direct naar inhoud van Regels
Plan: Landelijk Gebied, uitbreiding recreatieterrein Goorzicht
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0197.BP00100-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het bestemmingsplan Landelijk Gebied, uitbreiding recreatieterrein Goorzicht, met identificatienummer NL.IMRO.0197.BP00100-VG01 van de gemeente Aalten.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.3 aan huis gebonden bedrijf

Het beroepsmatig verlenen van diensten c.q het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid waarvan de omvang in een woning met bijbehorende gebouwen past en de woonfunctie behouden blijft, door de gebruik(st)er van de woning.

1.4 aan huis gebonden beroep

Het uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op zakelijk (niet zijnde

detailhandel), maatschappelijk, juridisch, administratief, persoonlijk, medisch, therapeutisch, kunstzinnig dan wel ontwerptechnisch gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning met daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, door de gebruik(st)er van de woning.

1.5 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 achtergevel

De denkbeeldige lijn die wordt getrokken langs de achtergevel van het gebouw - zonder bijbehorende bouwwerken - alsmede het verlengde daarvan. In hoeksituaties is sprake van slechts één achtergevel, waarbij de oriëntering van de woning bepalend is.

1.8 archeologisch deskundige

De regionaal (beleids)archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.

1.9 archeologisch onderzoek

Onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 van de Monumentenwet 1988 en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.

1.10 archeologische waarden

De aan gebieden toegekende waarden in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.

1.11 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.12 bed-and-breakfast

Een kleinschalige overnachtingsaccommodatie, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, gevestigd in een woonhuis en/of bijbehorende bouwwerken en volledig gedreven door de bewoner van het betreffende woonhuis.

1.13 bedrijfsmatige exploitatie

Het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een gezamenlijk beheer en exploitatie van een recreatieterrein, gericht op het bieden van -permanent wisselend- recreatief nachtverblijf.

1.14 beperkt kwetsbaar object

Een beperkt kwetsbaar object zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.15 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.16 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.17 bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw of ander bouwwerk, met een dak.

1.18 boomhut

Een verblijfsaccommodatie, gebouwd op palen.

1.19 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.20 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.21 bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.22 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.23 bouwperceelgrens

De grens van een bouwperceel.

1.24 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.25 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.26 bouwwijze

De wijze van bouwen van een woning, te weten vrijstaand, twee-aaneen (halfvrijstaand) of aaneengebouwd, waarbij

  • a. onder “vrijstaand” wordt verstaan dat de woning niet begrensd is door scheidingsmuren.
1.27 camper

Een motorvoertuig dat is ingericht om in te overnachten en verblijven ten behoeve van recreatie verblijf.

1.28 camperplaats

Een kampeerplaats met name ingericht voor de verblijfsrecreatie met campers.

1.29 camperterrein

Terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van campers ten behoeve van recreatief nachtverblijf.

1.30 centrale ontmoetingsruimte

Een ruimte in de vorm van een overkapping welke dient als ontmoetingspunt voor de verblijfsrecreanten.

1.31 cultuurhistorische waarde

De aan een bouwwerk en/of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of gebied heeft gemaakt.

1.32 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan degenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.33 escortbedrijf

Een natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig is, aanbiedt om prostitutie te verrichten, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend (onder andere escortservice en bemiddelingsbureaus).

1.34 evenement

Een voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak op het gebied van sport, muziek, kunst, hobby, tuin, vrije tijd en sociaal cultureel vlak.

1.35 extensieve (dag)recreatie

Recreatief medegebruik waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte, zoals wandel-, ruiter- en fietspaden, vis- en picknickplaatsen en naar de aard, omvang en schaal daarmee gelijk te stellen voorzieningen.

1.36 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.37 grondwal:

een wal van grond, voorzien van inheemse beplanting, welke dient ter afscherming tussen verschillende functies.

1.38 hoofdgebouw

Een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.39 kampeermiddel

Een tent, een tentwagen/vouwcaravan, een kampeerauto/camper of een caravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf. Onder kampeermiddelen wordt niet verstaan: stacaravans, chalets en trekkershutten.

1.40 kampeerplaats

Een kampeerplaats met name ingericht voor de verblijfsrecreatie in de vorm van tenten.

1.41 kampeerterrein

Terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf.

1.42 laden en lossen

Onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht bij voortduring inladen of uitladen van goederen van enige omvang of enig gewicht, gedurende de tijd die daarvoor nodig is.

1.43 landschapswaarden

De aan een gebied toegekende waarde in visueel-ruimtelijk en/of cultuurhistorisch en/of ecologisch en/of geomorfologisch opzicht.

1.44 lichtmast

Mast bestemd voor het dragen van één of meer verlichtingsarmaturen

1.45 multifunctionele bosbouw

Het geheel van (bedrijfsmatig) handelen en activiteiten gericht op de duurzame instandhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen ten behoeve van natuur, houtproductie, landschap, milieu of extensieve dagrecreatie.

1.46 nadere eis

Een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening.

1.47 normaal onderhoud en beheer

Werkzaamheden met het doel objecten in zodanige conditie te houden of te brengen dat voortbestaan van deze objecten op tenminste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt.

1.48 oriëntatieverlichting

verlichting die uitsluitend voorziet in een oriënterende werking, waarbij armaturen worden toegepast die overmatige lichtverspreiding (strooilicht) voorkomen.

1.49 overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.50 overkapping

Een voor mensen toegankelijke, overdekte en zonder wanden omsloten ruimte.

1.51 parkeerplaats

Een plek waar iemand zijn of haar auto mag parkeren, dit kan zowel betaald of onbetaald zijn.

1.52 parkeerterrein

Een terrein bedoeld voor de stalling van gemotoriseerd verkeer.

1.53 parkeren

Een geparkeerd voertuig is een voertuig dat langer stilstaat dan nodig is voor het in- en uitstappen of voor het laden en lossen.

1.54 perceelsgrens

De scheiding tussen bouwpercelen, die niet aan éénzelfde eigenaar behoren dan wel niet door éénzelfde gebruiker worden benut.

1.55 permanente bewoning

Bewoning door een persoon of door groepen van personen van een voor wisselende bewoning bedoelde ruimte als hoofdverblijf c.q. vaste woon- of verblijfplaats.

1.56 prostitutiebedrijf

Een natuurlijk persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig is, zich beschikbaar stelt of aanbiedt om tegen een vergoeding seksuele of erotische handelingen te verrichten.

1.57 recreatiechalet:

een gebouw, dat dient als recreatieverblijf, niet voor permanente bewoning is bestemd, en dat dient als periodiek verblijf voor maximaal 6 recreanten, die hun hoofdverblijf elders hebben, waaronder in ieder geval wordt verstaan: een recreatiechalet, een boomhut, een slaapvat, een safaritent, een pod, een hooiberg of daarmee gelijk te stellen recreatieve voorzieningen.

1.58 recreatieverblijf:

een gebouw, dat dient als recreatieverblijf, niet voor permanente bewoning is bestemd, en dat dient als periodiek verblijf voor maximaal 8 recreanten, die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.59 recreatief wonen

Bewoning door een persoon of door groepen van personen die hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben.

1.60 seksinrichting

Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden; onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.61 shishabar

Een openbare inrichting waar klanten tegen betaling een waterpijp kunnen roken.

1.62 staat van bedrijfsactiviteiten

Een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen.

1.63 stallen

In een garage of bouwplaats zetten

1.64 trekkershut

Een (houten) huisje met uitsluitend slaap- en kookgelegenheden, zonder verwarming of sanitaire voorzieningen, dat dienst doet als overnachtingsgelegenheid.

1.65 vervoersmiddel

Een object dat bedoeld is om personen of goederen te vervoeren.

1.66 voertuig

Vervoersmiddel dat dient om goederen of personen over land te vervoeren.

1.67 voorgevel

De naar architectuur, indeling en/of uitstraling meest gezichtsbepalende gevel van een gebouw dan wel de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw.

1.68 verblijfsaccommodatie

Een gebouw, dat dient als recreatieverblijf, niet voor permanente bewoning is bestemd, en dat dient als periodiek verblijf voor wisselende groepen van recreanten, die hun hoofdverblijf elders hebben, waaronder in ieder geval recreatieverblijven en recreatiechalets worden verstaan.

1.69 voorgevellijn

De lijn (in hoeksituaties: de lijnen) waarin de naar de weg of ander openbaar gebied gekeerde gevel(s) van het dichtst bij die weg of ander openbaar gebied gelegen gebouw is (zijn) gelegen alsmede het verlengde daarvan.

1.70 wonen

De huisvesting van één huishouden in een woning.

1.71 woning

Een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden (één verblijfsobject met een woonfunctie).

Artikel 2 Wijze van meten

2.1

Bij de toepassing van de regels van het plan wordt als volgt gemeten:

Dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

goothoogte

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel

Voor wat betreft woningen wordt bij de toepassing van de goothoogte niet meegerekend:

  • maximaal een derde van de gezamenlijke goot- en/of boeiboordlengten;

Voor wat betreft boomhutten wordt bij de toepassing van de goothoogte niet meegerekend:

  • de constructie op palen onder de begane grondvloer, gemeten vanaf de onderkant van de vloer.

bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

inhoud van een gebouw

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen; kelders en onderbouwen tellen niet mee bij de inhoud.

Voor wat betreft woningen wordt bij de toepassing van de inhoud niet meegerekend: voor de:

  • bijbehorende bouwwerken, tenzij anders aangegeven.

oppervlakte van een gebouw

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van scheidsmuren en boven de begane grondvloer.

Voor wat betreft woningen wordt bij de toepassing van de oppervlakte niet meegerekend: voor de:

  • bijbehorende bouwwerken, tenzij anders aangegeven.

afstand tot de perceelgrens

tussen grenzen van een bouwperceel en een bepaald punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is.

peil

  • voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg of pad grenst: de hoogte van die weg of dat pad ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende, afgewerkte terrein ter plaatse.
2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bebouwingsvlakken, bouwpercelen of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als goot- en kroonlijsten, dorpels, plinten, regenpijpen, pilasters, stoeptreden, kozijnen en dergelijke ondergeschikte bouwedelen buiten beschouwing gelaten.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bos

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. multifunctionele bosbouw;
  • b. het behoud, herstel en ontwikkelen van het bos en de natuur- en landschapswaarden;
  • c. extensieve (dag)recreatie;
  • d. (onverharde) fiets- en wandelpaden;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. afschermende randbeplanting;
  • g. oriëntatieverlichting;
  • h. ontsluitingsvoorzieningen ten behoeve van aangrenzende bestemmingen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting';
  • i. een parkeerterrein, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein'.
  • j. een grondwal ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van bos - grondwal', die voldoet aan de volgende kenmerken:
    • 1. de breedte van de bovenzijde van de wal bedraagt ten minste 1,5 m;
    • 2. de hoogte van de wal bedraagt ten minste 2 m en ten hoogste 2,20 m;
    • 3. de hellingshoek van het talud mag ten hoogste 450 bedragen;
    • 4. de grondwal dient in zijn geheel te worden beplant met streekeigen, afschermende beplanting, die in stand wordt gehouden.

met bijbehorende bouwwerken en (parkeer)voorzieningen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Toegestane bebouwing

Uitsluitend de volgende bouwwerken zijn toegestaan:

  • a. een hoogzit voor het faunabeheer, tot een maximum bouwhoogte van 5 m en een oppervlakte van maximaal 5 m2;
  • b. maximaal twee vlaggenmasten tot maximaal 5 m;
  • c. maximaal één reclame-uitingen tot maximaal 5 m;
  • d. maximaal 3 lichtmasten, ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' tot maximaal 4 m;
  • e. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bouwwerken ten behoeve van oriëntatieverlichting; tot een maximum bouwhoogte van 1 m.
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. de opslag van aan hun gebruik onttrokken voer- of vaartuigen, werktuigen of machines of onderdelen daarvan, verpakkingsmaterialen, bouwmaterialen, bagger en grondspecie, afval, puin, grind of brandstoffen, anders dan in verband met normaal onderhoud of ter verwezenlijking van de bestemming;
  • b. het gebruik van de gronden voor gemotoriseerde sporten.

3.3.2 Voorwaardelijke verplichting - grondwal

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en nieuwe bouwwerken overeenkomstig de in de bestemming 'Wonen - 1' en 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' opgenomen bestemmingsomschrijving, zonder de aanleg en instandhouding van de grondwal als bedoeld in Artikel 3, onder i, ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van bos - grondwal'.

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.4.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag op de in artikel 3.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het vellen of rooien van bomen en/of gewassen dan wel zodanig handelingen te verrichten die ernstige schade aan de (kronen van de) bomen en/of gewassen kunnen veroorzaken;
  • b. het vergraven, afgraven en egaliseren van gronden;
  • c. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen;
  • d. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen en kolken.
3.4.2 Weigeringsgrond voor omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van het werk, geen bouwwerk zijnde of de werkzaamheid dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de natuur- en landschapswaarden dan wel het karakteristieke verkavelingspatroon en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.

3.4.3 Uitzonderingsregel omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning is niet vereist voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden, die behoren tot het normale onderhoud en beheer;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden, die op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning;
  • c. werkzaamheden ter uitvoering van een landschapsplan.

Artikel 4 Recreatie - Verblijfsrecreatie

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verblijfsrecreatie en recreatief verblijf in ten hoogste 15 recreatiechalets, met dien verstande dat de verblijfsaccommodaties uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - recreatiechalets'.
  • b. verblijfsrecreatie en recreatief verblijf in ten hoogste 2 recreatieverblijven, met dien verstande dat de verblijfsaccommodaties uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - recreatieverblijven'.
  • c. verblijfsrecreatie en recreatief verblijf op ten hoogste 6 camperplaatsen met een maximale oppervlakte van 75 m² per camperplaats en 25 toeristische kampeermiddelen met een maximale oppervlakte van 125 m² per kampeerplaats, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'kampeerterrein';
  • d. algemene voorzieningen ten behoeve van het recreatief (nacht)verblijf, daaronder begrepen sanitaire voorzieningen, voorzieningen voor sport en spel,
  • e. voorzieningen ten behoeve van het beheer van het verblijfsrecreatieterrein, alsmede bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • f. centrale ontmoetingsvoorzieningen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - centrale voorzieningen;
  • g. extensieve (dag)recreatie;
  • h. groenvoorzieningen ten behoeve van de inrichting en de inpassing in het landschap.

met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen, zoals (on)verharde paden en wegen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen, erfverhardingen, parkeervoorzieningen en ontsluitingswegen.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Toegestane bebouwing

Uitsluitend de volgende bouwwerken zijn toegestaan:

  • a. maximaal 3 boomhutten, ten behoeve van recreatief gebruik door ten hoogste 4 personen per boomhut, met:
    • 1. een oppervlakte van maximaal 40 m2 per boomhut;
    • 2. een goothoogte van maximaal 3,5 m;
    • 3. een bouwhoogte van maximaal 8 m;
    • 4. een paalhoogte van maximaal 2,5 m.
  • b. maximaal 3 slaapvaten, safaritenten, pods of daarmee gelijk te stellen recreatiechalets, ten behoeve van een recreatief gebruik door ten hoogste 4 personen per recreatieve voorziening, met:
    • 1. een oppervlakte van maximaal 40 m2;
    • 2. een goothoogte van maximaal 3 m;
    • 3. een bouwhoogte van maximaal 5 m;
  • c. maximaal 2 hooibergen of daarmee gelijk te stellen recreatiechalets, ten behoeve van een recreatief gebruik door ten hoogste 6 personen met hooiberg/recreatieve voorziening, met:
    • 1. een oppervlakte van maximaal 40 m2;
    • 2. een goothoogte van maximaal 3,5 m;
    • 3. een bouwhoogte van maximaal 6,5 m;
  • d. maximaal 4 vrijstaande recreatiechalets ten behoeve van een recreatief gebruik door ten hoogste 6 personen per recreatiechalet, met:
    • 1. een oppervlakte van maximaal 60 m2;
    • 2. een goothoogte van maximaal 3 m;
    • 3. een bouwhoogte van maximaal 5 m;
  • e. maximaal 3 vrijstaande recreatiechalets, ten behoeve van een recreatief gebruik door ten hoogste 4 personen per recreatiechalet, met:
    • 1. een oppervlakte van maximaal 60 m2;
    • 2. een goothoogte van maximaal 3 m;
    • 3. een bouwhoogte van maximaal 5 m;
  • f. maximaal 2 vrijstaande recreatieverblijven, ten behoeve van een recreatief gebruik door ten hoogste 8 personen per recreatieverblijf, met:
    • 1. een oppervlakte van maximaal 70 m2 per recreatieverblijf;
    • 2. een goothoogte van maximaal 3,5 m;
    • 3. een bouwhoogte van maximaal 6,5 m;
  • g. maximaal 1 centrale ontmoetingsvoorziening, met:
    • 1. een oppervlakte van maximaal 50 m2;
    • 2. een goothoogte van maximaal 3 m;
    • 3. een bouwhoogte van maximaal 5 m;
  • h. sanitaire voorzieningen ten behoeve van de toeristische kampeermiddelen, tot een maximale oppervlakte van 95 m2 en een maximale bouwhoogte van 3 m.
  • i. bouwwerken, geen gebouw zijnde, conform de in de onderstaande tabel opgenomen bouwhoogten en situeringseisen:
erf- en terreinafscheidingen   vlaggenmasten   lichtmasten   overige bouwwerken, geen gebouw zijnde  
2 m   6 m   4 m   6 m  
4.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen te stellen aan de plaats, vorm en afmeting van de bebouwing:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • d. ter waarborging van de ongestoorde ligging van kabels en leidingen.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Afwijken dakhelling/dakvorm

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.1 en toestaan dat de dakhelling/dakvorm van de recreatieve verblijfsaccommodaties niet zijn voorzien van een kap, onder voorwaarde dat geen onevenredige inbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld.

4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Strijdig gebruik
  • a. Een verblijfsaccommodatie, een groepsaccommodatie, een boomhut, een camper, een kampeermiddel en/of een andere verblijfsrecreatieve voorziening mag niet worden gebruikt voor permanente bewoning;
  • b. Tot een vorm van strijdig gebruik wordt gerekend het bedrijfsmatig exploiteren van het recreatieterrein als afzonderlijk recreatiebedrijf, zonder samenhang met het bestaande recreatiebedrijf aan de Boterdijk 3 te Aalten op het kadastrale perceel gemeente Aalten, sectie M, nummer 424;
  • c. Het gebruik van lichtmasten met een andere soort verlichting dan led-verlichting.
4.5.2 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
  • a. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en nieuwe bouwwerken overeenkomstig de in de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen, inclusief de plaatsing van een deugdelijke afrastering rondom het gehele recreatieterrein, zoals genoemd in hoofdstuk 4 van het in Bijlage 1 opgenomen Inrichtingsplan teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen 12 maanden na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan volledig uitvoering is gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform Hoofdstuk 4 van het in Bijlage 1 opgenomen Inrichtingsplan teneinde te komen tot de realisatie van de camping.

4.5.3 Voorwaardelijke verplichting - sloop

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en nieuwe bouwwerken, overeenkomstig de in de bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie opgenomen bestemmingsomschrijving, zonder de afgeronde sloop van minimaal 670 m2 op een andere locatie elders in de gemeente Aalten.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.6.1 Afwijken van de voorwaardelijke verplichting
  • a. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder 4.5.2 indien in plaats van de landschapsmaatregelen zoals opgenomen in het Inrichtingsplan andere landschapsmaatregelen worden getroffen, met dien verstande dat:
    • 1. de landschapsmaatregelen minimaal gelijk zijn aan de in het Inrichtingsplan opgenomen landschapsmaatregelen en voorzien in een minimaal gelijk beschermingsniveau van de landschappelijke waarden waarvoor de in het genoemde landschapsmaatregelen zijn bepaald;
    • 2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden.

Artikel 5 Wonen - 1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen, met dien verstande dat er maximaal één woning is toegestaan;
  • b. nevenactiviteiten, met inachtneming van het bepaalde in artikel 5.5;
  • c. het hobbymatig telen van gewassen en/of houden van dieren;
  • d. moestuinen en weiden.

met bijbehorende voorzieningen, zoals inritten, erven, terreinen, tuinen, parkeervoorzieningen, voorzieningen voor de waterhuishouding.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Toegestane bebouwing

Op de in artikel 5.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. hoofdgebouwen;
  • b. aangebouwde bijbehorende voorzieningen met een woonfunctie;
  • c. overige bijbehorende bouwwerken en overkappingen;
  • d. bouwwerken, geen gebouwen en overkapping zijnde.
5.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. als hoofgebouw mag uitsluitend een woning worden gebouwd;
  • b. een hoofdgebouw dient binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • e. de oppervlakte van de woning bedraagt maximaal 100 m2;
  • f. het hoofdgebouw moet zijn voorzien van een kap, waarvan de helling minimaal 30° bedraagt;
  • g. de inhoud van het hoofdgebouw mag niet meer dan 750 m3 bedragen';
5.2.3 Aangebouwde bijbehorende bouwwerken met woonfunctie

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend op minimaal 1 m achter de voorgevel van de woning c.q. het verlengde daarvan worden gebouwd;
  • b. de afstand van bijbehorende bouwwerken tot de perceelsgrens bedraagt minimaal 3 meter;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van overige bijbehorende bouwwerken en overkappingen (inclusief de onder 5.2.4 genoemde bouwwerken) mag per woning niet meer dan 50 m2 bedragen;
  • d. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 3 m bedragen dan wel de bouwhoogte van de vloer van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw + 0,30 m;
  • e. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan maximaal de bouwhoogte van het bestaande hoofdgebouw minus 1 m bedragen met een maximale bouwhoogte van 7 m;
5.2.4 Overige bijbehorende bouwwerken en overkappingen

Voor het bouwen van overige bijbehorende bouwwerken en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

  • a. overige bijbehorende bouwwerken en overkappingen mogen uitsluitend op minimaal 1 m achter de voorgevel van de woning c.q. het verlengde daarvan worden gebouwd;
  • b. de afstand van overige bijbehorende bouwwerken en overkappingen tot de perceelsgrens bedraagt minimaal 3 m, dan wel de bestaande kleinere afstand;
  • c. de (kortste) afstand van overige bijbehorende bouwwerken en overkappingen tot het hoofdgebouw mag niet meer dan 25 m bedragen;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van overige bijbehorende bouwwerken en overkappingen (inclusief de onder 5.2.3 genoemde bouwwerken) mag per woning niet meer dan 50 m2 bedragen;
  • e. de goothoogte van overige bijbehorende bouwwerken en overkappingen mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van overige bijbehorende bouwwerken en overkappingen mag niet meer dan maximaal de bouwhoogte van het bestaande hoofdgebouw minus 1 meter bedragen met een maximale bouwhoogte van 7 m;
  • g. in afwijking van het bepaalde onder f en g geldt voor een hooiberg geen maximale goothoogte maar een maximale bouwhoogte van 7 m en een minimale dakhelling van 20°.
5.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel van de woning c.q. het verlengde daarvan mag niet meer dan 1 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevel van de woning dan wel het verlengde daarvan mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • c. er zijn maximaal twee vlaggenmasten per woning toegestaan, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 m;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen, mits gelegen op tenminste 1 m. achter de voorgevel;
5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bouwwerken ten behoeve van:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • d. ter waarborging van een ongestoorde ligging van kabels en leidingen.
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.4.1 Bouwen tot aan en vóór voorgevel

