direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kern Lintelo 2008, herziening Gendringseweg 27-29
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0197.BP00112-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel Gendringseweg 27-29 bevindt zich in de huidige situatie een bedrijfswoning, een aantal schuren en een molen met bijbehorende bijgebouwen. Het voornemen bestaat om een aantal schuren en het bijgebouw van de bedrijfswoning te slopen en hiervoor in de plaats zes nieuwe woningen te realiseren. Dit betreffen vier rijwoningen en twee twee-aaneengebouwde woningen.

De bij het plangebied betrokken gronden hebben op basis van het geldende bestemmingsplan 'Kern Lintelo 2008' de bestemmingen 'Bedrijf' en 'Gemengd - Molenbedrijf'. De beoogde ontwikkeling is niet toegestaan binnen de kaders van het geldende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling mogelijk te maken, moet een nieuw bestemmingsplan worden vastgesteld.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan de rand van de bebouwde kom van Lintelo. De noordzijde van het plangebied grenst aan de Gendringseweg, met aan de overzijde woningen. De oostzijde grenst aan een woning en een bedrijfshal. De zuidzijde van het plangebied grenst aan intensief beheerd grasland. In de zuidzijde van het plangebied bevindt zich tevens de monumentale molen. Tot slot grens de westzijde aan een autobedrijf.

Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven met een geel kader. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.BP00112-VG01_0001.jpg"

Globale ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.BP00112-VG01_0002.jpg"

Globale begrenzing plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied valt onder de werking van het bestemmingsplan 'Kern Lintelo 2008', vastgesteld door de raad van de gemeente Aalten op 29 oktober 2008. Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de plankaart van het geldende bestemmingsplan weergegeven. Het plangebied is daarop met een rode stippellijn weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.BP00112-VG01_0003.jpg"

Vigerende bestemmingsplannen plangebied (rood omkaderd)

Op grond van het geldend bestemmingsplan is aan het plangebied de bestemmingen 'Bedrijf' en 'Gemengd - Molenbedrijf' toegekend. Volgens de regels, behorende bij deze bestemmingen, zijn de gronden bestemd voor respectievelijk doeleinden van handel en bedrijf met bijbehorende erven, terreinen en beplanting en voor het behoud, beheer en/of herstel van de molen, de daaraan eigen zijnde cultuurhistorische en landschappelijke waarde, het molenbedrijf, het bouwbedrijf en het recreatief verblijf,

Het bouwen van woningen op de plek van de huidige bebouwing is op basis van het geldende bestemmingsplan niet toegestaan. Om die reden is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.

De toelichting bestaat uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in Hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie en de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van de milieu- en de omgevingsaspecten van het plan. In Hoofdstuk 5 volgen de juridische planaspecten en in Hoofdstuk 6 de gevolgde procedure.

Hoofdstuk 2 Gebieds- en planbeschrijving

2.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt de beoogde ontwikkeling omschreven. Hierbij wordt als eerste ingegaan op de bestaande situatie in het plangebied, waarna de beoogde ontwikkeling nader toegelicht wordt.

2.2 Bestaande situatie

Het plangebied betreft de Gendringseweg 27 en 29 en is gelegen ten zuiden de Gendringseweg in Lintelo. De bebouwing betreft een woning met in totaal vijf opstallen en de molen (de Wenninkmolen). Het omliggende terrein is deels verhard met klinkers en in gebruik voor de opslag van bouwmateriaal, als tuin/grasveld en stalling voor voertuigen. De bedrijfswoning ligt centraal in het plangebied. Aan beide zijdes van deze woning bevinden zich twee schuren. De twee grootste schuren zijn halfopen veldschuren met enkele afsluitbare compartimenten. De kleinste schuur in de noordwestelijke hoek van het projectgebied is volledig afgesloten en bevat een zolder. Alle schuren zijn voorzien van een verharde oprijlaan en open losplaats. Aan de noordzijde van de bedrijfswoning ligt een tuin en aan de zuidzijde bevindt zich een gazon met enkele kleine fruitbomen en een beukenhaag.

Onderstaande afbeeldingen geven een impressie weer van de bestaande situatie ter plaatse van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.BP00112-VG01_0004.jpg"

Impressie bestaande situatie plangebied

2.3 Toekomstige situatie

Onderstaande afbeelding toont het ontwerp. Het ontwerp is ook bijgevoegd als Bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.BP00112-VG01_0005.jpg"

Toekomstige situatie

Binnen het plangebied worden drie bestaande schuren gesloopt. Aan de oostzijde van het plangebied worden woningen binnen een schuur-achtig volume gerealiseerd. Deze woningen hebben als doelgroep voornamelijk starters en senioren. Aan de westzijde van het plangebied wordt een twee-aaneengebouwde woning gerealiseerd die levensloopbestendig worden uitgevoerd. Dit volume wordt parallel aan de weg gepositioneerd. Het kantoor aan de huidige bedrijfswoning zal gesloopt worden. De situering en oriëntatie van de twee nieuwe volumes is gerelateerd aan (historische) erfgrenzen cq. verkavelingsrichting en liggen op de denkbeeldige rooilijnen van de lintbebouwing.

Het nieuwe ‘schuurvolume’ bij de molen zijn aaneengeschakelde woningen met drie starterswoningen georiënteerd op het erf, en een levensloopbestendige woning op de kop met de oriëntatie richting de Es (zuidelijke richting). De zijdelingse perceelsgrenzen liggen één meter terug t.o.v. de rooilijn van de lintbebouwing.

Bij de molen blijft een schuur behouden. Deze schuur is ruimtelijke en functioneel ondergeschikt en ondersteunend aan de hoofdfuncties (wonen en molenbedrijf) en zullen worden gebruikt als berging bij de woningen en kantine bij de molen. Samen met het nieuwe schuurvolume vormt de bestaande schuur een erfensemble bij de molen. Dit wordt ruimtelijk versterkt door de verdraaiing van het schuurvolume. Dit komt ten goede aan de zichtbaarheid en herkenbaarheid van de molen vanaf de weg. De bestaande ontsluiting van het erf bij de molen blijft behouden en krijgt een kwaliteitsimpuls; de toegang wordt versmald en krijgt een groenere uitstraling.

Het parkeren vind plaats op het voorerf op halfverharding uit het zicht vanaf de openbare weg, en op enige afstand van de weg. Voor de twee onder één kap-woning en de vrijstaande woning is het parkeren op eigen perceel. Aan de Es is een bloemrijke zone voorzien.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

In deze paragraaf wordt een analyse gegeven van het relevante beleidskader. De beleidsnota's die direct of indirect doorwerken in voorliggend bestemmingsplan, worden in deze paragraaf behandeld. Gezien de aard en de schaal van de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied is het relevante beleid op Europees niveau buiten beschouwing gelaten en op Rijksniveau beperkt gehouden. Per bestuurslaag is een korte samenvatting gegeven van de meest relevante aspecten uit de verschillende beleidsnota's, alsmede de consequenties voor het voorliggende plan.

3.2 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Onderdeel van de Omgevingswet is een visie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Met de NOVI neemt het Rijk het voortouw voor een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Nederland. De NOVI richt zich op de volgende vier prioriteiten die onderling veel met elkaar te maken hebben en gevolgen hebben voor het inrichten van de fysieke leefomgeving:

  • Ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie;
  • De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  • Steden en regio's sterker en gezonder maken;
  • Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

In de NOVI staan de keuzes op nationaal niveau, maar in veel gevallen ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en/of provincies. Op basis van drie uitgangspunten helpt de NOVI bij het wegen van belangen en het maken van keuzes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • Afwentelen wordt voorkomen.


De nationale belangen zijn geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het gaat bijvoorbeeld om rijksvaarwegen, defensie, ecologische hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, electriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en primaire waterkeringen. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.


Ladder voor duurzame verstedelijking

In artikel 3.1.6, lid 2  van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening.

Met de ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.


Toetsing rijksbeleid

Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Voorliggende ontwikkeling zou kunnen worden aangemerkt als een woningbouwlocatie. Deze term is echter niet gedefinieerd in het Bro. Uit jurisprudentie (zie bijvoorbeeld uitspraak ABRvS201501297/1/R4) blijkt dat woningbouwplannen met elf woningen niet hoeven te worden aangemerkt als woningbouwlocatie, maar grotere woningbouwplannen wel.

In voorliggend plan worden per saldo zes woningen in het plangebied gerealiseerd. Op basis van het vigerend bestemmingsplan is woningbouw binnen het plangebied niet mogelijk. In de huidige situatie bestaat het plangebied uit gronden die bestemd zijn voor bedrijven. De ontwikkeling maakt in totaal zes woningen mogelijk. Ten opzichte van de vigerende planologische situatie neemt het aantal woningen in het plangebied toe met zes woningen. De ontwikkeling wordt dus niet aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Om die reden is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing. Daarnaast is de ontwikkeling goed passend binnen de omgeving. De omgeving kenmerkt zich door voornamelijk woningen.

Met de ontwikkelingen binnen het plangebied zijn geen overige nationale belangen gemoeid.

3.3 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Op 19 december 2018 is de omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. In deze visie beschrijft de provincie welke richting de provincie op wil op het gebied van energie, klimaat, water, voedsel en ook hoe de provincie de omgeving wil inrichten.

Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, legt de provincie bij het uitvoeren van haar taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities geeft de provincie hier richting aan:

  • energietransitie;
  • klimaatadaptatie;
  • circulaire economie;
  • biodiversiteit;
  • bereikbaarheid;
  • economisch vestigingsklimaat;
  • woon- en leefklimaat.

Voor deze ruimtelijke onderbouwing is de ambitie voor het woon- en leefklimaat van toepassing. De provincie streeft naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Zo worden de economische kracht en kwaliteit van leven in Gelderland versterkt, nu en in de toekomst.

Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan gezondheid. Goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen, een mooie natuur; het is allemaal van belang. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. In onze groeiende Gelderse steden komen veel activiteiten samen. Tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in een vitaal platteland, juist als daar krimp plaatsvindt. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand stedelijk gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en gaat voor concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan worden uitgebreid aan de randen van de steden of dorpen.

Omgevingsverordening

De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

Ten aanzien van voorliggend bestemmingsplan zijn de regels ten aanzien van het onderwerp 'wonen', 'molenbiotoop' en 'klimaatadaptatie' relevant.

Wonen (instructieregels bestemmingsplan doorwerking regionale woonagenda)

De verordening bevat de regel dat nieuwe woningbouwontwikkelingen alleen zijn toegestaan wanneer deze passen in het door Gedeputeerde Staten (GS) vastgestelde regionale woonagenda. Ten behoeve van de flexibiliteit is het wel mogelijk om van een regionale woonagenda af te wijken, vooruitlopend op de actualisatie van die regionale woonagenda. Als er nog geen regionale woonagenda is vastgesteld of als de bestaande regionale woonagenda niet meer actueel is en niet geschikt meer is als beoordelingskader, zal de provincie totdat een nieuwe regionale woonagenda wordt vastgesteld bestemmingsplannen die de bouw van nieuwe woningen mogelijk maken, toetsen aan de volgende criteria: er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking, als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, het plan past binnen de meest recente provinciale visie op het woonbeleid, er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden en de provincie stemt in met de ontwikkeling.

Molenbiotoop

Het plan gelegen is in een molenbiotoop. Dit betekent dat, conform de provinciale instructieregel uit de verordening (art. 2.64), de ontwikkeling geen negatief effect mag hebben op de windvang.

Klimaatadaptatie

Voor zover een bestemmingsplan een nieuwe activiteit of ontwikkeling mogelijk maakt, bevat de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico’s van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. In de beschrijving worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:

  • waterveiligheid;
  • wateroverlast;
  • droogte; en
  • hitte.

De beschrijving wordt opgesteld na overleg met in ieder geval het dagelijks bestuur van het waterschap waar de activiteit wordt verricht of de ontwikkeling plaatsvindt.

Met betrekking tot waterveiligheid en wateroverlast zijn normen vastgesteld met resultaats- en inspanningsverplichtingen voor de waterschappen. Deze normen zijn vastgelegd in de provinciale waterverordeningen voor de waterschappen (Waterverordening Waterschap Rivierenland, Waterverordening Waterschap Vallei en Veluwe en Waterverordening Waterschap Rijn en IJssel). Ruimtelijke ontwikkelingen en weersextremen zijn hierop van grote invloed. Het is daarom van belang dat hiermee bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening wordt gehouden en dat het waterschap hierbij wordt betrokken. Daarnaast vormen de effecten en gevolgen van droogte en hitte een belangrijke problematiek om rekening mee te houden.

Toetsing provinciaal beleid

De ontwikkeling voorziet in de sloop van oude schuurgebouwen en de realisatie van zes nieuwe woningen binnen bestaand stedelijk gebied. De nieuwe woningen worden duurzaam en gasloos uitgevoerd. Hiermee draagt de ontwikkeling bij aan de energietransitie. Met de bouw van drie starterswoningen en één levensloopbestendige woning wordt er voldaan aan de vraag naar dit type woningen binnen de gemeente Aalten. De realisatie van de woningen draagt bij aan het verbeteren van de woon- en leefomgeving. Tevens wordt de monumentale molen beter zichtbaar vanaf de weg en zal er meer groen in het plangebied worden gerealiseerd.

Het huidige schuren die worden gesloopt zijn verouderd. De sloop en realisatie van de woningen draagt bij aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse van het plangebied en sluit de ontwikkeling aan bij de provinciale Omgevingsvisie.

De ontwikkeling is hiermee in overeenstemming met het provinciaal beleid.

3.4 Regionaal beleid

Zowel de 'Regionale woonagenda Achterhoek 2015-2025' als de 'Regionale Woonvisie' gaan uit van krimp in de regio. Recenter onderzoek toont echter aan dat er wel een actuele vraag is naar meer woningen en dat er van krimp geen sprake meer is. Desalniettemin worden beide beleidsstukken hieronder kort behandeld, omdat deze onderdeel zijn van het geldende beleid.

Structuurvisie nieuwe stijl Regio Achterhoek

De Achterhoekse gemeenten werken op het vlak van de ruimtelijke ordening samen in een intergemeentelijk overleg ruimtelijke ordening en volkshuisvesting. In een ambtelijke werkgroep en een bestuurlijk overleg zijn alle acht de gemeenten vertegenwoordigd. In maart 2010 is in het bestuurlijk overleg afgesproken om een gezamenlijke visie op de ruimtelijke ontwikkeling van de regio Achterhoek op te stellen met als uitkomst de 'Structuurvisie nieuwe stijl Regio Achterhoek: Speerpunten voor het regionale ruimtelijk beleid Achterhoek 2011-2020'.

Door destijds nieuwe maatschappelijke trends werd de actualisatie van het beleid nodig geacht. De belangrijkste uitgangspunten hiervoor waren:

  • energietransitie en het inspelen op de gevolgen van de klimaatveranderingen;
  • bevolkingsverandering, krimp, vergrijzing en ontgroening en;
  • de veranderingen in de landbouw en het landelijk gebied.

Voor het voorliggend initiatief is de bevolkingsverandering van belang. Uit het rapport blijkt dat de gemeenten te maken hebben met regionale krimp, vergrijzing en ontgroening. Als gevolg hiervan is de planvoorraad destijds teruggeschaald van 15.000 naar 5.900 woningen.

Regionale woonagenda Achterhoek 2015-2025

De Regionale woonagenda Achterhoek 2015-2025 is de opvolger van de Regionale Woonvisie 2010-2020. De Regionale woonagenda schets de kaders en geeft ruimte om de inhoud mede door andere partijen te laten invullen. Daarmee verschuift de rol van de overheid van inhoudelijk bepalend naar procesbegeleidend. Kernbegrippen zijn kaders stellen, faciliteren en ruimte geven. De kernboodschap voor de komende jaren luidt dan ook:

  • er zijn (bijna) voldoende woningen (in aantallen) om te voorzien in de vraag. Het is noodzakelijk om de regionale ambitie (5.900 woningen toevoegen tussen 2010 en 2025) verder te verlagen met 10%. Dit betekent dat er tussen 2015 en 2025 netto nog 3.145 woningen worden toegevoegd;
  • een integrale aanpak is nodig om de bestaande woningen toekomstbestendig te maken (kwalitatief), waarbij de eigenaar een persoonlijke mix kiest van onderhoud, isolatie, energieopwekking en levensloopbestendig maken. Sloop/nieuwbouw kan een optie zijn;
  • voor leegstaand en leegkomend vastgoed is een gezamenlijke beeldvorming met een lokale aanpak nodig. Naast herbestemmen zal in toenemende mate ook sloop aan de orde zijn;
  • wonen en zorg vormt een belangrijk aandachtspunt bij al deze genoemde ontwikkelingen.

De zeven gemeenten uit de regio zijn na vaststelling van de Regionale woonagenda begonnen om deze lokaal uit te werken. Deze lokale uitwerking is een update van de Regionale woonagenda, welke nog uitging van een krimpscenario. In de lokale uitwerking is er niet langer sprake van een krimpscenario. In de 'Kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw in de Achterhoek' wordt tevens niet langer uitgegaan van een krimpscenario.

Regionale Woonvisie

De zeven Achterhoekse gemeenten hebben, samen met de woningcorporaties en de provincie, een gezamenlijke visie op het wonen in de Achterhoek neergelegd voor de periode 2010-2020. De ambitie van de regio Achterhoek luidt daarbij als volgt:

  • Iedereen die wil, kan zijn woonwens in de Achterhoek waarmaken; De Achterhoek is onderscheidend in kwaliteit;
  • Het aantal woningen past bij de kwantitatieve woningvraag;
  • Ontspanning op de woningmarkt betekent kansen benutten en risico's beperken.

In vervolg hierop heeft de gemeenteraad de Beleidsnotitie Woningbouwplanning Aalten vastgesteld (zie paragraaf 1.16).

Kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw in de Achterhoek

De groei van het aantal huishoudens in de regio houdt echter langer aan dan eerder voorzien. Dit betekent dat er extra woningen moeten komen bovenop het aantal dat nu in afspraken is vastgelegd. Er moet meer ruimte gegeven worden aan de bouw van extra woningen. De prioriteit moet daarbij liggen op woningen waar nu behoefte en een duidelijk tekort aan is. Het Achterhoeks Woonwensen en Leefbaarheidsonderzoek 2017 (AWLO) geeft een helder advies over de bouwopgave: blijf bouwen voor starters en creëer geschikt aanbod waar (actieve) senioren naar kunnen doorstromen. Dit is vertaald naar het geven van extra ruimte door scherpe voorwaarden te stellen aan nieuwe initiatieven voor woningbouw. Met de 'Kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw in de Achterhoek' zijn regionaal kwalitatieve criteria afgesproken waaraan de gemeenten nieuwe plannen moeten toetsen. Dit betreft de volgende drie kwaliteitscriteria:

  • De behoefte is aangetoond;
  • Voorrang voor transformatie van leegstaand vastgoed (verbouw of nieuwbouw na sloop);
  • Inbreiding gaat voor uitbreiding.

In september 2019 stemden de zeven gemeenteraden in de Regio Achterhoek in met de kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw in de Achterhoek. In oktober is deze door de provincie Gelderland vastgesteld.

Toetsing regionaal beleid

In de Regionale Woonagenda en Woonvisie wordt aangegeven dat er (bijna) voldoende woningen zijn om te voorzien in de vraag en dat het aantal woningbouwplannen wordt teruggebracht. Op basis van meer recente gegevens uit het AWLO naar de leefbaarheid in de regio blijkt echter dat er wel een actuele vraag is naar meer woningen. Voorliggende ontwikkeling voorziet in de sloop oude schuurgebouwen en de realisatie van zes nieuwe woningen binnen bestaand stedelijk gebied. De nieuwe woningen worden gasloos uitgevoerd. De verschillende type woningen worden gebouwd voor verschillende doelgroepen, waaronder starters, senioren en doorstromers binnen de gemeente Aalten. Er wordt daarmee voldaan aan de vraag naar woningen voor zowel starters, senioren als doorstromers binnen de gemeente Aalten. De ontwikkeling is daarmee in overeenstemming met de drie 'Kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw in de Achterhoek'. Tevens wordt de monumentale molen beter zichtbaar vanaf de weg en zal er meer groen in het plangebied worden gerealiseerd.

De ontwikkeling is hiermee in overeenstemming met het regionaal beleid.

3.5 Gemeentelijk beleid

Landschapsontwikkelingsplan Nieuwe Noabers, vernieuwend landschap

Op 20 november 2007 heeft de gemeenteraad het landschapsontwikkelingsplan (LOP) ‘Nieuwe noabers, vernieuwend landschap’ vastgesteld. Het LOP moet gezien worden als een ideeën- en inspiratieboek voor de ontwikkeling en beheer van het landschap. Naast natuur en landschap geeft het LOP ook concrete voorbeelden voor recreatieve ontsluiting en functieverandering van het landelijk gebied. In het LOP worden negen landschapsensembles onderscheiden:

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.BP00112-VG01_0006.jpg"

Landschapsensembles

Voor elk landschapsensemble is een apart werkboek opgesteld. Elk werkboek bevat de volgende onderdelen:

  • de visie voor het landschapstype;
  • doelen vanuit het beleid en vanuit de mensen in het gebied;
  • de bestaande waardekaart;
  • de uitwerking van het LOP in tekst en op kaartbeeld, algemeen en per functie in het landschap;
  • de mogelijke landschapselementen in de vorm van een bouwpakket voor punt-, lijn- en vlakelementen.

Binnen het LOP is het plangebied gelegen binnen deelgebied 'Lintelo'. Het landschap van het ensemble Lintelo is een kleinschalig licht glooiend cultuurlandschap met veelal verspreid staande hoeves. Sommige daarvan liggen aan kleine bolle akkers op dekzandruggetjes en –kopjes. Deze eenmansessen worden afgewisseld met lager liggende, qua grootte variërende, weilanden in mozaïekverkaveling met sloten, in de beekdalen haaks op de Keizersbeek en de Slinge. Hiertussen loopt een ogenschijnlijke wirwar van kronkelige wegen, loofbosjes en houtwalletjes, en is relatief weinig bebouwing. Behalve bij een kruising van wegen, daar is vaak wat meer bebouwing. De buurtschap Lintelo heeft een molen.

Duurzaamheid

De gemeente Aalten heeft het akkoord van Groenlo ondertekend en daarmee regionaal (Regio Achterhoek) ingezet op energieneutraliteit in 2030. Samen met het energieverbruik voor mobiliteit en afvalverbranding is de CO²-uitstoot van de gemeente Aalten circa 155 kiloton per jaar. De gemeente kiest er voor om het duurzaamheidbeleid te richten op concrete prestaties, in concrete vermindering van de CO²-uitstoot. Dit vanuit de overtuiging dat dát nodig is om resultaat te behalen in de beperking van de klimaatverandering/temperatuurstijging.

De focus ligt op energiebesparing en opwekking van duurzame energie, omdat hiermee op korte termijn de grootste winst is te behalen. De sectoren waarop zal worden ingezet zijn: woningen, bedrijven, duurzame energieproductie en de eigen organisatie.

Woonvisie 2021-2026

Op 23 februari 2021 is deze geactualiseerde woonvisie vastgesteld voor de gemeente Aalten. De 'Woonvisie 2021 – 2026' beschrijft het beleid van de gemeente Aalten op het gebied van het wonen, zowel voor nieuwbouw als de bestaande woningvoorraad, fysieke- als sociale opgaven. De visie geeft de kaders aan waar binnen via verschillende maatregelen, instrumenten en afspraken wordt gewerkt om de ambities op de gemeentelijke woningmarkt de komende vijf jaar (2021-2026) te bereiken. Deze kaders zijn richtinggevend waardoor er ruimte is voor flexibiliteit en maatwerk. De volgende onderwerpen komen aan bod in de woonvisie:

  • Flexibel inspelen op de woonvraag: op het snijvlak van groei en krimp
  • Mogelijkheden voor starters vergroten
  • Meer ruimte voor innovatieve woonconcepten
  • Mogelijkheden voor woningsplitsing en vrijkomende agrarische bebouwing (VAB) in het buitengebied verruimen
  • Wonen en zorg voor ouderen
  • Spoedzoekers; voor wie moet de gemeente er zijn, voor wie wil de gemeente er zijn en wie zijn zelfredzaam?
  • Evaluatie afwegingskader: meer ruimte voor duurzaam bouwen, grens goedkope koop omhoog.

Toetsing gemeentelijk beleid

Met het oog op voorliggend initiatief zijn de onderwerpen 'Mogelijkheden voor starters vergroten' en 'wonen en zorg voor ouderen' van toepassing. Met name starters zitten in de huidige woningmarkt in de knel. De bestaande woningvoorraad bestaat uit relatief veel ruime twee-onder-één-kap en vrijstaande woningen die nauwelijks financieel bereikbaar zijn voor starters. De behoefte aan betaalbare woningen is dan ook groot. Daarbij gaat het met name om appartementen en rij- en hoekwoningen die iets kleiner zijn dan de gemiddelde woning in de gemeente Aalten. Deze ontwikkeling voorziet in drie rijwoningen voor één- en tweepersoonshuishoudens. De ontwikkeling voldoet daarmee aan de Woonvisie 2021-2026.

Voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van maximaal zes woningen. De ontwikkeling is afgestemd met omliggende functies en bestemmingen en sluit zoveel mogelijk aan op de gemeentelijke visie. Er worden grondgebonden woningen gerealiseerd. Er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. De parkeernormen zijn in dit bestemmingsplan opgenomen. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de relevante milieu- en omgevingsaspecten. Deze vormen geen belemmering voor de uitvoering van het plan. De ontwikkeling is hiermee in overeenstemming met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Ten behoeve van de bestemmingsplanherziening moet de uitvoerbaarheid van het plan worden aangetoond. Het al dan niet voldoen aan verschillende randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuwe ontwikkeling ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. Hierbij moet worden gedacht aan omgevingsaspecten zoals archeologie, hinder van bedrijven, bodem, cultuurhistorie, duurzaamheid, ecologie, externe veiligheid, geluid, lucht, water en verkeer en parkeren. De beoogde ontwikkeling is op deze aspecten getoetst. In dit hoofdstuk is aangegeven wat hiervan de resultaten zijn.

4.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt getoetst in hoeverre dit initiatief haalbaar is in het kader van milieu- en omgevingsaspecten.

4.2 Bodem

Algemeen

In het kader van een bestemmingsplanprocedure moet zijn aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

Toetsing

Door Buro Ontwerp & Omgeving is in juni 2022 een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 2. Hieronder worden de conclusies van dit onderzoek kort behandeld.

Onderzoek

De bovengrond bestaat uit matig grof, en zwak siltig zand. Tot een diepte variërend van circa 0,4 tot maximaal 2,0 m-mv is de grond, plaatselijk, tevens zwak humeus. De ondergrond betreft matig grof en zwak tot (plaatselijk) sterk siltig zand. In de bodem is plaatselijk een bijmenging met sporen puin, resten of sporen baksteen, sporen glas en sporen kolengruis aangetroffen. Op het maaiveld en in het opgeboorde materiaal zijn geen asbestverdachte materialen waargenomen. Omdat ook geen asbest in de bodem is aangetoond kan de hypothese 'verdachte locatie' ten aanzien van asbest worden verworpen.

Ten aanzien van de onderzoekslocatie wordt de hypothese 'onverdachte locatie' op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek niet geheel bevestigd. In de onderzochte bovengrond is plaatselijk een matig verhoogd gehalte PAK gemeten. Daarnaast zijn plaatselijk gehaltes PAK en minerale olie boven de achtergrondwaarde aangetoond. In de (zintuiglijk schone) ondergrond zijn plaatselijk gehaltes PAK boven de achtergrondwaarde aangetoond.

De hypothese 'verdachte locatie' ter plaatse van de (voormalige) bovengrondse dieseltank wordt deels aangenomen. In de bovengrond is een licht verhoogd gehalte minerale olie gemeten. Ter plaatse van de ondergrondse tank wordt deze hypothese verworpen, in zowel de grond als het grondwater zijn geen gehaltes/concentraties minerale olie en vluchtige aromaten aangetoond. De indicatie van de te verwachten bodemkwaliteitsklasse betreft voor delen van de boven- en ondergrond (humeuze bodemlagen) 'industrie'. De overige onderzochte bodemlagen zijn op basis van deze indicatieve beoordeling 'AW' (overal toepasbaar).

In het grondwater zijn geen concentraties met de onderzochte parameters boven de streefwaarde aangetoond.

Conclusies en aanbevelingen

Uit het onderzoek blijkt dat overwegend maximaal licht verhoogde gehalten in de grond zijn aangetoond. Deze licht verhoogde gehalten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend of nader onderzoek.

Uitzondering hierop is het matig verhoogde gehalte PAK in de bovengrond op een bepaalde locatie. Nader onderzoek is noodzakelijk om de ernst en omvang van deze verontreiniging vast te stellen. Zonder toestemming van het bevoegd gezag mogen geen werkzaamheden in deze verontreinigde grond worden uitgevoerd.

Met uitzondering van de nader te onderzoeken PAK-verontreiniging in de bovengrond vormt de vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen woningbouw.

Conclusie

Het aspect bodem vormt, na het uitvoeren van de nader te onderzoeken PAK-verontreiniging, geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.3 Geluid

Algemeen

De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies binnen de geluidszone van (spoor)wegen en/of industrieterreinen worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting.

Toetsing

Voor de ontwikkeling is door de gemeente Aalten in juli 2022 een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 3 bijgevoegd.

Selectie van geluidsbronnen

In de omgeving van de nieuwe woning liggen geen spoorlijnen en gezoneerde bedrijventerreinen zijn in de nabijheid van de nieuwe woning niet aanwezig. Het plangebied ligt dan ook niet in de zones van spoorlijnen en gezoneerde bedrijventerreinen. Akoestisch onderzoek naar spoorlijnen en gezoneerde bedrijventerreinen is dan ook niet nodig.

Het plangebied ligt tegen de Gendringseweg aan. Deze weg ligt in stedelijk gebied en heeft twee rijstroken. De zone van deze weg bedraagt 200 meter op basis van de Wgh. De nieuwe woningen liggen dan ook in de zone van de Gendringseweg.

Resultaten

De hoogste geluidsbelasting afkomstig van de Gendringseweg bedraagt op de nieuwe woningen in het westen van het plangebied 52 dB. De hoogste geluidsbelasting afkomstig van de Gendringseweg bedraagt op de nieuwe woningen in het oosten van het plangebied tevens 52 dB.

Uit bovenstaande resultaten blijkt dat de invallende geluidbelasting op de twee gebouwen op verschillende gevels boven de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ligt. Dat betekent dat enkele woonfuncties niet zondermeer gerealiseerd kunnen worden. Onderzoek naar geluidbeperkende maatregelen is nodig.

Verlening hogere grenswaarden

Het doel van de Wgh is geluidhinder te voorkomen. Maatregelen om de voorkeursgrenswaarde te bereiken zijn bijvoorbeeld het toepassen van stil wegdek, het vergroten van de afstand tussen de woningen en de weg of het toepassen van dove gevels. Het is niet mogelijk of gewenst om effectieve maatregelen te treffen die de geluidsbelastingen terugbrengen tot de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Er zijn aan de bron of in het overgangsgebied in redelijkheid geen maatregelen te treffen om het wegverkeerslawaai terug te dringen.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan. Er is een hogere grenswaarde vastgesteld, dit is een separaat besluit.

4.4 Luchtkwaliteit

Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

Toetsing

Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan met minder dan 1.500 woningen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstool uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van de rijksoverheid geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in het plangebied tussen 2020 en 2030. De monitoringstool kent scenario's zonder en met lokale maatregelen die er voor moeten zorgen dat op termijn overal aan de grenswaarden wordt voldaan. Beide typen scenario's laten in de toekomst een afname van de concentraties zien. Dit komt doordat bedrijven en het verkeer steeds schoner worden door technologische verbeteringen. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2020 en 2030 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.

In het plangebied worden geen gevoelige functies beoogd zoals bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Toetsing aan de grenswaarden is daarom niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan. 

4.5 Externe veiligheid

Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Circulaire effectafstanden LPG-tankstations

In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. Het bevoegd gezag wordt verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 60 meter tot (beperkt) kwetsbare objecten. Dit wil zeggen dat deze afstand in beginsel aangehouden moet worden, maar dat gemotiveerd afwijken is toegestaan door het treffen van veiligheidsmaatregelen. Daarnaast wordt verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 160 meter tot zeer kwetsbare objecten. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.

