direct naar inhoud van REGELS
Plan: TAM-omgevingsplan hoofdstuk 22t Nieuwe Deventerweg 103
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0193.TAMh22t-0002

REGELS

Dit TAM-omgevingsplan is gericht op het faciliteren van gebiedsontwikkeling op de locatie 'Nieuwe Deventerweg 103' en vormt juridisch een nieuw hoofdstuk (hoofdstuk 22t) van het omgevingsplan van de gemeente Zwolle. Dit hoofdstuk is op grond van artikel 11.1, lid 2 Besluit elektronische publicaties bekend gemaakt en digitaal beschikbaar gesteld met de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl. Het is met deze landelijke voorziening niet mogelijk dit hoofdstuk conform de juridische vormgeving van het omgevingsplan in STOP-TPOD beschikbaar te stellen.

De in dit op www.ruimtelijkeplannen.nl uitgegeven deel van het omgevingsplan (hierna: dit deel) weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk 22t van het omgevingsplan van de gemeente Zwolle. In de artikelkop van de in dit deel weergegeven artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer '22t.' gelezen worden. In de kop van de bijlagen bij het in dit deel weergegeven hoofdstuk moet na het woord 'Bijlage', na de spatie en direct voor het nummer van de bijlage '22t' gelezen worden.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Toepassingsbereik

  • 1. De besluiten als bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet zijn niet van toepassing op de locatie, bedoeld onder lid 3, voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder g van de Invoeringswet Omgevingswet.
  • 2. De regels in afdeling 22.2, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en afdeling 22.3 zijn niet van toepassing op de locatie bedoeld onder lid 3, voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk 22t.
  • 3. De regels in dit hoofdstuk 22t zijn van toepassing op de locatie 'Nieuwe Deventerweg 103', waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.TAMh22t-0002 zoals vastgelegd op https://www.ruimtelijkeplannen.nl.

Artikel 2 Begripsbepalingen

2.1 Begripsbepalingen

Begripsbepalingen die zijn opgenomen in bijlage I van de Omgevingswet, bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van toepassing op dit hoofdstuk 22t.

2.2 Aanvullende begripsbepalingen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk 22t gelden aanvullend op artikel 2.1 de volgende begripsbepalingen:

2.2.1 omgevingsplan

het omgevingsplan van de gemeente Zwolle;

2.2.2 TAM omgevingsplan

TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22t 'Nieuwe Deventerweg 103';

2.2.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van de functie, het gebied en/of de locatie;

2.2.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding, indien het een vlak betreft;

2.2.5 adviescommissie voor omgevingskwaliteit Zwolle

de adviescommissie overeenkomstig de Verordening op de adviescommissies voor omgevingskwaliteit Zwolle.

2.2.6 archeologische waarden

de aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het belang voor de archeologie en de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

2.2.7 bebouwing

één of meer gebouwen, bijbehorende bouwwerken en/of andere bouwwerken;

2.2.8 bijzondere woonvorm

een voorziening voor de huisvesting van personen die niet in staat zijn om zelfstandig te wonen en bij hun normale, dagelijkse functioneren huishoudelijke, sociale, sociaal-medische en/of medische begeleiding en/of verzorging behoeven;

2.2.9 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

2.2.10 eerste bouwlaag

de bouwlaag op de begane grond;

2.2.11 landschapswaarden

de aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, dat wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur;

2.2.12 normaal onderhoud

werkzaamheden die regelmatig nodig zijn voor een goed beheer van de gronden en/of bouwwerken;

2.2.13 onderbouw

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,50 meter boven peil is gelegen;

2.2.14 openbare nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van openbaar nut, zoals gas-, water-, elektriciteits- en communicatievoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de inzameling van afval;

2.2.15 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw of bijbehorend bouwwerk zijnde;

2.2.16 ruimtelijke kwaliteit

de kwaliteit gevormd door de evenwichtige samenhang tussen (openbare) ruimte en gebouwde elementen;

2.2.17 stedenbouwkundig beeld

het beeld dat wordt opgeroepen door het samengaan van gebouwde elementen, beplantingselementen en onbebouwde ruimten;

