direct naar inhoud van REGELS
Plan: TAM-omgevingsplan hoofdstuk 22o, Hasselterdijk 51b en 53
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0193.TAMh22o-0002

REGELS

Dit TAM-omgevingsplan is gericht op het faciliteren van gebiedsontwikkeling op de locatie 'Hasselterdijk 51b en 53' en vormt juridisch een nieuw hoofdstuk (hoofdstuk 22o) van het omgevingsplan van de gemeente Zwolle. Dit hoofdstuk is op grond van artikel 11.1, lid 2 Besluit elektronische publicaties bekend gemaakt en digitaal beschikbaar gesteld met de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl. Het is met deze landelijke voorziening niet mogelijk dit hoofdstuk conform de juridische vormgeving van het omgevingsplan in STOP-TPOD beschikbaar te stellen.

De in dit op www.ruimtelijkeplannen.nl uitgegeven deel van het omgevingsplan (hierna: dit deel) weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk 22o van het omgevingsplan van de gemeente Zwolle. In de artikelkop van de in dit deel weergegeven artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer '22o.' gelezen worden. In de kop van de bijlagen bij het in dit deel weergegeven hoofdstuk moet na het woord 'Bijlage', na de spatie en direct voor het nummer van de bijlage '22o' gelezen worden.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Toepassingsbereik

  • 1. De besluiten als bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet zijn niet van toepassing op de locatie, bedoeld onder lid 3, voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder g van de Invoeringswet Omgevingswet.
  • 2. De regels in afdeling 22.2, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3 en afdeling 22.3 zijn niet van toepassing op de locatie bedoeld onder lid 3, voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk 22o.
  • 3. De regels in dit hoofdstuk 22o zijn van toepassing op de locatie 'Hasselterdijk 51b en 53', waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.TAMh22o-0002 zoals vastgelegd op https://www.ruimtelijkeplannen.nl.

Artikel 2 Begripsbepalingen

2.1 Begripsbepalingen

Begripsbepalingen die zijn opgenomen in de bijlage bij de Omgevingswet, bijlage I van het omgevingsplan, bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van toepassing op dit hoofdstuk 22o.

2.2 Aanvullende begripsbepalingen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk 22o gelden aanvullend de volgende begripsbepalingen:

2.2.1 omgevingsplan

het omgevingsplan van de gemeente Zwolle;

2.2.2 TAM omgevingsplan

TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22o 'Hasselterdijk 51b en 53';

2.2.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van de functie, het gebied en/of de locatie;

2.2.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding, indien het een vlak betreft;

2.2.5 adviescommissie voor omgevingskwaliteit Zwolle

de adviescommissie overeenkomstig de Verordening op de adviescommissies voor omgevingskwaliteit Zwolle;

2.2.6 archeologische waarden

de aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het belang voor de archeologie en de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

2.2.7 bebouwing

één of meer gebouwen, bijbehorende bouwwerken en/of andere bouwwerken;

2.2.8 beroep aan huis

een beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

2.2.9 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

2.2.10 eengezinshuis

een gebouw, dat één woning omvat;

2.2.11 huishouden

een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en een gezamenlijke huishouding voeren;

2.2.12 inwoning

twee huishoudens die één woning bewonen met gemeenschappelijk gebruik van één of meerdere voorzieningen en (verblijfs)ruimten van die woning en waarbij de woning één hoofdtoegang behoudt en de voorzieningen c.q. (verblijfs)ruimten onderling vrij toegankelijk zijn;

2.2.13 landschapswaarden

de aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, dat wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur;

2.2.14 normaal onderhoud

werkzaamheden die regelmatig nodig zijn voor een goed beheer van de gronden en/of bouwwerken;

2.2.15 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw of bijbehorend bouwwerk zijnde;

2.2.16 ruimtelijke kwaliteit

de kwaliteit gevormd door de evenwichtige samenhang tussen (openbare) ruimte en gebouwde elementen;

2.2.17 stedenbouwkundig beeld

het beeld dat wordt opgeroepen door het samengaan van gebouwde elementen, beplantingselementen en onbebouwde ruimten;

2.2.18 straatpeil

  • voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
  • voor bouwwerken die geen hoofdtoegang hebben, de hoogte vanaf het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven;

2.2.19 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, waarbij inwoning is toegestaan;

Artikel 3 Meet- en rekenbepalingen

3.1 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

3.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen als bedoeld in 3.9;

3.3 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren en/of, bij het ontbreken van één of meerdere gevelvlakken, de buitenwerkse maar, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

3.4 de vloeroppervlakte van een woning:

binnenwerks op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor wonen;

3.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, dan wel tussen het maaiveld bij het ontbreken van een begane grondvloer, de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren en/of, bij het ontbreken van één of meer gevelvlakken, de buitenwerkse maat, en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

3.6 ondergeschikte bouwdelen die buiten beschouwing gelaten moeten worden:
  • a. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals luchtbehandelingsinstallaties, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes en gevel- en kroonlijsten, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de maximale toegestane hoogte niet meer dan 1,30 meter bedraagt;
  • b. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden erkers, balkons en luifels buiten beschouwing gelaten, mits:

1.de overschrijding van de aanduidingsgrens niet meer dan 1,30 meter bedraagt;

2. een erker niet breder is dan 3/5 deel van de betreffende gevel, en gericht naar het openbaar toegankelijk gebied en maximaal één bouwlaag betreft;

  • c. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen blijven uitstekende delen van ondergeschikte aard, zoals plinten, dorpels, kozijnen, gevelversieringen en overstekende dakgoten tot ten hoogste 0,5 meter buiten beschouwing.

Hoofdstuk 2 Algemeen

Artikel 4 Algemeen gebruiksverbod

Het is verboden gronden of bouwwerken te gebruiken anders dan overeenkomstig de aan die locatie toegedeelde functies en activiteiten.

Artikel 5 Anti-dubbelteltregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Hoofdstuk 3 Functies

Artikel 6 Agrarisch

6.1 Toegelaten gebruiksactiviteiten (functieomschrijving)

In het gebied met de aanduiding 'overige zone - functie Agrarisch' zijn de volgende gebruiksactiviteiten toegestaan:

  • a. het gebruiken van gronden voor agrarische activiteiten, bestaande uit het beweiden en telen van gewassen;
  • b. het gebruiken van gronden voor ondergeschikte voorzieningen behorende bij de onder sub a genoemde activiteiten:

  • wegen en paden;
  • parkeervoorzieningen;
  • geluidswerende voorzieningen;
  • openbare nutsvoorzieningen;
  • infrastructurele voorzieningen;
  • beeldende kunstvoorzieningen;
  • waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • sloten en beken en waterlopen.

6.2 Specifieke functieregels - gewasbeschermingsmiddelen toepassen

In het gebied met de aanduiding 'overige zone - specifieke functieregels - gewasbeschermingsmiddelen toepassen' zijn de volgende activiteiten verboden:

  • a. het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.

Artikel 7 Natuur

7.1 Toegelaten gebruiksactiviteiten (functieomschrijving)

In het gebied met de aanduiding 'overige zone - functie Natuur' zijn de volgende gebruiksactiviteiten toegestaan:

  • a. het behouden en herstellen van natuur- en landschapswaarden van gronden;
  • b. het ontwikkelen van natuur- en landschapswaarden van gronden;
  • c. het gebruiken van gronden voor ondergeschikte voorzieningen behorende bij de onder sub a of b genoemde activiteiten:

  • wegen en paden;
  • parkeervoorzieningen;
  • geluidswerende voorzieningen;
  • openbare nutsvoorzieningen;
  • infrastructurele voorzieningen;
  • agrarisch medegebruik;
  • educatief medegebruik;
  • beeldende kunstvoorzieningen;
  • waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • sloten en beken en waterlopen.

