direct naar inhoud van 7.1 Bebouwing
Plan: Kern Barlo 2010, herziening 2013 (woningbouw Markerinkdijk)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0197.BP00066-OH01

7.1 Bebouwing

In het bestemmingsplan wordt onderscheid gemaakt tussen (hoofd)gebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde. Met dit onderscheid in bouwwerken is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de begrippen welke worden gehanteerd in het Besluit omgevingsrecht, onder meer met betrekking tot het vergunningvrij bouwen.

Voor de situering en maatvoering van de bovenstaande bouwwerken is het belangrijk dat er regels zijn opgenomen met betrekking tot:

Situering en maatvoering gebouwen

Teneinde de situatie eenduidig te kunnen reguleren, is de bebouwing “gezoneerd”. Voor bouwwerken is met betrekking tot de situering op de verbeelding en in de regels onderscheid gemaakt door het gebruik van de aanduiding “bouwvlak”.

Het bouwvlak is bestemd voor hoofdgebouwen en de maatvoering van deze hoofdgebouwen is op de verbeelding aangegeven door middel van de aanduiding “maximale bouwhoogte” of “maximale goot- en bouwhoogte”.

Bijbehorende bouwwerken zijn zowel toegestaan binnen het bouwvlak als ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding – achtererf”.

Het begrip “bijbehorende bouwwerken” is afkomstig uit bijlage 2 bij het Besluit omgevingsrecht (BOR), waarin het omgevingsvergunningvrij bouwen en de “kruimelgevallenafwijkingen” zijn opgenomen. De definitie van “bijbehorend bouwwerk” is als volgt: “uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw of ander bouwwerk, met een dak”.

Met deze term is in het Besluit omgevingsrecht een verzamelbegrip geïntroduceerd waar uitbreidingen van een hoofdgebouw, aan- en uitbouwen en bijgebouwen onder vallen. Ook vallen er overkappingen onder die vanwege het ontbreken van wanden niet als gebouw aangemerkt kunnen worden. Verder vallen er andere bouwwerken met een dak onder die vanwege een te geringe stahoogte niet als gebouw aangemerkt kunnen worden.

In het BOR is gekozen voor dit verzamelbegrip omdat onder de oude regeling in het Bblb (Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken) bleek dat het onderscheid tussen bijgebouwen enerzijds en aan- en uitbouwen anderzijds moeilijk hanteerbaar en slecht handhaafbaar is. Aangebouwde bijgebouwen konden naderhand vrij ongemerkt worden gewijzigd in een aan- of uitbouw en zodoende bij het hoofdgebouw betrokken worden. Deze uitvoerings- en handhavingsproblematiek heeft ertoe geleid dat deze bij een hoofdgebouw behorende bouwwerken onder één noemer zijn gebracht. In dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij deze systematiek.

De maximale goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken is opgenomen in de regels, in het sublid “bijbehorende bouwwerken”, evenals een maximum bebouwingspercentage.

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat deze binnen het gehele bestemmingsvlak zijn toegestaan. De maatvoering kan echter wel nader zijn afgestemd op de ligging op het bouwperceel. Zo geldt voor erf - en terreinafscheidingen dat deze in hoogte beperkt zijn voorzover gelegen voor (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw.