Plan: | beheersverordening Hogeschool Windesheim & Greijdanus College |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | beheersverordening |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0193.BV13003-0002 |
De beheersverordening "Hogeschool Windesheim en Greijdanus College" heeft betrekking op het gebied van Hogeschool Windesheim en het Greijdanus College.
Door de gemeente is voor het plangebied een ontwikkelingsvisie gemaakt die in juni 2007 door de raad als richtinggevende visie is vastgesteld. Door Hogeschool Windesheim is op basis van hun ontwikkelingsplannen een ruimtelijk Masterplan (2008) opgesteld. De ontwikkelingsvisie van de gemeente is daarvoor als toetsingskader gebruikt. Het Masterplan uit 2008 bood inzicht in de gewenste ontwikkeling van de hogeschool tot en met 2023. Het betreft onder meer de wijze van inrichting van het campusterrein wat betreft de sloop-nieuwbouw, bruto vloeroppervlak, bouwhoogten en de wijze van ontsluiting.
Mede op basis van de ontwikkelingsvisie en het Masterplan heeft de gemeenteraad op 13 december 2010 het bestemmingsplan "Hogeschool Windesheim en Greijdanus College" vastgesteld. Het besluit van de raad tot vaststelling van het bestemmingsplan is door de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State bij uitspraak van 5 september 2012 vernietigd.
In het plangebied vigeert daarmee momenteel het bestemmingsplan "Zwolle-Zuid" en "Bestemmingsplan Zwolle-Zuid, zevende uitwerking". Op grond van "Bestemmingsplan Zwolle-Zuid, zevende uitwerking" heeft het plangebied de bestemmingen "Openbare en bijzondere doeleinden (O) en (Z)", "Verkeersgebied (V)", "Groenvoorzieningen" en "Water".
In de gemeente Zwolle gelden op dit moment meer dan 100 bestemmingsplannen. Een groot deel van deze plannen is verouderd, dat wil zeggen ouder dan tien jaar. Een aantal plannen dateert zelfs van voor het in werking treden van de voormalige Wet op de Ruimtelijke Ordening in 1965. Deze vele bestemmingsplannen bedekken Zwolle als een onoverzichtelijke lappendeken. De diverse bestemmingsplannen zijn, mede door het verschillende tijdvak waarin zij zijn opgesteld, in methodisch opzicht onvoldoende op elkaar afgestemd. Zo hebben de diverse bestemmingsplannen verschillende regelingen voor vergelijkbare delen van het stedelijke gebied. Met het oog op rechtsgelijkheid - in het ene plangebied is nu minder toegestaan dan in het andere plangebied - en in verband met beheeraspecten (onder andere handhavingsbeleid) is dit uitermate ongewenst en ondoelmatig. Bovendien vervallen de plannen van voor 1965 op 1 juli 2013.
Om die reden wordt gewerkt aan de herziening van de bestemmingsplannen. Dit beleid is een uitwerking van het convenant 'Ruimte op Orde', dat de gemeente Zwolle en alle andere Overijsselse gemeenten in 2002 hebben gesloten met de provincie Overijssel. Dit convenant houdt in dat de gemeenten een inspanningsverplichting hebben om in 2012 alleen nog maar actuele en digitaal uitwisselbare bestemmingsplannen te hebben en die op een goede manier te handhaven.
Om deze doelstelling te halen is de gemeente Zwolle in 2002 gestart met het project 'Zwolle op Orde', actualisering bestemmingsplannen. Hierbij worden de meeste thans geldende bestemmingsplannen vervangen door slechts 18 nieuwe plannen. Inmiddels is het aantal van meer dan 300 bestemmingsplannen in 2002 al teruggebracht naar zo'n 100.
Voorliggend beheersverordening bestaat uit de plankaart met de daarbij behorende regels en deze toelichting. In de toelichting worden in hoofdstuk 1 het doel van de beheersverordening en het plangebied zelf beschreven. Daarnaast bevat het een opsomming van de thans geldende bestemmingsplannen binnen het plangebied. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de ontstaansgeschiedenis en de bestaande situatie binnen het plangebied. Vervolgens worden in hoofdstuk 3 de diverse relevante beleidskaders besproken die van toepassing zijn bij het opstellen van deze verordening. Hoofdstuk 4 geeft de resultaten weer van diverse (milieu)analyses. Afhankelijk van de resultaten worden voor de aanwezige functies eventuele beperkingen vastgesteld. De planbeschrijving volgt in hoofdstuk 5, waarin wordt ingegaan op de inrichting van het plangebied. In hoofdstuk 6 wordt het juridisch kader van de beheersverordening toegelicht. Vervolgens wordt in hoofdstuk 7 de economische uitvoerbaarheid van het plan besproken. Tot slot komen in hoofdstuk 8 de uitkomsten van het wettelijk vooroverleg aan de orde.
Het doel van deze beheersverordening is om tijdig te beschikken over een actuele planologische regeling. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 5 september 2012 besloten het besluit van de raad van 13 december 2010 om het bestemmingsplan vast te stellen, te vernietigen. Hierdoor is het oude bestemmingsplan "Zwolle-Zuid" en de daarop gebaseerde uitwerking weer van kracht.
De gemeente heeft de verplichting om voor 1 juli 2013 bestemmingsplannen ouder dan 10 jaar te actualiseren. Het vigerende bestemmingsplan is ouder dan 10 jaar. Mocht dit niet tijdig gebeuren, dan is het niet mogelijk bij het verlenen van een omgevingsvergunning, leges in te vorderen. Belangrijk is natuurlijk ook dat het bestemmingsplan "Zwolle Zuid" sterk verouderd is. Het actualiseren van oudere bestemmingsplannen kan door het vaststellen van bestemmingsplannen of beheersverordeningen.
Voorliggend beheersverordening is een conserverende regeling. De bestaande (planologische) situatie wordt vastgelegd in deze regeling. Voorliggende verordening ziet uitdrukkelijk niet op een ontwikkeling van de campus, zoals dat was vastgelegd in het door de Raad van State vernietigde bestemmingsplan. De grondslag daarvoor zal geboden moeten worden door een hierna op te stellen planologische regeling. Hogeschool Windesheim heeft op korte termijn ook geen bouwplannen. Het Masterplan uit 2008 wordt door de hogeschool op basis van nieuwe prognoses van de studentenaantallen, de komende tijd aangepast.
Het plangebied betreft globaal het campusterrein van hogeschool Windesheim en het terrein van het Greijdanus College. Het gebied ligt in het zuidwesten van Zwolle en wordt begrensd door de IJsselallee (N337) in het noorden, de woonbebouwing van Schellerbroek in het oosten, het buitengebied in het zuiden en het spoorwegemplacement van de NS in het westen. Op afbeelding 1 is de ligging van het plangebied weergegeven. Het plangebied sluit aan bij de omliggende bestemmingsplannen.
Afbeelding 1: plangebied
Deze beheersverordening is een herziening van het "Bestemmingsplan Zwolle-Zuid" en het "Bestemmingsplan Zwolle-Zuid, zevende herziening" (vastgesteld door de gemeenteraad op 6 april 1980). In het bestemmingsplan "Zwolle-Zuid, zevende herziening" zijn de gronden waarop de hogeschool Windesheim en het Greijdanus College staan, bestemd als "Openbare en bijzondere doeleinden (O)", "Openbare en bijzondere doeleinden (Z), geen gebouwen toegestaan","Verkeersgebied (V)", "Groenvoorzieningen" en "Water".
Gronden met de bestemming "Openbare en bijzondere doeleinden (O)" zijn onder andere bestemd voor gebouwen ten dienste van openbaar bestuur, het onderwijs, de verzorging en huisvesting van bejaarden, met per vestiging ten hoogste twee dienstwoningen. Ter plaatse van deze bestemming mag de grond voor maximaal 60% bebouwd worden, deels met een hoogte van maximaal 7 meter en deels met een hoogte van maximaal 12 meter. Indien de gronden op de kaart zijn voorzien van de overige aanwijzing uitwisselingszone mag in afwijking van de op de kaart ingeschreven maximum hoogte over ten hoogste 40% van deze gronden waarop bebouwing toelaatbaar is deze maximum hoogte overschreden worden, indien dit de stedenbouwkundige of architectonische vormgeving ter plaatse ten goede komt, met een maximum van 12 meter. Op gronden met de nadere aanwijzing (Z) mogen geen gebouwen gerealiseerd worden.
De gronden met de bestemming "Verkeersgebied (V)" zijn bestemd voor voet-, fiets-, en bromfietspad. De gronden met de bestemming "Groenvoorzieningen" zijn bestemd voor plantsoenen, beplantingen, waterpartijen en andere recreatieve elementen en in samenhang daarmee voor voet- en (brom)fietspaden en speelgelegenheden. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd. Gronden met de bestemming "Water'' zijn bestemd voor waterlopen ten behoeve van de waterhuishouding. Ook hier zijn geen gebouwen toegestaan.
In deze paragraaf wordt achtereenvolgens de bestaande situatie beschreven met betrekking tot de archeologische, de ruimtelijke en de functionele structuur.
In het plangebied is in mei 2006 een archeologisch onderzoek uitgevoerd in het kader van de (destijds bedoelde) nieuwbouw. Het Inventariserend Veldonderzoek is bedoeld om de ondergrond in kaart te brengen. Het onderzoeksgebied is op de Archeologische Waarderingskaart van de gemeente Zwolle aangeduid met een archeologische waarde van 50%. Deze waarde is toegekend op basis van het feit dat de ondergrond deels zou bestaan uit een hoger gelegen dekzandrug. Het is vooral van belang om te achterhalen of op deze lokatie een dekzandrug aanwezig is. Uit de resultaten van het Inventariserend veldonderzoek blijkt dat onder het terrein geen natuurlijke dekzandrug aanwezig is.
De natuurlijke dekzandrug komt overeen met de strook de Luren waarop later de Assendorper Lure met bijbehorende boerderijen zijn gelegen. Het gebied lag ten zuiden van deze rug en heeft in het verleden deel uitgemaakt van een laag gelegen broekgebied dat in de Middeleeuwen is omgedoopt tot weidegebied. Dit weidegebied had vaak te kampen met ernstige wateroverlast en is door veel sloten vergraven. In het onderzoeksgebied zijn veel resten van deze sloten aanwezig. Van archeologische sporen die verband houden met bewoning op deze plek is geen sprake, daarmee is vast komen te staan dat een vervolgonderzoek niet nodig is bij bouwplannen.
In deze paragraaf wordt de bestaande ruimtelijke structuur van het plangebied omschreven op het gebied van het verkeer, het groen, het water en de bebouwing.
Autoverkeer
Het plangebied sluit aan op de hoofdinfrastructuur voor het autoverkeer via de Burgemeester Van Walsumlaan naar de IJsselallee. Het westelijk deel van de wijk Schellerbroek maakt via de Pilotenlaan ook gebruik van deze aansluiting. Op deze kruising sluit aan de overzijde van de IJsselallee één van de twee ontsluitingen van Hanzeland aan.
In 2010 heeft de gemeente Zwolle de capaciteit van deze kruising nog belangrijk uitgebreid met extra opstelvakken, waarmee deze kruising voorbereid is op het verwachte verkeersaanbod tot 2020. Deze uitbreiding was het resultaat van een gezamenlijke studie van de gemeente Zwolle en Rijkswaterstaat, de zogenoemde BREZ-studie.
Parkeren
Hogeschool Windesheim en het Greijdanus College hebben hun parkeervoorzieningen op eigen terrein. In het plangebied is in de openbare ruimte een beperkt aantal parkeerplaatsen aanwezig op een parkeerterreintje aan de Campus (ca. 20 parkeerplaatsen).
De hogeschool heeft op zijn eigen terrein betaald parkeren ingesteld en zijn parkeervoorzieningen voorzien van slagbomen. Het Greijdanus College heeft de parkeerplaatsen op eigen terrein voorzien van bebording waarop is aangegeven dat deze alleen bestemd zijn voor eigen personeel en bezoekers. Langs de Campus en de Burgemeester Van Walsumlaan is een parkeerverbodzone ingesteld.
Ten tijde van het opstellen van deze beheersverordening loopt in een deel van de aangrenzende woonwijk Schellerbroek een pilot met een parkeerschijf zone.
Openbaar vervoer
Het plangebied ligt op ongeveer 950 meter vanaf de achteringang van het NS station Zwolle. Veel studenten en scholieren die met het openbaar vervoer reizen komen te voet vanaf het station naar de onderwijsinstellingen in het plangebied.
In het plangebied is een haltevoorziening voor meerdere bussen aanwezig. Deze halte wordt bediend door een aantal buslijnen waarvan de dienstregeling is afgestemd op scholieren en studenten (scholierenlijnen, incidentele en versterkingsritten).
De reguliere stadsbus die de wijk Schelle bedient heeft in beide richtingen een halte net buiten de grens van het plangebied, op de Pilotenlaan.
Fietsverkeer
Het plangebied is ontsloten door fietsroutes in vrijwel alle richtingen. Langs de westzijde van het gebied loopt een hoofdfietsroute (fietssnelweg) die via de Hanzeboog en de Koggetunnel de Veluwe verbindt met de binnenstad van Zwolle.