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.3, onder a en toestaan dat een bijbehorend bouwwerk tot aan of vóór de voorgevel van het hoofdgebouw en/of het verlengde daarvan wordt gebouwd mits geen onevenredige inbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

5.4.2 Afwijken goothoogte en/of dakhelling/dakvorm

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.2 onder c en in 5.2.2 onder d en toestaan:

  • a. dat de goothoogte méér bedraagt dan 3 meter en/of
  • b. dat de dakhelling/dakvorm van het hoofdgebouw niet is voorzien van een kap of dat de helling minder bedraagt dan 30°;

mits geen onevenredige inbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

5.4.3 Vergroten inhoud van het hoofdgebouw en oppervlakte bijbehorend bouwwerk

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.2 sub g en 5.2.4 sub d voor het vergroten van de inhoudsmaat van een woning of de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. voor elke 1 m2 die aan bestaande gebouwen op de percelen in het plangebied wordt gesloopt, mag het hoofdgebouw met 1 m3 worden vergroot en het bijbehorend bouwwerk met 0,5 m2 worden uitgebreid (sloop-bonusregeling);
  • b. het inruilen van de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken ten behoeve van een vergroting van de inhoudsmaat van het hoofdgebouw is alleen mogelijk, mits de oppervlakte aan te slopen bijbehorende bouwwerken op het erf van die woning méér bedraagt dan in de planregels is toegestaan;
  • c. verzekerd is dat de (elders) gesloopte oppervlakte aan gebouwen (daar) niet opnieuw kan worden gebouwd
  • d. vast dient te staan dat de onder b. bedoelde sloop is gerealiseerd voordat met de nieuwbouw wordt begonnen;
  • e. de inhoud van de woning mag na toepassing van deze sloop-bonusregeling niet meer bedragen dan 1.250 m3.
  • f. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag na toepassing van deze sloop-bonusregeling niet meer bedragen dan 100 m2;
  • g. voor zover een geurgevoelige functie wordt gerealiseerd mogen de belangen van de in de omgeving gelegen functies niet onevenredig worden geschaad.
5.5 Specifieke gebruiksregels
5.5.1 Nadere detaillering verboden gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 5.1 wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  • b. een gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel, met uitzondering van detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit in producten die ter plaatse zijn vervaardigd, dan wel direct verband houden met een toegestane nevenactiviteit;
  • c. opslag, anders dan ten behoeve van woondoeleinden dan wel de toegestane nevenactiviteiten;
5.5.2 Nadere detaillering toegestaan gebruik

Onder voorwaarde dat een geurgevoelige functie in de richting van een (agrarisch) bedrijf niet wordt toegestaan, indien daardoor de belangen van de in de omgeving gelegen functies onevenredig worden geschaad, wordt tot een gebruik in overeenstemming met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 5.1 onder b en c in ieder geval gerekend:

  • a. de uitoefening van nevenactiviteiten als bedoeld in Bijlage 2 dan wel nevenactiviteiten die voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die zij veroorzaken gelijk kunnen worden gesteld aan activiteiten als bedoeld in bijlage 1, met inachtneming van de onderscheiden aanduidingen, met dien verstande dat:
  • b. het hiervoor gebruikte oppervlak mag maximaal 50% van de bestaande bebouwing bedragen, tot een absoluut maximum van 350 m2;
  • c. de nevenactiviteiten uitsluitend binnen bestaande bebouwing zijn toegestaan, waarbij voor zover het activiteiten betreft op het gebied van dagrecreatie en zorg de activiteiten ook in de openlucht mogen worden uitgeoefend en het hiervoor gebruikte oppervlak maximaal 100 m2 mag bedragen;
  • d. alle vormen van verblijfsrecreatie, met uitzondering van het verblijf in kampeermiddelen, in het hoofdgebouw dienen plaats te vinden, met dien verstande dat het gebruik van één vrijstaand bijbehorend bouwwerk ten behoeve van verblijfsrecreatie is toegestaan waarbij de exploitatie uitsluitend mag worden uitgeoefend door de hoofdbewoner en/of eigenaar;
  • e. het hobbymatig agrarisch gebruik van gronden en opstallen voor zover dat gebruik niet meer bedraagt dan 23.000 Standaard Opbrengst.
5.5.3 Nadere detaillering toegestaan gebruik: bewoning hoofdgebouw

Tot een gebruik in overeenstemming met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van een hoofdgebouw of aangebouwd bijbehorend bouwwerk als bedoeld in artikel 5.2.3 voor bewoning mits het aantal woningen als bedoeld in artikel 5.1 sub a niet wordt vermeerderd.

5.6 Afwijken van de gebruiksregels
5.6.1 Nevenactiviteiten

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.5.2 voor het toestaan van nevenactiviteiten als bedoeld in Bijlage 2 met inachtneming van de onderscheiden aanduidingen dan wel nevenactiviteiten die voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die zij veroorzaken gelijk kunnen worden gesteld aan activiteiten als bedoeld in Bijlage 2 met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. maximaal 50% van de oppervlakte van de toegestane bestaande gebouwen mag hiervoor worden gebruikt, met inachtneming van de in onderstaande tabel aangegeven maximumoppervlakte in m2 zoals die geldt voor de onderscheiden aanduidingen en met dien verstande, dat bij een combinatie van meer(dere) nevenactiviteiten de laagste oppervlaktenorm bepalend is:
    Verblijfsrecreatie   750 m2  
    Dagrecreatie   750 m2  
    Zorg   750 m2  
    Opslag   500 m2  
    Overige nevenactiviteiten   500 m2  
  • b. voor zover de nevenactiviteiten in de openlucht mogen worden uitgeoefend, in aanvulling op het bepaalde in de tabel, het hiervoor gebruikte oppervlak maximaal 200 m2 mag bedragen;
  • c. horeca categorie 1 als nevenactiviteit is toegestaan; waarbij andere vormen van horeca niet zijn toegestaan;
  • d. er dient een inrichtingsplan te worden opgesteld (niet alleen opstellen, gaat om uitvoering van de landschappelijke inpassing) waaruit de ruimtelijke inpassing van de bedrijvigheid in de omgeving blijkt. Bij de beschrijving van de ruimtelijke inpassing dient in ieder geval aandacht te worden besteed aan:
    • 1. de mogelijkheden van een landschappelijke inpassing in de vorm van de aanleg van streekeigen erfbeplanting;
    • 2. de mogelijkheden van een ecologische inpassing in de vorm van de aanleg van kleinschalige natuurelementen;
    • 3. de mogelijkheden van een verkeerskundige inpassing in de vorm van de aanleg of versterking van de (recreatieve)infrastructuur;
  • e. de (gezamenlijke) omvang van de nevenactiviteiten dient in oppervlakte in gebruik zijnde bebouwing en uitstraling ondergeschikt te blijven aan de woonfunctie;
  • f. parkeren dient volledig op eigen terrein plaats te vinden;
  • g. er mag geen sprake zijn van een onevenredige toename van de verkeersaantrekkende werking;
  • h. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet in onevenredige mate worden geschaad.
5.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.7.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag op de in artikel 24.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen van de bodem dan wel het aanleggen van een grondwal vóór de voorgevel dan wel vóór de naar de openbare weg gekeerde achtergevel tot een hoogte van méér dan 1 meter boven maaiveld.
5.7.2 Voorwaarde

Een omgevingsvergunning mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van het werk, geen bouwwerk zijnde of de werkzaamheid dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de landschapswaarden en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.

5.7.3 Uitzondering op verbod

Een omgevingsvergunning is niet vereist voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden, die behoren tot het normale onderhoud, gebruik en beheer;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden, die op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning.

Artikel 6 Waarde - Archeologie lage verwachting

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie lage verwachting' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 5.000 m2 dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. Indien uit sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht, of;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen, of;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden voor een archeologische deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen, en/of;
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  • c. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld. Het in sub b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
6.2.2 Advies archeoloog

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in artikel 6.2.1 sub a, wint zij advies in bij de archeologische deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

6.2.3 Uitzondering bouwregels

Het bepaalde in artikel 6.2.1 sub a geldt niet indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  • b. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 5.000 m2 wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders, of;
  • c. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot, met behoud van bestaande funderingen.
6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot de afmetingen van bouwwerken, de situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Vergunningsplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 1m over een oppervlakte van méér dan 5.000 m2;
  • b. grondwerkzaamheden dieper dan 0,50 m onder het maaiveld over een oppervlakte van méér dan 5.000 m2, waartoe wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakte verhardingen;
  • c. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
6.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het in artikel 6.4.1 opgenomen verbod geldt niet:

  • a. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • a. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
  • b. voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • c. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  • d. ingeval op grond van de Erfgoedwet een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Erfgoedwet van toepassing zijn.
6.4.3 Beoordelingscriteria

Ten aanzien van de in artikel 6.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  • a. de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate zijn vastgesteld. In dien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de archeologisch deskundige zo nodig een opgraving plaats te vinden;
  • b. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld.
6.4.4 Voorwaarden aan omgevingsvergunning
  • a. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en kan voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden, waaronder:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waaronder (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel gericht zijn, of;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen, of;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologische deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen, en/of;
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  • b. Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.4.1 wint deze advies in bij een archeologische deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
6.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door:

  • a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie lage verwachting' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  • b. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie lage verwachting' te wijzigen in 'Waarde - Archeologie', zoals vervat in het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2015' van de gemeente Aalten, indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn, met dien verstande dat de dubbelbestemming gelijkluidende regels bevat als de te wijzigen dubbelbestemming, de genoemde oppervlaktematen komen te vervallen en tevens een uitzondering op de omgevingsvergunning geldt voor werken en werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,40 m onder het bestaande maaiveld.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens de in de bestemmingsregels opgenomen afwijkingen, de volgende voorwaarden:

  • a. Ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend binnen de fundering van gebouwen toegestaan.
  • b. De bouwdiepte van kelders en andere ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3,5 m.
8.2 Vrijwaringszone weg
8.2.1 Algemeen

De gronden ter plaatse van de zone:

  • a. voor gemeentelijke en overige wegen tot 15 m uit de as van elke rijbaan;

zijn mede bestemd voor de veiligheid van het (spoor)verkeer.

8.2.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in artikel 8.2 bedoelde zone is in afwijking van het bepaalde in de daar voorkomende bestemmingen het bouwen van nieuwe bouwwerken niet toegestaan, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouw zijnde, met een bouwhoogte van maximaal 1 m.

8.2.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.2.2 voor het bouwen in overeenstemming met de daar voorkomende bestemmingen.
  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a, wordt niet eerder verleend dan nadat bevoegd gezag daarover een advies heeft ingewonnen van de wegbeheerder.
8.2.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag binnen de in artikel 8.2.1 bedoelde zone de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het ophogen van gronden;
    • 2. het beplanten met bomen, heesters en andere opgaande beplanting;
    • 3. het aanleggen van geluidswallen;
    • 4. het aanbrengen van bovengrondse leidingen, constructies en apparatuur.
  • b. Een omgevingsvergunning mag alleen en moet worden geweigerd, indien door de uitvoering van het werk, geen bouwwerk zijnde of de werkzaamheid, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid van het wegverkeer en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.
  • c. Een omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat bevoegd gezag daarover een advies heeft ingewonnen van de wegbeheerder.
  • d. Een omgevingsvergunning is niet vereist voor:
    • 1. werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
    • 2. werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