2.2.18 straatpeil
  • voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
  • voor overige bouwwerken die geen hoofdtoegang hebben, de hoogte vanaf het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven;
2.2.19 voorgevel

de naar de weg toegekeerde gevel;

2.2.20 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, waarbij inwoning is toegestaan;

2.2.21 zolder

een gedeelte van een gebouw dat door één of meer schuine dakschilden is afgedekt en waarvan de borstwering niet hoger is dan 1 meter;

Artikel 3 Meet- en rekenbepalingen

3.1 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het straatpeil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

3.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het straatpeil tot aan het hoogste punt van een bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen als bedoeld in artikel, 3, lid 5;

3.3 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren en/of, bij het ontbreken van één of meerdere gevelvlakken, de buitenwerkse maar, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

3.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, dan wel tussen het maaiveld bij het ontbreken van een begane grondvloer, de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren en/of, bij het ontbreken van één of meer gevelvlakken, de buitenwerkse maat, en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

3.5 ondergeschikte bouwdelen die buiten beschouwing gelaten moeten worden:
  • a. bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals luchtbehandelingsinstallaties, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes en gevel- en kroonlijsten, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de maximale toegestane hoogte niet meer dan 1,30 meter bedraagt;
  • b. bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden erkers, balkons en luifels buiten beschouwing gelaten, mits:
    • 1. de overschrijding van de aanduidingsgrens niet meer dan 1,30 meter bedraagt;
    • 2. een erker niet breder is dan 3/5 deel van de betreffende gevel, en gericht naar het openbaar toegankelijk gebied en maximaal één bouwlaag betreft;
  • c. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen blijven uitstekende delen van ondergeschikte aard, zoals plinten, dorpels, kozijnen, gevelversieringen en overstekende dakgoten tot ten hoogste 0,5 meter buiten beschouwing;

Hoofdstuk 2 Algemeen

Artikel 4 Algemeen gebruiksverbod

Het is verboden gronden of bouwwerken te gebruiken anders dan overeenkomstig de aan die locatie toegedeelde functies en activiteiten.

Artikel 5 Voorschriften omgevingsvergunning (of maatwerkvoorschriften?)

Burgemeester en wethouders kunnen voorschriften verbinden aan het verlenen, wijzigen en intrekken van een omgevingsvergunning voor de in dit hoofdstuk 22t opgenomen activiteiten.

Artikel 6 Anti-dubbelteltregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Hoofdstuk 3 Functies

Artikel 7 Groen

7.1 Toegelaten gebruiksactiviteiten (functieomschrijving)

In het gebied met de aanduiding 'overige zone - functie Groen' zijn de volgende gebruiksactiviteiten toegestaan:

  • a. Het gebruiken van gronden voor groenvoorzieningen;
  • b. Het gebruiken van gronden voor voetpaden;
  • c. Het gebruiken van gronden voor waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. Het gebruiken van gronden voor recreatief medegebruik;
  • e. Het gebruiken van gronden en bebouwing voor voorzieningen behorende bij de onder sub a. tot en met d benoemde activiteiten, zoals: speel- en sportvoorzieningen, wadi's, voorzieningen gericht op biodiversiteit en natuurinclusiviteit, kunstobjecten, geluidwerende voorzieningen, infrastructurele voorzieningen en nutsvoorzieningen.

Artikel 8 Maatschappelijk - Bijzondere woonvormen

8.1 Toegelaten gebruiksactiviteiten (functieomschrijving)

In het gebied met de aanduiding 'overige zone - functie Maatschappelijk - Bijzondere woonvormen' zijn de volgende gebruiksactiviteiten toegestaan:

  • a. Het gebruiken van gronden en bebouwing uitsluitend voor bijzondere woonvormen;
  • b. het gebruiken van gronden en bebouwing voor onzelfstandige kantoren tot een maximum van 100 m2;
  • c. het gebruiken van gronden en bebouwing voor bergingen;
  • d. het gebruiken van gronden en bebouwing voor gemeenschappelijke ruimten;
  • e. Het gebruiken van gronden en bebouwing voor voorzieningen behorende bij de onder sub a. benoemde activiteiten en/of de activiteiten genoemd onder artikel 9, lid 1, zoals: wegen en paden, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, infrastructurele voorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, wadi's, voorzieningen gericht op biodiversiteit en natuurinclusiviteit, kunstobjecten, geluidwerende voorzieningen, tuinen en erven.