Artikel 8 Wonen - Eengezinshuizen

8.1 Toegelaten gebruiksactiviteiten (functieomschrijving)

In het gebied met de aanduiding 'overige zone - functie Wonen - Eengezinshuizen' zijn de volgende gebruiksactiviteiten toegestaan:

  • a. Het gebruiken van gronden en bebouwing voor eengezinshuizen;
  • b. Het gebruiken van gronden en bebouwing voor beroep aan huis, met dien verstande dat de vloeroppervlakte die voor een beroep aan huis wordt gebruikt niet groter mag zijn dan 30% van de vloeroppervlakte van de woning met inbegrip van de bijbehorende bouwwerken, met een absoluut maximum van 50 m².
  • c. Het gebruiken van gronden en bebouwing voor ondergeschikte voorzieningen behorende bij de onder sub a en sub b benoemde activiteiten , zoals: paden, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, infrastructurele voorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, wadi's, voorzieningen gericht op biodiversiteit en natuurinclusieviteit, kunstobjecten, geluidwerende voorzieningen, tuinen en erven.
8.2 Specifieke functieregels - maximum aantal woningen

In het gebied met de aanduiding 'overige zone – specifieke functieregels – maximum aantal woningen' gelden de volgende specifieke regels:

  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone – specifieke functieregels – maximum aantal woningen' geldt als maximum aantal woningen de daar bepaalde norm in aantallen.

Hoofdstuk 4 (Algemene) regels over activiteiten

Artikel 9 Bouwactiviteiten

Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een bouwactiviteit en het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk gelden, in aanvulling op artikel 22.29, de volgende beoordelingsregels:

9.1 Aanvullende beoordelingsregels voor gebouwen binnen bouwvlakken
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - regels over bovengronds bouwen – bouwvlak' zijn hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken toegestaan;
  • b. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - regels over bovengronds bouwen - maximale bouwhoogte' geldt als maximum bouwhoogte van een hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken de daar bepaalde norm in meters;
  • c. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - regels over bovengronds bouwen - maximale goothoogte' geldt als maximum goothoogte van een hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken de daar bepaalde norm in meters;
  • d. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - regels over bovengronds bouwen - maximale inhoud', geldt als maximum inhoud van het hoofdgebouw de daar bepaalde norm in m3.

9.2 Aanvullende beoordelingsregels voor gebouwen buiten bouwvlakken
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - regels over bijbehorende bouwwerken' zijn bovengrondse bijbehorende bouwwerken toegestaan;
  • b. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - regels over bijbehorende bouwwerken' geldt als maximum oppervlakte voor bijbehorende bouwwerken de daar bepaalde norm in vierkante meters;
  • c. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - regels over bijbehorende bouwwerken' geldt dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3 m;
  • d. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - regels over bijbehorende bouwwerken' geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 m.

9.3 Aanvullende beoordelingsregels overige bouwwerken

a. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - regels over bovengronds bouwen - overige bouwwerken' zijn overige bouwwerken toegestaan.

b. De bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 1 meter bedragen, maar de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, indien:

  • 1. op het erf of perceel al een gebouw staat, waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat;
  • 2. gebouwd wordt achter de naar de weg toegekeerde gevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan;

c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, niet genoemd onder sub b, mag niet meer dan 10 meter bedragen.

9.4 Afwijken beoordelingsregels bouwactiviteiten

In afwijking van de beoordelingsregels voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken in dit hoofdstuk 22o, kan een omgevingsvergunning worden verleend, uitsluitend voor zover het een afwijking betreft van:

  • a. het bepaalde ten aanzien van de maximum bouwhoogte van gebouwen, om toe te staan dat de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen van bouwdelen die niet van ondergeschikte aard zijn, als liftkokers, trappenhuizen, en lichtkappen, wordt vergroot, mits:
  • 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 50 m² bedraagt;
  • 2. de bouwhoogte niet meer dan 1,25 maal de maximum bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
  • b. de aanduidingsgrenzen, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • c. afwijken, zoals bedoeld onder sub a en sub b, kan uitsluitend onder de voorwaarde dat deze past binnen het stedenbouwkundige beeld dat met het plan wordt beoogd en er geen onevenredige hinder ontstaat voor de omgeving.

