('Goed wonen in een vitale regio') vastgesteld als opvolger van de Regionale woonagenda 2015-2025. De directe aanleiding hiervoor zijn de veranderingen op de woningmarkt, in woonbehoeftes en de wens om wonen meer dan voorheen te bezien als een integrale gebiedsopgave. De vorige regionale woonagenda (2015) ging uit van een krimpscenario. De bevolking in de Achterhoek neemt inmiddels toe en ook de woonbehoeftes veranderen. Er komen meer ouderen, kleine huishoudens en starters vinden moeilijk een plek op de woningmarkt. Alle reden om het bestaande beleid op wonen te actualiseren en doelstellingen aan te passen.
Deze nieuwe agenda kent vier programmalijnen:
De groei van het aantal huishoudens in de regio houdt langer aan dan eerder voorzien. Dit betekent dat er extra woningen moeten komen bovenop het aantal dat nu in afspraken is vastgelegd. Er moet meer ruimte gegeven worden aan de bouw van extra woningen. De prioriteit moet daarbij liggen op woningen waar nu behoefte en een duidelijk tekort aan is. Het Achterhoeks Woonwensen en Leefbaarheidsonderzoek 2017 (AWLO) geeft een helder advies over de bouwopgave: blijf bouwen voor starters en creëer geschikt aanbod waar (actieve) senioren naar kunnen doorstromen. Dit is vertaald naar het geven van extra ruimte door scherpe voorwaarden te stellen aan nieuwe initiatieven voor woningbouw. Met de 'Kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw in de Achterhoek' zijn regionaal kwalitatieve criteria afgesproken waaraan de gemeenten nieuwe plannen moeten toetsen. Dit betreft de volgende drie kwaliteitscriteria:
In september 2019 stemden de zeven gemeenteraden in de Regio Achterhoek in met de kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw in de Achterhoek. In oktober 2019 is deze door de provincie Gelderland vastgesteld. De kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw zijn doorvertaald in het 'Afwegingskader nieuwe initiatieven woningbouw' van de gemeente Aalten, vastgesteld op 23 februari 2021. Met dit afwegingskader kunnen nieuwe initiatieven omtrent woningbouw worden getoetst.
Met het initiatief is sprake van een ontwikkeling van een locatie ten westen van bestaand stedelijk gebied (kern van Lintelo). De bestaande agrarische gronden worden vervangen door een uitbreiding van een woongebied, waarbij er sprake is van dertien nieuwe toekomstbestendige woningen. Het plan voorziet in een variatie aan woningtypen (vrijstaand, twee-onder-één-kap en rijtjeswoningen), waarbij sprake is van onder meer levensloopbestendige woningen en sociale/betaalbare koopwoningen voor starters. Het toevoegen van verschillende typen woningen zorgt voor doorstroming op de markt en voor het bedienen van een zo groot mogelijke groep woningzoekenden. Met het initiatief wordt voorzien in een actuele behoefte aan diverse woningtypen.
Het plan is in overeenstemming met de regionale beleidsuitgangspunten.
Op 23 februari 2021 is de geactualiseerde woonvisie vastgesteld voor de gemeente Aalten. De 'Woonvisie 2021 - 2026' beschrijft het beleid van de gemeente Aalten op het gebied van het wonen, zowel voor nieuwbouw als de bestaande woningvoorraad, fysieke- als sociale opgaven. De visie geeft de kaders aan waar binnen via verschillende maatregelen, instrumenten en afspraken wordt gewerkt om de ambities op de gemeentelijke woningmarkt de komende vijf jaar (2021-2026) te bereiken. Deze kaders zijn richtinggevend waardoor er ruimte is voor flexibiliteit en maatwerk. De volgende onderwerpen komen aan bod in de woonvisie:
Woningbouwstrategie gemeente Aalten
Als uitwerking van de Woonvisie 2021 - 2026 heeft de gemeenteraad de woningbouwstrategie 'flexibel inspelen op de woningvraag' voor de gemeente Aalten vastgesteld. In deze notitie worden diverse uitgangspunten en scenario's belicht voor de kwantitatieve woningbouwopgave voor de komende 10 jaar in de gemeente Aalten. Op basis van de verschillende scenario's is de woningbehoefte ingepland op circa 820 woningen voor de periode 2021-2030. Om eventuele planuitval op te vangen werkt de gemeente Aalten aan een planvoorraad van 1.050 woningen.
Op 20 november 2007 heeft de gemeenteraad het landschapsontwikkelingsplan (LOP) ‘Nieuwe noabers, vernieuwend landschap’ vastgesteld. Het LOP moet gezien worden als een ideeën- en inspiratieboek voor de ontwikkeling en beheer van het landschap. Naast natuur en landschap geeft het LOP ook concrete voorbeelden voor recreatieve ontsluiting en functieverandering van het landelijk gebied. In het LOP worden negen landschapsensembles onderscheiden:
Landschapsensembles LOP
Voor elk landschapsensemble is een apart werkboek opgesteld. Elk werkboek bevat de volgende onderdelen:
Binnen het LOP is het projectgebied gelegen binnen deelgebied 'Lintelo'. Het landschap van het ensemble Lintelo is een kleinschalig licht glooiend cultuurlandschap met veelal verspreid staande hoeves. Sommige daarvan liggen aan kleine bolle akkers op dekzandruggetjes en –kopjes. Deze eenmansessen worden afgewisseld met lager liggende, qua grootte variërende, weilanden in mozaïekverkaveling met sloten, in de beekdalen haaks op de Keizersbeek en de Slinge. Hiertussen loopt een ogenschijnlijke wirwar van kronkelige wegen, loofbosjes en houtwalletjes, en is relatief weinig bebouwing. Behalve bij een kruising van wegen, daar is vaak wat meer bebouwing. Het buurtschap Lintelo heeft een molen.
De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van een woningbouwprogramma met in totaal dertien woningen en diverse groen- en waterhuishoudkundige voorzieningen. Met het initiatief is sprake van een ontwikkeling van een locatie ten westen van bestaand stedelijk gebied (kern Lintelo). Doordat mogelijkheden voor agrarische activiteiten aan de westelijke rand van de kern Lintelo worden weggenomen, wordt dit gebied compacter gemaakt en meer betrokken bij de bestaande bebouwings- en landschapsstructuur. In plaats van agrarische activiteiten gaat het projectgebied ruimte bieden aan dertien woningen bestaande uit diverse woningtypen, waarbij sprake is van onder meer levensloopbestendige woningen en sociale/betaalbare koopwoningen voor starters. Het toevoegen van verschillende typen woningen zorgt voor doorstroming op de markt en voor het bedienen van een zo groot mogelijke groep woningzoekenden. Met het initiatief wordt voorzien in een actuele behoefte aan nieuwe woningen in Lintelo en de gemeente Aalten.
Uit de gemeentelijke woonvisie volgt dat er behoefte is aan levensloopbestendige woningen, ook in de kleine kernen van de gemeente Aalten. De woningen moeten voldoen aan het programma nultredenwoning. De ontwikkeling zal een impuls geven aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse (ten aanzien van de aspecten wonen, parkeren, groen en water). De bestaande agrarische gronden worden vervangen door nieuwe duurzame en toekomstbestendige bebouwing die zich voegt in de stedenbouwkundige structuur, passend bij de kern Lintelo.
Met de planuitwerking in de stedenbouwkundige opzet en landschapsstructuur (zie Bijlage 1) wordt ook in het projectgebied bijgedragen aan de versterking van de groene structuur én wandelmogelijkheden.
Het initiatief is in overeenstemming met de beleidsuitgangspunten van de gemeente.
In dit hoofdstuk wordt beschreven op welke wijze bij de ontwikkeling rekening is gehouden met diverse aspecten van de fysieke leefomgeving en de evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Onderzocht is wat de gevolgen van de nieuwe ontwikkelingen zijn op het onderzochte omgevingsaspect.
Onder de Omgevingswet is in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing met het oog op het belang van zorgvuldig ruimtegebruik en het tegengaan van leegstand. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
In artikel 5.129g van het Bkl wordt de ladder als volgt omschreven:
In artikel 5.129g van het Bkl staat de instructieregel dat de Ladder wordt toegepast bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een stedelijke ontwikkeling is de ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandelsvoorziening of een andere stedelijke voorziening die voldoende substantieel is. Voorliggend initiatief wordt aangemerkt als een woningbouwlocatie.