8.2 Specifieke functieregels - maximum aantal eenheden

In het gebied met de aanduiding 'overige zone – specifieke functieregels – maximum aantal eenheden' gelden de volgende specifieke regels:

  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone – specifieke functieregels – maximum aantal eenheden' geldt als maximum aantal eenheden de daar bepaalde norm in aantallen.

Artikel 9 Verkeer - Erftoegangswegen

9.1 Toegelaten gebruiksactiviteiten (functieomschrijving)

In het gebied met de aanduiding 'overige zone - functie verkeer - erftoegangswegen ' zijn de volgende gebruiksactiviteiten toegestaan:

  • a. Het gebruiken van gronden voor groenvoorzieningen;
  • b. Het gebruiken van gronden voor parkeervoorzieningen;
  • c. Het gebruiken van gronden voor voetpaden;
  • d. Het gebruiken van gronden voor waterhuishoudkundige voorzieningen.

Hoofdstuk 4 (Algemene) regels over activiteiten

Artikel 10 Bouwactiviteiten

Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een bouwactiviteit en het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk gelden de volgende beoordelingsregels:

10.1 Beoordelingsregels voor bouwen binnen bouwvlakken
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - regels over bovengronds bouwen – bouwvlak' zijn hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken toegestaan.
  • b. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - regels over bovengronds bouwen - maximale bouwhoogte' geldt als maximum bouwhoogte van een hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken de daar bepaalde norm in meters;
  • c. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - regels over bovengronds bouwen - maximale goothoogte' geldt als maximum goothoogte van een hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken de daar bepaalde norm in meters.
10.2 Aanvullende beoordelingsregels overige bouwwerken
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - regels over bovengronds bouwen - overige bouwwerken' zijn overige bouwwerken toegestaan.
  • b. De bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 1 meter bedragen, maar de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, indien:
  • 1. op het erf of perceel al een gebouw staat, waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat;
  • 2. gebouwd wordt achter de naar de weg toegekeerde gevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, niet genoemd onder sub b, mag niet meer dan 10 meter bedragen.
10.3 Afwijken van beoordelingsregels bouwactiviteiten

In afwijking van de beoordelingsregels voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken in dit hoofdstuk 22t, kan een omgevingsvergunning toch worden verleend, uitsluitend voor zover het een afwijking betreft van:

  • a. het bepaalde ten aanzien van de maximum bouw- en goothoogte van gebouwen om toe te staan dat de bouw- of goothoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen van bouwdelen die niet van ondergeschikte aard zijn, zoals, liftkokers, trappenhuizen, en lichtkappen, wordt vergroot, mits:
  • 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 10 m² bedraagt;
  • 2. de bouwhoogte niet meer dan 1,25 maal de maximum bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
  • b. de aanduidingsgrenzen, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • c. Afwijken, zoals bedoeld onder sub a en sub b, kan uitsluitend onder de voorwaarde dat deze past binnen de stedenbouwkundige kwaliteit die in het plan is beoogd en er geen onevenredige hinder ontstaat voor de omgeving.

Artikel 11 Activiteit uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden

  • 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren;
  • 2. Het verbod, zoals bedoeld in artikel 12, lid 1, geldt uitsluitend voor zover de activiteit werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, van toepassing is verklaard in hoofdstuk 5.

Hoofdstuk 5 Thema's

Artikel 12 Erfgoed - gebieden met archeologische (verwachtings)waarde

Bij alle thema's: Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een bouwactiviteit en het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk gelden, in aanvulling op afdeling 22.2, artikel 22.29, de volgende beoordelingsregels:

12.1 Toepassingsbereik

In het gebied met de aanduiding 'overige zone - thema erfgoed - gebieden met archeologische (verwachtings)waarde' gelden de regels uit dit artikel bij:

  • a. een omgevingsplanactiviteit bouwwerken,
  • b. een omgevingsplanactiviteit uitvoeren werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden,

voor zover, door die activiteit(en), de bodem op een grotere diepte dan 0,5 meter en over een grotere oppervlakte dan 100 m² zal kunnen worden verstoord.