Een tweede hoofdfietsroute verbindt deze fietssnelweg via de Campus, de Burgemeester Van Walsumlaan, de kop van de Pilotenlaan en de Lünentunnel richting de Koggelaan en dan verder naar o.a. het NS station.
Aan de zuidrand van de woonwijk Schellerbroek loopt een fietsroute langs de Zandwetering die op het plangebied aansluit, ongeveer tussen de hogeschool en het Greijdanus College in.
Langs de noordrand van het plangebied, tegen het talud van de IJsselallee ligt het Bep Wiersmapad dit fietspad biedt een kortsluiting tussen de Burgemeester Van Walsumlaan en de fietssnelweg.
De fietsroutes door het gebied worden intensief gebruikt. Niet alleen gebruikers van de campus en het Greijdanus College, maar ook bewoners uit de aanliggende woonwijk en recreatief fietsverkeer richting IJssel maken er gebruik van.
Voetgangers
De looproute tussen het plangebied en het NS station via de Lünentunnel wordt intensief gebruikt door voetgangers. Vooral aan het begin van het studiejaar kan het in het ochtendspitsuur druk zijn met voetgangers naar het plangebied toe.
Inrichting
De huidige inrichting van de scholencampus is sinds 1984 in verschillende fases tot stand gekomen. In totaal heeft de scholencampus een oppervlakte van ca. twaalf hectare. Daarvan is groot deel verhard. Ca. 4 ha wordt in beslag genomen door gebouwen en ca. 4,5 hectare is verhard oppervlakte in de vorm van wegen, pleinen en parkeerplaatsen. De resterende 3,5 ha is onverhard. Het onverharde deel bestaat grotendeels uit sportvelden en een parkeerplaats met halfverharding.
Bodemopbouw en grondwater
Het maaiveld op de locatie varieert van NAP 1,10 tot 1,50 m. Tot een diepte van ca. NAP -0,5 m wordt een afdekkend pakket aangetroffen waarin lokaal kleilagen in voorkomen. Onder het afdekkend pakket wordt tot een goed doorlatend watervoerend pakket aangetroffen. De ondiepe grondwaterstand fluctueert tussen circa NAP 0,0 tot - 1,0 m. De diepe stijghoogte fluctueert van N.A.P. -0,0 tot -3,0 m. De diepe stijghoogte wordt sterk beïnvloed door de waterwinning Engelse Werk en de stand van de IJssel. Er sprake is van een infiltratiesituatie. De campus is gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied van de grondwaterwinning Engelse Werk. Grondwater dat infiltreert op de scholencampus komt uiteindelijk in de waterwinning terecht.
Oppervlaktewater
Op de plek waar de scholencampus nu ligt, liep vroeger de Zandwetering. De Zandwetering loopt nu tot aan de oostzijde van de scholencampus en watert nu af via een duiker naar de Steenwetering. De Steenwetering loopt langs de noordzijde van de scholencampus en heeft een belangrijke ecologische waarde. Het waterpeil in de Steenwetering is NAP -0,20 m. Ter plaatse van de scholencampus is de bodem van de Zand- en Steenwetering afgedicht met een kleilaag. Dit is een maatregelen die is getroffen voor bescherming van de grondwaterkwaliteit. Door de kleilaag wordt infiltratie van oppervlaktewater met daarin eventuele verontreinigingen naar het grondwater voorkomen. De Zand- en Steenwetering maken deel uit van het watersysteem Zwolle-Zuid. Dit watersysteem heeft voldoende berging en afvoercapaciteit. Een uitbreiding van de berging ten opzichte van de huidige situatie is niet noodzakelijk.
Waterketen
Op de scholencampus is er sprake van een gescheiden rioolsysteem. Hemelwater van de daken, wegen en parkeerterreinen wordt afgevoerd via het HWA-stelsel. Het water wordt zonder verdere zuivering geloosd op de Zandwetering tegenover de ingang van de scholencampus. Doordat deze watergang is afgedicht met klei zal er geen infiltratie plaatsvinden vanuit de watergang naar het grondwater. Het afvalwater wordt geloosd op het DWA-systeem. Het drinkwater wordt geleverd door drinkwatermaatschappij Vitens. Er zijn geen (drink)waterbronnen op het terrein aanwezig.
De huidige situatie van de hogeschool is ontstaan door een 'zwaan kleef aan'-effect vanaf 1984. Fusies en autonome groei maakten een uitbreiding van de hogeschool noodzakelijk. Daarbij was geen sprake van een totaalvisie op de eindsituatie. De bebouwing is divers in ruimtelijke verschijningsvorm en in architectuur. De totale oppervlakte van de locatie is ruim twaalf hectare waarvan er zo'n vier hectare bebouwd is.
De huidige huisvesting bestaat uit een langzaam gegroeid ensemble van gebouwen uit de jaren tachtig en negentig. De gebouwen A, B en C zijn de oudste gebouwen. Deze gebouwen zijn als eenheid gebouwd en werden oorspronkelijk ontsloten via een rondweg rond dit cluster. Het sportgebouw S en gebouw D zijn in dezelfde stijl gebouwd. In de jaren negentig is het gebouwencluster E, F, G en H gebouwd. Weer later is gebouw T gerealiseerd. Het sportcomplex is uitgebreid met een extra sportzaal. Om de hogeschool een duidelijk gezicht te geven en grotere evenementen te kunnen accomoderen, is in 2006 het nieuwe entreegebouw in gebruik genomen. In de jaren daarna is gebouw Spoorzijde (gebouw X) gerealiseerd, het eerste gebouw uit het nieuwe masterplan voor de campus. Dit gebouw is gesitueerd aan de zijde van het spoor. Het gebouw is 28 meter hoog en heeft een verhoogd maaiveld. In 2012 is gestart met de werkzaamheden voor het nieuwe zwembad van hogeschool Windesheim.
De bebouwing van Greijdanus ligt in het zuiden van het plangebied. Deze bebouwing bestaat uit een aantal losse gebouwen, varierend van één tot drie bouwlagen.
In deze paragraaf wordt de bestaande functionele structuur van het plangebied omschreven aan de hand van de aanwezige voorzieningen.
In het plangebied zijn geen woningen aanwezig. Ook de beheersverordening voorziet niet in de mogelijkheid om (dienst)woningen te realiseren. De tijdelijke studentenhuisvesting aan de zuidzijde van de campus verdwijnt van het campusterrein.
Onderdeel van de onderwijsvoorzieningen zijn de sportaccomodaties van de onderwijsinstelling. Deze bestaan uit gebouwde voorzieningen en uit sportvelden, deels voorzien van kunstgras.
Het in 2014 op te leveren zwembad biedt in de toekomst ruimte aan twee instructiebaden (25 x 12,5 meter en 20 x 10 meter) en een therapiebad (15 x 10 meter). Naast de zwembaden, zal het sportcomplex een judozaal, fitnesszaal, klimmuur en een behandelcentrum huisvesten. Het bad heeft niet alleen een onderwijsfunctie, maar wordt ook opengesteld voor doelgroep-, instructie-, school- en banenzwemmen. Het therapiebad zal, naast het onderwijs en onderzoek van de hogeschool, ook zwemscholen, gezondheidsinstellingen en fysiotherapiepraktijken in de regio faciliteren.
In het plangebied zijn naast het onderwijs geen andere maatschappelijke voorzieningen aanwezig. Zoals in paragraaf 2.2.3.2 aangegeven is zal therapiebad, als onderdeel van het zwembad, naast het onderwijs en onderzoek van de hogeschool, ook zwemscholen, gezondheidsinstellingen en fysiotherapiepraktijken in de regio faciliteren.
Vaak wordt gedacht dat in een 'ideale situatie' al het relevante beleid vastligt voor alle aspecten die in een bestemmingsplan of beheersverordening worden geregeld. In zo'n situatie is ook iedere afweging van (tegenstrijdige) belangen te baseren op afgerond onderzoek en het vastgestelde beleid.
De kans is echter groot dat hiermee uiteindelijk een te star plan ontstaat, dat in korte tijd achterhaald zal blijken te zijn. Overigens zal de 'ideale situatie' zich in de praktijk niet snel voordoen. Het is namelijk uitgesloten dat alle relevante beleidslijnen zijn vastgelegd op het moment dat een f beheersverordening wordt opgesteld. Het ontwikkelen van beleid is, mede onder invloed van maatschappelijke ontwikkelingen, een continu proces.
Een beheersverordening is een planologische regeling voor het beheer van het bestaand gebruik voor een gebied met een lage dynamiek waarin geen ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien binnen de planperiode van de verordening. Deze planperiode ligt net als bij een bestemmingsplan op tien jaar. De wettelijke basis voor de beheersverordening is artikel 3.38 Wro. Dit plan is gebaseerd op het beleid neergelegd in diverse vastgestelde beleidsuitspraken.
Bij de actualisatie van een juridische ruimtelijke regeling kan gekozen worden voor een bestemmingsplan en een beheersverordening. In dit geval is gekozen voor een beheersverordening, omdat:
Daarbij is van belang belang dat het deze beheersverordening een conserverende regeling betreft dat de huidige, feitelijke en juridisch-planologische situatie vastlegt.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
Op rijksniveau is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) het belangrijkste ruimtelijke beleidskader.De SVIR geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De structuurvisie vervangt onder meer de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Mobiliteitsaanpak.De SVIR bevat geen beleid dat direct doorwerkt naar de ruimtelijke ontwikkeling van het plangebied.
AMvB Ruimte (2012)
De nationale belangen uit de SVIR die juridische borging vragen, worden geborgd in de AMvB Ruimte. Deze AMvB wordt in juridische termen aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De AMvB is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. Met de AMvB Ruimte geeft het Rijk aan dat ingezet wordt op zuinig ruimtegebruik, bescherming van kwetsbare gebieden en bescherming van het land tegen overstroming en wateroverlast. Mede gezien de aard van het plan (conserverend) vormt het rijksbeleid geen belemmering voor deze beheersverordening.
Omgevingsvisie / Omgevingsverordening Overijssel
De provincie Overijssel heeft op 1 juli 2009 de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening vastgesteld. In de Omgevingsvisie is het streekplan, verkeer- en vervoerplan, waterhuishoudingsplan en milieubeleidsplan samengevoegd tot één, volledig integraal provinciaal beleidsplan voor de fysieke leefomgeving. In de Omgevingsvisie staat de zorg voor ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid centraal. Deze elementen zijn derhalve binnen de hele Omgevingsvisie te vinden.
Het plangebied is gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied en een intrekgebied. Voor het ruimtelijke ordeningsbeleid is het uitgangspunt dat het risico op verontreiniging van het grondwater binnen grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden wordt tegengegaan. In de Omgevingsverordening zijn daarom bepalingen opgenomen die ruimte bieden voor ontwikkelingen in grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden voor zover deze ontwikkelingen:
Dijkringgebied 53: Salland
De Overijsselse rivieren kunnen een bedreiging zijn voor mensen bij hoog water. Het plangebied ligt in het dijkringgebied 53: Salland, dat in de Omgevingsvisie als risicovol gebied wordt aangemerkt, zij het dat dit gebied minder snel en diep onderloopt als bijvoorbeeld de IJsseldelta. In het gebied moet rekening worden gehouden met waterveiligheid door onder meer evacuatieroutes op te nemen.
Afbeelding 2: uitsnede kaart Omgevingsverordening
Ontwikkelingsperspectief
Als ontwikkelingsperspectief geeft de omgevingsvisie Woonwijk aan. Hier is ruimte voor herstructurering, inbreiding en transformatie naar diverse woon- werk- en gemengde stadsmilieus. Voor de planlocatie geeft de omgevingsvisie tevens aan dat het hier gaat om een Kenniscentrum. Kenniscentra worden in de visie omschreven als motoren voor creatief klimaat en kennisinfrastructuur.
Gebiedskenmerken
In de Omgevingsverordening is het plangebied aangeduid als 'bebouwing, woonwijken 1955-nu'. Uit de Omgevingsvisie blijkt dat in deze gebieden ruimte is voor herstructurering, inbreiding en transformatie naar diverse woon-, werk-, en gemengde stadsmilieus. Ontwikkelingen dienen zich te voegen in de aard maat en het karakter van het geheel. Ten aanzien van scholen en schoollocaties wordt geen specifiek beleid beschreven.
Provinciaal verkeersbeleid
Het verkeer en vervoerbeleid van de provincie staat weergegeven in de Omgevingsvisie Overijssel. In deze omgevingsvisie heeft de provincie als ambities geformuleerd:
In de omgevingsvisie zijn als hoofdlijnen van het provinciaal beleid opgenomen:
Een recent concreet resultaat van dit provinciaal beleid binnen het plangebied is de in 2012 gerealiseerde fietssnelweg aan de westzijde van hogeschool Windesheim.
Structuurplan Zwolle 2020
Het structuurplan dat op 16 juni 2008 door de raad is vastgesteld geeft de gemeentelijke visie op de gewenste sociale, economische en ruimtelijke structuur in 2020 weer. Het Structuurplan verwoordt niet alleen een kwantitatieve opgave, maar heel nadrukkelijk ook een kwalitatieve opgave. De visie wordt uiteengerafeld in programma´s voor de verschillende beleidsterreinen. De globale visies op de toekomstige sociale, economische en ruimtelijke structuur zijn uitgewerkt tot de kern van het structuurplan: de plankaart met een beschrijving in hoofdlijnen van de meest gewenste ontwikkelingen voor de komende vijftien jaar. De plankaart geeft zo een integraal beeld van de beoogde functies van stad en ommeland tot 2020.