De Laddertoets wordt alleen uitgevoerd wanneer de stedelijke ontwikkeling 'nieuw' is. Relevant voor onderhavig plan is de jurisprudentie waarin bepaald is dat een plan onder stedelijke ontwikkeling valt indien er sprake is van 'Overige stedelijke voorzieningen'. De 'Overige stedelijke voorzieningen' worden gedefinieerd als accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure. Gezien er dertien woningen worden ontwikkeld, is er sprake van een 'Overige stedelijke voorziening'.
Om deze redenen is er een toets gemaakt voor de ladder van duurzame verstedelijking. Deze is toegevoegd als Bijlage 2. Geconcludeerd kan worden dat met het plan binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorzien in zowel de kwantitatieve als kwalitatieve behoefte binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de (her)ontwikkellocatie. De ontwikkeling voldoet daarmee aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Het aspect ladder voor duurzame verstedelijking vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.
In de Omgevingsvisie en -verordening van de provincie Gelderland wordt gestreefd naar het in stand houden van de molens in Gelderland. De molens zijn namelijk een identiteitsbepalend onderdeel van Gelderland. De provincie heeft dan ook als ambitie dat de omgeving van de molens zodanig wordt ingericht dat de molens kunnen blijven draaien. Daartoe beschermt de provincie de ruimte rond de molens tegen ongewenste ingrepen. In de Omgevingsverordening is daarom geregeld dat op gronden die zijn aangewezen als Molenbiotoop geen nieuwe bebouwing en/of beplanting is toegestaan, tenzij is aangetoond dat het functioneren van de molen door middel van windvang niet wordt beperkt.
In de omgeving van het projectgebied is een molen aanwezig. Ten zuidoosten van het projectgebied ligt aan aan de Gendringseweg de molen De Wenninkmolen. De molens heeft een molenbiotoop van 400 meter, teneinde de windvang van de molens te waarborgen. Het projectgebied ligt deels in de molenbiotoop van de molen.
Wenninkmolen
De Wenninkmolen is een korenmolen in Lintelo in de Nederlandse provincie Gelderland. De molen werd in 1860 gebouwd voor de familie Wennink, hetgeen de naam van de molen verklaard. De molen bleef tot 1920 in handen van deze familie. Sinds 1973 is de molen eigendom van de familie Nijland. In 1984 is de molen gerestaureerd. Op 27 december 2007 werd de molen overgedragen aan de Stichting tot Behoud van de Wenninkmolen te Lintelo.
Volgens gegevens (bron: www.gelderland.molenbiotoop.nl; Biotooprapport 1) heeft de Wenninkmolen een roe van 23,88 m. De stellinghoogte is 3,4 m. De hoogte van het maaiveld bij de molen is circa 21,05 m +NAP. De locatie waar de nieuwbouw in het projectgebied wordt gerealiseerd, ligt op een maaiveldhoogte van circa 19,60 m +NAP. Tussen de Wenninkmolen en het projectgebied is er dus sprake van een hoogteverschil.
Verder geeft het rapport weer dat binnen de straal van 400 meter in de huidige situatie reeds 1.654 windhinderobjecten, zoals bebouwing en bomen, aanwezig zijn, die de hoogte van de biotoopnorm overschrijden. Navolgende kaartbeelden geven dit weer. Het linker kaartbeeld is een overzichtskaart van de hoogtemetingen, geclassificeerd in categorieën afhankelijk van de mate van overschrijding van de biotoopnorm. Het rechter kaartbeeld bevat gestandaardiseerde sectorscores, geclassificeerd aan de hand van de mate van overschrijding van de biotoopnorm in een sector.
Overschrijdingen maximale hoogte (bron: www.gelderland.molenbiotoop.nl)
De sectorscores zijn vervolgens toegekend aan de acht hoofdwindrichtingen. De resultaten zijn in navolgende tabel weergegeven.
Uit deze tabel valt op te maken dat in de huidige situatie de mate van overschrijding van de biotoopnorm bij de westelijke hoofdwindrichting het grootst is, namelijk 74.
Per molen is de omgeving geïnventariseerd en beoordeeld als slecht, bedenkelijk, matig, aanvaardbaar of goed. De totaalscore van 260 houdt in dat de molenbiotoop van de Wenninkmolen in de huidige situatie als aanvaardbaar wordt beoordeeld.
Formule molenbiotoop
Op basis van de molenverordening van de provincie Gelderland, die is vervangen door de Omgevingsverordening, gold een formule, op basis waarvan beoordeeld kon worden of de windvang van de molen al dan niet verslechterde. Hoewel deze formule formeel niet meer geldt in Gelderland, wordt het beschouwd als een goed hulpmiddel om te beoordelen of de windvang van een molen verslechtert door de komst van een ruimtelijke ontwikkeling. De formule is om die reden toegepast in het onderhavige geval.
De formule luidt als volgt:
Hx=X/n + (c*z) + peilverschil
waarin:
Hx = de toelaatbare hoogte van een gebouw in meters op een afstand x meter uit de molen. De toelaatbare hoogte wordt gemeten vanaf het waterpasniveau van de begane grond of het maaiveld van de molen;
X = de afstand in meters vanaf het gebouw tot de wieken van de molen;
n = de ruwheidcoefficient volgens de ruwheidsklassentabel van Wieringa: 140 voor open gebied, 75 voor ruw gebied en 50 voor gesloten gebied;
c = constante 0,2 (in verband met een windreductie van 5%);
z = askophoogte van de molen;
peilverschil = maaiveld molen (in meters NAP) - (maaiveld bouwlocatie in meters NAP)
Het dichtstbijzijnde punt van het plangebied ligt op circa 308 meter van de molen. Wanneer de formule wordt toegepast ten behoeve van voorliggend plan, ontstaat het volgende beeld:
Hx = (308/50 + 0,2*15,34) + 1,45 = 10,68 meter.
De maximale bouwhoogte van de dichtstbijzijnde bebouwing in het projectgebied mag volgens de formule 10,68 meter bedragen. De woningen krijgen een maximale bouwhoogte van 10 meter. Hiermee wordt de toelaatbare bouwhoogte uit de formule (10,68 m) niet overschreden.
Het aspect molenbiotoop vormt geen belemmering voor de uitvoering van het initiatief.
Bij iedere ontwikkeling met betrekking tot de fysieke leefomgeving is het van belang om te weten of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen gezondheidsrisico oplevert voor de gebruikers van de bodem. In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect bodem.
Ter bescherming van de gezondheid en het milieu zijn voor het aspect bodem instructieregels in het Bkl opgenomen. De inhoud van deze regels is via het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet opgenomen in paragraaf 5.1.4.5 Bkl. Het aanvullingsbesluit bepaalt voor welke activiteiten kan worden volstaan met een melding. Er worden drie basisvormen van bodemgebruik onderscheiden: landbouw/natuur, wonen en industrie. De kaders zijn gebaseerd op de risicogrenswaarden die voor de betreffende situaties zijn afgeleid.
De algemene doelstelling van het bodembeleid is het waarborgen van de gebruikswaarde van de bodem en het faciliteren van het duurzaam gebruik van de functionele eigenschappen van de bodem, door in onderlinge samenhang;
Door Milieutechniek Rouwmaat Groenlo BV is in juni 2024 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 3. Hieronder worden kort de conclusies toegelicht.
Uit het uitgevoerde bodemonderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:
Naar aanleiding van de analyseresultaten is een nader onderzoek niet nodig. Het projectgebied is op basis van de milieuhygiënische kwaliteit geschikt voor het voorgenomen gebruik (wonen).
Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het initiatief.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect geur.
Bij bedrijven kunnen activiteiten plaatsvinden die geurhinder veroorzaken. Die activiteiten zijn dan zelf een relevante geurbron. Het bevoegd gezag bepaalt echter zelf welke mate van geurhinder ze aanvaardbaar vindt. Er moet dus worden beoordeeld of de geur van een activiteit op een geurgevoelig gebouw aanvaardbaar is.
De instructieregels van het Bkl voor geur afkomstig van rioolwaterzuiveringen en landbouwhuisdieren zijn gericht op aangewezen geurgevoelige gebouwen. In de aanwijzing van geurgevoelige gebouwen is de functie bepalend. Hierbij kan gedacht worden aan wonen, onderwijs of zorg. Voor overige gebouwen of locaties bepaalt de gemeente zelf de mate van geurbescherming. Dat doet de gemeente vanuit haar taak van het evenwichtig toedelen van functies aan locaties.
De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van een woningbouwprogramma in het totaal dertien woningen. Met het initiatief is sprake van een ontwikkeling van een locatie ten westen van bestaand stedelijk gebied (kern Lintelo). Hiermee is er sprake van de realisatie van nieuwe geurgevoelige objecten. In de omgeving van het projectgebied is een enkele veehouderij gevestigd op circa 300 meter afstand, zie navolgende afbeelding.