12.2 Oogmerk

De regels in dit artikel zijn gesteld met het oog op het behoud van cultureel erfgoed, met inbegrip van bekende of aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten.

12.3 Beoordelingsregels archeologie
  • a. Een omgevingsvergunning voor een activiteit, zoals aangegeven in artikel artikel 11, lid 1 en artikel 12, lid 1, wordt alleen verleend indien de archeologische waarden van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag, in voldoende mate is vastgesteld.
12.4 Aanvraagvereisten

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 11, lid 1 en artikel 12, lid 1 worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. een rapport waarin de archeologische waarde van de locatie in voldoende mate is vastgesteld.
  • b. het verstrekken van een rapport, als bedoeld onder sub a, is niet vereist indien dat, in het belang van de archeologische monumentenzorg, niet noodzakelijk wordt geacht door het bevoegd gezag.
12.5 Vergunningvoorschriften

Aan een omgevingsvergunning kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. De verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. De verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Artikel 13 Erfgoed - Rijksmonument

13.1 Toepassingsbereik

In het gebied met de aanduiding 'overige zone - thema erfgoed - Rijksmonument gelden de regels uit dit artikel bij:

  • a. een omgevingsplanactiviteit bouwwerken;
  • b. een omgevingsplanactiviteit uitvoeren werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.

13.2 Oogmerk

De regels in dit artikel zijn gesteld met het oog op het behoud (het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop) en versterken van de omgeving van dit Rijksmonument.

13.3 Beoordelingdsregels Rijksmonument

    • 1. Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een activiteit, genoemd in artikel 12.1, wordt de omgevingsvergunning alleen verleend als de activiteit in overeenstemming is met het belang van de monumentenzorg.

    • 1. Bij de beslissing op de aanvraag wordt rekening gehouden met de volgende beginselen:

a.het voorkomen van ontsiering, beschadiging van de omgeving van het Rijksmonument.

13.4 Advies

Een aanvraag om of een ontwerpbesluit voor een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit, zoals genoemd in het eerste lid, met betrekking tot een Rijksmonument wordt voor advies voorgelegd aan de Adviescommissie voor omgevingskwaliteit Zwolle.

Artikel 14 Mobiliteit - Parkeren

14.1 Toepassingsbereik

In het gebied met de aanduiding 'overige zone - thema mobiliteit - regels over parkeren' gelden de regels uit dit artikel bij:

  • a. een omgevingsplanactiviteit bouwwerken;
14.2 Oogmerk

De regels in dit artikel zijn gesteld met het oog op het beschermen van de omgevingskwaliteit en het voorkomen of beperken van parkeerhinder.

14.3 Beoordelingsregels

Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een bouwactiviteit zoals bedoeld in artikel 15.1, wordt de omgevingsvergunning alleen verleend onder de voorwaarde dat:

  • a. is verzekerd, dat op eigen terrein, dat bij dat bouwwerk of terrein waarvoor vergunning wordt verleend hoort, wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen. Daarbij moet worden voldaan worden aan de parkeeropgave, zoals neergelegd in de “Regeling Parkeernormen Zwolle” (23 juli 2024). Indien deze regeling wordt gewijzigd, moet rekening worden gehouden met deze wijziging;
  • b. de onder sub a bedoelde plaatsen voor het parkeren van motorvoertuigen afmetingen hebben die afgestemd zijn op gangbare motorvoertuigen, zoals neergelegd in de “Regeling Parkeernormen Zwolle” (23 juli 2024). Indien deze regeling wordt gewijzigd, moet rekening worden gehouden met deze wijziging.
14.4 Afwijken van de beoordelingsregels parkeren

Bij een omgevingsvergunning kan door het bevoegd gezag worden afgeweken van het bepaalde in artikel 15, lid 3, sub a:

  • a. voor zover op andere wijze in de nodige parkeergelegenheid wordt voorzien;
  • b. voor zover door een maatregel geen of minder dan de nodige parkeergelegenheid noodzakelijk is;
  • c. voor zover het voldoen aan die regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.