Afbeelding 3: uitsnede kaart Structuurplan Zwolle 2020
Het plangebied is in het Structuurplan 2020 aangeduid als 'Centrumstedelijk gebied'. Dit betekent dat dit gebied een hoge bruto dichtheid van 50-80 woningen per hectare kent, de uitstraling is monumentaal en het gaat voornamelijk om gestapelde bouw. De nadruk ligt op een menging met voorzieningen en op intensief gebruik. Er zijn veel regionale voorzieningen: een ruim winkelaanbod, horeca, culturele instellingen, onderwijs en zorg. Het openbaar vervoer is op loopafstand.
Visienota Zwolle Onderwijsstad
De gemeente Zwolle heeft haar visie ten aanzien van onderwijs vastgelegd in de visienota 'Zwolle Onderwijsstad'. Zwolle beschikt over een breed en rijk geschakeerd palet aan onderwijsvoorzieningen, van primair onderwijs, tot wetenschappelijk onderwijs. Het onderwijsaanbod richt zich niet alleen op de inwoners uit de stad Zwolle zelf, maar ook op de omliggende regio. Zwolle Onderwijsstad heeft hiermee ook nadrukkelijk een regiofunctie. Het Zwolse onderwijs speelt een centrale rol binnen de lokale en regionale arbeidsmarkt. Het onderwijs zorgt voor gekwalificeerde werknemers en is tevens een grote werkgever. In tegenstelling tot het primair en voortgezet onderwijs vallen de onderwijsinstellingen voor MBO, HBO en WO buiten de beleidsverantwoordelijkheid van de gemeente. De gemeente kan in dit veld geen concrete beleidsinterventies plegen. Toch wil de gemeente in de komende jaren wel nadrukkelijk tijd en energie investeren in het optimaliseren van de vele mogelijkheden die de ROC's, de Hogescholen en de universiteit bieden voor de gemeentelijke ambities rond Zwolle Onderwijsstad.
Ontwikkelingsvisie Campus Windesheim
De Gemeente Zwolle wil graag richting geven aan de toekomst van de Campus en heeft daarom in juli 2007 een Ontwikkelingsvisie voor het campusterrein opgesteld. De visie geeft globaal aan welke mogelijkheden de hogeschool heeft voor haar verdere groei. Met name wordt ingegaan op de toekomstige ontsluiting en het parkeren, alsmede de landschappelijke en stedenbouwkundige mogelijkheden. Het campusterrein is een bijzonder gebied dat ligt tussen de spoorlijn richting Amersfoort, bedrijventerrein Hanzeland, de rondweg IJsselallee, woonwijk Schellerbroek en Landgoed Schellerberg. Hogeschool Windesheim deelt dat begrensde gebied met de regionale scholengemeenschap Greijdanus College. Beide onderwijsinstellingen willen graag op de huidige locatie blijven. Elke uitbreiding van de hogeschool heeft gevolgen voor het omliggende gebied en haar bewoners en gebruikers. De gemeente Zwolle wil het evenwicht bewaren tussen de belangen van hogeschool Windesheim, Greijdanus College en die van de bewoners en gebruikers van het omliggende gebied. Om de oplossingen te vinden die het meest positief uitpakken voor hogeschool Windesheim, Greijdanus College én de omgeving met haar bewoners, de bedrijven en het verkeer, heeft de gemeente Zwolle de mogelijkheden in dit kader onderzocht. Daarbij houden we rekening met bestaande en toekomstige milieu-, veiligheid-, geluid- en luchtkwaliteitsnormen.
Afbeelding 4: Kaart Ontwikkelingsvisie Campus Windesheim (2007)
- Bebouwing
Om ook in de toekomst voldoende ruimte te houden voor alle studenten, is het noodzakelijk dat hogeschool Windesheim gaat bouwen, aldus de Ontwikkelingsvisie. Door de hoogte in te gaan, blijft er meer ruimte voor groen op het campusterrein. Totaal geeft hoogbouw daardoor een meer ruimtelijk effect dan laagbouw. In aansluiting op het Structuurplan Zwolle 2020 mag er op het campusterrein een gebouw van maximaal 55 meter hoog, komen en enkele gebouwen met een maximale hoogte van 28 meter hoog. Deze mogen alleen worden gebouwd aan de kant van het terrein dat grenst aan het spoor en de IJsselallee.
- Verkeer
Beschreven werd dat in de loop van 2010 de kruising IJsselallee - Burgemeester van Walsumlaan uitgebreid wordt met extra voorsorteervakken.
- Parkeren
Meer parkeerplaatsen realiseren zonder meer ruimte in te nemen kan plaatsvinden door gebouwde parkeervoorzieningen op te nemen in of onder nieuwe bebouwing.
- Groen
Om te zorgen dat het campusterrein en -omgeving een aantrekkelijk gebied blijft, is het van belang dat er voldoende groen is en groenverbindingen zijn. Met name in het zuidelijk deel van het gebied, ter hoogte van het Greijdanus College, zijn daar mogelijkheden voor. Vanuit hier kunnen dan fietsers en wandelaars rechtstreeks het open buitengebied intrekken, bijvoorbeeld naar het Landgoed Schellerberg en het Engelse Werk.
Mobiliteitsvisie
In maart 2009 is door de gemeenteraad van Zwolle de Mobiliteitsvisie vastgesteld. De Mobiliteitsvisie vervangt het GVVP uit 2001. De Mobiliteitsvisie richt zich vooral op niet-infrastructurele aspecten omdat dit tot op heden onderbelicht gebleven in het mobiliteitsbeleid van de gemeente.
Om de gewenste afstemming tussen vormgeving en functie van de weg te kunnen bereiken, is het Zwolse wegennet gecategoriseerd naar een aantal te onderscheiden verkeersfuncties. Binnen de bebouwde kom onderscheiden we wegen met een erftoegangsfunctie en wegen met een gebiedsontsluitende functie.
In het GVVP en in de Mobiliteitsvisie is de IJsselallee een onderdeel van de buitenring van Zwolle en gecategoriseerd als een gebiedsontsluitingsweg A ( 70 km/uur ). De Burgemeester van Walsumlaan en het eerste stukje van de Pilotenlaan zijn gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg B ( 50 km/uur ). De Campus is een erftoegangsweg en genomineerd om op kortere of langere termijn te worden ingericht als 30/km straat. Nu geldt op de Campus nog een maximum snelheid van 50 km/u.
Mobiliteitsbeleid
De Gemeente Zwolle werkt samen met partijen in de stad aan optimalisering van bereikbaarheid en mobiliteit. In dat kader is voor Hanzeland een Gebiedsplan opgesteld, waar aan ook de hogeschool Windesheim als convenantpartner deelneemt. Doelstelling van de convenantpartijen is te komen tot een duurzame verbetering van de bereikbaarheid in Zwolle en Kampen door mobiliteitsmanagement-maatregelen te nemen. Door verplaatsingen op andere tijden, met andere vervoermiddelen- of niet uit te voeren, worden parkeerproblemen verminderd en wordt een structurele verbetering van de bereikbaarheid van bedrijventerreinen en bedrijven verkregen. Hierdoor kunnen werknemers beter van en naar hun werk komen en werkgevers hun bedrijfsproces versterken.
Parkeren
De Zwolse Bouwverordening ( 2012 ) stelt eisen ten aanzien van parkeervoorzieningen, in het geval er uitbreiding plaatsvindt van functies binnen het plangebied. In de bijlage bij deze verordening is aangegeven welke parkeernormen gelden bij welke functies.
Instellingen voor dagonderwijs op WO / HBO nivo moeten in Zwolle voldoen aan een parkeernorm gebaseerd op aantal leslokalen of het aantal collegezalen. Instellingen voor voortgezet onderwijs (VWO / Havo / Vmbo ) moeten voldoen aan een parkeernorm gebaseerd op het aantal lokalen.
Voor avondonderwijs is de parkeernorm gerelateerd aan het aantal studenten.
Welstandsnota
De Welstandsnota is op 11 maart 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. Het doel van de Welstandsnota is het bieden van een toetsingskader voor de ruimtelijke kwaliteit van de stad. De nota kent twee belangrijke gebruikers. Voor de overheid biedt de nota een toetsingskader voor ingediende bouwinitiatieven. Voor de burger biedt de Welstandsnota vooraf het kader en de randvoorwaarden voor de ontwikkeling van nieuwe bouwinitiatieven.
De welstandstoets wordt uitgevoerd op basis van relatieve criteria. Eigen aan het gebruik van 'relatieve' criteria is dat zij niet uitkomen op één resultaat, maar dat zij meerdere uitkomsten mogelijk maken. Relatieve criteria vragen dus om nadere oordeelsvorming, bijvoorbeeld de bepaling dat kleurgebruik van een bijgebouw hetzelfde karakter moet hebben als dat van het hoofdgebouw. Om een goede kwaliteit van de ontwerpresultaten te bevorderen, kunnen er aanvullende richtlijnen worden geformuleerd.
Een bestemmingsplan of beheersverordening is altijd kaderstellend voor de welstandstoetsing. Wat in het bestemmingsplan of beheersverordening is toegelaten of is voorgeschreven aan bouwhoogte, bouwvolume, functie enzovoorts, kan door het welstandsbeleid niet worden ingeperkt. Soms gaan bestemmingsplannen of beheersverordeningen verder en worden ook regels gegeven voor bijvoorbeeld plaatsing in de rooilijn of voor kappen en dakkapellen. Dan is er sprake van enige overlap met welstand. Door het relatieve karakter van de welstandscriteria ontstaat er geen strijdigheid met eventuele eisen uit een bestemmingsplan of beheersverordening. Bij de herziening van planologische regelingen is de aansluiting met de Welstandsnota een belangrijk aandachtspunt.
Voor het plangebied is in 2010 het Beeldkwaliteitplan Campus Windesheim vastgesteld. Dit beeldkwaliteitplan geldt als een voor de welstand relevant beleidstuk.
Cultuurhistorie / monumentenzorg
De Nota Belvedere uit 1999 was het kader voor een verder gaande integratie van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Hoofddoelstelling van de Nota is de cultuurhistorische identiteit als volwaardig uitgangspunt richtinggevend te maken voor de inrichting van de ruimte. Het credo daarbij is 'behoud door ontwikkeling'. Daarmee wordt bedoeld dat de aanwezige cultuurhistorische waarden een bron vormen van inspiratie voor vernieuwing en verandering. Het behoud en het benutten van het cultureel erfgoed voegt kwaliteit toe aan de ruimtelijke inrichting.
In november 2009 stemde de Tweede Kamer in met de beleidsbrief modernisering monumentenzorg (MoMo). Het behoud en de bescherming van monumenten blijft een belangrijk doel, maar er vindt een verbreding plaats naar de omgeving. Overal in steden, dorpen en landschappen zijn plaatsen van herinnering, plaatsen met een bijzondere cultuurhistorische betekenis. Goede ruimtelijke ordening betekent dat alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte in de besluitvorming worden betrokken.
Daarom is de eerste pijler van MoMo gericht op cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Om meer vorm en inhoud te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening zullen gemeenten op basis van het daartoe op 1 januari 2012 gewijzigde besluit ruimtelijke ordening bij het vaststellen van bestemmings- plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in een plangebied en daar conclusies aan moeten verbinden die in de regeling moeten worden verankerd.
Het Zwolse beleid zoals verwoord in de vastgestelde beleidsnota voor het Zwols monumenten- en archeologiebeleid (Dynamiek van Oud & Nieuw, 2000) is gericht op de instandhouding van historisch waardevolle objecten, complexen, openbare ruimte en stedenbouwkundige en landschappelijke structuren.
Op grond van de Monumentenwet 1988 en de Erfgoedverordening Zwolle 2010 is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning een beschermd (rijks- of gemeentelijk) monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigingen. Tevens is het verboden een beschermd monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Archeologie
Het archeologisch beleid is gebaseerd op de Wet op de archeologische monumentenzorg. Deze wet is per 1 september 2007 in werking getreden. Deze wet voorzag in een nieuwe regeling voor de archeologie in de Monumentenwet 1988.
Als uitwerking van deze wet heeft de gemeenteraad op 18 augustus 2008 besloten het archeologiebeleid gemeente Zwolle vast te stellen. Het beleid is uitgewerkt aan de hand van een viertal kernbegrippen: kenbaarheid, verankering, betaling en kwaliteit.
Centraal thema daarbij is dat de archeologische waarden waar nodig worden beschermd, zonder dat er meer maatschappelijke lasten in het leven worden geroepen dan noodzakelijk zijn. Het archeologiebeleid Zwolle bevat onder andere de Archeologische Waarderingskaart Zwolle (welke gebieden hebben een hoge archeologische waarde), kaders wanneer en hoe archeologisch waardevolle gebieden in het bestemmingsplan worden bestemd met een dubbelbestemming en de Lokale Onderzoeksagenda Archeologie Zwolle (archeologische onderzoeksthema's).
