direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: BV Buitengebied - Herfte, Wijthmen
Status: vastgesteld
Plantype: beheersverordening
IMRO-idn: NL.IMRO.0193.BV13001-0002

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

De gemeente Zwolle heeft een achterstand in het “groot onderhoud” van de planologische regelingen. Op zichzelf is dat niet bijzonder, want net als in veel andere gemeenten is de aandacht de laatste jaren vooral uitgegaan naar nieuwe ontwikkelingen. Het is tijd om de achterstand in te halen. Voor het stedelijk gebied is in 2003 een begin gemaakt met het project Zwolle op Orde. Inmiddels zijn de bestemmingsplannen voor meer dan de helft van het stedelijk gebied geactualiseerd. Her project loopt nog tot en met 2013.

Voor het buitengebied is op 30 maart 2009 de beleidsnota Visie Buitengebied vastgesteld door de raad. Als schakel tussen deze visie en de bestemmingsplannen heeft de raad op 25 januari 2010 de Nota van uitgangspunten bestemmingsplan Buitengebied vastgesteld. Belangrijk onderdeel is dat er voor verschillende deelgebieden bestemmingsplannen worden gemaakt.

Het bestemmingsplan Buitengebied Zwolle is in 1979 vastgesteld. Binnen deze bestemmingsplannen zijn talrijke partiële herzieningen en wijzigingsplannen opgesteld en vele vrijstellingsprocedures gevolgd. Een groot deel van deze plannen is verouderd, dat wil zeggen ouder dan tien jaar. Bovendien is aan het bestemmingsplan buitengebied Zwolle gedeeltelijk goedkeuring onthouden. Zowel door gedeputeerde staten van Overijssel als door de Kroon. De onvolkomenheden zijn echter grotendeels niet gerepareerd. Daardoor komt het bijvoorbeeld nog voor dat een aantal agrarisch bedrijven niet beschikt over een adequaat agrarisch bouwblok. Daardoor is voor veel bouwplannen een planologische procedure nodig. Een beperkt aantal plannen dateert zelfs van voor het in werking treden van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in 1965. De vele planologische regelingen bedekken Zwolle als een onoverzichtelijke lappendeken. De diverse regelingen zijn verouderd en voldoen niet aan de actuele juridisch technische eisen die gelden voor het opstellen van bestemmingsplannen.

Daarnaast is problematisch dat de verouderde bestemmingsplannen sommige ontwikkelingen uitsluiten die passen in het huidige ruimtelijke beleid. Het gevolg is een dat voor bijna alle nieuwe ontwikkelingen een afzonderlijke planologische procedure noodzakelijk is.

De ad hoc procedures leggen in toenemende mate beslag op de ambtelijke dienst. Dit is niet alleen nadelig voor het gemeentebestuur en de ambtelijke dienst, maar zeker ook voor de burger die hierdoor bijvoorbeeld langer moet wachten op een bouwvergunning.

Bovendien wordt het problematisch dat sommige ongewenste ontwikkelingen niet meer geweerd kunnen worden.

Samenvattend kan gesteld worden dat zich in het buitengebied van Zwolle vele ontwikkelingen voordoen die om een sturing van het gemeentebestuur vragen. Aangezien het actuele beleid niet is geïntegreerd in de actuele bestemmingsplannen, beschikt het gemeentebestuur niet over een inzichtelijk, actueel en adequaat instrumentarium voor het beheersen en sturen van die ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied.

Voorliggend beheersverordening bestaat uit de plankaart met de daarbij behorende regels en deze toelichting. In de toelichting worden in hoofdstuk 1 het doel van de beheersverordening en het plangebied zelf beschreven. Daarnaast bevat het een opsomming van de thans geldende bestemmingsplannen binnen het plangebied. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de ontstaansgeschiedenis en de bestaande situatie binnen het plangebied. Vervolgens worden in hoofdstuk 3 de diverse relevante beleidskaders besproken die van toepassing zijn bij het opstellen van deze verordening. Hoofdstuk 4 geeft de resultaten weer van diverse (milieu)analyses. Afhankelijk van de resultaten worden voor de aanwezige functies eventuele beperkingen vastgesteld. De planbeschrijving volgt in hoofdstuk 5, waarin wordt ingegaan op de inrichting van het plangebied. In hoofdstuk 6 wordt het juridisch kader van de beheersverordening toegelicht. Vervolgens wordt in hoofdstuk 7 de economische uitvoerbaarheid van het plan besproken. Tot slot komen in hoofdstuk 8 de uitkomsten van het wettelijk vooroverleg aan de orde.