 

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Toetsing

Ten behoeve van de toetsing is de risicokaart geraadpleegd, waarvan een fragment in onderstaande afbeelding is weergegeven. Onderhavige ontwikkeling heeft betrekking op de realistaie van zes woningen bestaand stedelijk gebied. Met de ontwikkeling is sprake van nieuwe kwetsbare objecten. Het plangebied is met een zwarte lijn omkaderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.BP00112-VG01_0007.jpg"

Uitsnede risicokaart

Stationaire bronnen

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen stationaire risico bronnen. Onder deze stationaire bronnen vallen alle risicobronnen, zoals Bevi-inrichtingen en LPG-tankstations die zijn beschreven toetsingskader, inclusief de inrichtingen die vallen onder de Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik, het Activiteitenbesluit milieubeheer of het Vuurwerkbesluit. Binnen het plangebied zijn geen risicobronnen aanwezig die zijn opgenomen in relevante besluiten of circulaires voor externe veiligheid.

Mobiele risicobronnen

Volgens de risicokaart bevinden zich in de directe omgeving van het plangebied geen mobiele risicobronnen.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.

4.6 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies of milieuhinderveroorzakende functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu binnen en buiten het plangebied mogelijk is. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van nieuwe gevoelige functies.

Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de aanbevolen richtafstanden met één stap worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf de grens van de locatie van de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies.

Toetsing

Het besluitgebied en haar omgeving maakt gezien de aanwezige functies deel uit van een 'gemengd gebied'.

Hinderveroorzakende functies in het plangebied

In het plangebied wordt één functie gerealiseerd die milieuhinder veroorzaakt. Het betreft het aannemersbedrijf dat is gevestigd in een van de bijgebouwen van de molen. De navolgende tabel laat zien hoe de functies kunnen worden gecategoriseerd op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Daarnaast geeft de tabel de minimaal aanbevolen richtafstanden (in meters) aan voor deze functies:

Functie   Geur   Stof   Geluid   Gevaar   Grootste afstand   Werkelijke afstand  
Aannemersbedrijven met werkplaats: b.o.< 1000 m²   0   10   30   10   30   circa 12 m  

Gezien het plangebied een gemengd gebied betreft, mogen alle richtafstanden met één afstandsstap verkleind worden. Hierdoor wordt de grootste afstand 10 meter voor geluid en gevaar. Binnen 10 meter van de functie wordt de nieuwe bedrijfswoning gerealiseerd. Voor de bedrijfswoning geldt vanuit het milieuspoor geen of beperkte bescherming voor het eigen bedrijf. Hiermee kan de bedrijfswoning binnen 10 meter van het aannemersbedrijf worden gerealiseerd.

Het aannemersbedrijf is slechts nog enkele jaren toegestaan op de locatie, namelijk tot 31-12-2028. Zolang het aannemersbedrijf in gebruik is, mag de woning uitsluitend gebruikt worden als bedrijfswoning.

De overige nieuwe woningen kunnen worden aangeduid als milieuhindergevoelig. Deze woningen worden op minimaal 12 meter van het aannemersbedrijf gerealiseerd. Hiermee wordt er voldaan aan de minimale richtafstand van 10 meter.

Hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied

Naast voorgenoemde toetsing moet onderzocht worden of de functies in het plangebied hinder ondervinden van hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied. Er zijn twee functies in de omgeving van het plangebied die eventueel hinder kunnen veroorzaken:

  • 1. Gendringseweg 23, Koel- en Vrieshuis Lintelo B.V.
  • 2. Gendringseweg 29a, Schepers Autoservice

Volgens het bestemmingsplan mag er ter plaatse van de Gendringseweg 23 maximaal een bedrijf in de milieucategorie 2 gevestigd zijn. Deze hebben een standaard richtafstand van 30 meter.

De navolgende tabel laat zien hoe de functies kunnen worden gecategoriseerd op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Daarnaast geeft de tabel de minimaal aanbevolen richtafstanden (in meters) aan voor deze functies:

Functie   Geur   Stof   Geluid   Gevaar   Grootste afstand   Werkelijke afstand  
1. Bedrijf in milieucategorie 2   -   -   -   -   30   circa 20 m  
2. Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven   10   0   30   10   30   circa 6 m  

Omdat het plangebied aangemerkt wordt als 'gemengd gebied', mogen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd. Hierdoor wordt de grootste afstand 10 meter voor het bedrijf in milieucategorie 2, en 10 meter voor de functie 'Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven' voor wat betreft geluid.

Voor wat betreft het aspect geluid wordt er dus niet voldaan aan de aanbevolen richtafstand tot het autobedrijf. Om die reden is door Buro Ontwerp & Omgeving in mei 2022 een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 4. Hieronder worden de conclusies van dit onderzoek kort behandeld.

Geluidscherm

Bij het uitvoeren van het onderzoek is rekening gehouden met de aanleg van een geluidscherm. Dit geluidscherm zal op de perceelsgrens worden gerealiseerd. Het geluidscherm dient een hoogte van 2,5 meter en een lengte van 18 meter te krijgen. De nieuwe woningen kunnen alleen worden gerealiseerd indien het geluidscherm wordt gerealiseerd. Dit is in de regels horende bij dit bestemmingsplan opgenomen als voorwaardelijke verplichting.

In de onderstaande figuur is de locatie van het geluidsscherm met een blauwe lijn weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.BP00112-VG01_0008.jpg"

Ligging geluidscherm

Langtijdgemiddelde geluidsbelasting

Bij de nieuwe woning T01 bedraagt de langtijdgemiddelde geluidsbelasting maximaal 43 dB(A) bij de toetsing in het kader van het Activiteitenbesluit. Bij deze woning wordt voldaan aan de grenswaarde van 50 dB(A) uit het Activiteitenbesluit. Bij de toetsing aan de kader van een goede ruimtelijke ordening (alle geluidsbronnen) bedraagt de geluidsbelasting maximaal 43 dB(A). Daardoor wordt bij de nieuwe woningen voldaan aan de streefwaarde van 45 dB(A).

Maximale geluidsbelasting

Bij de nieuwe woning T01 bedraagt de maximale geluidsbelasting maximaal 68 dB(A) bij de toetsing in het kader van het Activiteitenbesluit. Bij deze woning wordt voor de dagperiode voldaan aan de grenswaarde van 70 dB(A) uit het Activiteitenbesluit.

Bij de bronnen die uitgezonderd zijn van toetsing (rijdende voertuigen in de dagperiode) is de maximale geluidsbelasting bij de omliggende woningen lager dan 70 dB(A). Op basis van de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit moeten deze geluidsbelastingen acceptabel worden geacht.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering, met de realisatie van het geluidscherm, geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.

4.7 Water

Algemeen

In het kader van het 'Nationaal Bestuursakkoord Water' moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond, middels een hydrologisch onderzoek, dat de waterhuishouding niet negatief wordt beïnvloed door de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. Dit is vastgelegd in het procesinstrument 'de Watertoets'.

Provinciaal beleid

Op 9 juli 2014 is Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De omgevingsvisie vervangt de huidige omgevingsplannen zoals de Structuurvisie, het Gelders Milieuplan en het Waterplan Gelderland 2010-2015.

In de omgevingsvisie wordt onder meer de ambitie en de rol van de provincie voor het aspect water aangegeven. De provincie stuurt op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater. Een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem helpt mee aan een optimale en duurzame driedimensionale inrichting van Gelderland. Een systeem is veerkrachtig als het onder normale omstandigheden alle functies goed kan uitvoeren, (tijdelijke) over- en onderbelasting goed op kan vangen zonder dat maatschappelijke overlast of ecologische schade optreedt en hiervan snel kan herstellen zonder blijvende negatieve effecten. Een systeem is duurzaam als het ook in de toekomst kan blijven functioneren en in stand kan worden gehouden tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. Om de veerkracht van het water- en bodemsysteem te vergroten is het belangrijk om meer ruimte te maken voor beken, te zorgen voor stedelijk waterbeheer en voor goed bodembeheer. Dat betekent bijvoorbeeld dat de bodem zodanig wordt beheerd en gebruikt dat de bodem meer water kan opnemen in perioden van regen en dus ook weer water kan afgeven in perioden van droogte. Zowel bewoonde gebieden, natuurgebieden als landbouwgronden zullen hieraan een bijdrage moeten leveren.

Daarnaast is het van belang om ervoor te zorgen dat het water- en bodemsysteem duurzaam is en ook in de toekomst kan blijven functioneren tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De provincie streeft naar een duurzaam gebruik van de ondergrond. Zij zoekt naar een balans tussen het benutten van de kansen die de ondergrond biedt en het behouden van de waarde van de ondergrond voor toekomstige generaties. Doel is te komen tot een integrale, efficiënte en duurzame benutting zonder onomkeerbare gevolgen voor de ondergrond. Dit betekent dat de provincie moet afwegen wat op een bepaalde plek in de ondergrond of bovengronds wel of niet mag.