Locatie veehouderij ten opzichte van het projectgebied (dichtstbijzijnde punt de Schooldijk)
Het betreft een veehouderij aan de Brassendijk 4. Op deze veehouderij worden geiten en varkens gehouden. Voor deze veehouderij gelden geurnormen. Omdat het plangebied in de toekomstige situatie deel gaat uitmaken van de bebouwde kom van Lintelo, geldt voor de nieuwe woningen een norm van 3,0 oue/m3. In 2022 is voor dit bedrijf een V-stacks geurberekening gemaakt als onderdeel van een melding Activiteitenbesluit. Bij de woning aan de Schoolstraat 2 en 2a (gelegen tussen het projectgebied en de veehouderij) is een geurbelasting van 1,3 oue/m3 berekend. Het projectgebied ligt op een iets grotere afstand. Het is daarom aannemelijk dat ter plaatse van het projectgebied een geurbelasting optreedt die lager is dan 3,0 oue/m3. Omdat er tussen het projectgebied en de veehouderij een reeds andere woning ligt, wordt de veehouderij niet (verder) in zijn ontwikkelingsmogelijkheden beperkt.
In de geurvisie van de gemeente is het geurbeleid voor cumulatie van geur aangegeven. De gemeente Aalten heeft de onderstaande streefwaarden gesteld voor de maximale achtergrondgeurbelasting op geurgevoelige objecten in de volgende gebieden:
Hiermee kan worden gesteld dat voor het projectgebied een streefwaarde geldt van10 oue/m3. Gezien de afstand van het projectgebied tot de dichtstbijzijnde veehouderij een ruime afstand tot overige veehouderijen is aannemelijk dat in het projectgebied wordt voldaan aan de streefwaarde. In de geurvisie is aangegeven dat geur tot 10 oue/m3 nog als een goed leefklimaat voor kernen wordt gezien.
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoering van het initiatief.
Veel activiteiten in de fysieke leefomgeving hebben te maken met geluid; ze veroorzaken geluid(hinder) of worden eraan blootgesteld. Daarom worden er regels gesteld aan geluid. Deze regels gaan over het beheersen van geluid door bedrijven, wegen, spoorwegen en industrieterreinen enerzijds en de bescherming van geluidgevoelige gebouwen en locaties anderzijds. In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect geluid.
De aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting onder de Omgevingswet is vooral een decentrale afweging. Gemeenten geven met het omgevingsplan voor elke locatie in de gemeente de gewenste geluidskwaliteit vorm. Geluid kan van grote invloed zijn op het woon- en leefklimaat van mensen en op hun gezondheid. Het Bkl bevat geluidsregels die via het omgevingsplan zullen gelden voor milieubelastende activiteiten die geluid voortbrengen. Voor de andere belangrijke geluidsbronnen, zoals industrieterreinen, wegen en spoorwegen, worden via de Aanvullingswet geluid, het Aanvullingsbesluit geluid en de Aanvullingsregeling geluid regels toegevoegd aan de Omgevingswet en het Bkl. De regels voor geluid hebben een tweezijdige werking om de bescherming tegen geluidsbelasting vorm te geven. Enerzijds bij de aanleg of aanpassing van (spoor)wegen of industrieterreinen en anderzijds bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige gebouwen en locaties nabij een geluidsbron. De geluidinhoudelijke doelstellingen zijn:
Onder de Omgevingswet wordt gewerkt met geluidaandachtsgebieden. De geluidaandachtsgebieden worden rekenkundig afgeleid van geluidproductieplafonds en basisgeluidemissies. De geluidaandachtsgebieden moeten op termijn digitaal op kaart worden ontsloten in de Centrale Voorziening Geluidgegevens. De geluidnormen zijn opgenomen in het Bkl. Er moet ook rekening worden gehouden met cumulatie van alle relevante geluidbronnen.
Bij het toelaten van een geluidgevoelig gebouw of locatie binnen een geluidaandachtsgebied moet het aspect geluid beoordeeld worden. Overigens moet ook waar geen sprake is van een geluidaandachtsgebied, in het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, het aspect geluid afgewogen worden.
De ontwikkeling voorziet in de realisatie van dertien woningen. Woningen zijn geluidgevoelige objecten. De weg Het Veld is akoestisch niet relevant, omdat sprake is van een doodlopende weg (lage verkeersintensiteiten) met een maximum snelheid van 30 km/uur. De Schooldijk, ten noorden van het projectgebied, betreft eveneens een verkeersluwe weg. De maximale snelheid is hier 50 km/uur. Voor deze weg is een geluidscontour gemaakt. Daarvoor is een verkeerstelling uit 2010 voor gebruikt (geteld bij de school) met een (ruim) geschatte autonome groei van 0,5%. Daar komt uit dat de 53 dB-lijn op 3,5 m uit het midden van de Schooldijk ligt. Met een wegbreedte van 5 meter is dat dus 1 meter uit de wegrand. Bij de nieuwe woningen wordt daarmee voldaan aan de standaardwaarde van 53 dB uit het Bkl. Op de navolgende afbeelding is de geluidscontour ten opzichte van het projectgebied weergegeven.
Geluidscontour 53 dB Schooldijk
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het initiatief.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect luchtkwaliteit.
De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de instructieregels opgenomen in het Bkl. Ter bescherming van de gezondheid zijn voor het aspect luchtkwaliteit instructieregels opgenomen in paragraaf 5.1.4.1 Bkl. Volgens deze regels gelden zogeheten omgevingswaarden voor onder andere de in de buitenlucht voorkomende stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10 en PM2,5).
Een activiteit is toelaatbaar als aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
De beoordeling van de luchtkwaliteit vindt niet overal plaats. Voor een activiteit die niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging, is geen toetsing aan de rijksomgevingswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof nodig. Uit artikel 5.53 en 5.54 Bkl volgt dat een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de toename van de concentratie NO2 en PM10 niet hoger is dan 1,2 ug/m3. Dat is 3% van de omgevingswaarde voor de jaargemiddelde concentraties. Er zijn twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een project binnen de NIBM-grens blijft:
Buiten de zogenaamde aandachtsgebieden (die liggen in de grotere stedelijke agglomeraties) blijft toetsing aan het onderwerp luchtkwaliteit in het omgevingsplan beperkt tot de aanleg van auto(snel)wegen en langere tunnelbuistrajecten. De rijksomgevingswaarden voor luchtkwaliteit gelden niet voor arbeidsplaatsen. Daartoe behoren bijvoorbeeld bedrijventerreinen, maar ook bedrijfswoningen.
Ten slotte moet in het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties moet afgewogen worden of de luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief aanvaardbaar is om een nieuwe woning te realiseren.
Het voorgenomen initiatief voorziet in de woningbouw van dertien woningen ten westen van de kern Lintelo. Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan met minder dan 1.500 woningen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.
In het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK) uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van de rijksoverheid geraadpleegd. Het CIMLK geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10 en PM2,5) in het projectgebied tussen 2022 en 2030. Het CIMLK maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2022, 2025 en 2030 in het projectgebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.
Het rekenpunt (51468751_15574125) dat het dichtst bij het projectgebied ligt kent de volgende gemeten waarden voor NO2, PM10 en PM2,5 in 2022:
Voor NO2 en PM10 verbindingen geldt een grenswaarde van 40 µg/m3. Voor PM2,5 geldt een grenswaarde van 20 µg/m3. De hoeveelheid NO2, PM10 en PM2,5 in het projectgebied blijft ruimschoots onder de gestelde grenswaarden. De monitoringstool maakt dus duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2022, 2025 en 2030 in het projectgebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het initiatief.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit de omgevingsveiligheid gewaarborgd wordt. Omgevingsveiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen en windturbines. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Ook wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
De hoofdlijnen van het (Wettelijk) kader voor de omgevingsveiligheid zijn opgenomen in instructieregels in afdeling 5.1.2 Bkl. In bijlage VII van het Bkl zijn activiteiten aangewezen als risicobronnen. Deze risicobronnen zijn van belang voor de regels over het plaatsgebonden risico en de aandachtsgebieden. Het betreft de volgende activiteiten:
Het werken met aandachtsgebieden voor omgevingsveiligheidsrisico's is een nieuwe manier van omgaan met het groepsrisico (artikel 5.12 t/m 5.15 Bkl). Een aandachtsgebied geldt van rechtswege. Deze worden vastgelegd in het Register Externe Veiligheid en zijn digitaal raadpleegbaar. In het deelplan moet binnen deze aandachtsgebieden rekening worden gehouden met het groepsrisico. Hier wordt aan voldaan door in het aandachtsgebied geen beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen toe te laten en ook geen beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties. Deze gebouwen en locaties zijn wel toelaatbaar als er daarvoor extra maatregelen worden genomen. Dat dient te geschieden met voorschriftengebieden. In een deelplan dient in principe een aandachtsgebied als voorschriftengebied te worden aangewezen als er met het deelplan kwetsbare gebouwen zijn toegestaan. In een voorschriftengebieden gelden de extra bouweisen van paragraaf 4.2.14 Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl).