Hoofdstuk 5 Thema's

Artikel 10 Natuur- en landschap

10.1 Toepassingsbereik

In het gebied met de aanduiding 'overige zone - thema natuur en landschap - bescherming kernwaarden Nationaal Landschap IJsseldelta' is het verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

    • 1. het aanplanten of verwijderen van bossen en houtopstanden al dan niet ten behoeve van houtteelt voor zover niet gelegen binnen het bouwvlak;
    • 2. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen buiten het bouwvlak met een oppervlakte van meer dan 1.000 m², anders dan kavel- en ontsluitingspaden;
    • 3. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik;
    • 4. het wijzigen van de grondsamenstelling of het aanbrengen van voorzieningen, waaronder afschermende materialen, ten behoeve van de aanleg van rijbakken;
    • 5. het graven, vergraven of dempen, verdiepen of verbreden van sloten, niet zijnde dwarssloten, vijvers en poelen.

Het in artikel 10, lid 1 vervatte verbod is niet van toepassing op een werk, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. worden uitgevoerd in het kader van de maatregelen voor de verwezenlijking van het inrichtingsplan zoals opgenomen in bijlage 2 bij de regels van dit plan;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
10.2 Oogmerk

De regels in dit artikel zijn gesteld met het oog op het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden van de gronden. Voorts zijn de regels gesteld ter behoud, herstel en de ontwikkeling van de kernkwaliteiten behorende bij het Nationaal Landschap IJsseldelta:

  • de grote mate van openheid;
  • de oudste rationele, geometrische verkaveling;
  • reliëf in de vorm van huisterpen en kreekruggen;
  • kleinschaligheid en openheid van het rivierenlandschap.
10.3 Beoordelingsregels Natuur- en landschap
  • a. Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een omgevingsplanactiviteit bouwactiviteit en/of een omgevingsplanactiviteit uitvoeren werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, zoals aangegeven in artikel 10, lid 1, wordt de omgevingsvergunning alleen verleend, mits:
    • 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel of de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap IJsseldelta;
    • 3. geen sprake is van significant negatieve effecten op de waarde van het gebied, indien er sprake is van een speciale beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn dan wel in het kader van de Habitatrichtlijn.

Artikel 11 Erfgoed - gebieden met archeologische (verwachtings)waarde

11.1 Toepassingsbereik

In het gebied met de aanduiding 'overige zone - thema erfgoed - gebieden met archeologische (verwachtings)waarde' gelden de regels uit dit artikel bij:

  • a. een omgevingsplanactiviteit bouwwerken,
  • b. een omgevingsplanactiviteit uitvoeren werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden,

voor zover, door die activiteit(en), de bodem op een grotere diepte dan 0,5 meter en over een grotere oppervlakte dan 100 m² zal kunnen worden verstoord.

11.2 Oogmerk

De regels in dit artikel zijn gesteld met het oog op het behoud van cultureel erfgoed, met inbegrip van bekende of aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten.

11.3 Beoordelingsregels archeologie
  • a. Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een omgevingsplanactiviteit bouwwerken en/of een een omgevingsplanactiviteit uitvoeren werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden , zoals aangegeven in artikel 11, lid 1, wordt de omgevingsvergunning alleen verleend, indien de archeologische waarden van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag, in voldoende mate is vastgesteld.

11.4 Aanvraagvereisten

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 11, lid 1 worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. een rapport waarin de archeologische waarde van de locatie in voldoende mate is vastgesteld.
  • b. het verstrekken van een rapport, als bedoeld onder sub a, is niet vereist indien dat, in het belang van de archeologische monumentenzorg, niet noodzakelijk wordt geacht door het bevoegd gezag.