Mobiliteitsvisie
Het op dit moment vigerende Zwolse mobiliteitsbeleid vloeit voort uit het rijksbeleid en het provinciaal beleid en is verwoord in de Mobiliteitsvisie. De Mobiliteitsvisie is door de gemeenteraad vastgesteld op 2 februari 2009. Uit de Mobiliteitsvisie komt naar voren dat de verdere groei van de mobiliteit niet opgevangen kan worden door de mobiliteitsvraag te faciliteren met nieuwe infrastructuur. Zwolle heeft een gunstige positie wat betreft ontwikkeling. In de na te streven doelen op het gebied van duurzaamheid, milieu, bereikbaarheid, economische groei, leefbaarheid en dergelijke is het daarom noodzakelijk om prioriteiten te stellen. De hoofddoelstelling voor het Mobiliteitsbeleid van de Gemeente Zwolle luidt daarom als volgt: "de kwaliteiten van Zwolle als bereikbare en gezonde stad vasthouden door, naast de noodzakelijke uitbreiding van de infrastructuur, de samenleving te mobiliseren om de groeiende vraag naar mobiliteit om te buigen in een duurzame richting". Aanvullend hierop is het beleid Prioriteitswegen Zwolle vastgesteld. In dit beleid is vastgelegd welke wegen van belang zijn als route voor de hulpdiensten. Het doel is dat door de werking van het beleid Prioriteitswegen Zwolle de veiligheid verbetert doordat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten is gewaarborgd.
Groenbeleidsplan en Structuurplan 2020
Het Groenbeleidsplan, vastgesteld door de gemeenteraad op 30 maart 1998, geeft aan dat de hoofdgroenstructuur stevig genoeg moet zijn om duurzaam in stand te worden gehouden. Het groen zal meerdere functies vervullen, zal natuurwaarden in zich bergen en duidelijk herkenbaar zijn in de stad. Het netwerk van groene dragers in het Structuurplan 2020 is grotendeels afgeleid van het Groenbeleidsplan en aangevuld met nieuw structuurgroen dat voor de periode tot 2020 op het programma staat. Buurtgroen staat niet zelfstandig op de plankaart van het structuurplan. Wel vormt het een onlosmakelijk onderdeel van de ruimtelijke opzet en inrichting van woon- en werkmilieus.
Bomenverordening
Voor de bomen geldt de in 2005 vastgestelde Bomenverordening. Voor het vellen van een boom met een omtrek groter dan 30 cm, die staat op een perceel van 400 m² en groter, is een (kap)vergunning nodig.
Onder vellen valt ook het rooien, het verplanten en het verrichten van handelingen die de dood, ernstige beschadiging of ontsiering van een houtopstand als gevolg kunnen hebben. Een ernstige beschadiging kan bijvoorbeeld optreden wanneer de wortels aangetast worden. Daarbij geldt als vuistregel dat de ruimte die bovengronds wordt ingenomen door de kroon, ondergronds wordt ingenomen door het wortelgestel. Daarom is het niet alleen ongewenst dat er gebouwd wordt binnen de projectie van de kroon op de grond, maar ook dat daar bijvoorbeeld verharding wordt aangebracht, wordt afgegraven of opgehoogd. Bomen die, vanwege ouderdom, omvang, soort of andere redenen bijzonder zijn, staan geregistreerd als bijzondere boom. Voor deze bomen geldt dat ze in principe niet gekapt mogen worden, tenzij daarvoor een uitzonderlijke reden is. Voor een kapvergunning is een aparte, zwaardere procedure vereist. Aan de vergunning kunnen voorwaarden worden verbonden, waaronder aanwijzingen voor herplant. Het basisprincipe is dat bij kap van bomen herplant plaats vindt; voor iedere gekapte boom een nieuwe boom. Wanneer er geen mogelijkheden zijn voor (voldoende) herplant, moet financiële compensatie plaatsvinden. De waarde van de bomen wordt daarbij bepaald volgens de actuele methode van de Nederlandse Vereniging van Beëdigde Taxateurs van Bomen. Dit geld wordt gebruikt om in de stad bomen kwantitatief of kwalitatief te verbeteren. Bij functiewijziging van een gebied dient in het vroegste stadium geïnventariseerd te worden welke bomen en groenstructuur gehandhaafd dient te blijven en of er bijzondere bomen staan. Alleen op basis van een goede doorwrochte groeninventarisatie en een verantwoorde afweging kan een kapvergunning worden aangevraagd en worden verleend. Er kan van compensatie worden afgeweken als daar vanuit de groenfunctie redenen voor aan te voeren zijn, namelijk omdat de resterende boombeplanting door de kap meer ruimte krijgt om zich tot volwassen boom te kunnen ontwikkelen of omdat de herplant niet gewenst is vanwege natuurwetenschappelijk belang, cultuurhistorische aspecten van het groen, landschappelijke kwaliteiten en/of recreatief gebruik.
Europees en nationaal beleid
Duurzaam schoon oppervlaktewater en bescherming van het drinkwater voor de toekomst. Dat zijn heel in het kort de belangrijkste doelstellingen van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Waterbeheer 21e eeuw (WB21), die voortaan samengaan via het Nationaal Bestuursakkoord Water.
Europese Kaderrichtlijn Water
De KRW moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire gevaarlijke stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van 'een goede chemische toestand'. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat 'een goede ecologische toestand'. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen. Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).
Wat precies bedoeld wordt met een goede chemische toestand voor oppervlaktewater staat in de geldende Europese richtlijnen en de toekomstige EU-dochterrichtlijn Prioritaire Stoffen. De ecologische doelstellingen stellen de lidstaten onderling vast in zogeheten (internationale) stroomgebiedbeheersplannen. Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.
Waterbeheer 21e eeuw
WB21 anticipeert op toekomstige ontwikkelingen zoals klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelstijging. Deze ontwikkelingen stellen strengere eisen aan het waterbeheer. In WB21 wordt uitgegaan van twee principes (tritsen) voor duurzame waterkwantiteit- en duurzaam waterkwaliteitsbeheer:
Bij 'vasthouden, bergen en afvoeren' wordt regenwater zoveel als mogelijk bovenstrooms vastgehouden in de bodem en het oppervlaktewater. Wanneer er toch een wateroverschot ontstaat wordt het water eerst tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en dan pas afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het om een voorkeursvolgorde waarbij de voorkeur uitgaat naar het voorkomen van verontreiniging (schoonhouden). Als toch verontreiniging ontstaat, moeten schoon- en vuil water zoveel mogelijk worden gescheiden. Ten slotte wordt het verontreinigde water zo goed mogelijk gezuiverd.
Nationaal Waterplan
In het ontwerp Nationaal Waterplan kondigt het kabinet aan in 2013 een peilbesluit voor het IJsselmeergebied te willen nemen. Met een aangepast peilbeheer wil het kabinet de zoetwatervoorraad vergroten binnen de mogelijkheden die de bestaande infrastructuur biedt. In 2015 volgt een besluit over het peilbeheer van het IJsselmeer op lange termijn. De aanleiding voor deze besluitvorming ligt in de aanname dat in de toekomst de vraag naar zoetwater toeneemt en de zeespiegel stijgt. De consequenties van ander peilbeheer kunnen groot zijn en de verwachting is dat dit invloed heeft op onder andere de drooglegging in het plangebied en de waterveiligheid. Daarom worden in 2010, als onderdeel van het Deltaprogramma, verkenningen opgestart om de besluitvorming gedegen voor te bereiden. Vooruitlopend op deze verkenningen is voor het IJsselmeergebied een voorlopige stuurgroep, waarin Rijk, Provincies en Waterschappen zijn vertegenwoordigd, ingesteld. De komende jaren moet duidelijk worden wat de invloed is van de voorgestelde peilverhoging van het IJsselmeer op het stedelijke gebied.
Provinciaal beleid
De Provincie Overijssel heeft haar beleid vastgelegd in een Omgevingsvisie en een Omgevingsverordening. Op 1 juli 2009 zijn de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening vastgesteld. In de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening is het ruimtelijk en milieubeleid van de provincie vastgelegd, dat onder meer in de plaats treedt van het Streekplan Overijssel 2000+ en de Verordening voor de Fysieke Leefomgeving. De Omgevingsvisie heeft tevens de status van Regionaal Waterplan onder de nieuwe Waterwet, de status van Provinciaal Waterhuishoudingsplan onder de Wet op de waterhuishouding tot de inwerkingtreding van de Waterwet en de status van Milieubeleidsplan onder de Wet milieubeheer.
Het plangebied is binnen het grondwaterbeschermingsgebied Engelse Werk gelegen. Voor de bescherming van het grondwater is de Omgevingsverordeing Overijssel 2009 van toepassing.
Waterschapsbeleid
Het beleid van het waterschap Groot Salland staat beschreven in het Waterbeheerplan 2010-2015, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de keur van het waterschap Groot Salland een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De genoemde beleidsdocumenten liggen ter inzage op het hoofdkantoor van het waterschap Groot Salland. Ook zijn deze te raadplegen op de internetsite: www.wgs.nl. Op gemeentelijk niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Zwolle heeft haar waterbeleid in 2008 vastgelegd in het Stedelijke Waterplan. Hierin zijn de ambities met betrekking tot de beleving en de kwaliteit van water beschreven. De gemeente Zwolle heeft haar beleid ten aanzien van hemelwaterinfiltratie vastgelegd in de gemeentelijke bouwverordening. Verder zijn in het gemeentelijk Rioleringsplan 2011 – 2015 (GRP) ontwerprichtlijnen en beleidskeuzes beschreven waaraan voldaan moet worden.
De woonvisie 2005-2020 geeft de gemeentelijke koers voor de woningbouw in de komende jaren weer. Naast blijvende aandacht voor het realiseren van productieaantallen ligt de ambitie in een versterking van de woonmilieudifferentiatie waarbij wordt ingespeeld op de woonwensen vanuit de leefstijlprofielen.
Een van de speerpunten is het Inzetten op differentiatie van woonmilieu waaronder studentenhuisvesting. De aanwezigheid van veel onderwijsinstellingen zorgt ook voor een groot aantal in Zwolle wonende studenten.
In Zwolle studeren ruim 30.000 studenten. De stad wordt dan ook steeds meer een studentenstad. De gemeente en de Zwolse onderwijsinstellingen koesteren de wens om de rol van Zwolle als belangrijke onderwijsstad in Nederland verder uit te bouwen en te benutten. Wanneer studenten zich willen vestigen in Zwolle, dan is huisvesting natuurlijk essentieel. Studentenkamers en eenheden voorzien voor een flink deel in de behoefte. Ook kan de vraag naar huisvesting voor een deel worden opvangen in de reguliere voorraad. Echter, doordat studenten vaak starters zijn en nog aan de onderkant van de markt zitten, is een uitstroom van mensen uit die goedkope en specifieke voorraad een voorwaarde. Met de sterk teruggelopen bouwproductie, stagneert de doorstroming en krimpt het aanbod aan studentenhuisvesting. Door de sloop aan goedkope woningen in Holtenbroek krimpt het aanbod nog verder. Bouwproductie maakt doorstroming mogelijk en creëert ruimte in het goedkope segment voor nieuwe instromers. De opgave is het aantrekken en vasthouden van mensen die nu en in de toekomst van betekenis zijn voor de stad. Realisatie van studentenhuisvesting betekent niet alleen bouwen van studenteneenheden. Het is van belang een woonmilieu te creëren dat niet alleen studenten maar ook afgestudeerden aan de stad bindt. Studentenhuisvesting blijft ook de komende jaren één van de gemeentelijke beleidsprioriteiten. De gemeente heeft hierbij een stimulerende rol en speelt actief in op kansen en initiatieven die zich aandienen. Eén van de initiatieven betreft de nieuwbouw van studentenwoningen aan de Burgemeester Roelenweg.
In 2006 is de sportnota 2006-2011 vastgesteld. Deze nota bevat de beleidsdoelstellingen en ambities voor de sport in Zwolle op het gebied van breedtesport, topsport en sportaccommodaties. De sportnota is nog dusdanig actueel dat deze ook voor de komende collegeperiode als het geldende sportbeleid geldt. Als uitvloeisel van het sportbeleid is eind 2009 het Masterplan Sportaccommodaties door de raad vastgesteld. Deze bevat het actuele sportaccommodatiebeleid. Het masterplan schetst de gewenste kwaliteit, kwantiteit en spreiding van de Zwolse sportaccommodaties voor de periode 2010 tot 2020.
In Zwolle is uitsluitend voor de binnenstad horecabeleid vastgesteld. Dit betekent dat er voor het plangebied geen specifiek horecabeleid geldt.
Voor coffeeshops geldt een gedoogbeleid. Dit gaat, onder andere, uit van de handhaving van maximaal vijf te gedogen coffeeshops in Zwolle. Deze liggen niet binnen het plangebied.
Het Zwolse prostitutiebeleid gaat uit van een maximaal stelsel. Het maximum aantal seksinrichtingen is daarbij gesteld op 10 (inclusief escortbedrijven). Deze mogen zich alleen bevinden in het zogenaamde vestigingsgebied. Dit gebied bestaat uit het gebied binnen de stadsgrachten, enige uitvalswegen (Willemskade, Harm Smeengekade, Pannekoekendijk, Schuttevaerkade, Zamenhofsingel, Diezerkade, Thomas à Kempisstraat tot de hoek Vechtstraat, Groot Wezenland, Assendorperstraat tot Molenweg), alsmede het gebied buiten de bebouwde kom.