In de bij de omgevingsvisie horende Omgevingsverordening zijn regels opgenomen met betrekking tot het aspect water. Het gaat onder meer om de onderwerpen Grond- en drinkwater (artikel 2.6 en artikel 3.3) en vaarwegen (hoofdstuk 4). Het plangebied en de wijde omgeving zijn niet specifiek aangeduid in de verordening.

Beleid waterschap

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel.

In het Waterbeheerprogramma 2022-2027 van Waterschap Rijn en IJssel staat beschreven wat de doelen zijn voor de komende zes jaar in de Achterhoek en Liemers en hoe het waterschap deze wil halen. Naast het uitvoeren van kerntaken zijn het aanpassen van de leefomgeving aan de gevolgen van klimaatverandering en waterveiligheid de grootste prioriteiten. Ook een schone leefomgeving en de circulaire economie en energietransitie staan hoog op de agenda.

Voor het waterbeheerprogramma zijn de werkzaamheden van het waterschap weergegeven in vier thema's.

Klimaatrobuust gebied

De ambitie is om richting 2050 wendbaar invulling te geven aan het beheer, het onderhoud en de inrichting van het regionaal watersysteem. Dit wordt gedaan in combinatie met aanpassingen in gebruik en inrichting van de omgeving, zodat jaarrond een optimale balans tussen te nat en te droog wordt bereikt en tegelijkertijd inwoners, bedrijven en medeoverheden voldoende weerbaar zijn tegen de onvermijdelijke gevolgen van extreem weer.

Veilig gebied

De bescherming tegen hoog water is een randvoorwaarde om veilig te kunnen wonen en werken in ons gebied. Het waterschap zorgt voor veilige dijken, nu en in de toekomst. Dat wordt gedaan door dagelijks beheer van de keringen en door continu inzicht in de keringen. Het beheer wordt op een duurzame wijze uitgevoerd en er wordt gewerkt aan behoud en verhoging van de biodiversiteit van de dijken. De ambitie is dat de keringen van het waterschap in 2050 voldoen aan de nieuwe normen voor waterveiligheid, en dat daarbij wendbaar ingespeeld wordt op ontwikkelingen.

Circulaire Economie en Energietransitie

Het waterschap wil bij het uitvoeren van haar primaire taak zoveel mogelijk bijdragen aan het beperken van klimaatverandering. Daarbij wil zij in 2050 onderdeel zijn van een 100% circulaire economie waarin de taken klimaatneutraal worden uitgevoerd.

Gezonde leefomgeving

Het waterschap zorgt voor een schoon en gezond watersysteem voor de mensen en de natuur in het gebied. Het waterschap streeft ernaar dat het water in de leefomgeving geschikt is voor verschillende maatschappelijke functies en dat het geen risico's oplevert voor de volksgezondheid. Het doel is een oppervlaktewatersysteem te bereiken dat optimaal is voor ecologisch functioneren en biodiversiteit en natuurwaarden daarbinnen en -buiten bevordert.

Toetsing

Door Buro Ontwerp & Omgeving is in juni 2022 een doorlatendheidsonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 2 bijgevoegd. De conclusie van het onderzoek wordt hieronder kort behandeld.

De onderzochte bodem is, voor zowel de verzadigde- als de onverzadigde zone, te beschouwen als 'goed doorlatend'. Voor de verzadigde zone kan een doorlatendheid van circa 2,6 m/dag aangehouden worden, de doorlatendheid van de onverzadigde zone bedraagt circa 4 m/dag.

Watertoets

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het waterschap Rijn en IJssel. Voor het doorlopen van de watertoets gebruikt dit waterschap de website www.dewatertoets.nl. Het waterschap kijkt, op basis van de antwoorden die op de website worden ingevuld, of bij de ruimtelijke ontwikkeling voldoende rekening is gehouden met de waterhuishouding ter plaatse en geeft een wateradvies.

Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het initiatief relevant zijn. Voor dit initiatief is op 11 juli 2022 de digitale watertoets doorlopen. Deze is als Bijlage 5 bijgevoegd. Ten aanzien van wateradvies geldt er voor het initiatief een normale procedure.

Situatie plangebied

In de huidige situatie wordt het hemelwater geïnfiltreerd in het plangebied. Voor de toekomstige situatie is door de initiatiefnemer een berekening aangeleverd voor wat betreft het verhard oppervlak. Deze berekening is bijgevoegd als Bijlage 6. Hieruit blijkt dat er in de toekomstige situatie sprake is van een afname van het verhard oppervlak. Binnen het plangebied is tevens voldoende ruimte om water te infiltreren. In het stedenbouwkundig plan is hier rekening mee gehouden.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

4.8 Archeologie en cultuurhistorie

Algemeen

Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst, hoe er wordt omgegaan met de aspecten archeologie en cultuurhistorie. De bescherming van archeologische waarden is verankerd in de Erfgoedwet. Het belangrijkste doel van deze wet is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.

Toetsing

Archeologie

Het plangebied ligt op de grens tussen de verwachtingswaarden 'lage verwachting' en 'hoge verwachting'. Onderstaande afbeelding geeft de grens tussen deze twee verwachtingswaarden weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.BP00112-VG01_0009.jpg"

Grens 'lage verwachting' en 'hoge verwachting'

Voor de gronden waar een 'lage verwachting' geldt, is het overleggen van een archeologisch rapport noodzakelijk bij het oprichten van een bouwwerk groter dan 5.000 m2. Voor gronden waar een 'hoge verwachting' geldt, is het overleggen van een archeologisch rapport noodzakelijk bij het oprichten van een bouwwerk groter dan 500 m2.

De nieuwe woningen zullen voornamelijk gebouwd worden op de gronden waar een 'lage verwachting' geldt. Een klein deel zal op de gronden worden gebouwd waar een 'hoge verwachting' geldt. De bouwwerken op die gronden zullen echter niet groter dan 500 m2 zijn, waardoor het uitvoeren van een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.

Cultuurhistorie

De gemeente Aalten heeft een archeologische en cultuurhistorische inventarisatie uit laten voeren voor het gehele grondgebied van Aalten.

De molen is aangewezen als Rijksmonument. De molen zal in zijn huidige vorm blijven bestaan. Samen met het nieuwe schuurvolume vormt de bestaande schuur een erfensemble bij de molen. Dit wordt ruimtelijk versterkt door de verdraaiing van het schuurvolume. Dit komt ten goede aan de zichtbaarheid en herkenbaarheid van de molen vanaf de weg. De bestaande ontsluiting van het erf bij de molen blijft behouden en krijgt een kwaliteitsimpuls; de toegang wordt versmald en krijgt een groenere uitstraling. Er komen als gevolg van het planvoornemen geen cultuurhistorische waarden in het geding.

Conclusie

Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

4.9 Ecologie

Algemeen

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet, in het kader van de Wet natuurbescherming, in beeld worden gebracht of er sprake is van invloeden op natuurwaarden en beschermde soorten.

Toetsing

Quickscan natuurtoets

Door Natuurbank Overijssel in juli 2022 een quickscan natuurtoets uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 7.

Gebiedsbescherming

Ruimtelijke ingrepen in of nabij Natura 2000-gebieden en beschermde natuurmonumenten zijn niet toegestaan wanneer deze significante negatieve effecten op de kernkwaliteiten veroorzaken. De onderzoekslocatie is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied bevindt zich op circa 10,5 km en betreft het 'Korenburgerveen'. Verder liggen er geen andere Natura 2000-gebieden binnen 10 km van het plangebied. Gelet op de ligging van het plangebied en de omvang van de ontwikkeling, kan verstoring van soorten in Natura 2000-gebieden door licht en geluid op voorhand worden uitgesloten. Op de mogelijk negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie wordt later in deze paragraaf ingegaan.

Het projectgebied ligt op circa 1,60 km afstand van gebieden die behoren tot het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en op 1,44 km afstand van gebieden die behoren tot de Groene Ontwikkelingszone (GO). Gezien de ligging buiten deze gebieden worden de kernkwaliteiten van het GNN en de GO werkzaamheden niet aangetast.

Soortenbescherming

Van een aantal soorten is de aanwezigheid in het plangebied niet uit te sluiten. Dit betreft gebouwbewonende vleermuizen, de huismus en de gierzwaluw. Voor deze soorten dient nader onderzoek uitgevoerd te worden.