Bij de toepassing van deze afwijking wordt rekening gehouden met de afwijkingsvoorwaarden, zoals deze zijn neergelegd in de “Regeling Parkeernormen Zwolle” (23 juli 2024). Indien deze regeling wordt gewijzigd moet rekening worden gehouden met deze wijziging.

14.5 Aanvraagvereisten

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 15, lid 1,worden, aanvullend op de aanvraagvereisten zoals opgenomen in afdeling 22.2, artikel 22.35, de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. een beschrijving van de beoogde parkeeroplossing als de aanvraag niet voorziet in parkeren op eigen terrein.
14.6 Vergunningvoorschriften

Aan een omgevingsvergunning kunnen in het belang van het voorkomen of beperken van aantasting van de omgevingskwaliteit en het voorkomen of beperken van parkeerhinder voorschriften worden verbonden die ertoe strekken dat:

  • a. de toe te passen maatregelen, waarmee aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 15, lid 3 wordt voldaan, worden uitgevoerd en in stand worden gehouden.

Artikel 15 Mobiliteit - Laden en lossen

15.1 Toepassingsbereik

In het gebied met de aanduiding 'overige zone - thema mobiliteit - regels overladen en lossen' gelden de regels uit dit artikel bij:

  • a. een omgevingsplanactiviteit bouwwerken;
15.2 Oogmerk

De regels in dit artikel zijn gesteld met het oog op het beschermen van de omgevingskwaliteit en het voorkomen of beperken van hinder ten gevolge van laden en lossen.

15.3 Beoordelingsregels

Indien de functie van een bouwwerk of een terrein aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen moet, bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit zijn verzekerd, dat op eigen terrein wordt voorzien in voldoende ruimte voor het laden en lossen. Daarbij moet worden voldaan worden aan het bepaalde in de “Regeling Parkeernormen Zwolle” (23 juli 2024). Indien deze regeling wordt gewijzigd, moet rekening worden gehouden met deze wijziging.

15.4 Afwijken van de beoordelingsregels

Bij een omgevingsvergunning kan door het bevoegd gezag worden afgeweken van het bepaalde in artikel 15, lid 3:

  • a. voor zover op andere wijze in de nodige laad- of losruimte wordt voorzien;
  • b. voor zover door een maatregel geen of minder dan de nodige laad- of losruimte noodzakelijk is;
  • c. voor zover het voldoen aan die regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.

Bij de toepassing van deze afwijking wordt rekening gehouden met de afwijkingsvoorwaarden, zoals deze zijn neergelegd in de “Regeling Parkeernormen Zwolle” (23 juli 2024). Indien deze regeling wordt gewijzigd moet rekening worden gehouden met deze wijziging.

15.5 Vergunningvoorschriften

Aan een omgevingsvergunning kunnen in het belang van het voorkomen of beperken van aantasting van de omgevingskwaliteit en het voorkomen of beperken van hinder tengevolge van laden en lossen voorschriften worden verbonden die ertoe strekken dat de toe te passen maatregelen, waarmee aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 15, lid 3, wordt voldaan, worden uitgevoerd en in stand worden gehouden.

Hoofdstuk 6 Overgangsrecht

Artikel 16 Overgangsrecht bouwen en werken

  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan aanwezig of in uitvoering is, of gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van dit TAM-omgevingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan, of uitgevoerd kunnen worden krachtens een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden, zijn toegestaan.
  • 3. Artikel 16, lid 1, is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende omgevingsplan van rechtswege, daaronder begrepen de overgangsbepalingen.
  • 4. Artikel 16, lid 3, is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, die uitgevoerd worden op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan, maar uitgevoerd worden zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende omgevingsplan van rechtswege, daaronder begrepen de overgangsbepalingen.

Artikel 17 Overgangsrecht gebruik

  • 1. Het gebruik van gronden en bouwwerken ten dienste van de functie (of andere gebiedsaanwijzing) als bedoeld in hoofdstuk 3 dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met dit TAM-omgevingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 17, lid 1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dit TAM-omgevingsplan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld artikel 17, lid 1, na het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Artikel 17, lid 1, is niet van toepassing op het gebruik, dat al in strijd was met dit omgevingsplan voor de inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen.

Artikel 18 Titel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het 'TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22t'.