Algemeen beleid
De gemeenteraad heeft in 2005 de milieuvisie 'Milieu op scherp' vastgesteld. De milieuvisie geeft de richting aan van het Zwolse milieubeleid. In de milieuvisie worden ambities en doelstellingen geformuleerd en worden prioriteiten gesteld in de ontwikkeling en uitvoering van het Zwolse milieubeleid. In de milieuvisie is de strategie geformuleerd die Zwolle wil hanteren om te komen tot een effectief en efficiënt milieubeleid. Er worden parallelle sporen gevolgd. Per sector (geluid, bodem, externe veiligheid, luchtkwaliteit enzovoort) wordt beleid geformuleerd. Op dit moment is voor de sectoren energie, duurzaam bouwen, bodem, grondwater, geluid, afval, luchtkwaliteit en externe veiligheid beleid vastgesteld. Zwolle heeft daarnaast gebiedsgericht milieubeleid ontwikkeld. Door middel van een gebiedsgerichte aanpak wordt het sectorale milieubeleid per gebied geïntegreerd. Het principe is dat binnen het grondgebied van Zwolle diverse gebiedstypen worden onderscheiden op basis van ruimtelijke kenmerken en functies. Vervolgens wordt vastgesteld welke milieukwaliteit nagestreefd wordt bij een dergelijk gebiedstype. Uiteindelijk zal dit referentie milieukwaliteitsprofiel de basis vormen voor de uitwerking van het milieubeleid in een specifiek gebied.
Het gebiedsgerichte milieubeleid is voor de aspecten geluid en externe veiligheid reeds vastgesteld. Voor bodem zijn de gebiedsgerichte kaders gereed. Het beleid voor de aspecten geluid, externe veiligheid en luchtkwaliteit is relevant voor de beheersverordening "Hogeschool Windesheim en Greijdanus College". Dit beleid wordt hierna kort beschreven.
Geluid
In de milieuvisie 'Milieu op scherp' wordt de ambitie voor geluid als volgt omschreven. Zwolle is een dynamische stad met geluidsniveaus die passen binnen de wettelijke grenswaarden. Er zijn alleen geluiden die passen bij de functie van een gebied. Een belangrijke doelstelling is het verminderen van geluidshinder in bestaande woningen en voorkomen van geluidshinder bij renovatie en nieuwbouw. Een belangrijke maatregel om deze doelstelling te bereiken is het toepassen van stillere wegdeksoorten en met het aanleggen van geluidswallen en -schermen. Een andere maatregel is het meenemen van de geluidsdoelstellingen bij de ruimtelijke planontwikkeling. In de door de gemeenteraad vastgestelde 'Handreiking gebiedsgericht werken aan milieu gemeente Zwolle' (juli 2007) en in de beleidsregel 'Hogere waarden Wet geluidhinder' (februari 2007) worden de ambities en de grenswaarden (dit is maximale waarde waarvoor nog hogere grenswaarden worden vastgesteld) per gebiedstype genoemd.
Het plangebied behoort grotendeels tot het gebiedstype 'kantoren en voorzieningen' en 'stroomzones'. Voor beide soorten gebieden zijn in het gemeentelijk beleid grenswaarden opgenomen, welke overeenkomen met de ten hoogst toelaatbare grenswaarden uit de Wet geluidhinder. Ambities voor deze gebiestypen zijn niet vastgesteld.
Luchtkwaliteit
Het luchtkwaliteitsplan gemeente Zwolle 2007-2011 beschrijft de luchtkwaliteitssituatie in Zwolle, de opgave, de ambitie en de aanpak om de vastgestelde doelen te bereiken. Zwolle wil, binnen de beïnvloedingssfeer van de gemeente, een significante bijdrage leveren aan de verbetering van de luchtkwaliteit. Om dat te bereiken zijn de volgende doelen geformuleerd:
Externe veiligheid
Door het rijk zijn grens- en richtwaarden gesteld voor het garanderen van de basisveiligheid. Bij de uitwerking van een ruimtelijk plan moet wordt gekozen hoe deze grens- en richtwaarden worden verankerd. De gemeentelijke beleidsvisie externe veiligheid die in maart 2007 is vastgesteld biedt hierbij een aanvullend kader. In de visie wordt ernaar gestreefd voor haar gehele grondgebied te voldoen aan de basisveiligheid.
Basisveiligheid voor de gemeente Zwolle betekent:
1. voldoen aan de normen voor plaatsgebonden risico
2. gebiedsgericht invulling geven aan groepsrisicobeleid met een Beleidsvisie Externe Veiligheid
3. veiligheidsdoelstellingen passend bij de typering van het gebied zoveel mogelijk anticiperen op de landelijke beleidsontwikkelingen die een ongunstige invloed kunnen hebben op de veiligheidssituatie in Zwolle met als doel het bewaken van een optimaal veiligheidsniveau.
4. zoveel mogelijk anticiperen op de landelijke beleidsontwikkeling die een ongunstige invloed kan hebben op de veiligheidssituatie in Zwolle met als doel het bewaken van een optimaal veiligheidsniveau.
In januari 2009 hebben burgemeester en wethouders het gebiedsgerichte beleidskader externe veiligheid vastgesteld. Het gaat om een ruimtelijke uitwerking van het externe veiligheidsbeleid dat aansluit op het gebiedsgerichte milieubeleid. Op basis van kenmerken (fysieke omgeving, hulpverleningsniveau en zelfredzaamheid) die bij een bepaald gebiedstype horen is een beleidsstandpunt bepaald ten aanzien van een mogelijke toename van het groepsrisico. Tevens is op basis van dezelfde kenmerken van een gebiedstype bepaald of er plaats is voor nieuwe risicobronnen.
Een afwijkend gebiedstype vormen de stroomzones. Stroomzones zijn gebieden rondom infrastructuur (spoorlijnen, wegen en waterwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In het plangebied betreft het de zone van 300 meter vanaf het spoor. Voor stroomzones is een apart beleidskader geformuleerd. Het beleidskader voor de stroomzone is, anders dan de overige gebieden, niet normatief (t.a.v. het groepsrisico) maar is vooral gericht op een goede borging van de externe veiligheid belangen in het gebiedsontwikkelingsproces. Dit betekent dat er bij het ontwerpproces op voorhand geen maximaal groepsrisiconiveau voorgeschreven wordt maar dat er gezamenlijk gezocht wordt naar een verantwoorde ontwikkeling. Dit gebeurt door vanuit het beleidskader randvoorwaarden, uitgangspunten en handreikingen aan het ontwerp mee te geven ten aanzien van functies, inrichting en eventuele maatregelen. Op deze manier zal het groepsrisico zoveel mogelijk beperkt worden en kan het bestuur een verantwoord besluit nemen over het eventueel te accepteren restrisico.
Het plangebied 'Hogeschool Windesheim en Greijdanus College" behoort tot de gebiedstypen 'kantoren en voorzieningen' en 'stroomzones'.
Het gebiedstypen 'kantoren en voorzieningen' zijn gebieden met met een hoge persoonsdichtheid. Voor deze gebieden gelden de volgende aandachtspunten.
Het gebiedstype 'stroomzones'
Bij de planontwikkeling binnen Stroomzones zal volgens het gebiedsgerichte kader altijd maatwerk geleverd moeten worden. Voor de hogeschool Windesheim was bij de totstandkoming van het op de ontwikkeling gerichte bestemmingsplan en thans vernietigde bestemmingsplan sprake van maatwerk waarbij de brandweer en de veiligheidsdiensten in een vroegtijdig stadium betrokken waren.
In het gebiedsgerichte kader EV wordt gesteld dat op afstanden van circa 200 tot 300 meter van de
bron de veiligheidsmaatregelen minder noodzakelijk zijn maar dat de algemene maatregelen (ramen
en deuren sluiten, radio aan, enzovoort) van toepassing zijn.
De hogeschool Windesheim bevindt zich op circa 90 meter van de bron het spoor en op circa 50 meter van de bron de weg. Vanwege deze afstanden heeft hogeschool Windesheim maatregelen genomen welke binnen haar inrichtingsgrenzen gerealiseerd konden worden.
Visie op de ondergrond
Zwolle wil de evenwichtige groei en duurzame ontwikkeling van de stad voortzetten en goed regelen. Zwolle voegt een extra dimensie toe bij het nadenken over een optimale inrichting en gebruik van haar ruimte: de ondergrondse dimensie. De gemeenteraad heeft hiervoor in oktober 2007 de visie op de ondergrond vastgesteld en besloten de basisprincipes uit deze visie toe te passen in projecten. Belangrijke uitgangspunten zijn het structureel en georganiseerd toepassen van warmte- koude-opslag (WKO), het koppelen van WKO's met grondwatersanering en het werken met ondergrondse bestemmingen en functies. Aanpak volgens de visie versterkt een duurzame ontwikkeling, zorgt voor energiebesparing en CO2 reductie, leidt door de koppeling van functies tot kostenvoordeel en kan hierdoor de stedelijke ontwikkeling een enorme impuls geven.
Duurzaam bouwen
In januari 2007 heeft de gemeenteraad de Beleidsvisie Duurzaam Bouwen vastgesteld. Het beleid is van
toepassing op gebouwen en grond-, weg- en waterbouw en is erop gericht dat overal een minimaal niveau
voor duurzaamheid bereikt moeten worden. Duurzaam bouwen heeft betrekking op de thema's energie,
materialen, afval, water, gezondheid en woonkwaliteit. Het minimaal te bereiken niveau van kwaliteit- en
duurzaamheidsprestaties komt overeen met de toepassing van de vaste, kosten neutrale maatregelen uit
het Nationaal Pakket Duurzame (Utiliteits)bouw (maatregelen, die altijd technisch goed toepasbaar zijn en in de regel kostenneutraal zijn).
Klimaatbeleid
In 2009 heeft het college een interimklimaatbeleid vastgesteld met betrekking tot nieuwbouw van woningen en utiliteitsgebouwen om het gemeentelijk klimaatbeleid in overeenstemming te brengen met het rijksbeleid vooruitlopend aan de vaststelling van nieuw gemeentelijk klimaatbeleid. De doelstelling hiervan is dat het aandeel duurzame energie van het totale energiegebruik voor een nieuw te bouwen woning of utiliteitsgebouw tenminste 60% gaat bedragen. De toepassing van koude warmte opslag (KWO) draagt in belangrijke mate bij niet alleen aan de doelstellingen van het interimklimaatbeleid, maar ook aan de doelstellingen van de Visie op de Ondergrond. Andere maatregelen om genoemde doelstellingen te bereiken zijn de toepassing van zonne-energie (PV en zonnecollectoren) en verbeterde isolatie.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op aspecten die beperkingen met zich meebrengen bij het toekennen van bestemmingen. Het betreft zowel de diverse milieuaspecten als de ligging van kabels, leidingen en straalpaden.
Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) moet bij het opstellen van ruimtelijke besluiten rekening worden gehouden met de geluidsproductie van wegverkeer, industrie en spoorwegen. Aan deze aspecten wordt in deze paragraaf aandacht besteed. In de Wgh wordt het begrip 'geluidszone' gehanteerd. Met een geluidszone wordt het aandachtsgebied rond (spoor)wegen en industriegebieden afgebakend waarbinnen de regels van de Wgh van kracht zijn. Het akoestisch onderzoek richt zich altijd op woningen en 'andere geluidsgevoelige bestemmingen' die binnen de geluidszone zijn gelegen. Onder 'andere geluidsgevoelige bestemmingen' wordt in ieder geval onderwijsgebouwen verstaan.
Wegverkeerslawaai
Volgens de Wgh moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de toekomstige geluidsbelasting indien nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen worden toegestaan voor gebieden die binnen de verplichte onderzoekszone van wegen liggen. Volgens de Wgh heeft iedere weg een geluidszone behalve de volgende wegen:
In het voorliggend beheersverordening worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De geluidszone is daarmee niet van toepassing. Nader akoestisch onderzoek kan achterwege blijven.
Railverkeer
Het plangebied wordt aan de westzijde begrensd door de spoorlijn Zwolle – Amersfoort en de Hanzelijn (Zwolle Lelystad).
De bescherming die in het Besluit geluidhinder (Bgh) wordt geboden is van toepassing bij:
De systematiek van de zonering houdt in dat langs een (toekomstige) spoorweg een planologisch aandachtsgebied (de zone) ligt waarbinnen in bovenstaande situaties bescherming wordt geboden aan geluidsgevoelige bestemmingen. Voor geluidsgevoelige objecten als onderwijsgebouwen in de zone geldt een basisbeschermingsniveau, dit is de voorkeursgrenswaarde. Door middel van een hogere waarde procedure kan door het bevoegd gezag gemotiveerd een hogere geluidsbelasting (hogere waarde) worden toegestaan. Deze verhoging is mogelijk tot een maximaal toelaatbare (grens)waarde.
De omvang van de geluidszone (het planologisch aandachtsgebied) langs een spoorweg is afhankelijk van het feit of de spoorweg is aangegeven op de geluidplafondkaart of de zonekaart.
Spoorweg aangegeven op de geluidplafondkaart
Voor spoorwegen die zijn aangegeven op de geluidplafondkaart, zoals de spoorlijn Zwolle-Amersfoort, en de Hanzelijn (Zwolle-Lelystad) wordt in het Bgh de omvang van de geluidzone geregeld. De breedte van de zone is afhankelijk de hoogte van het geluidproductieplafond.