Daarnaast staan in het Bkl ook instructieregels voor de volgende risicobronnen die zijn aangewezen als milieubelastende activiteit in het Besluit activiteiten leefomgeving:
Het voorgenomen initiatief voorziet in de woningbouw van dertien woningen ten westen van de kern Lintelo. In de huidige situatie zijn er geen kwetsbare objecten aanwezig. Door de realisatie van dertien woningen is er sprake van de realisatie van nieuwe kwetsbare objecten. Het aantal personen in de dag- en nachtperiode in het projectgebied neemt hierdoor, ten opzichte van de huidige situatie, toe.
De navolgende afbeelding bevat een uitsnede van externe veiligheidskaart van de Atlas Leefomgeving. Het projectgebied is hierop globaal in het rood weergegeven.
Uitsnede externe veiligheidskaart van de Atlas Leefomgeving (globaal projectgebied rood weergegeven)
Stationaire bronnen
Er zijn geen stationaire bronnen aanwezig in de omgeving van het projectgebied.
Mobiele bronnen
Op circa 575 meter ten noorden van het projectgebied ligt een gasleiding van Gasunie. Het projectgebied ligt buiten het invloedsgebied van het groepsrisico voor voorgenoemde leiding. Een nadere beoordeling van het groepsrisico is daarom niet noodzakelijk.
Hoogspanninglijn
Op circa 210 meter ten noorden van projectgebied ligt de bovengrondse hoogspanningslijn Ulft - Dale (FE191) van Tennet. Hiervoor geldt een rekenafstand van 2 x 60 meter. Het projectgebied ligt daarmee buiten de rekenafstand, waardoor het berekenen van de magneetveldzone niet noodzakelijk is.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het initiatief.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect natuur en de gevolgen voor de omliggende natuur door stikstofdepositie.
Op grond van de Omgevingswet moeten bestuursorganen bij het uitoefenen van hun taken zorgdragen voor de bescherming van natuurwaarden. Als uitwerking van Europese richtlijnen richt deze waarborg voor de kwaliteit en integriteit van natuurwaarden zich op de bescherming van (kwetsbare) soorten en gebieden; onder andere door het beperken van de uitstoot en neerslag van stikstof in de natuur.
De soortenbescherming richt zich in het nationale beleid op aangewezen beschermde soorten in de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Nationaal beschermde soorten. De gebiedsbescherming richt zich op de Natura 2000-gebieden, de gebieden aangewezen als Natuur Netwerk Nederland en houtopstanden. Tot slot richt de natuurbescherming in het kader van de Omgevingswet zich op het thema faunabeheer.
De opdracht om bij het uitvoeren van taken en bevoegdheden op grond van de Omgevingswet zorg te dragen voor de natuur, is in hoofdstuk 11 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) opgenomen. In hoofdstuk 11 van het Bal zijn hiervoor regels opgenomen over activiteiten met mogelijke gevolgen voor Natura 2000-gebieden, activiteiten met betrekking tot dieren of planten in het wild en activiteiten die houtopstanden, hout en houtproducten betreffen.
Door Staring Advies B.V. is in juli 2024 een ecologische quickscan uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 4 bijgevoegd. De resultaten van het onderzoek worden hierna kort besproken.
Gebiedsbescherming
Natura 2000
Het projectgebied is niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat is aangewezen als Natura 2000-gebied maar wel in de nabijheid ervan. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is de Rijntakken, gelegen op circa 400 m. Door de ruime afstand tussen het projectgebied en het Natura 2000-gebied is verstoring, met uitzondering van het aspect stikstof, niet mogelijk.
Voor het aspect stikstofdepositie (op Natura 2000-gebieden is door Buro Ontwerp en Omgeving in oktober 2024 een AERIUS-berekening uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd als Bijlage 5.
Uit de berekeningen blijkt dat de activiteiten voor de aanlegfase en gebruiksfase niet leiden tot een andere of hogere stikstofdepositie van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar stikstofdepositie op de omringende
Natura 2000-gebieden. Om die reden geldt er geen vergunningplicht in het kader van de Omgevingswet en kunnen significant negatieve effecten op Natura 2000- gebieden worden uitgesloten.
Het projectgebied waar de activiteit gaat plaatsvinden, ligt buiten UNESCO Werelderfgoed en er bevinden zich geen groene erfgoederen in het projectgebied en de directe omgeving.
Het projectgebied bevindt zich in de Gelderse Streek 'Achterhoek'. Er zijn dertien kernkwaliteiten opgesteld voor deze Gelderse Streek. Door de aard en beperkte omvang van de geplande activiteiten is er geen sprake van aantasting van de opgestelde kernkwaliteiten door de geplande werkzaamheden.
Voor bijzondere natuurgebieden en landschappen zijn geen preventieve of herstelmaatregelen noodzakelijk bij de geplande activiteiten.
Houtopstanden
Voor de geplande werkzaamheden binnen het projectgebied worden er geen bomen gekapt en maakt de aanwezige flora geen deel uit van de houtopstand. Hierbij worden nadelige effecten op de houtopstand uitgesloten.
Soortenbescherming
Uit de quickscan natuurtoets blijkt dat voor de geplande flora- en fauna-activiteit, bestaande uit het realiseren van nieuwbouw, aanvullend onderzoek in het kader van de Omgevingswet noodzakelijk is voor de soortgroep roofvogels, categorie 1 t/m 4 soorten (buizerd, boomvalk, sperwer en ransuil). Nader onderzoek naar deze soorten wordt uitgevoerd.
Voor elke flora- en fauna-activiteit geldt de specifieke zorgplicht. In het kader hiervan moet voor het projectgebied verder rekening gehouden worden met broedvogels, vleermuizen, overige grondgebonden zoogdieren en amfibieën.
Nader onderzoek naar roofvogels dient nog uitgevoerd te worden. Als daaruit blijkt dat het projectgebied voor één of meer van deze soorten inderdaad van belang is als leefgebied, dan dient een omgevingsvergunning flora- en fauna-activiteit te worden aangevraagd bij de Provincie. Zeer waarschijnlijk worden daarbij dan ook mitigerende maatregelen opgelegd. Pas wanneer de uitkomsten van die onderzoeken er zijn en daaruit blijkt dat het projectgebied niet van belang is voor deze soorten, dan kan met de werkzaamheden worden begonnen. Als daaruit wel blijkt dat het projectgebied voor een of meer soorten van belang is dan kan pas met werkzaamheden worden gestart als de Omgevingsvergunning door de Provincie is verleend en alle mitigerende maatregelen zijn getroffen.
Bovenstaand zal als voorwaarde bij de omgevingsvergunning worden opgenomen. Hiermee wordt het aspect natuur voldoende geborgd en vormt het geen belemmering voor de uitvoering van het initiatief.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect water.
Water in de fysieke leefomgeving
Het waterschap Rijn en IJssel draagt zorg voor het water in en rond het plangebied van dit Omgevingsplan. Vanuit het leidend principe 'Water en mens in hun element' draagt het waterschap bij aan ruimtelijke kwaliteit en een duurzame leefomgeving. De zorg voor waterveiligheid, schoon water en voldoende water vraagt structureel aandacht. Dat geeft het waterschap door het (grond)waterpeil te beheren, rioolwater te zuiveren en te zorgen voor schoon water in beken, sloten en rivieren en te zorgen voor stevige dijken.
De fysieke leefomgeving en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Veranderingen in ruimtegebruik hebben gevolgen voor het waterbeheer. Daarnaast wordt onze leefomgeving en het waterbeheer sterk beïnvloed door de klimaatverandering. Er is meer ruimte nodig voor water, omdat klimaatverandering zorgt voor hoge piekafvoeren in de zomer en een gemiddeld hogere waterafvoer in de winter. Het gaat ook om langduriger periodes van droogte en om extreem warm weer, waar vooral stedelijk gebied last van kan hebben.
Als belangrijkste speerpunt voor de periode 2022-2027 ziet het waterschap de opgave om zijn gebied veerkrachtiger te maken tegen klimaatverandering. Hiervoor werkt het waterschap toe naar een andere balans van vasthouden-bergen-afvoeren (voorraadbeheer), rekening houdend met de meest recente inzichten over de snelheid van klimaatverandering.
In het waterbeheerprogramma 2022-2027 heeft het waterschap zijn doelen en werkzaamheden weergegeven in vier thema's.
Klimaatrobuust gebied
Het doel is het beheer, het onderhoud en de inrichting van het regionaal watersysteem zodanig te invullen, dat jaarrond een optimale balans tussen te nat en te droog wordt bereikt en tegelijkertijd inwoners, bedrijven en medeoverheden voldoende weerbaar zijn tegen de onvermijdelijke gevolgen van extreem weer.
Veilig gebied
Het waterschap zorgt voor veilige dijken, nu en in de toekomst. De ambitie van het waterschap is dat in 2050 de waterkeringen voldoen aan de nieuwe normen voor waterveiligheid, en dat we daarbij wendbaar inspelen op ontwikkelingen. Daarbij is er aandacht voor een duurzame wijze van beheer en behoud en verhoging van de biodiversiteit van de dijken.
Circulaire Economie en Energietransitie
Het waterschap wil in het uitvoeren van haar primaire taak zoveel mogelijk bijdragen aan het beperken van klimaatverandering. Daarbij wil het waterschap in 2050 onderdeel zijn van een 100% circulaire economie waarin ze haar taken klimaatneutraal uitvoert.
Gezonde leefomgeving
Het waterschap zorgt voor een schoon en gezond watersysteem voor de mensen en de natuur in het gebied. Er wordt naar gestreefd dat het water in onze leefomgeving geschikt is voor verschillende maatschappelijke functies en dat het geen risico's oplevert voor de volksgezondheid. Het doel is een oppervlaktewatersysteem te bereiken dat optimaal is voor ecologisch functioneren en biodiversiteit en natuurwaarden daarbinnen en -buiten bevordert.
De samenhang van de wateropgaven met andere opgaven in het gebied vraagt om nauwe samenwerking met gemeenten, provincies, inwoners en bedrijven.
Weging van het waterbelang
Voor een ruimtelijke ontwikkeling maakt de gemeente een belangenafweging om te bepalen of de ontwikkeling passend is. Hierbij moet ook rekening gehouden worden met het waterbelang, conform Artikel 5.37 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (weging van het waterbelang). Het waterschap verleent advies over de waterbelangen in het plan.
Waterschapsverordening
De eerste versie van de Waterschapsverordening Rijn en IJssel ontstaat van rechtswege bij inwerkingtreding van de Omgevingswet. Die Waterschapsverordening bevat (op basis van artikel 22.14 van de Omgevingswet en artikel 4.7 van de Invoeringswet Omgevingswet):
Overig beleid
De eerste wijziging van de Waterschapsverordening Rijn en IJssel heeft tot doel om de Waterschapsverordening die van rechtswege is ontstaan te integreren tot een goed geordende versie, die conform de toepasselijke standaarden is vormgegeven en van de benodigde annotaties en digitale werkingsgebieden is voorzien.
De weging van het waterbelang is een instrument dat ruimtelijke plannen toetst aan de mate waarin zij rekening houden met het beleid om het water meer ruimte te geven. Het heeft als doel om in een vroegtijdig stadium alle relevante partijen te betrekken bij het opstellen van een wateradvies. De weging heeft betrekking op alle wateren en alle waterhuishoudkundige aspecten die van betekenis zijn voor het gebruik en de functie van het projectgebied en de directe omgeving van het gebied, bijvoorbeeld veiligheid (overstromingsgevaar), wateroverlast en waterkwaliteit.
Met behulp van de weging van het waterbelang kan eenvoudig worden bepaald welke wateraspecten van belang zijn. Naarmate er een groter waterbelang is, zal een uitgebreidere procedure van de weging van het waterbelang moeten worden doorlopen. We maken onderscheid in de volgende drie resultaten van de weging van het waterbelang:
In de toelichting op de omgevingsplanwijziging moet een stapsgewijze benadering van het huidige en toekomstige watersysteem worden opgenomen. Deze bestaat uit de volgende stappen:
In de huidige situatie betreft het projectgebied een weiland en is geheel onverhard. Er is daarmee sprake van een ontwikkeling met een toename van verharding. Om wateroverlast bij hevige buien zoveel mogelijk te voorkomen en zoveel mogelijk water vast te houden voor droge perioden, is het vasthouden bergen en vertraagd afvoeren van hemelwater belangrijk. Er mag door de nieuwe ontwikkeling geen afwenteling plaatsvinden van waterproblemen op de omgeving en het watersysteem.
Op basis van het schetsontwerp krijgt de ontwikkeling in het plangebied een verhard oppervlak van circa 3.142 m2. Om wateroverlast te voorkomen wordt het hemelwater niet afgevoerd naar het rioolstelsel maar volgens de trits vasthouden - bergen – afvoeren behandeld. De eis voor de compensatie, die zowel de gemeente als het waterschap hanteren, is 80 mm per m2 verharding. Bij deze bergingseis is het toegestaan de bergingsvoorzieningen te vullen tot het maaiveld. Hierbij dient er wel een noodoverloop gerealiseerd te worden, zodat er geen wateroverlast optreedt. Het hemelwater dient ter plaatse geborgen te worden in infiltratie- of waterbergende voorzieningen met een volume van circa 251 m3 op basis van het schetsontwerp. Naar aanleiding van overleg met het waterschap is een memo waterberging opgesteld waarin de voorgenomen bergingsvoorzieningen op basis van het schetsontwerp staan beschreven, deze is toegevoegd als Bijlage 6. De totale berging in wadi's (statisch en dynamisch) bedraagt op basis van het schetsontwerp circa 313 m3. De voorgenomen bergingsvoorzieningen zijn daarmee voldoende voor de gestelde bergingseisen. De civieltechnische uitwerking vindt in een later stadium plaats.
Naast de realisatie van waterberging wordt aan de zuidzijde van het projectgebied een bestaande duiker vervangen en verbreed om een goede ontsluiting te maken richting de weg Het Veld.
Riolering en afvalwaterketen
Een toename van het afvalwater heeft effect op het functioneren van de afvalwaterketen. De toename van afvalwater door dit plan van (13 x 2,5 inwoner per huis x 130 liter per persoon per dag =) 4,2 m3 per dag is gering en naar verwachting te verwerken door het (gemeentelijk) rioolstelsel, de gemalen (overnamepunten) en de rioolwaterzuiveringsinstallatie zonder daarmee het milieu zwaarder te belasten.
Het hemelwater zal in het plan niet aangesloten worden op het rioolstelsel en zal ter plaatse infiltreren/geborgen worden.
Overleg waterschap
In januari 2024 is contact gezocht met Waterschap Rijn & IJssel. Het eerste schetsontwerp is toegestuurd, waarin is aangegeven dat rekening is gehouden met een 80 mm bui. Ten behoeve van de afwatering wordt aan de westzijde een sloot aangelegd en in het buurtje zelf wadi's. Aan het waterschap is een eerste reactie gevraagd.
Op 11 maart 2024 is een reactie gekomen vanuit het waterschap. Vanuit het RO-spoor worden geen problemen voorzien. Voor het te graven water dient mogelijk wel een omgevingsvergunning voor een Wateractiviteit aangevraagd te worden afhankelijk van de omvang van de ontwikkeling.
Op 10 oktober 2024 is door het waterschap aangegeven dat indien het verhard oppervlak wordt uitgebreid en groter wordt dan 500 m2 er ook een watervergunning nodig is. Ook dient er in de waterparagraaf van het omgevingsplan aangegeven te worden op welke wijze de infiltratie gebeurt en aantonen dat deze voldoet aan de gestelde normen.
Digitale watertoets
Voor het doorlopen van de digitale watertoets gebruikt het waterschap de website www.hetwateradvies.nl. Het waterschap kijkt, op basis van de antwoorden die op de website worden ingevuld, of bij de ruimtelijke ontwikkeling voldoende rekening is gehouden met de waterhuishouding ter plaatse en geeft een wateradvies.
Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het initiatief relevant zijn. Voor dit initiatief is op 22 oktober 2024 de digitale watertoets doorlopen. Deze is als Bijlage 7 bijgevoegd. Ten aanzien van wateradvies geldt er voor het initiatief een normale procedure.
Het aspect water vormt geen belemmering voor uitvoering van het initiatief.
Gemeenten moeten in hun omgevingsplan rekening houden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed. In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening is gehouden met binnen of buiten de locatie van de activiteit aanwezige archeologische of cultuurhistorische waarde. Gezien de aspecten archeologie en cultuurhistorie vaak met elkaar verweven zijn, worden deze hier gezamenlijk besproken.