Nader onderzoek

Er is, na aanleiding van de quickscan natuurtoets, een nader ecologisch onderzoek uitgevoerd in en rondom het plangebied door Natuurbank Overijssel. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 8. Uit het onderzoek kwam naar voren dat vleermuizen geen verblijfplaats bezetten in de te slopen schuren en het bijgebouw. Daarnaast zijn er geen nestplaatsen van de huismus en gierzwaluw vastgesteld in de te slopen schuren en het bijgebouw.

Effectbeoordeling stikstofdepositie

Gezien het type werkzaamheden en de ligging van het plangebied ten opzichte van de Natura 2000-gebieden zijn er geen negatieve effecten als oppervlakteverlies, versnippering, verontreiniging, verdroging, optische verstoring en verstoring door trilling, geluid en mechanische effecten. Door het gebruik van werktuigen kunnen er wel indirecte gevolgen zijn door stikstofdepositie vanuit de lucht. Omdat een Natura 2000-gebied op minder dan 10 km afstand van het plangebied liggen, vindt er mogelijk stikstofdepositie plaats op stikstofgevoelige habitattypen van dit Natura 2000-gebied. De tijdelijke emissie in de realisatiefase is vanaf 1 juli 2021 echter vrijgesteld volgens de Wijzigingswet Wet natuurbescherming en Omgevingswet (stikstofreductie en natuurverbetering) en kan daardoor vanaf 1 juli 2021 zonder vergunning plaatsvinden (Rijksoverheid, 2021). De vrijstelling heeft echter geen betrekking op de gebruiksfase.

Om die reden is door buro Ontwerp & Omgeving in mei 2022 een AERIUS-berekening uitgevoerd. Deze is als Bijlage 9 bijgevoegd. Uit dit onderzoek blijkt dat de ontwikkeling niet leidt tot een stikstofdepositie groter dan 0,00 mol/ha/jr op stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van Natura 2000-gebieden. Met betrekking tot stikstofdepositie kan worden opgemerkt dat er geen vergunning van de Wet natuurbescherming nodig is om de ontwikkeling mogelijk te maken.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

4.10 Molenbiotoop

Een molenbiotoop is als volgt te definiëren: de gehele omgeving van de molen, voor zover die omgeving van invloed is op het goed functioneren van de molen als maalwerktuig en als monument. Het gaat hierbij dus om twee zaken: In de eerste plaats moet de molenomgeving zo zijn ingericht dat de molen voldoende windtoevoer en –afvoer heeft. In de tweede plaats gaat het om de belevingswaarde van de molen waarbij de schaal en het karakter van de omringende bebouwing van grote invloed is.


Gelderse molenverordening en uitvoeringsregeling

Het beleid voor de bescherming en het behoud van een goede molenbiotoop is door de provincie Gelderland vastgelegd in de Gelderse molenverordening. Door middel van een formule wordt bepaald wat een aanvaardbare toelaatbare hoogte van gebouwen en andere obstakels in een molenbiotoop is.

De biotoopformule is een eenvoudige manier om de maximaal aanvaardbare hoogte van obstakels rond een molen te berekenen, dusdanig dat de molen hier geen onoverkomelijke hinder van ondervindt. De biotoopformule wordt bijvoorbeeld toegepast om te kunnen bepalen of een gebouw op een bepaalde afstand van de molen al dan niet 'te hoog' is.

Voor de molen in onderhavig plangebied, de Wenninkmolen, gelden de volgende regels.

  • binnen een afstand van 100 m van de molen, nieuwe bouwwerken niet worden gebouwd voor zover de bouwhoogte hoger is dan de hoogte van het onderste punt van de verticaal staande molenwiek;
  • binnen een afstand van 100 m tot 400 m van de molen, nieuwe bouwwerken niet worden gebouwd voor zover de bouwhoogte hoger is dan de hoogte van het onderste punt van de verticaal staande molenwiek vermeerderd met 1/50 van de afstand tussen het nieuw op te richten bouwwerk en de molen ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop';

Toetsing

Het bouwplan is meerdere malen besproken met de eigenaar van de molen (Stichting tot instandhouding van de Wenninkmolen te Lintelo). Zij kunnen instemmen met de nieuwe situatie omdat deze door te slopen panden en (lagere) nieuwe panden niet slechter is qua windvang en belevingswaarde. Waarschijnlijk komt het zelfs de molen ten goede. Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen wordt dit concreet getoetst en wordt een advies van een molendeskundige ingewonnen overeenkomst de molenbiotoop. In dit bestemmingsplan worden de bouwhoogtes van gebouwen nabij de molen aanmerkelijk beperkt (goot- en bouwhoogte van 3,5 respectievelijk 5,5 meter) ten opzichte van het geldende bestemmingsplan (goot- en bouwhoogte van 6 respectievelijk 9 meter).

Conclusie

Het aspect molenbiotoop vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

4.11 Verkeer en parkeren

Algemeen

Bij ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse.

Toetsing

Verkeer

De ontwikkeling van het plangebied zal gepaard gaan met een toename van het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied. Om deze toename te bepalen, is gebruik gemaakt van de kengetallen van het CROW. Bij de berekening van de toename van het aantal verkeersbewegingen is uitgegaan van het volgend aantal functies:

  • 1. 4 keer koop, huis, tussen/hoek
  • 2. 2 keer koop, huis, twee-onder-een-kap

Het plangebied ligt in de categorie 'weinig stedelijk, rest bebouwde kom'. Hiervoor zijn door het CROW de volgende verkeersgeneratie aan toegeschreven:

  • 1. Gemiddeld 7,4 per woning per etmaal
  • 2. Gemiddeld 7,8 per woning per etmaal

De totale toename van de verkeersgeneratie is (29,6 + 15,6 = 45,2) afgerond 45 verkeersbewegingen per etmaal. De nieuwe woningen worden ontsloten op de Gendringseweg. Deze weg heeft voldoende capaciteit om de beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen op te vangen.

Parkeren

Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet. Om de parkeerbehoefte te bepalen, is gebruik gemaakt van de 'Beleidsregel parkeernormen gemeente Aalten' welke is opgenomen in het 'Parapluplan gemeente Aalten', vastgesteld op 18 september 2018. De gebiedsaanduiding 'Rest bebouwde kom' is in het plangebied opgenomen. Navolgende tabel laat zien van welke categorieën is uitgegaan.

Categorie   Aantal   Parkeernorm   Parkeerbehoefte  
Koop, tussen/hoek   4   1.6   6,4  
Koop, twee-onder-een-kap   2   1,8   3,6  

Volgens de parkeernormen uit het parapluplan zijn er voor het plangebied 10 extra parkeerplaatsen nodig. Er is meer dan voldoende ruimte binnen het plangebied om deze 10 extra parkeerplaatsen te realiseren. Daarnaast worden er nog extra parkeerplaatsen gerealiseerd voor de molen, het aannemersbedrijf en de logies (deels dubbelgebruik).

Het parkeren vind plaats op het voorerf op halfverharding uit het zicht vanaf de openbare weg, en op enige afstand van de weg. Voor de twee onder één kap-woningen en de vrijstaande woning is het parkeren op eigen perceel.

Conclusie

Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

4.12 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

Algemeen

Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij het opstellen van een bestemmingsplan dan wel ruimtelijke onderbouwing onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een project kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Bij het eerste gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is. Bij het tweede gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen.

Economische uitvoerbaarheid

Voorliggend uitwerkingsplan maakt een bouwplan mogelijk, dat is benoemd in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betekent dat tegelijkertijd met dit uitwerkingsplan een exploitatieplan moet worden vastgesteld, waarmee de gemeente de door haar te maken kosten kan verhalen op de initiatiefnemer. Een exploitatieplan hoeft niet vastgesteld te worden indien verhaal van kosten anderszins is verzekerd, en tevens locatie-eisen niet nodig zijn of anderszins zijn verzekerd.

De gemeente neemt niet deel aan de ontwikkeling van het plan. De gemeente verzorgt de planologische kaders na toetsing van de planontwikkeling. De ambtelijke kosten voor de realisatie van het plan zijn voor de gemeente anderszins verzekerd via de legesverordening en een anterieure overeenkomst. In deze anterieure overeenkomst wordt tevens vastgelegd dat mogelijke planschade en de aanleg van de openbare ruimte voor rekening van de initiatiefnemer is. Het vaststellen van een exploitatieplan is hiermee niet noodzakelijk. De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht te zijn aangetoond.

Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Op maandag 30 mei 2022 van 19:30 uur tot 20:30 uur is er een informatiebijeenkomst (inloop) gehouden. Tijdens deze bijeenkomst konden belangstellenden het stedenbouwkundig plan bekijken en vragen stellen aan de initiatiefnemer en/of vertegenwoordigers van de gemeente. Het stedenbouwkundig plan voor de ontwikkeling heeft ook vanaf 25 mei 2022 ter inzage gelegen. Iedereen kon tot en met 7 juni reageren op dit plan. Er is één reactie ingediend. De inspraaknota waarin de reactie is beoordeeld is als Bijlage 10 opgenomen.

Vooroverleg

Het plan is voorgelegd aan de provincie Gelderland en het Waterschap.

De provincie stemt in met het plan. De provinciale belangen op het gebied van de molenbiotoop, wonen en klimaatadaptatie zijn goed meegewogen in het plan. Gevraagd wordt om de toelichting van het plan te actualiseren wat betreft de toetsing aan de omgevingsverordening Gelderland. De toelichting is op deze punten geactualiseerd en aangevuld. Ook stelt de provincie voor (ambtshalve) de regels m.b.t. de molenbiotoop ter verduidelijking te wijzigen. Dit is in het plan verwerkt.

Het Waterschap Rijn en IJssel heeft geen op- of aanmerkingen op het plan, de watertoets is goed toegepast en uitgewerkt.

Hoofdstuk 5 Juridische planaspecten

5.1 Algemeen

5.1.1 Wat is een bestemmingsplan

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).


Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).

Een bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen) en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden (aanleggen).


Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

5.1.2 Bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijhorende regel worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • Via een dubbelbestemming
    Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regel van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • Via een aanduiding
    Een aanduiding is een teken op de verbeelding dat betrekking heeft op een vlak op die kaart. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.
5.1.3 Hoofdstukindeling van de regels

De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels
    In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).

  • 2. Bestemmingsregels
    In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.

    Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

    Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.

  • 3. Algemene regels
    In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels.

  • 4. Overgangs- en slotregels
    In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.2.1 Hoofdstuk 1 : Inleidende regels

Begrippen (Artikel 1)

In Artikel 1 is een aantal begrippen nader gedefinieerd teneinde onduidelijkheid te voorkomen. Voor een gedeelte van de begrippen is aansluiting gezocht bij de begrippenlijst uit bijlage 11 bij de SVBP 2012, voor de overige begrippen is aansluiting gezocht bij de formulering van de in Aalten gebruikelijke (meest recente) regels.

Wijze van meten (Artikel 2)

In Artikel 2 wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden bij het beoordelen of de maatvoering in overeenstemming is met de regels. Ook hier is aansluiting gezocht bij de standaard (meet)regels uit de SVBP 2012. Onderstaand is een voorbeeld opgenomen m.b.t. de interpretatie van de goot- en bouwhoogte van een gebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.BP00112-VG01_0010.jpg"

Voor de bepaling van de goothoogte van een gebouw wordt, indien er sprake is van een lage en hoge druiplijn, uitgegaan van de onderste druiplijn voor het bepalen van de ‘goothoogte’. De bovenste druiplijn wordt aangemerkt als de ‘bouwhoogte’ (zie voorbeelden D en G). Met deze interpretatie wordt aangesloten bij jurisprudentie hieromtrent van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State.

5.2.2 Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

In het plan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:

Gemengd (Artikel 3)

Ter plaatse van de molen en de gronden die behoren bij de molen is de bestemming 'Gemengd' opgenomen. Hierbinnen zijn twee separate bouwvlakken opgenomen. Een van deze bouwvlakken ligt om de contouren van de bestaande molen heen, de ander om de contouren van het bestaande bijgebouw. De gronden zijn dan ook hoofdzakelijk bestemd voor het behoud, beheer en/of herstel van de molen en de daaraan eigen zijnde cultuurhistorische en landschappelijke waarde, en het molenbedrijf zelf. Daarnaast zijn er een viertal functieaanduidingen opgenomen binnen de bestemming 'Gemengd'

Ter plaatse van de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bijbehorend bouwwerk' is het bestaande bijbehorende bouwwerk toegestaan. Ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van gemengd - molen' is de bestaande molen toegestaan. Ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van gemengd - aannemersbedrijf' is een bestaand aannemersbedrijf toegestaan. Ter plaatse van de functieaanduiding 'recreatie' is het gebruik van de gronden ten behoeve van recreatie toegestaan.

Tuin (Artikel 4)

Ter plaatse van de naar de weg gerichte gronden die zich voor de voorgevels van de (nieuwe) woningen bevinden is de bestemming 'Tuin' opgenomen. De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen en erven, met de daarbij horende in- en uitritten en paden, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.

Wonen (Artikel 5)

Ter plaatse van de (nieuwe) woningen in het plangebied, is de bestemming 'Wonen' opgenomen. Hierbinnen zijn separate bouwvlakken opgenomen met een maximum goot- en bouwhoogte van respectievelijk 4 m en 8 m. Binnen de bestemming 'Wonen' zijn drie bouwvlakken opgenomen. Hier mogen uitsluitend woningen worden gebouwd, met in achtneming van de ter plaatse opgenomen aanduidingen.

Ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' zijn uitsluitend rijwoningen toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' zijn uitsluitend halfvrijstaande woningen. Ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' zijn uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan.

Voor het overige wordt er voor wat betreft de planregels grotendeels aangesloten bij het bestemmingsplan 'Kern Lintelo 2008'.

Waarde - Archeologie hoge verwachting (Artikel 6) en Waarde - Archeologie lage verwachting (Artikel 7)

Aangezien zich in het plangebied potentieel belangrijke archeologische gebieden bevinden zijn in de regels dubbelbestemmingen opgenomen om deze gebieden te beschermen. De ligging van de dubbelbestemmingen is afgestemd op de cultuurhistorische waardenkaart van Aalten (zie ook paragraaf 4.8). Aan de verschillende categorieën uit deze kaart is per waarde een dubbelbestemming gekoppeld. Voor de bescherming van de archeologische waarden zijn beperkingen met betrekking tot het bouwen van gebouwen opgenomen, alsmede een omgevingsvergunningstelsel voor werken en werkzaamheden. Voor bouwen geldt bij bouwwerkzaamheden tot een bepaalde oppervlakte en diepte geen onderzoeksverplichting. De oppervlakte en diepte zijn afhankelijk van de archeologische verwachtingswaarde.

Het omgevingsvergunningstelsel voor werken en werkzaamheden houdt in dat de bodem niet mag worden verstoord, tenzij daarvoor een vergunning is verleend. Op deze regeling zijn dezelfde uitzonderingen van toepassing als voor het bouwen. Een omgevingsvergunning niet nodig voor werkzaamheden die minder dan een bepaald aantal m2 beslaan. Daarnaast is het niet nodig een vergunning te eisen voor werkzaamheden in reeds ‘geroerde’ grond, hetgeen inhoudt dat geen omgevingsvergunning is vereist voor bodemingrepen die niet dieper dan een bepaald aantal centimeter gaan.

5.2.3 Hoofdstuk 3: Algemene regels

Anti-dubbeltelregel (Artikel 8)

Met de anti-dubbeltelregel wordt geregeld dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning is meegenomen niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning mag worden meegenomen. Deze regel is rechtstreeks overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening.

5.2.4 Hoofdstuk 4: Overgangsrecht en slotregel

Overgangsrecht

In dit artikel is een regeling opgenomen voor bestaande zaken en rechten die niet in overeenstemming zijn met de overige regelingen in dit bestemmingsplan. De regels voor het overgangsrecht zijn overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening, waarin standaard overgangsrecht voor bestemmingsplannen is opgenomen

Slotregel

De slotregel bevat de titel van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Procedure

Het ontwerpbestemmingsplan 'Kern Lintelo 2008, herziening Gendringseweg 27-29' heeft vanaf 7 september 2022 gedurende zes weken voor eenieder ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen kenbaar te maken aan de gemeenteraad. Ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan zijn binnen de daarvoor gestelde termijn geen zienswijzen naar voren gebracht.

Het plan is ambtshalve op een aantal onderdelen gewijzigd. De ambtshalve wijzigingen zijn terug te vinden in het Vaststellingsbesluit.