Deze geluidszones (planologisch aandachtsgebied) gelden alleen bij het ruimtelijk mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen. In voorliggende beheersverordening worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De geluidszone is daarmee niet van toepassing. Nader akoestisch onderzoek kan achterwege blijven.
Industrielawaai
Het plangebied ligt niet binnen een geluidszone van een geluidsgezoneerd industrieterrein.
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Hiermee wordt de wijziging van de Wet Milieubeheer ten aanzien van de luchtkwaliteitseisen bedoeld. De wet maakt een onderscheid in projecten die 'in betekenende mate' (IBM) en 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarnaast worden er bestemmingen genoemd die extra gevoelig zijn voor luchtvervuiling (gevoelige bestemmingen). Uiteraard moet niet alleen bij gevoelige bestemmingen maar bij alle projecten sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. Uit dit oogpunt moet afgewogen worden of het aanvaardbaar is om een bepaald project op een bepaalde plaats te realiseren. Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het project zelf hier niet of nauwelijks aan bijdraagt. Projecten die 'niet in betekende mate' leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit hoeven volgens de Wet luchtkwaliteit niet afzonderlijk getoetst te worden op de grenswaarde(n), tenzij een dreigende overschrijding van één of meerdere grenswaarden te verwachten is. Volgens de gelijknamige AMvB ligt de grens van 'niet in betekenende mate' bij 3% van de grenswaarde van een stof.
Op grond van het Besluit luchtkwaliteit zijn gemeenten verplicht om knelpunten op het gebied van luchtkwaliteit aan te pakken. Om die reden heeft de Gemeente Zwolle een luchtkwaliteitsplan opgesteld. Onderdeel van het luchtkwaliteitsplan zijn onder andere een pakket van maatregelen en acties om de knelpunten op te lossen. Uit het laatste onderzoek (rapportage luchtkwaliteit 2005, Zwolle 22 juni 2006) is gebleken dat in het plangebied geen overschrijdingen van de normen van NOx en PM 10 (fijnstof) plaatsvinden.
Dit blijkt eveneens uit de evaluatie Luchtkwaliteitsplan 2007-2011 (September 2012). Metingen en berekeningen laten zien dat er sinds 2010 geen knelpunten meer zijn voor fijnstof. Voor stikstofdioxide wordt de norm alleen nog overschreden bij de Burgemeester van Roijensingel, waar veel busverkeer is. Naar verwachting wordt voor 2015 wel aan deze norm voldaan. Er rijden dan schonere bussen en een aantal busroutes wordt omgeleid
Mede gelet op het feit dat er geen sprake is van nieuwe ontwikkelingen en het feit dat er geen sprake is van knelpunten binnen het plangebied vormt de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor voorliggend beheersverordening.
In 2009 is in het kader van het op ontwikkeling gerichte bestemmingsplan (en door de Raad van State vernietigde vaststellingsbesluit) een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, om zodoende de milieukundige bodemkwaliteit vast te stellen. Het onderzoek bestaat uit een vooronderzoek, een veldonderzoek en een analytische beoordeling. Bij de beoordeling van het terrein en de bodemmonsters is speciaal gelet op de aanwezigheid van asbesthoudende materialen, deze zijn zintuiglijk niet aangetroffen.
Analytische beoordeling
In de bodem zijn diverse lichte verhogingen gemeten. Voor wat betreft de waarden voor zware metalen en PAK, zijn deze te herleiden op plaatselijk waargenomen puindeeltjes. Ook zijn verhogingen aan PCB en minerale olie aangetroffen. Geen van de verhogingen is van dien aard dat er nader onderzoek moet plaatsvinden.
In het grondwater zijn gehalte aan barium en molybdeen gemeten boven de streefwaarde maar onder de tussenwaarde voor nader onderzoek. Verhoogde gehalten aan metalen worden vaker aangetoond in de omgeving van zwolle, en zijn veelal veroorzaakt door verzuring en natuurlijke oorzaken. De gehalten aan barium en molybdeen kunnen dan ook als achtergrondconcentraties beschouwd worden.
Conclusie
Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters zijn risico's voor de volksgezondheid en of het milieu niet te verwachten. De resultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van nader onderzoek. Aangezien de beheersverordening zich niet richt op nieuwe ontwikkelingen, is er op het gebied van bodem geen extra kostenpost te verwachten bij vaststelling van de beheersverordening.
Externe veiligheid heeft betrekking op het beheersen van risico's. Het gaat hierbij om de risico's van het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen in bedrijven alsmede op het transport van gevaarlijke stoffen via wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen.
Risicocontouren
In het kader van het Registratiebesluit Externe Veiligheid is de gemeente verplicht de risico's van gevaarlijke stoffen te registreren. Daartoe is een zogenaamde signaleringskaart gemaakt, die jaarlijks wordt geactualiseerd. Deze gemeentelijke signaleringskaart is gebaseerd op de risicovolle inrichtingen die in het Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen (RRGS) zijn geregistreerd. De gemeentelijke signaleringskaart geeft aan dat binnen het plangebied geen risicobronnen zijn gelegen. Het plangebied ligt ook niet binnen de invloedssfeer buiten het plangebied gelegen risicobronnen.
Transport gevaarlijke stoffen, per spoor
Het plangebied ligt naast de spoorlijn Zwolle - Amersfoort en de Hanzelijn (Zwolle Lelystad). Over beide trajecten worden significante hoeveelheden gevaarlijke stoffen vervoerd. De spoorlijnen maken onderdeel uit van het basisnet. Op dit moment is het basisnet nog niet formeel van kracht maar is wel de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen het wettelijk kader.
De PR 10-6 contour bedraagt langs de Veluwelijn maximaal 6 meter en langs de Hanzelijn eveneens maximaal 6 meter. De afstand wordt bepaald vanaf het midden van de doorgaande spoorbundel en komt overeen met de veiligheidszone. Het plangebied ligt buiten deze veiligheidszone.
Kwetsbare en beperkt kwetsbare bestemmingen zijn niet mogelijk in de veiligheidszone langs het spoor. De veiligheidszone is een zone langs de spoorbaan waarbinnen geen nieuwe kwetsbare objecten zijn toegestaan. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten zijn hier alleen in uitzonderingsgevallen toegestaan (zie hiervoor de regelgeving in het Btev). De veiligheidszone wordt gemeten vanaf het hart van de spoorbundel.
Voor beide trajecten zal een zogenaamde Plasbrand Aandacht Gebied - Zone (PAG-zone) van kracht worden. Het gebied tot 30 meter van de spoorbaan waarin, bij de realisering van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand als gevolg van een calamiteit op het spoor. Omdat de gevaarlijke stoffen over de sporen aan de zijde van het Engels werk worden vervoerd ligt het plangebied op ruime afstand van de PAG-zone. De PAG-zone is voor dit plan dan ook niet relevant.
Transport gevaarlijke stoffen, per weg
In de directe nabijheid van het plangebied ligteen tweede route voor gevaarlijke stoffen. Dit betreft de IJsselallee, waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het plangebied ligt buiten de PR 10-6 contour van de IJsselallee. Daarmee is de basisveiligheid gewaarborgd.
Groepsrisico
Naast het plaatsgebonden risico zal inzicht verkregen moeten worden in het groepsrisico. De beheersverordening niet in de nieuwbouw van woningen of andere kwetsbare objecten. Het groepsrisico blijft in dat opzicht derhalve constant.
In de beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Zwolle is een algemeen ambitieniveau vastgesteld. Een gevolg hiervan is de ruimtelijke uitwerking van het externe veiligheidsbeleid. Deze uitwerking is vastgelegd in het 'Gebiedsgericht beleidskader externe veiligheid'. Hierin is een vertaling gemaakt van het groeprisico naar de verschillende gebiedstypen uit het Zwolse gebiedsgericht milieubeleid. De fysieke omgeving wordt gekenmerkt door de persoonsdichtheid en de verblijftijd.
Het plangebied behoort tot het gebiedstype Kantoren en Voorzieningen. De risicoruimte van een dergelijk gebiedstype geeft ruimte voor externe veiligheidsrisico's mits dit vanuit locatiesspecifieke kenmerken en maatregelen te verantwoorden zijn. Gebiedseigen risicobronnen zijn in principe niet toelaatbaar in het gebiedstype kantoren en voorzieningen. Doordat het plangebied binnen het invloedsgebied van de spoorlijn ligt (in de terminologie van het gebiedsgericht kader; stroomzone) is ook het planologisch kader wegen en spoorwegen van toepassing. Vanuit dit kader worden functies met een hoge mate van zelfredzaamheid bevorderd en functies met een hoge dichtheid en lage zelfredzaamheid zoveel mogelijk beperkt. Om die reden wordt de functie van kinderdagverblijven uitgesloten. Voor functies waarbij kinderdagverblijven een ondergeschikte functie zijn kunnen aanvullende bouwkundige eisen van toepassing zijn en is advies van de veiligheidsregio per geval noodzakelijk.
Uit de Basisnetberekeningen volgt dat er in het plangebied geen sprake is van overschrijdingen van de orientatiewaarde van het groepsrisico. Er is daarbij uitgegaan van generieke maatregelen. Generieke oplossingen zijn bijvoorbeeld het aanwijzen van andere routes, dag-/nachtrijden etc.
Maatregelen en afstemming Veiligheidsregio en brandweer
In het kader van de (juridisch/planologische) ontwikkeling van de campus Windesheim zoals neergelegd in het Masterplan zijn in 2010, in samenspraak tussen hogeschool Windesheim, de brandweer, de Veiligheidsregio en de gemeente verschillende maatregelen beschreven om de gevolgen van een calamiteit op het spoor of op de weg te beperken. De maatregelen en de afwegingen die geleid hebben tot het nemen van deze maatregelen zijn beschreven in de Notitie "Verantwoording groepsrisico bij het bestemmingsplan voor de Christelijke hogeschool Windesheim te Zwolle" (1 oktober 2010). Daarbij was het uitgangspunt een gefaseerde ontwikkeling van de campus.
Deze maatregelen betreffen:
Een aantal van de beschreven maatregelen is momenteel al getroffen.
Vanwege het feit dat hier sprake is van een conserverend plan en de beïnvloeding door het aspect externe veiligheid zeer gering is (zie hierboven beschreven situatie) worden aanvullende risico reducerende maatregelen in aanvulling op de reeds beschreven en uitgevoerde maatregelen niet noodzakelijk geacht.
Er is daarbij geen sprake van grote groepen verminderd zelfredzame personen. De beheersverordening sluit om die reden kinderdagverblijven uit, ook als onderdeel van een bestaande instelling.
Formeel dient voor de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid advies ingewonnen te worden bij de Veiligheidsregio. Bij de totstandkoming van deze regeling heeft die afstemming in een vroegtijdig stadium plaatsgevonden. Ook in het kader van het vooroverleg heeft afstemming plaatsgevonden. De resultten van het vooroverleg zijn weergegeven in hoofdstuk 8 Overleg.
Afbeelding 5: calamiteitenroutes
Buisleidingen
Door het plangebied lopen geen hogedrukaardgasleidingen.
Verschillende soorten planten en dieren worden beschermd in de Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermingswet. Soortbescherming vindt plaats via de Flora- en Faunawet, de gebiedsbescherming gebeurt via de Natuurbeschermingswet 1998.
De uiterwaarden van de IJssel zijn de meest nabijgelegen locatie waarop de Natuurbeschermingswet van toepassing is. Gezien de afstand en de aard van de activiteiten is van beïnvloeding geen sprake.
Wat betreft de Flora- en Faunawet is een ruimtelijke ontwikkeling alleen mogelijk als duidelijk is dat er geen beschermde dieren worden verontrust, dat nesten, holen of andere verblijfplaatsen niet worden vernield, beschadigd of verstoord en dat planten niet worden verwijderd van hun groeiplaats.
Ten behoeve van de ontwikkelingen zoals omschreven in het Masterplan is er een ecologische quickscan uitgevoerd. Uit de resultaten van dit ecologisch onderzoek blijkt dat in het plangebied geen beschermde plantensoorten of plantensoorten van de Rode Lijst zijn aangetroffen. Gezien de aard van het plangebied zijn deze ook nauwelijks te verwachten.
Maar, hoewel dit niet blijkt uit de conclusie van het onderzoek, is in de bestemming Groen wel het voorkomen van de beschermde planten Zwanenbloem (tabel 1) en Rietorchis (tabel 2) bekend. De locaties van deze beschermde planten vallen wel binnen de grenzen van het plangebied. Gelet op het conserverende karakter van de beheersverordening en op de Groenbestemming ter plaatse vinden er geen ontwikkelingen plaats. Schade aan deze planten is dan ook niet te verwachten.
Uit het onderzoek blijkt dat mogelijk vaste verblijfsplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn in de in het plangebied aanwezige bebouwing. Aanvullend onderzoek bij mogelijke sloop- en nieuwbouwplannen (hoewel de beheersverordening daar primair niet op ziet) moet uitwijzen of daadwerkelijk vaste verblijfsplaatsen aanwezig zijn. De beheersverordening heeft in elk geval geen nadelige gevolgen op vlieg- en/of jachtroutes en foeragerende vleermuizen.