Bij het beschermen van cultureel erfgoed in het omgevingsplan moet rekening worden gehouden met bepaalde uitgangspunten. Het Rijk geeft hiervoor instructieregels (artikel 5.dertien0 lid 2 Bkl). Deze gaan over:
De gemeente Aalten heeft in maart 2010 haar archeologiebeleid vastgelegd in het rapport 'Cultuurhistorische inventarisatie, waarden-, verwachtingen- en maatregelenkaart als basis voor het archeologiebeleid van de gemeente Aalten'. De gemeentelijke archeologische verwachtingenkaart bevat vastgestelde archeologische waarden en verwachte archeologische waarden. Binnen het grondgebied van Aalten worden op de kaart drie archeologische verwachtingcategorieën onderscheiden op grond van verwachte dichtheid aan archeologische sporen en vondsten. In navolgende kaart is het projectgebied met een paarse cirkel aangeduid.
Archeologische verwachtingenkaart gemeente Aalten
Archeologische bescherming zorgt ervoor dat archeologische waarden van gronden worden behouden en beschermd. In de regels horende bij het 'Omgevingsplan gemeente Aalten' wordt de bescherming en het gebruik verder geregeld. Het projectgebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie lage verwachting'. De voor 'Waarde - Archeologie lage verwachting' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem. Hierin is de regel bepaald dat bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 5.000 m2 of bodemingrepen dieper dan 0,5 m -mv en groter dan 5.000 m2 dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld.
Voorliggend initiatief voorziet in de woningbouw van dertien woningen ten westen van de kern Lintelo. Het projectgebied heeft een oppervlakte van circa 7.100 m2. De bodemingrepen (dieper dan 0,5 m -mv) als gevolg van de ontwikkeling zullen daarom kleiner zijn dan 5.000 m2.e Een archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk. Daarmee is het aspect archeologie voldoende aangetoond en vormt het geen belemmering voor het initiatief.
Het bestaande terrein heeft geen specifieke cultuurhistorische waarde. Het voorgenomen initiatief heeft eveneens geen negatief effect op eventuele culutuurhistorische waardevolle elementen in de omgeving. Om deze reden is verdere toetsing aan het aspect cultuurhistorie niet noodzakelijk.
Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het initiatief.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met de aspecten verkeer en parkeren.
In de Omgevingswet is geen regelgeving opgenomen met betrekking tot mobiliteit en parkeren. De verkeersveiligheid is primair geborgd in de weg- en verkeerswetgeving, waaronder de Wegenverkeerswet. Daarnaast zijn richtlijnen opgenomen in het ASVV (Aanbevelingen voor Verkeersvoorzieningen Binnen de Bebouwde Kom).
Wel kan een verandering van functies zorgen voor een verkeersaantrekkende werking. Bij het toelaten van een nieuwe functie moet daarom worden aangetoond wat het effect is op de bereikbaarheid en verkeersafwikkeling. Daarbij dient in beeld te worden gebracht of er sprake is van een (extra) parkeerbehoefte voor auto's, fietsen en/of scooters. Er mag geen onaanvaardbaar effect zijn. De gemeente Doetinchem heeft parkeerbeleid opgesteld met daarin parkeernormen waaraan nieuwe ontwikkelingen moeten voldoen. De activiteit dient dus aan het gemeentelijk beleid getoetst te worden.
Verkeersstructuur
In de toekomstige situatie wordt het projectgebied ontsloten via twee kanten. Er is een noordelijke ontsluiting aan de Schooldijk. Via deze zijde worden vier woningen ontsloten. Via de weg Het Veld worden de overige negen woningen (in zuidelijke richting) ontsloten. Omdat er een knip zit tussen de twee delen van het projectgebied kunnen de woningen gebruik maken van maar één van de twee ontsluitingsmogelijkheden. Beide delen zijn wel met elkaar verbonden voor langzaam verkeer (voetgangers en fietsers). De bestaande wegen rondom het projectgebied blijven bestaan.
Verkeer
Het initiatief zorgt voor een toename van dertien woningen. Voor wat betreft de te verwachten toename van het aantal verkeersbewegingen is uitgegaan van de van CROW-publicatie 744 "Parkeerkencijfers, basis voor parkeernormering" uit 2024. Hierbij wordt uitgegaan van 'koop, huis, vrijstaand' voor de vrijstaande woningen, 'koop, huis, twee-onder-een-kap' voor de twee-aaneengebouwde woningen en 'koop, huis, tussen/hoek' voor de rijwoningen. De verstedelijkingsgraad betreft 'weinig stedelijk' en het gebiedstype 'rest bebouwde kom'.
Navolgende tabel vat de te verwachten verkeersgeneratie samen:
Aantal woningen | Type woning | Verkeersgeneratie per woning per dag (maximaal) | Verkeersgeneratie per woning per dag |
3 | koop, huis, vrijstaand | 8,6 | 25,8 |
2 | koop, huis, twee-onder-een-kap | 8,2 | 16,4 |
8 | koop, huis, tussen/hoek | 7,8 | 62,4 |
Totaal | 104,6 |
Het totaal aantal toekomstige verkeersbewegingen als gevolg van het initiatief bedraagt 105 per dag. Dit wordt gezien als een worst-case scenario. De verkeersbewegingen zullen deels op De Schooldijk plaatsvinden deels op Het Veld. Deze aangrenzende wegen aan projectgebied hebben voldoende capaciteit om het extra toekomstige verkeer van en naar het projectgebied op te vangen.
Parkeren
Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet. Om de parkeerbehoefte te bepalen, is gebruik gemaakt van de kengetallen van de Beleidsregel parkeernormen van de gemeente Aalten. Navolgende tabel laat de berekening zien, uitgaande van de norm 'rest bebouwde kom':
Aantal woningen | Type woning | Parkeernorm | Aantal parkeerplaatsen | |
3 | Koop, vrijstaand | 1,9 | 5,7 | |
2 | Koop, twee-onder-een-kap | 1,8 | 3,6 | |
8 | Koop, tussen/hoek | 1,6 | 12,8 | |
Totaal | 22,1 |
In de toekomstige situatie zal op eigen terrein worden voorzien in 8,5 parkeerplaatsen. Daarnaast is op de parkeerterreinen in het projectgebied (parkeerkoffers) ruimte voor 14 parkeerplaatsen. In totaal wordt er (ten aanzien van het schetsontwerp in Bijlage 1) voorzien in 22,5 parkeerplaatsen. De voorgenomen ontwikkeling voldoet daarmee aan de gestelde parkeernorm. De parkeerbehoefte in zijn geheel opgevangen in het projectgebied. Om die reden zal het initiatief geen invloed hebben op de parkeerdruk in de omgeving.
De aspecten mobiliteit en parkeren vormen geen belemmering voor uitvoering van het initiatief.
Bij ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van planologisch relevante kabels en leidingen.
Er is een bestaande hoogspanningslijn ten noorden van het projectgebied op circa 210 meter afstand van de dichtstbijzijnde toekomstige woningen. Deze hoogspanningslijn vormt geen belemmering voor uitvoering van het initiatief, gezien de afstand tussen het projectgebied en de hoogspanningslijn (zie paragraaf 5.7). Verder zijn er in en om het projectgebied geen kabels en leidingen gelegen, die een juridisch- planologische bescherming genieten. Het projectgebied valt niet samen met een zakelijk rechtstrook of een toetsingszone van een leiding, lijn of straalverbinding - gemeten uit het hart van een kabel, leiding of verbinding.
De aspecten kabels en leidingen vormen geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Een goede omgevingskwaliteit en de integratie van milieu en ruimte betekent het integreren van (vaak technische) milieunormen in het omgevingsplan/vergunning. In deze paragraaf is duidelijk gemaakt:
Het begrip 'milieubelastende activiteit' (mba) is als volgt gedefinieerd in de bijlage bij artikel 1 van de Omgevingswet: “activiteit die nadelige gevolgen voor het milieu kan veroorzaken, niet zijnde een lozingsactiviteit op een oppervlaktewater lichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk of een wateronttrekkingsactiviteit”. Het gaat dus in feite om alle activiteiten die enig negatief effect op het milieu kunnen hebben (met uitzondering van 'directe lozingen' en wateronttrekkingsactiviteiten).
Het is een breed begrip; er vallen namelijk ook niet-bedrijfsmatige activiteiten, ook niet-plaatsgebonden activiteiten en tijdelijke activiteiten onder het mba-begrip.