1.2 Plangebied

In de Nota van uitgangspunten bestemmingsplan Buitengebied is een indeling gemaakt van bestemmingsplangebieden. Hierbij is er van uitgegaan dat:

  • Het buitengebied van Zwolle wordt zo ingedeeld dat een zo beperkt mogelijk aantal plangebieden ontstaat. De nieuw te vormen plangebieden kenmerken zich zo veel mogelijk door een eigen karakteristiek en problematiek. Door een juiste keuze van de plangebiedgrenzen kan een uniforme regeling worden opgesteld voor gelijksoortige gebieden.
  • Bij het bepalen van de plangrenzen wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de grenzen van de geldende bestemmingsplannen. Dit om te voorkomen dat bepaalde locaties niet worden bestemd.

Deze uitgangspunten dienen als vertrekpunt voor de opdeling in plangebieden.

In afwijking van de Nota van uitgangspunten bestemmingsplan buitengebied wordt voorgesteld het buitengebied onder te verdelen in 5 gebieden.

Voor het Nationaal Landschap IJsseldelta wordt samen met de gemeenten Kampen en Zwartewaterland al gewerkt aan een nieuw bestemmingsplan.

De overige vier deelgebieden zal de gemeente Zwolle zelfstandig opstellen.

In de Nota werd uitgegaan van 6 deelgebieden, maar bij nader inzien gaat de voorkeur uit naar 5. Deelgebied 6 betrof de uiterwaarden van de IJssel. Dit gebied is vergeleken bij de overige deelgebieden dermate klein dat het logische is om het mee te nemen bij het aangrenzende deelgebied 4. Bovendien geldt voor de uiterwaarden nog een vrij actueel plan uit 2003 en worden voor twee onderdelen (Westenholte en Schelle en Oldeneel) al nieuwe plannen gemaakt.

De bestemmingsplannen worden opgesteld in de volgorde van de nummering. Doel is uiteindelijk om voor 1 januari 2013 voor het gehele buitengebied van Zwolle te beschikken over actuele bestemmingsplannen.

Nummer   Deelgebied  
1   Nationaal Landschap IJsseldelta  
2   Haerst/Tolhuislanden  
3   Langenholte e.o.  
4   IJsselzone en Windesheim e.o.  
5   Herfte/Wythmen e.o.  

Voor de eerste 4 deelgebieden zal voor 1 juli 2013 een actueel bestemmingsplan zijn vastgesteld.

Voor het deelgebied Herfte, Wijthmen is besloten om eerst een beheersverordening vast te stellen waarin de huidige (planologische) situatie owrdt vastgelegd. Vervolgens zal alsnog een bestemmingplan voor dit gebied worden vervaardigd.

Het plangebied wordt globaal gevormd door de buurtschappen Veldhoek, Maatgrave, Herfte alsmede het dorp Wythmen en omgeving.

Het plangebied is weergegeven in bijlage 1.

1.3 Doel

Het doel van deze beheersverordening is om tijdig te beschikken over een actuele planologische regeling.

De gemeente heeft de verplichting om voor 1 juli 2013 bestemmingsplannen ouder dan 10 jaar te actualiseren. Het vigerende bestemmingsplan is ouder dan 10 jaar. Mocht dit niet tijdig gebeuren, dan is het niet mogelijk bij het verlenen van een omgevingsvergunning, leges in te vorderen. Belangrijk is natuurlijk ook dat het bestemmingsplan "Buitengebied Zwolle" sterk verouderd is. Het actualiseren van oudere bestemmingsplannen kan door het vaststellen van bestemmingsplannen of beheersverordeningen.

Voorliggend beheersverordening is een conserverende regeling. De bestaande (planologische) situatie wordt vastgelegd in deze regeling. Voorliggende verordening ziet uitdrukkelijk niet op nieuwe ontwikkelingen.

1.4 Geldende bestemmingsplannen

De geldende bestemmingsplan zijn weergegeven in bijlage 1.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Archeologische structuur

In 2002 is door de gemeente Zwolle een Archeologische Waarderingskaart Zwolle vervaardigd. Voor de waarderingskaart is gebruik gemaakt van informatie uit het Centraal Archeologisch Archief (CAA) bij de Rijksdienst voor het cultureel erfgoed in Amersfoort (RCE), informatie van amateur-archeologen, gegevens van de archeologische sectie van de gemeente Zwolle, het kadastrale minuutplan uit 1832, de geomorfologische kaart en waarnemingen in het veld. Dit heeft geresulteerd in een analoge en digitale waarderingskaart. De digitale versie is door de gemeente verwerkt en toegankelijk gemaakt binnen het geografische informatiesysteem Geopoort. In 2002 is vastgelegd dat de kaart dynamisch is. Dit betekent dat de waarde van de gebieden kan veranderen.

In de Wet voor de archeologische monumentenzorg en het daarop gebaseerde archeologiebeleid binnen de gemeente Zwolle is vastgelegd dat de archeologische waarden in de bestemmingsplannen vastgelegd moeten worden met de erbij horende consequenties. Bij de vernieuwing van alle bestemmingsplannen wordt per bestemmingsplangebied de archeologische waarderingskaart opgewaardeerd. De jongste inzichten worden er in verwerkt.