Verspreid over het plangebied zijn vaste verblijfsplaatsen van enkele algemeen voorkomende, laag beschermde, zoogdiersoorten aangetoond of te verwachten. Het voorkomen van de middelhoog beschermde Steenmarter in het plangebied kan niet worden uitgesloten.
De bomen en struiken in het plangebied vormen een broedgebied voor broedvogels zoals de Zwarte kraai, Merel, Roodborst en Vink. In de oeverzones is een soort als Wilde eend broedend te verwachten. Voortplanting en overwintering van laag beschermde amfibieënsoorten is (beperkt) te verwachten. Beschermde reptielen, vissen en/of ongewervelde dieren zijn niet aangetoond of te verwachten.
Maatregelen
Aangeraden wordt bij de planning van eventuele sloopwerkzaamheden rekening te houden met deze onderzoeken. Wanneer tijdig gestart wordt met vleermuisonderzoek, hoeft de planning als gevolg hiervan geen vertraging op te lopen. Aanvullend onderzoek naar Steenmarter dient plaats te vinden om vast te stellen of deze soort voorkomt in het plangebied. Van belang is vooral dat navraag wordt gedaan bij de beheerder van de gebouwen. Daarnaast kan tijdens het aanvullende vleermuizenonderzoek gelet worden op foeragerende exemplaren en andere aanwijzingen van het voorkomen van Steenmarter.
Het aanvragen van een ontheffing annex artikel 75 van de Flora- en faunawet is voor flora, vogels, vissen, amfibieën, reptielen en ongewervelde dieren niet aan de orde. Werkzaamheden die broedbiotopen van alle aanwezige vogels verstoren of beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering van werkzaamheden in elk geval plaats te laten vinden buiten de periode van 15 maart tot 15 juli. Voor het broedseizoen wordt overigens geen standaardperiode gehanteerd. Verstoring is strafbaar, ongeacht de datum. Om schade aan kleine landzoogdieren en amfibieën te minimaliseren is het wenselijk, indien de planning van de activiteiten dit toelaat, graafwerkzaamheden in het plangebied zoveel mogelijk uit te voeren in de periode september- december (mits vorstvrij).
Aanvullend onderzoek ecologische waarden
Om schade aan vleermuizen te voorkomen zal bij ontwikkelingen in het plangebied (slopen) gericht vleermuizenonderzoek uitgevoerd moeten worden met een 'batdetector'. Op deze wijze kan worden bepaald of de bebouwing - waar potentiële vaste verblijfplaatsen zijn aangetroffen - als verblijfplaats voor vleermuizen fungeert. Dit onderzoek kan vanaf april plaatsvinden. Bij de planning van eventuele sloopwerkzaamheden zal rekening worden gehouden met deze onderzoeken. Aanvullend onderzoek naar Steenmarter dient plaats te vinden om vast te stellen of deze soort voorkomt in het plangebied. Van belang is vooral dat navraag wordt gedaan bij de beheerder van de gebouwen. Daarnaast kan tijdens het aanvullende vleermuizenonderzoek gelet worden op foeragerende exemplaren en andere aanwijzingen van het voorkomen van Steenmarter.
Nader onderzoek zal voorafgaand aan eventuele werkzaamheden plaatsvinden, om zodoende op het juiste moment vast te kunnen stellen of er sprake is van deze beschermde soorten in het plangebied.
Quickscan
Het plangebied is gelegen in dijkring 53, Salland (zie figuur 1). Deze dijkring wordt omsloten door de Vecht aan de noordzijde, de IJssel aan de westzijde en het Zwarte Water aan de noordwestzijde. Voor de beheersverordening is een overstromingsrisicoparagraaf op grond van de Omgevingsverordening van de provincie opgesteld.
Risico-inventarisatie
Voor de keringen van dijkring 53 is de overschrijdingskans genormeerd op 1/1.250e per jaar. Op basis van de provinciale risicokaart wordt de maximale waterdiepte, in Zwolle voor dijkring 53 tijdens een overstroming, geschat tussen de 0,8 en 2,0 meter. De mogelijke waterdiepte kan daarmee worden aangeduid als ondiep.
afbeelding 6: maximale waterdiepte tijdens een overstroming in dijkring 53
Afhankelijk van de locatie waar een dijk doorbreekt zal water dijkring 53 binnen stromen. In figuur 3 zijn twee maatgevende locaties (Olst en Berkum) weergegeven die uiteindelijk zullen leiden tot een waterstand weergegeven in figuur 2 en de snelheid waarmee het water dijkring 53 instroomt (figuur 3). Afhankelijk van de locatie binnen dijkring 53 kan het wenselijk zijn om maatregelen dan wel voorzieningen te treffen. Zie de volgende figuren 3 dijkdoorbraak Olst (boven) en 4 dijkdoorbraak Berkum in Zwolle (beneden).
Afbeelding 7: Maatregelen
Bij nieuwe ontwikkelingen binnen de dijkringen is het gewenst dat tijdig wordt nagedacht over voorzieningen dan wel maatregelen die kunnen worden getroffen waarbij eventuele risico's en nadelige effecten van een overstroming kunnen worden beperkt. Het betreft ook een stuk bewustwording dat bouwen in risicovolle gebieden bepaalde risico's met zich meebrengt en dat hier adequaat mee omgesprongen dient te worden. Bij de ontwikkeling van het plangebied dient rekening te worden gehouden met mogelijke overstromingen. Voor onderhavige ontwikkeling kan worden gedacht aan navolgende voorzieningen/ maatregelen:
Duurzaam bouwen
Op 8 januari 2007 heeft de gemeenteraad de Beleidsvisie Duurzaam Bouwen vastgesteld. Het beleid is van toepassing op gebouwen en grond-, weg- en waterbouw en is erop gericht dat overal een minimaal niveau voor duurzaamheid bereikt moeten worden. De beleidsvisie biedt 2 mogelijkheden voor het realiseren van het minimale niveau. Bouwpartijen kunnen een keuze kunnen maken voor één van beide. De methodes verschillen in flexibiliteit. Eén methode, toepassing van GPR Gebouw geeft maximale flexibiliteit voor de bouwpartijen. Hierbij wordt het minimale niveau meegegeven, waarbij bouwpartijen door selectie uit een keur van maatregelen aan dit niveau kunnen komen. Het andere betreft een lijst van acht maatregelen, waaruit minimaal vijf maatregelen gekozen moeten worden. Dit geeft minder flexibiliteit aan bouwpartijen, maar wel duidelijkheid. Ook het minimale niveau is bovenwettelijk en ligt dus boven het niveau van het Bouwbesluit. Daarom zal gewerkt moeten worden met andere instrumenten, zoals bijvoorbeeld een convenant met projectontwikkelaars.
In het plangebied bevinden zich een ondergrondse hoogspanningsleiding en een hoofdwaterleiding. Deze leidingen zijn met een dubbelbestemming beschermd: Artikel 8 Leiding - Hoogspanning en Artikel 9 Leiding - Water.
In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van de doelstelling en de uitgangspunten die gehanteerd zijn bij het maken van deze beheersverordening.
De beheersverordening wordt zodanig opgesteld dat de huidige feitelijke en planologische situatie wordt wordt gerespecteerd. De beheersverordening is daarmee een actuele beschrijving van de planologische en feitelijke situatie in het plangebied.
Bij de keuze van de planmethodiek is van de volgende uitgangspunten uitgegaan.
Het plangebied van de beheersverordening wordt globaal begrens door de IJsselallee (N337) in het noorden, de woonbebouwing van Schellerbroek in het oosten, het buitengebied in het zuiden en het spoorwegemplacement van de NS in het westen.
De beheersverordening heeft een conserverend karakter. Enkel vastgesteld beleid is in de verordening opgenomen. De beheersverordening heeft een globaal karakter en ziet niet op nieuwe ontwikkelingen.
De beheersverordening heeft betrekking op de bestaande en planologische situatie, zonder daarmee nieuwe ontwikkelingen mogelijk te willen maken. Onderdeel van de beheersverordening is daarmee wel het in aanbouw zijnde en reeds vergunde zwembad.
De beheersverordening heeft betrekking op de onderwijsfuncties van hogeschool Windesheim en Greijdanus College. Naast de onderwijsfuncties zijn ook aan de onderwijsfunctie gerelateerde en daaraan ondergeschikte functies toegestaan binnen het plangebied.
De beheersverordening ziet niet op nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied, die niet passen in de geledende en en reeds vergunde bebouwing. Het in aanbouw zijnde zwembad, als onderdeel van de hogeschool Windesheim is (onherroepelijk) vergund en in deze beheersverordening opgenomen.
Het watersysteem binnen het plangebied blijft ongewijzigd waardoor er geen wijzigingen te verwachten zijn in de grondwaterstanden in dit stadsdeel; ook wordt de veerkracht van het watersysteem niet gewijzigd.
Deze beheersverordening is gemaakt in aansluiting het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 20. Dit handboek is gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen SVBP2012, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.
De regels zijn binnen de systematiek van de SVBP2012 aangepast aan de Zwolse situatie en uitgebreid met extra standaardbestemmingen, waaraan in Zwolle behoefte is. De regels van beheersverordening Hogeschool Windesheim & Greijdanus College zijn voor zover nodig op hun beurt weer aangepast aan specifieke situaties in het plangebied van de beheersverordening Hogeschool Windesheim & Greijdanus College.
De regels van de beheersverordening bestaan uit de volgende hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 Inleidende regels:
De inleidende regels zijn van algemene aard en bestaan uit de volgende regels:
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels:
Toelichting op de regels voor de enkelbestemmingen:
Het gehele plangebied is onderverdeeld in enkelbestemmingen. Dit in tegenstelling tot een bestemming die andere bestemmingen als dubbelbestemming overlapt. De dubbelbestemmingen behoeven niet in het gehele plangebied voor te komen.
Een enkelbestemming kan in het plangebied op één plaats, maar ook op meerdere plaatsen voorkomen. De bij deze bestemmingen behorende regels zijn per bestemming in een apart artikel ondergebracht.
Alle regels die op een bepaalde bestemming van toepassing zijn, worden zoveel mogelijk in de bestemmingsregels zelf geregeld. Op deze wijze wordt bij de digitale versie van het plan bij het aanklikken op adres of bestemmingsvlak zo veel mogelijk informatie gegeven zonder dat er verder doorgeklikt behoeft te worden.
De opbouw van een bestemmingsregel is als volgt:
Per bestemmingsonderdeel wordt hierna een korte toelichting wordt gegeven.
In de bestemmingsomschrijving wordt een nadere omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De hoofdfunctie wordt als eerste genoemd. Indien van toepassing, worden ook aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. De ondergeschiktheid wordt aangegeven door de zin 'met daaraan ondergeschikt'. De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie in de bestemming. De bestemmingsomschrijving is niet alleen functioneel maar bevat ook inrichtingsaspecten.
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld.
Er wordt gebruik gemaakt van de begrippen 'gebouwen' en 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde'.
De maatvoering waaraan een (hoofd)gebouw, bijbehorend bouwwerk c.q. bouwwerk, geen gebouw zijnde, dient te voldoen wordt in deze regel opgenomen. De maximum bouwhoogte worden in meters weergegeven.
De hoogte van de gebouwen wordt op de kaart aangegeven, indien er geen uniforme hoogteregels voor de gehele bestemming van toepassing zijn. Dit wordt in de verbeelding op papier van het plan gedaan door middel van een symbool in de vorm van een rondje verdeeld in een matrix met 2 of 3 vlakken. Linksboven staat bijvoorbeeld de maximum goothoogte in meters vermeld, rechtsboven de maximum bouwhoogte in meters en onderaan staat zo nodig het maximum bebouwingspercentage aangegeven. Het symbool is gekoppeld aan het bouwvlak, of indien er geen bouwvlak aanwezig is, aan het bestemmingsvlak.
In de beheersverordening is bepaald dat door burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen worden gesteld. Het betreft hier nadere eisen ten behoeve van bepaalde doorgaans kwalitatief omschreven criteria, zoals stedenbouwkundig beeld, woonsituatie, en verkeersveiligheid. De nadere eisenregeling biedt de mogelijkheid om in concrete situaties in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning sturend op te treden door het stellen van nadere eisen. De criteria zijn in de bepaling van nadere eisen zelf opgenomen.
De procedure voor het stellen van nadere eisen is in deze bestemmingsregels omschreven in Artikel 14 Algemene procedureregels.
In de beheersverordening is bepaald dat bij een omgevingsvergunning van de beheersverordening kan worden afgeweken. In deze bepaling wordt een opsomming gegeven van de bouwregels waarvan kan worden afgeweken. Een afwijkingsmogelijkheid van de bouwregels wordt alleen opgenomen, indien dit noodzakelijk wordt geacht in verband met het gewenste beleid en het een afwijking of verduidelijking betreft van de algemene afwijkingsregels. De criteria zijn in de afwijkingsregel zelf opgenomen.
De procedure voor het afwijken van de bouwregels is omschreven in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
In artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wabo wordt aangegeven dat het verboden is zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met de beheersverordeing. Ter verduidelijking worden in een aantal bestemmingen in de specifieke gebruiksregels specifieke vormen van gebruik met name uitgesloten. Dit zijn gebruiksvormen, waarvan het op voorhand gewenst is aan te geven dat deze in ieder geval niet zijn toegestaan.