9.1 Strijdig gebruik

Onder verboden gebruik in alle bestemmingen wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het (proef)boren naar delfstoffen (waaronder schalie- en steenkoolgas);
  • b. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, anders dan als stort- en/of opslagplaats voor normaal gebruik;
  • c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor openlijke prostitutie en/of een seksinrichting;
  • d. gebruik van gronden en bouwwerken als escortbedrijf, zijnde een natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;
  • e. een gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een gok- en/of speelhal;
  • f. een gebruik van gronden en bouwwerken voor (detail)handel, met uitzondering van:
    • 1. detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit in ter plaatse vervaardigde goederen;
  • g. een gebruik van gronden en bouwwerken voor verblijfsrecreatie, met uitzondering van verblijfsrecreatie zoals toegestaan op grond van deze regels;
  • h. het gebruik van onbebouwde gronden voor de beoefening van de motor- en modelvliegtuigsport;
  • i. het gebruik van gronden en bouwwerken voor horecadoeleinden, met uitzondering van horeca zoals toegestaan op grond van deze regels.
  • j. het gebruik van gronden en opstallen als smartshop, zijnde een ruimte waarin detailhandel plaatsvindt in psychotrope stoffen;
  • k. het gebruik van gronden en opstallen als coffeeshop, zijnde een alcoholvrije horecagelegenheid waar handel in en gebruik van softdrugs plaatsvindt;
  • l. het gebruik als smartshop, coffeeshop, shishabar en gebruik van vergelijkbare aard gericht op geestverruimende genotsmiddelen c.q. inrichtingen die met voornoemde inrichtingen vergelijkbaar zijn.
  • m. het gebruik van gronden en bouwwerken anders dan in de vorm van bedrijfsmatige exploitatie van de recreatieve voorzieningen.
9.2 Strijdig gebruik bestemming 'Bos'

Onder verboden gebruik in de bestemmingen "Bos" wordt in ieder geval verstaan een gebruik van een hondendressuurterrein.

9.3 Aan huis gebonden beroep

Tot een gebruik in overeenstemming met het plan wordt gerekend de uitoefening van een aan huis gebonden beroep, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de begane grond van de woning en bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt ten behoeve van het een aan huis gebonden beroep, met een maximum van 50 m².

9.4 Nadere eisen
9.4.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van;

  • a. de situering, en afmetingen van bebouwing;
  • b. de aard, hoogte en situering van erfafscheidingen;
  • c. voorzieningen ter voorkoming van hemelwater- problematiek in verband met nieuwe bebouwing;

een en ander op basis van een landschappelijk inpassingsplan, een aanvraag om omgevingsvergunning en/of een stedenbouwkundig ontwerp.

9.4.2 Voorwaarden
  • a. indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige, cultuurhistorische en landschappelijke inpassing;
  • b. ter voorkoming van onevenredige nadelige aantasting van de omliggende waarden;
  • c. ter voorkoming van onevenredige nadelige gevolgen voor de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • d. ter voorkoming van de onevenredige nadelige aantasting van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

10.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het plan voor:

  • a. het afwijken van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak op de verbeelding, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein en er geen dringende reden zijn die zich tegen de afwijking verzetten, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is aangegeven niet meer dan 10 % bedraagt. Deze afwijkingen gelen niet voor maten met betrekking tot
    • 1. de inhoud van woningen
    • 2. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij woningen;
  • b. het afwijken van bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak op de verbeelding, niet zijnde bestemmingsgrenzen, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de grond, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is aangegeven niet meer dan 2,5 m bedraagt;
  • c. het overschrijden van bouwgrenzen door tot gebouwen behorende trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's, afdaken en andere daarmee gelijk te stellen ondergeschikte delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,25 m en stedenbouwkundige belangen zich niet tegen de overschrijding verzetten;
  • d. het afwijken van de maximale bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen in alle bestemmingen indien en voor zover deze afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de grond, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen in de desbetreffende voorschriften is aangegeven niet meer dan 3 m bedraagt;
  • e. de bouw van bouwwerken voor nutsvoorzieningen zoals pompgemalen, verdeel- en regel- of transformatorruimten, telefooncentrales en telefooncellen waarvan de inhoud niet meer dan 75 m³ bedragen;
  • f. het toestaan van zonnecollectoren op het bouwperceel bij een woning, met dien verstande dat:
    • 1. de zonnecollectoren worden gebouwd achter (het verlengde van) de voorgevel van de woning;
    • 2. de bouwhoogte niet meer dan 2,5 m mag bedragen;
    • 3. de omvang van de installatie/zonnepanelen mag niet groter zijn dan noodzakelijk teneinde in de energiebehoefte van dat perceel te voorzien.
    • 4. er dient te worden voorzien in landschappelijke inpassing middels streekeigen erfbeplanting;
  • g. het toestaan van evenementen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
    • 1. de duur bedraagt maximaal 14 dagen per kalenderjaar inclusief opbouwen en afbreken;
    • 2. in de nabijheid gelegen functies en waarden mogen niet in onevenredige mate in hun ontwikkelingsmogelijkheden geschaad;
    • 3. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad.
10.2 Aan huis gebonden bedrijf

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het plan voor de uitoefening van een aan huis gebonden bedrijf in de woning of in een bijbehorend bouwwerk, met dien verstande dat:

  • a. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
  • b. bedoeld gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het karakter van de omgeving; dit betekent onder meer dat:
    • 1. geen omgevingsvergunning wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid, dat onder de werking van bijlage I van het Besluit omgevingsrecht valt, tenzij het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden verantwoord is;
    • 2. het gebruik naar aard met het karakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
    • 3. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of in een bijbehorend bouwwerk uitvoert, tevens de gebruiker van het de woning is;
  • c. het niet een zodanig verkeersaantrekkende activiteit betreft die kan leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  • d. parkeren dient zoveel mogelijk op eigen terrein plaats te vinden;
  • e. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met bedrijfsmatige activiteiten in of bij de woning;
  • f. maximaal 40% van het vloeroppervlak van de woning en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken ten behoeve van een aan huis gebonden bedrijf in gebruik mag zijn, zulks met een absoluut maximum van 50 m².
10.3 Afwegingskader

Een omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend indien:

  • a. er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  • b. omliggende gronden niet worden beperkt in hun gebruiksmogelijkheden;
  • c. de vergunning vanuit milieutechnisch oogpunt toelaatbaar is;
  • d. de vergunning vanuit het oogpunt van ruimtelijke kwaliteit toelaatbaar is.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

11.1 wijziging in verband met de plaatsing van antennemasten voor mobiele telecommunicatie

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor wat betreft het wijzigen van de ter plaatse geldende bestemming in de bestemming "Bedrijf - Nutsvoorziening" in verband met de plaatsing van een antennemast voor mobiele telecommunicatie, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. de antennemast en -installatie moeten noodzakelijk zijn voor het goed functioneren van de mobiele telecommunicatie;
  • b. door middel van een locatieonderzoek moet worden aangetoond, dat plaatsing van een antenne-installatie op een bestaand bouwwerk van voldoende hoogte, niet zijnde een woning, redelijkerwijs niet mogelijk is;
  • c. de antennemast dient geplaatst te worden op een afstand van maximaal 30 m van een rijks- of provinciale weg, een spoorlijn of een ander grootschalig infrastructureel werk dan wel, indien dat redelijkerwijs niet mogelijk is, op een afstand van maximaal 30 m van een bestaand bouwwerk.

Artikel 12 Overige regels

12.1 Andere vormen van verblijfsaccommodaties

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bepalingen in Artikel 4 ten aanzien van de toegestane recreatieverblijven, boomhutten en recreatiechalets in die zien dat de toegestane verblijfsaccommodaties worden vervangen door andere vormen van verblijfsaccommodaties, met dien verstande dat:

  • a. de noodzaak tot andere vormen van verblijfsaccommodaties vanuit bedrijfstechnisch oogpunt wordt gemotiveerd;
  • b. het totale aantal aan recreatiechalets, recreatieverblijven en boomhutten niet toeneemt;
  • c. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de betreffende en de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • d. er geen sprake is van aantasting van de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit van de naaste omgeving;

12.2 Parkeernormen
12.2.1 Algemene parkeerregels

Een omgevingsvergunning voor het bouwen en / of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik kan pas worden verleend als wordt voldaan aan de op grond van dit artikel gestelde eisen ten aanzien van parkeren en stallen van voertuigen in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

12.2.2 Beleidsregels

Burgemeester en wethouders passen deze parkeerregels toe met inachtneming van de beleidsregels met betrekking tot het parkeren, de beleidsregel parkeernormen gemeente Aalten. De beleidsregel parkeernormen gemeente Aalten is opgenomen in Bijlage 4. Indien gedurende de planperiode de beleidsregels wijzigen, dan gelden de gewijzigde regels.

12.3 Specifieke parkeerregels bij bouwplannen

Een bouwplan dient te voorzien in voldoende parkeermogelijkheden op de bij het bouwplan behorende en daartoe bestemde gronden. De toename van de parkeerbehoefte wordt bepaald op de wijze zoals beschreven in de beleidsregels. Indien gedurende de planperiode de beleidsregels wijzigen, dan gelden de gewijzigde regels.

Hierbij gelden de parkeernormen behorende bij de gebieden zoals in de beleidsregel opgenomen voor het buitengebied.

12.4 Specifieke parkeerregels bij gebruikswijzigingen

Indien een omgevingsvergunning voor het wijzigen van het gebruik van gronden en/of bouwwerken daartoe aanleiding geeft, moet voor wat betreft de toename in de parkeerbehoefte, in voldoende mate ruimte zijn aangebracht op die gronden of op de bij die bouwwerken behorende en daartoe bestemde gronden. De parkeerbehoefte wordt bepaald op de wijze zoals beschreven in de beleidsregels. Indien gedurende de planperiode de beleidsregels wijzigen, dan gelden de gewijzigde regels.

Hierbij gelden de parkeernormen behorende bij de gebieden zoals in de beleidsregel opgenomen voor het buitengebied.

12.5 Specifieke gebruiksregels

Ruimte voor parkeren en stallen van voertuigen, voor zover de aanwezigheid van deze ruimte(n) krachtens deze parkeerregels wordt geëist, dient te allen tijde voor dit doel beschikbaar te blijven. Ander gebruik wordt aangemerkt als strijdig gebruik.

12.6 Afwijken van de parkeerregels

Burgemeester en Wethouders kunnen door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.2, 12.3, 12.4, 12.5 en 12.6. Burgermeester en Wethouders nemen hierbij, conform de beleidsregels, in overweging of:

  • a. Het voldoen aan de parkeerregels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
  • b. Er op andere wijze in de benodigde parkeerbehoefte wordt voorzien;
  • c. Er een financiële voorwaarde dient te worden gesteld.
12.7 Voorwaarden van afwijken

Afwijken van de regels, zoals bedoeld in 12.6, is slechts mogelijk indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van

  • a. De parkeersituatie in de openbare ruimte;
  • b. De woon- en leefsituatie.
12.8 Nadere eis

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aanvullend aan het bepaalde in artikel 12.2, 12.3, 12.4 en 12.5 ten behoeve van het verhogen van de parkeernormen indien dat nodig is gelet op het gebruik en / of het bouwplan waarbij het (functioneren van) de omgeving mede betrokken wordt. Het besluit tot het stellen van de nadere eis moet worden voorzien van een motivering waaruit in ieder blijkt dat de eis noodzakelijk is om de ruimtelijke kwaliteit te borgen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken
13.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
13.1.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in artikel 13.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 13.1.1 met maximaal 10%.

13.1.3 Uitzondering

Artikel 13.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik
13.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

13.2.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 13.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

13.2.3 Onderbroken gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in artikel 13.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

13.2.4 Uitzondering

Artikel 13.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Dit plan kan worden aangehaald als 'Landelijk Gebied, uitbreiding recreatieterrein Goorzicht' van de gemeente Aalten.

Vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van Aalten

d.d. ………………………………nr.

De griffier De voorzitter

mr. M.A.J.B. Fiering mr. A.B. Stapelkamp