11.5 Vergunningvoorschriften

Aan een omgevingsvergunning kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. De verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. De verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Artikel 12 Omgevingskwaliteit - Beeldkwaliteit bouwwerken

12.1 Toepassingsbereik
  • a. het gebied met de aanduiding 'overige zone - thema omgevingskwaliteit - beeldkwaliteit bouwwerken' gelden de regels uit dit artikel bij een omgevingsplanactiviteit bouwwerken, waarvoor een omgevingsvergunning is vereist;
  • b. Het bepaalde in afdeling 22.2 artikel 22.7 en artikel 22.29, lid 1, onder b, is niet van toepassing in het gebied met de aanduiding 'overige zone - thema omgevingskwaliteit - beeldkwaliteit bouwwerken'.
12.2 Oogmerk

De regels in dit artikel zijn gesteld met het oog op het bereiken van een voldoende kwaliteit van het uiterlijk van bouwwerken.

12.3 Beoordelingsregels uiterlijk van bouwwerken
  • a. Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een omgevingsplanactiviteit bouwwerken, zoals aangegeven in artikel 12, lid 1, wordt de omgevingsvergunning alleen verleend onder de voorwaarde dat het uiterlijk van het bouwwerk niet in strijd is met redelijke eisen van beeldkwaliteit, beoordeeld volgens de criteria zoals opgenomen in de van dit hoofdstuk 22o deel uitmakende bijlage 1 'Beeldkwaliteit bouwwerken'.
  • b. De beoordelingsregel onder sub a is niet van toepassing bij een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is;
  • c. De beoordelingsregel onder sub a is niet van toepassing als het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning in afwijking van de criteria zoals opgenomen in de van dit hoofdstuk 22o deel uitmakende bijlage 1 'Beeldkwaliteit bouwwerken' toch moet worden verleend.
12.4 Aanvraagvereisten

De aanvraagvereisten, zoals aangegeven in artikel 22.35 onder i, zijn van overeenkomstige toepassing op dit hoofdstuk bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit met betrekking tot een bouwwerk, welke beoordeeld wordt volgens de criteria van bijlage 1 'Beeldkwaliteit bouwwerken'.

12.5 Advies

Een aanvraag om of een ontwerpbesluit voor een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken, wordt voor advies voorgelegd aan de Adviescommissie voor omgevingskwaliteit Zwolle.

12.6 Vergunningvoorschriften

Aan een omgevingsvergunning kunnen in het belang van het bereiken en in stand houden van een voldoende kwaliteit van het uiterlijk van bouwwerken.voorschriften worden verbonden.

12.7 Repressieve beeldkwaliteit
  • a. Het uiterlijk van een een bestaand bouwwerk, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, mag niet in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van beeldkwaliteit, beoordeeld volgens de criteria zoals opgenomen in de van dit hoofdstuk 22o deel uitmakende bijlage 1 'Beeldkwaliteit bouwwerken' ;
  • b. Indien niet wordt voldaan aan het bepaalde onder sub a, kan het college van burgemeester en wethouders, degene die als eigenaar van een bouwwerk dan wel uit anderen hoofde bevoegd is tot het treffen van voorzieningen daaraan, met een maatwerkvoorschrift verplichten tot het binnen een door hem te bepalen termijn treffen van zodanige door hem daarbij aan te geven voorzieningen, dat nadien wordt voldaan aan bijlage 1 bij de regels 'Beeldkwaliteit bouwwerken'.

Artikel 13 Mobiliteit - Parkeren

13.1 Toepassingsbereik

In het gebied met de aanduiding 'overige zone - thema mobiliteit - regels over parkeren' gelden de regels uit dit artikel bij:

  • a. een omgevingsplanactiviteit bouwwerken;
  • b. een omgevingsplanactiviteit afwijken gebruiksactiviteit.
13.2 Oogmerk

De regels in dit artikel zijn gesteld met het oog op het beschermen van de omgevingskwaliteit en het voorkomen of beperken van parkeerhinder.

13.3 Beoordelingsregels

Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een omgevingsplanactiviteit bouwwerken en/of een omgevingsplanactiviteit afwijken gebruiksactiviteit, zoals aangegeven in artikel 13, lid 1, wordt de omgevingsvergunning alleen verleend onder de voorwaarde dat:

  • a. is verzekerd, dat op eigen terrein, dat bij dat bouwwerk of terrein waarvoor vergunning wordt verleend hoort, wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen. Daarbij moet worden voldaan worden aan de parkeeropgave, zoals neergelegd in de “Regeling Parkeernormen Zwolle” (23 juli 2024). Indien deze regeling wordt gewijzigd, moet rekening worden gehouden met deze wijziging;
  • b. de onder sub a bedoelde plaatsen voor het parkeren van motorvoertuigen afmetingen hebben die afgestemd zijn op gangbare motorvoertuigen, zoals neergelegd in de “Regeling Parkeernormen Zwolle” (23 juli 2024). Indien deze regeling wordt gewijzigd, moet rekening worden gehouden met deze wijziging.
13.4 Afwijken van de beoordelingsregels parkeren

Bij een omgevingsvergunning kan door het bevoegd gezag worden afgeweken van het bepaalde in artikel 13, lid 3, sub a:

  • a. voor zover op andere wijze in de nodige parkeergelegenheid wordt voorzien;
  • b. voor zover door een maatregel geen of minder dan de nodige parkeergelegenheid noodzakelijk is;
  • c. voor zover het voldoen aan die regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.

Bij de toepassing van deze afwijking wordt rekening gehouden met de afwijkingsvoorwaarden, zoals deze zijn neergelegd in de “Regeling Parkeernormen Zwolle” (23 juli 2024). Indien deze regeling wordt gewijzigd moet rekening worden gehouden met deze wijziging.

13.5 Aanvraagvereisten

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 13, lid 1, worden, aanvullend op de aanvraagvereisten zoals opgenomen in afdeling 22.2 artikel 22.35, de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. een beschrijving van de beoogde parkeeroplossing als de aanvraag niet voorziet in parkeren op eigen terrein.
13.6 Vergunningvoorschriften

Aan een omgevingsvergunning kunnen in het belang van het voorkomen of beperken van aantasting van de omgevingskwaliteit en het voorkomen of beperken van parkeerhinder voorschriften worden verbonden die ertoe strekken dat de toe te passen maatregelen, waarmee aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 13, lid 3 wordt voldaan, worden uitgevoerd en in stand worden gehouden.

Artikel 14 Mobiliteit - Laden en lossen

14.1 Toepassingsbereik

In het gebied met de aanduiding 'overige zone - thema mobiliteit - regels overladen en lossen' gelden de regels uit dit artikel bij:

  • a. een omgevingsplanactiviteit bouwwerken;
  • b. een omgevingsplanactiviteit afwijken gebruiksactiviteit.

14.2 Oogmerk

De regels in dit artikel zijn gesteld met het oog op het beschermen van de omgevingskwaliteit en het voorkomen of beperken van hinder ten gevolge van laden en lossen.

14.3 Beoordelingsregels

Indien de functie van een bouwwerk of een terrein aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen moet, bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit en/of een omgevingsvergunning voor een activiteit afwijken gebruik, zoals aangegeven in artikel 14, lid 1, zijn verzekerd, dat op eigen terrein wordt voorzien in voldoende ruimte voor het laden en lossen. Daarbij moet worden voldaan worden aan het bepaalde in de “Regeling Parkeernormen Zwolle” (23 juli 2024). Indien deze regeling wordt gewijzigd, moet rekening worden gehouden met deze wijziging.

14.4 Afwijken van de beoordelingsregels

Bij een omgevingsvergunning kan door het bevoegd gezag worden afgeweken van het bepaalde in artikel 14, lid 3:

  • a. voor zover op andere wijze in de nodige laad- of losruimte wordt voorzien;
  • b. voor zover door een maatregel geen of minder dan de nodige laad- of losruimte noodzakelijk is;
  • c. voor zover het voldoen aan die regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.

Bij de toepassing van deze afwijking wordt rekening gehouden met de afwijkingsvoorwaarden, zoals deze zijn neergelegd in de “Regeling Parkeernormen Zwolle” (23 juli 2024). Indien deze regeling wordt gewijzigd moet rekening worden gehouden met deze wijziging.

14.5 Vergunningvoorschriften

Aan een omgevingsvergunning kunnen in het belang van het voorkomen of beperken van aantasting van de omgevingskwaliteit en het voorkomen of beperken van hinder tengevolge van laden en lossen voorschriften worden verbonden die ertoe strekken dat de toe te passen maatregelen, waarmee aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 14, lid 3, wordt voldaan, worden uitgevoerd en in stand worden gehouden.

Hoofdstuk 6 Verplichtingen

Artikel 15 Voorwaardelijke verplichting - Hasselterdijk 51b en 53

15.1 Voorwaardelijke verplichting Hasselterdijk 51b en 53

In het gebied met de aanduiding 'Overige zone - Voorwaardelijke verplichting Hasselterdijk 51b en 53' mogen de gronden alleen worden gebruikt voor de toegelaten activiteiten onder de volgende voorwaarden:

  • a. Binnen 2 jaar na ingebruikname van de nieuwe woning op 51b (aangeduid als nummer 5 op bijlage 2 behorende bij deze regels) en van de schuur met het nieuwe dak op 53 (aangeduid als nummer 4 op bijlage 2 behorende bij deze regels), moeten de gronden worden ingericht overeenkomstig de in de bij deze regels behorende bijlage 2 ''Erfinrichting' voorgeschreven maatregelen.
15.2 Afwijken van de voorwaardelijke verplichting

a. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in het vorige lid voor andere maatregelen dan voorgeschreven in bijlage 2 ''Erfinrichting'', onder voorwaarde dat daarmee de met het plan beoogde kwaliteitsimpuls en landschappelijke kwaliteit wordt bereikt.

Artikel 16 Instandhoudingsverplichting - Hasselterdijk 51b en 53

In het gebied aangeduid als 'Overige zone - Instandhoudingsverplichting - Hasselterdijk 51b en 53' moeten de gronden ter plaatse van deze aanduiding, in stand worden gehouden overeenkomstig de in de bij deze regels behorende bijlage 2 'Ruimtelijk kwaliteitsplan' voorgeschreven maatregelen.

Hoofdstuk 7 Overgangsrecht

Artikel 17 Overgangsrecht bouwen en werken

  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan aanwezig of in uitvoering is, of gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van dit TAM-omgevingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van artikel 17, lid 1, een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk met maximaal 10%.
  • 3. Werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan, of uitgevoerd kunnen worden krachtens een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden, zijn toegestaan.
  • 4. Artikel 17, lid 1, is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende omgevingsplan van rechtswege, daaronder begrepen de overgangsbepalingen.
  • 5. Artikel 17, lid 3, is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, die uitgevoerd worden op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan, maar uitgevoerd worden zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende omgevingsplan van rechtswege, daaronder begrepen de overgangsbepalingen.

Artikel 18 Overgangsrecht gebruik

  • 1. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met dit TAM-omgevingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 18, lid 1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dit TAM-omgevingsplan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld artikel 18, lid 1, na het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Artikel 18, lid 1, is niet van toepassing op het gebruik, dat al in strijd was met dit omgevingsplan voor de inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen.

Artikel 19 Titel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het 'TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22o'.