In dit gedeelte worden regels over mba's bedoeld die op gemeentelijk niveau kunnen worden geregeld. Zie bijvoorbeeld afdeling 22.3 van de Bruidsschat, die met de inwerkingtreding van de Omgevingswet van rechtswege in het tijdelijke deel van elk gemeentelijk omgevingsplan wordt opgenomen. Deze afdeling 22.3 is getiteld 'Milieubelastende activiteiten' en bevat gemeentelijke regels over mba's. Het Bkl bevat in hoofdstuk 5 onder andere instructieregels voor het omgevingsplan over milieu. De Bkl-regels spreken daarbij van 'activiteiten'. Uit de NvT van het Bkl blijkt dat daarmee 'milieubelastende activiteiten' worden bedoeld.
Het initiatief voldoet aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Het initiatief richt zich voornamelijk op de functie wonen binnen een omgeving waar in de nabijheid de functie wonen de boventoon voert. Daarbij worden kleinschalige bedrijfsfuncties toegestaan door het toestaan van bedrijven/beroepen aan huis. Dit is echter tevens passend binnen de functie wonen en een omgeving waar de functie wonen de boventoon voert. Deze activiteiten zullen bovendien niet tot nauwelijks milieubelastend zijn.
Het aspect milieubelastende activiteiten vormt geen belemmering voor uitvoering van het initiatief.
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een toets om na te gaan of sprake is van een plan met grote milieugevolgen. Bij wijzigingen van het omgevingsplan en besluiten die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor het milieu moet worden beoordeeld of ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling in het kader van de fysieke leefomgeving een milieueffectrapportage moet worden opgesteld. Een milieueffectrapportage is bedoeld om milieubelangen bij verschillende ruimtelijke procedures een volwaardige plaats bij de besluitvorming te geven.
De wetgeving over de milieueffectrapportage is opgenomen in afdeling 16.4 van de Omgevingswet en in hoofdstuk 11 en bijlage V bij het Omgevingsbesluit (hierna: Ob). Onder de Omgevingswet geldt de plan-m.e.r.-plicht voor een plan:
In bijlage V van het Ob zijn de projecten genoemd met mogelijk aanzienlijke milieueffecten. Deze lijst is niet limitatief, zodat ook voor andere dan de hierin genoemde projecten moet worden bezien of sprake is van mogelijk aanzienlijke milieueffecten.
Daarnaast is er de figuur van de plan-m.e.r-beoordeling voor kleine gebieden op lokaal niveau of voor kleine wijzigingen. Deze beoordeling is alleen verplicht als het plan leidt tot mogelijk aanzienlijke milieueffecten en significant negatieve gevolgen voor Natura 2000-gebieden optreden. Een plan-m.e.r.-beoordeling is ook van toepassing op plannen of programma's die een kader vormen voor m.e.r.-(beoordelings)plichtige projecten en besluiten die niet in het Ob zijn genoemd.
De beoogde ontwikkeling is te categoriseren als een 'Stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra en de aanleg van parkeerterreinen', zoals opgenomen onder Nr. J11 in Bijlage V bij het Ob. Er is door Buro Ontwerp en Omgeving in oktober 2024 een project m.e.r.-beoordeling gemaakt, deze is toegevoegd als 'Bijlage 8'. Op grond van de beoordeling kan geconcludeerd worden dat mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu als gevolg van het initiatief kunnen worden uitgesloten.
Voor het initiatief hoeft geen m.e.r.-procedure te worden doorlopen.
De Omgevingswet bevordert integrale besluitvorming en samenhang door alle relevante aspecten - waaronder gezondheid - in een zo vroeg mogelijk stadium te betrekken. In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect gezondheid. Het gaat om:
Volgens artikel 1.3 sub a Omgevingswet is het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit een belangrijk maatschappelijk doel van de Omgevingswet. De aspecten veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit hangen nauw met elkaar samen.
Gelet op de aard en schaal van het initiatief zullen er geen aspecten worden geraakt die rondom het thema gezondheid belangrijk zijn. Gelet op de overige omgevingsaspecten is er sprake van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving.
Het aspect gezondheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het initiatief.
De ontwikkeling gebeurt op initiatief en voor rekening van de gemeente Aalten, de eigenaar van het projectgebied. Voor de kosten van de voorgenomen ontwikkeling heeft de gemeente Aalten een reservering getroffen. Op termijn worden de kosten van de ontwikkeling grotendeels gecompenseerd door inkomsten uit verkoop.
In geval voor realisatie van het onderhavige initiatief een schadeveroorzakend besluit nodig is als bedoeld in artikel 15.1, eerst lid van de Omgevingswet, kan dit tot voor vergoeding in aanmerking komende nadeelcompensatie leiden.
Er heeft vooroverleg plaatsgevonden met de Provincie Gelderland en Waterschap Rijn en IJssel.
Waterschap Rijn en IJssel
In januari 2024 is contact gezocht met Waterschap Rijn & IJssel. Het eerste schetsontwerp is toegestuurd, waarin is aangegeven dat rekening is gehouden met een 80 mm bui. Ten behoeve van de afwatering wordt aan de westzijde een sloot aangelegd en in de wijk zelf wadi's. Aan het waterschap is een eerste reactie gevraagd.
Op 11 maart 2024 is een reactie gekomen vanuit het waterschap. Vanuit het RO-spoor worden geen problemen voorzien. Voor het te graven water dient mogelijk wel een omgevingsvergunning voor een Wateractiviteit aangevraagd te worden afhankelijk van de omvang van de ontwikkeling.
Op 10 oktober 2024 is door het waterschap aangegeven dat indien het verhard oppervlak wordt uitgebreid en groter wordt dan 500 m2 er ook een watervergunning nodig is. Ook dient er in de waterparagraaf van het omgevingsplan aangegeven te worden op welke wijze de infiltratie gebeurt en aantonen dat deze voldoet aan de gestelde normen.
Provincie Gelderland
Op 9 juli 2024 is het plan ter beoordeling toegestuurd. In de mail is de locatie, het woningbouwprogramma en de schetssessies toegelicht.
Op 17 juli 2024 heeft de provincie een reactie gegeven, waarin de provinciale belangen zijn geanalyseerd. Met name van belang is de molenbiotoop van de Wenninkmolen. Dit is van belang bij het bepalen van de maximaal toegelaten hoogte van de woningen én nieuwe beplanting. In de toelichting op het omgevingsplan moet zijn aangetoond dat de nieuwe bebouwing of beplanting geen invloed heeft op het functioneren van de molen.
Het gaat om het toevoegen van dertien woningen aan de rand van de kern van Lintelo. Volgens de nieuwste afspraken (matrix advisering provincie) hoeft de provincie het plan niet toegestuurd te krijgen voor advies. Wel gaat de provincie ervan uit dat voldaan wordt aan de afspraken die zijn gemaakt in de regionale woonagenda/woondeal.
Binnen de provincie Gelderland dient er bij elk plan rekening te worden gehouden met het landschap. In het omgevingsplan moet zijn opgenomen op welke manier rekening is gehouden met de aanwezige kernkwaliteiten behorend bij de streek waarin het plan gelegen is. Wanneer een activiteit of ontwikkeling leidt tot een aantasting van deze kernkwaliteiten, wordt een versterkingsplan opgesteld in lijn met de ontwikkeldoelen van die streek en deze versterking wordt geborgd.
De provincie streeft ernaar om in 2050 in Gelderland goed voorbereid en toegerust te zijn op de gevolgen van klimaatverandering. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen vraagt de provincie daarom om een toelichting op de maatregelen die worden getroffen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. Het gaat hierbij om risico's als waterveiligheid, wateroverlast, droogte en hitte. Met betrekking tot waterveiligheid en wateroverlast zijn normen vastgesteld in de waterverordeningen. Ruimtelijke ontwikkelingen en weersextremen zijn hierop van grote invloed. Het is daarom van belang dat het waterschap betrokken wordt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Participatie is onder de Omgevingswet een belangrijk aspect in de procedure van het wijzigen van het omgevingsplan. Dit komt omdat een omgevingsplan niet alleen invloed heeft op de fysieke leefomgeving, maar ook op de mensen die daar wonen, werken en recreëren. Het is daarom van belang dat deze mensen in een vroeg stadium worden betrokken bij het initiatief. In dit hoofdstuk zal hier verder op worden ingegaan.
Er hebben diverse participatiemomenten plaatsgevonden. In november 2023 heeft er een schetssessie plaatsgevonden met omwonenden en vertegenwoordigers van Lintelo's belang. Tijdens een tweede moment in december 2023 is er een informatieavond gehouden om omwonenden te informeren over de uitkomsten van de eerste schetssessie. Tijdens een informatieavond in oktober 2024 is de verdere planologische uitwerking gepresenteerd. Het participatieverslag is bijgevoegd als Bijlage 9.
Het ontwerp van dit wijzigingsbesluit wordt op grond van artikel 3:11 van Algemene wet bestuursrecht gedurende zes weken voor iedereen ter inzage gelegd en het wordt tegelijkertijd elektronisch beschikbaar gesteld via de Landelijke voorziening bekendmaken en beschikbaar stellen (LVBB). Voorafgaand wordt hiervan mededeling gedaan in het Gemeenteblad. Gedurende deze periode kan eenieder een zienswijze over het ontwerpbesluit bij de gemeenteraad naar voren brengen.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie, het relevante beleid en de relevante milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van dit TAM-IMRO Omgevingsplan, bestaande uit een plankaart (verbeelding) en regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit TAM-IMRO omgevingsplan.
Met het TAM-omgevingsplan woningbouw Schooldijk Lintelo wordt de ontwikkeling van het projectgebied mogelijk gemaakt. Deze wijziging op het tijdelijk deel van het 'Omgevingsplan gemeente Aalten' is technisch opgesteld conform het InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO) op basis van de voormalige Wet ruimtelijke ordening (Wro), maar inhoudelijk uitgewerkt op basis van de vereisten volgens de Omgevingswet.
Omgevingsplan
Op 1 januari 2024 is het 'Omgevingsplan gemeente Aalten' van rechtswege ontstaan. Dit omgevingsplan bestaat uit alle ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen en wijzigingsplannen, en uit de Bruidsschat die de gemeente van het Rijk heeft ontvangen. In deze Bruidsschat zitten onder meer regels voor milieubelastende activiteiten en bouwactiviteiten. Gemeenten krijgen tot 1 januari 2032 de tijd om het omgevingsplan van rechtswege en andere regels over de fysieke leefomgeving om te zetten naar een nieuw omgevingsplan. Op grond van artikel 2.4 en 22.6 van de Omgevingswet kan de gemeenteraad het omgevingsplan van rechtswege (laten) wijzigen.
Toepassing TAM-IMRO
De Omgevingswet integreert wetgeving en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur en water. Het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) ondersteunt bij de uitvoering van de Omgevingswet. Het bestaat uit lokale systemen van overheden en de landelijke voorziening (DSO-LV), zoals Regels op de kaart en het Omgevingsloket. Er zijn tijdelijke alternatieve maatregelen (TAMs) ontwikkeld voor organisaties die nog geen gebruik kunnen maken van lokale of landelijke onderdelen van het DSO. Een van deze TAMs is TAM-IMRO. Bij TAM-IMRO wordt het omgevingsplan gewijzigd via de – onder de Wro gebruikte – IMRO-standaard en de voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl.
Het gebruik van TAM-IMRO is toegestaan tot en met 31 december 2025. Als het ontwerp van een TAM-omgevingsplan uiterlijk 31 december 2025 ter inzage is gelegd, mag het ook na 1 januari 2025 worden afgemaakt met TAM-IMRO.
Werkingsgebied
De regels in dit TAM-omgevingsplan zijn van toepassing op het werkingsgebied, waarvan de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0197.TAM20240002-ON01, zoals vastgelegd op https://www.ruimtelijkeplannen.nl. In paragraaf 1.2 van deze motivering is een globale begrenzing van het werkingsgebied c.q. projectgebied opgenomen.
Hoofdstuk 1 bevat bepalingen die gelden voor het gehele projectgebied en bestaat uit:
Artikel 1 Toepassingsbereik: In dit artikel is opgenomen dat het TAM-omgevingsplan gelezen moet worden als hoofdstuk in het 'Omgevingsplan gemeente Aalten' en de artikelen als paragrafen van dat hoofdstuk. Dit om onduidelijkheden met het omgevingsplan van rechtswege te voorkomen. Het artikel geeft aan voor welk werkingsgebied de regels van toepassing zijn. Tevens wordt aangegeven dat specifieke artikelen uit de Omgevingswet en het omgevingsplan van rechtswege niet van toepassing zijn, indien strijdigheid bestaat met de regels uit het TAM- omgevingsplan.
Artikel 2 Begrippen: In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, voor een eenduidige interpretatie van deze begrippen.
Artikel 3 Wijze van meten: Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
In Hoofdstuk 2 is opgenomen welke functies binnen het projectgebied zijn toegestaan. Per toegestane functie is aangegeven waar en hoe bouwen ten behoeve van de functie is toegestaan. In dit TAM-omgevingsplan zijn de functies 'Groen', 'Tuin', 'Verkeer - verblijfsgebied', 'Water' en 'Wonen' opgenomen. Navolgend worden de regels die zijn opgenomen voor deze functies nader toegelicht.
De gronden die zijn beoogd als groenvoorziening zijn aangewezen als 'Groen'. Aan deze gronden zijn de functies groenvoorzieningen en bermen, voet- en fietspaden, in- en uitritten, speelvoorzieningen en voorzieningen voor de waterhuishouding toegekend.
Binnen deze locaties zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. De maatvoeringseisen van deze bouwwerken zijn opgenomen in de regels onder het artikel 'bouwactiviteiten'.
Een deel van de gronden rondom de woningen zijn aangewezen als 'Tuin'. Voor deze gronden gelden de functies tuinen en erven, parkeervoorzieningen met de daarbij horende in- en uitritten, paden en erf- en terreinafscheidingen. Binnen deze locaties zijn, onder voorwaarden, bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. De maatvoeringseisen van de bouwwerken zijn opgenomen in de regels onder het artikel 'bouwactiviteiten'.
Verkeer - verblijfsgebied (Artikel 6)
De locaties waar een weg of parkeervoorzieningen zijn voorzien, zijn aangewezen als Verkeer - verblijfsgebied'. Aan deze gronden zijn de volgende functies toegekend: wegen met een ondergeschikte verkeersfunctie, voet- en fietspaden, bermen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, voorzieningen voor de waterhuishouding, buis- en kabelverbindingen voor riolering, nutsbedrijven en overeenkomstige doeleinden, beeldhouwwerken en daarmee gelijk te stellen kunstzinnige elementen. Binnen deze locaties zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. De maatvoeringseisen van deze bouwwerken zijn opgenomen in de regels onder het artikel 'bouwactiviteiten'.
De locatie van de watergang aan de zuidzijde van het projectgebied is aangewezen als 'Water'. Voor deze gronden gelden de functies zoals watergangen, waterpartijen, oevers, taluds, onderhoudspaden en kaden. Maar ook de waterhuishouding en waterberging, de instandhouding en ontwikkeling van de ter plaatse voorkomende dan wel daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden, voorzieningen ten behoeve van de extensief recreatief gebruik, zoals fiets-, voet- en ruiterpaden en picknickplaatsen. Binnen deze locaties zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijn toegestaan (waaronder overkluizingen ter verbinding van de aangrenzende gronden).
De locaties van de nieuwe woningen (en omliggende gronden) zijn aangewezen als 'Wonen'. Voor deze gronden gelden de functies wonen, aan huis verbonden beroepen/en of bedrijven, tuinen en erven, bed & breakfast, parkeer-, speel- en groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, straatmeubilair en nutsvoorzieningen.
Op de verbeelding zijn bouwvlakken opgenomen. Woningen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. Per bouwvlak is aangegeven welke bouwvorm (vrijstaand, twee-aaneengebouwd of aaneengebouwd) is toegestaan en hoeveel woningen zijn toegestaan. De maximale goot- en bouwhoogte respectievelijk 7 m en 10 m.
Naast de woningen mogen tevens, onder voorwaarden, bijbehorende bouwwerken (bijvoorbeeld bijgebouwen) en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd. De maatvoeringseisen van deze bouwwerken zijn opgenomen in de regels onder het artikel 'bouwactiviteiten'.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene bepalingen. Deze bepalingen gelden voor het gehele projectgebied en zijn van algemene aard. Deze worden daarom niet nader toegelicht in deze paragraaf.
In Hoofdstuk 4 zijn regels opgenomen die als doel hebben om specifieke waarden in het projectgebied te beschermen. In voorliggend TAM-omgevingsplan gaat het om de volgende waarden.
Vrijwaringszone - molenbiotoop (Artikel 14)
Een locatie die is aangewezen als 'Vrijwaringszone - molenbiotoop' heeft mede als functie de bescherming en instandhouding van de functie van de molen als werktuig. Hiertoe zijn in dit artikel regels opgenomen.
In Hoofdstuk 5 staan de overgangsregels. In Artikel 15 is het overgangsrecht beschreven. Hierin wordt aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met het omgevingsplan.