Bij specifieke gebruiksregels wordt in een aantal bestemmingen een daarop gerichte afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Bij zo'n specifieke afwijkingsbevoegdheid zijn ook hier de criteria opgenomen.
De procedure voor het afwijken van de gebruiksregels is omschreven in de Wabo.
Door het opnemen van de eis voor een omgevingsvergunning overeenkomstig artikel 2.1, eerste lid onder b, van de Wabo, kunnen specifieke inrichtingsactiviteiten aan een omgevingsvergunning worden verbonden. Het betreft het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden. Het bouwen wordt niet aangemerkt als zo'n inrichtingsactiviteit. De eis voor een dergelijke omgevingsvergunning wordt opgenomen om extra bescherming aan een specifieke waarde van de bestemming te bieden, zoals de landschappelijke of cultuurhistorische waarde. De eis voor deze omgevingsvergunning wordt met de criteria voor vergunningverlening in de bestemmingregel opgenomen.
Toelichting op de regels voor dubbelbestemmingen:
Een dubbelbestemming wordt opgenomen in een beheersverordening wanneer er sprake is van twee functies die onafhankelijk van elkaar op dezelfde plaats voorkomen. Het opnemen van een dubbelbestemming zorgt met het oog op een specifiek belang voor bescherming van het betreffende gebied.
Het betreft in dit plan:
Artikel 8 Leiding - Hoogspanning;
Deze bestemmingen liggen als het ware over de reguliere (enkel)bestemmingen heen. De bestemmingsomschrijving van de dubbelbestemming geeft aan dat de gronden, naast de andere aan die gronden gegeven (enkel)bestemmingen, mede voor deze dubbelbestemming zijn bestemd.
De opbouw van een dubbelbestemmingregel is dezelfde als die van een (enkel)bestemmingsregel, maar alleen die regels worden ter aanvulling opgenomen die noodzakelijk zijn. De regels in de dubbelbestemming geven de verhouding van de enkelbestemming ten opzicht van de dubbelbestemming aan.
In de algemene regels zijn de volgende regels in onderstaande volgorde opgenomen:
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel;
Artikel 11 Algemene bouwregels;
Artikel 12 milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied;
Artikel 13 Algemene afwijkingsregels;
;
Artikel 14 Algemene procedureregels.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels:
In dit laatste hoofdstuk komen de overgangsregels en de slotbepaling aan de orde.
Hierin worden de in de regels gebruikte begrippen gedefinieerd. Ze zijn alfabetisch gerangschikt met uitzondering van de begrippen plan en bestemmingplan die als eerste zijn genoemd.
Het doel van deze regels is om misverstanden of verschillen in interpretatie te voorkomen. Dit als aanvulling op de gevallen waarbij het woordenboek van Van Dale geen uitsluitsel geeft.
Dit is de handleiding voor de manier van meten van diverse in het plan bepaalde maten.
Hierna wordt - voor zover nog nodig - een toelichting op een aantal artikelen van de bestemmingsregels gegeven:
Uitgangspunten:
Van belang is dat binnen de bestemming groen, gelegen langs het spoor, een fietspad is gelegen. Dit fietspad moet tevens toegankelijk blijven voor de hulpdiensten. Dit is van groot belang voor de bestrijding van calamiteiten binnen het plangebied en daarbuiten.
Deze bestemming betreft de onderwijsinstellingen hogeschool Windesheim en het Greijdanus College en het daarbij behorende terrein. Tot deze onderwijsinstellingen behoort ook de aan het onderwijs gerelaterde, maar ondergeschikte functie zoals een restaurant en de campuswinkel.
Voor de bouwregels is als uitgangspunt genoemnde de bestaande planologische regeling. Om de bestaande gebouwen niet onder het overgangsrecht te plaatsen zijn de bestaande hoogten van de bestaande bebouwing eveneens maatgevend voor het bepalen van de toegelaten maximale bouwhoogten. Concreet betekent dit dat ter plaatse van de bestaande bebouwing wederom een gebouw mag worden gerealiseerd met een maximum hoogte van dat bestaande gebouw.
Deze bestemming is opgenomen voor de wegen, welke gericht zijn op de afwikkeling van het doorgaande verkeer.
Artikel 6 Verkeer - Erftoegangsweg
Deze bestemming is opgenomen voor het verkeers- en verblijfsgebied met een erftoegangsfunctie. Het heeft een inrichting gericht op gemengd verkeer in een 30 kilometer gebied. Behalve de rijbanen zelf worden ook de bijbehorende bermen, voetpaden, fietspaden en parkeerplaatsen in de bestemming opgenomen. Ook groenvoorzieningen en speelvoorzieningen zijn als onderdeel van de verblijfsfunctie mogelijk in deze bestemming. Binnen deze bestemming mogen ook gebouwtjes voor openbare nutsvoorzieningen en maatschappelijke voorzieningen tot 50 m² en met een goothoogte tot 3 meter en een nokhoogte tot 6 meter worden gebouwd.
Deze bestemming omvat al het water dat van belang is voor de waterhuishouding van het gebied. Water dat voor de waterhuishouding niet van belang is, is opgenomen in de bestemmingsomschrijving van andere bestemmingen.
Deze bestemming valt samen met andere bestemmingen en wordt daarom dubbelbestemming genoemd. Deze dubbelbestemming omvat het in het plangebied gelegen ondergrondse net van hoofdtransportleidingen voor de drinkwatervoorziening. Deze leidingen transporteren drinkwater van de productielocatie naar centrale punten in de verderop gelegen voorzieningsgebieden.
In een brief van 27 februari 2004 heeft waterleidingbedrijf Vitens de gemeente verzocht de voor het bedrijf cruciale hoofdtransportleidingen in bestemmingsplannen op te nemen. Het bedrijf beriep zich daarbij op de 'Handreiking en beoordeling ruimtelijke plannen' van de provincie Overijssel. Voor de invoer van de juiste gegevens heeft Vitens de gemeente later een digitaal bestand met de bedoelde hoofdtransportleidingen toegezonden. De leidingen zijn conform dit bestand opgenomen.
Bouwwerken ten behoeve van andere bestemmingen, welke met deze dubbelbestemming samenvallen, mogen uitsluitend worden gebouwd met toepassing van een afwijking, nadat advies van de leidingbeheerder is ingewonnen.
Ter bescherming van de leidingen is voor het uitvoeren van een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden een omgevingsvergunningenstelsel van toepassing.
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) worden opgenomen om in een bestemmingsplan, bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens de planregeling bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een perceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Naar analogie is deze regeling opgenomen in de beheersverordening.
Artikel 11 Algemene bouwregels
In dit artikel wordt geregeld dat een bouwplan moet voorzien in voldoende ruimte voor parkeren, laden en lossen.
Wat voldoende is, wordt op basis van het algemene parkeerbeleid van de gemeente Zwolle bepaald tijdens de beoordeling van een bouwplan.
Bij een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken, indien anderszins in voldoende ruimte kan worden voorzien. Hierbij kan gedacht worden aan het betalen van een compenserende bijdrage aan de gemeente Zwolle. Ten slotte kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken in bijzondere omstandigheden, onder andere op basis van criteria van het algemene parkeerbeleid.
Artikel 12 milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
Deze bestemming betreft het grondwaterbeschermingsgebied het Engelse werk. Over het gehele plangebied ligt de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied Engelse Werk' voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de kwaliteit van het grondwater voor de drinkwatervoorziening.
Artikel 13 Algemene afwijkingsregels
In deze regels is als eerste de op grond van vaste jurisprudentie vereiste algemene afwijking in de vorm van de zogenaamde 'toverformule' opgenomen. Bij een omgevingsvergunning moet van het gebruiksverbod worden afgeweken, indien strikte toepassing zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Daarnaast wordt in deze regels de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde in de beheersverordening geregelde onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Deze regels zijn niet van toepassing, indien en voor zover er specifieke in de bestemming zelf geregelde afwijkingsregels van toepassing zijn.
Ten slotte zijn de criteria voor de toepassing van deze afwijkingsregels hier opgenomen.
Artikel 14 Algemene procedureregels
Hierin wordt de standaardprocedure voor de voorbereiding van een besluit tot het stellen van een nadere eis beschreven.
Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Bro is voorgeschreven.
Tevens is een hardheidsclausule opgenomen in de vorm van persoonsgebonden overgangsrecht op de wijze zoals door de regering bij de totstandkoming van het Bro werd aanbevolen.
Als laatste wordt de slotregel opgenomen. Deze regel bevat zowel de aanhalingstitel van het plan, de aanhalingstitel van de regels van het plan als de vaststellingregel van het plan.
De regels zijn op een dusdanige wijze geformuleerd, dat de handhaving van de beheersverordening voor een ieder duidelijk kan zijn. Dit is met name gelegen in de formulering van de specifieke gebruiksregels, waarin een opsomming is opgenomen van de verschillende manieren van gebruik van gronden en bouwwerken die in ieder geval in strijd zijn met de bestemming.
Deze beheersverordening is vervaardigd conform de richtlijnen van het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 20.
De beheersverordening is conserverend van karakter. In verband met het feit dat de gemeente binnen het plangebied geen nieuwe ontwikkelingen met financiële consequenties initieert, is het niet nodig om bij deze beheersverordening een exploitatieplan te voegen.
Op 16 mei 2012 is het voorontwerp van de beheersverordening Hogeschool Windesheim & Greijdanus College in het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening naar PM instanties verzonden met het verzoek om binnen vier weken te reageren. Met de provincie Overijssel is afgestemd dat het plan niet voor vooroverleg behoeft te worden aangebonden gelet op het conserverende karakter van het plan en de ligging van het plangebied (binnenstedelijk).
Het plan is verzonden naar de volgende instanties:
Ad 1: Veiligheidsregio IjssellandDe provincie Overijssel
De veiligheidsregio adviseert om:
1. de groenstrook langs het spoor op de plankaart (ook) te benoemen als verkeersroute/aanrijdroute voor de hulpdiensten;
2. de risicokaart te actualiseren gelet op de aanwezigheid van chloorbleekloog op de campus van hogeschool Windesheim.
3. de Veiligheidsregio vraagt aan te geven welke voorzieningen nog meer bedoeld worden in paragraaf 4.2.4. behalve het open water rondom de campus en of deze voldoende zijn voor de bestrijding van een calamiteit. Verzocht wordt de tekst in de toelichting over de bluswatervoorziening te verduidelijken.
Reactie algemeen:
Op 16 mei 2013 is de vooroverlegreactie besproken in het reguliere afstemmingsoverleg tussen de Veiligheidsregio en de gemeente.
Reactie op 1.1.:
Het fietspad is gelegen in de groenbestemming. De Veiligheidsregio wijst erop dat dit fietspad toegankelijk moet blijven voor de hulpdiensten. Dit kan echter niet met zoveel woorden in de regels van een beheersverordening of bestemmingsplan worden vastgelegd. In de toelichting zal aandacht worden gegeven aan de noodzaak van het fietspad voor de hulpdiensten.
Naast bovenstaande zal worden gekeken of deze weg deel uitmaakt van het beleid ten aanzien van prioriteitswegen. Mocht het zo zijn dat deze weg geen deel uitmaakt van het beleid rondom prioriteitswegen, dan zal worden bezien of het wellicht verstandig is om deze weg alsnog toe te voegen.
Reactie op 1.2:
Het thans aanwezige chloorbleekloog maakt onderdeel uit van het in 2014 te sluiten en te slopen bestaande zwembad. In het in aanbouw zijnde en in 2014 te openen nieuwe zwembad wordt geen gebruik gemaakt van chloorbleekloog. Dit nieuwe zwembad krijgt een zoutelektrolyse installatie. Deze installatie zorgt ervoor dat chloorproducten ter plaatse wordt gemaakt, door elektrolyse van pekelwater.
Reactie op 1.3:
De tekst met betrekking tot de bluswatervoorziening zal in de plantoelichting worden aangepast. Een integrale oplossing van de bluswatervoorzieningen in en om het plangebied zal aan de orde komen op gemeentelijk niveau.
Ook is de tekst van paragraaf 4.2.4 aangepast in die zin dat bedoeld wordt dat een aantal van de in die paragraaf genoemde maatregelen reeds uitgevoerd zijn.
Ad 2. Hogeschool Windesheim
Met hogeschool Windesheim is op 16 en 23 mei 2013 het voorontwerp besproken. Daarbij is ook het instrument van de beheersverordening besproken.
Hogeschool Windesheim kan in zijn algemeenheid instemmen met de voorliggende planregeling. Dat mede in het licht van de noodzaak om nu te komen tot een actuele regeling in het kader van de actualisatie van bestemmingsplannen. Besproken is dat de huidige regeling ziet op de huidige feitelijke en planologische situatie. Sloop- en bouwplannen die binnen deze regeling vallen zijn daarmee mogelijk. Nieuwe ontwikkelingen die buiten de regeling vallen hebben een nieuwe planologische regeling nodig. Nieuwe ontwikkelingen worden gebaseerd op het thans aan te passen Masterplan.
Ad 3. Waterschap Groot Salland
Het voorontwerp geeft geen aanleiding tot maken van opmerkingen.
Reactie:
Deze reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.
Ad 4. Enexis
Het voorontwerp geeft geen aanleiding tot het maken van inhoudelijke opmerkingen.
Reactie:
Deze reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.