Aan de verschillende waarden worden consequenties verbonden. Er zijn 5 waarden: 0%, 10%, 50%, 90% en 100%.

Een 0% gebied is archeologisch leeg. Deze leegte kan gebaseerd zijn op archeologisch onderzoek dan wel op secundaire analyses. Er zijn geen consequenties verbonden aan grondverstorende werkzaamheden in

Een 10% gebied staat gelijk aan 'onbekend'. We weten hier niets van. Een 'grondverstoorder' kan derhalve niet verantwoordelijk gesteld worden voor onderzoek dat gedaan zou moeten worden om meer inzicht in het gebied te krijgen. Er kan verzocht worden om bij grondverstorende activiteiten de aanvangsdatum te melden bij de archeologische sectie van de gemeente, zodat die in de gelegenheid gesteld wordt om een kijkje bij de werkzaamheden te nemen. Er zijn hier geen financiële consequenties aan verbonden. Stoot de 'verstoorder' onverhoopt toch op archeologisch belangrijke zaken, dan is dat jammer. Zijn bouwwerkzaamheden worden niet vertraagd, tenzij een en ander van landelijk belang is en werkzaamheden stop gezet moeten worden. Maar dan moet de 'verstoorder' volledig schadeloos gesteld worden.

Een 50% gebied heeft vooral betrekking op 'esgronden' en 'dekzandruggen'. Niet alleen op gemeentelijk niveau, maar ook op provinciaal en landelijk niveau is gebleken dat deze plekken een kans van 1 op 2 hebben op de aanwezigheid van prehistorische of vroeg middeleeuwse sporen. De trefkans is dus zeer hoog. Hier moet de 'verstoorder' toestaan dat er eerst een proefonderzoek plaats vindt op basis waarvan geoordeeld wordt of er een volledig archeologisch onderzoek verricht moet worden. De 'verstoorder' wordt aangeslagen voor alle hiermee gepaard gaande kosten. Een en ander geschiedt volgens de wettelijk voorgeschreven regels conform het Kwaliteitshandboek voor de Nederlandse Archeologie.

Het verschil tussen een 90% en een 100% gebied is gering. Van een 100% gebied is het 100% zeker bekend dat er belangrijke archeologische waarden liggen, omdat het 'gezien' is. Van een 90% gebied is het bijna zeker bekend, omdat bijvoorbeeld het gebied er naast 'gezien' is. Onder 'gezien' wordt verstaan dat er opgegraven is of dat er via de kadastrale kaarten een bouwwerk gelokaliseerd kan worden of dat het tussen of aansluitend aan opgegraven sites ligt.

Voor beide gebieden geldt dat er een volwaardige opgraving verricht zal moeten worden volgens de wettelijk voorgeschreven regels conform het Kwaliteitshandboek voor de Nederlandse Archeologie. De hiermee gepaard gaande kosten komen ten laste van de 'verstoorder'.

Over het algemeen geldt dat onder bodemverstoringen in de binnenstad ingrepen 20 centimeter onder het bestaande maaiveld moeten worden verstaan. De ervaring heeft geleerd dat vaak tot het oorspronkelijk maaiveld is gesloopt, waarna men er een dun laagje zand op heeft gelegd waarop de huidige bestrating ligt.

Voor de buitengebieden gelden andere maatstaven die van geval tot geval bekeken moeten worden. Zo kan bijvoorbeeld langs de Heinoseweg rondom restaurant 'de Mol' het bodemarchief direct onder de graszoden liggen, terwijl in Ittersumerbroek de sporen afgedekt zijn door een kleilaag met daarop overstromingszand, waardoor de sporen wel 80 centimeter onder het maaiveld liggen. Afhankelijk van de verstorende bodemingrepen zal derhalve van geval tot geval bekeken moeten worden wat er aan archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Een belangrijke richtlijn is wel de afmeting van de bouwplannen of andere gebieden waarbinnen bodemingrepen plaatsvinden. Deze richtlijn is gesteld op een oppervlak van 100 m² en een ontgravingsdiepte van 0.5 meter.

De archeologische waarderingskaart is geen statische kaart. Het is een dynamische kaart. Dat houdt in dat door in de toekomst verworven kennis aan reeds gewaardeerde gebieden een afwijkende waarde kan worden toegekend. Dat kan betekenen dat er in een 10% gebied (een gebied waarvan we niets afweten) ineens een 100% locatie gelokaliseerd wordt. Anderzijds kan een 50% of 90% gebied of een deel daarvan ineens een 0% gebied worden, bijvoorbeeld doordat de grens van een prehistorische nederzetting er dwars doorheen loopt. Of omdat er diepe sloop of afgraving heeft plaats gevonden waarvan geen documentatie beschikbaar was. Veranderde inzichten hebben voor een potentiële verstoorder alleen consequenties als dit voorafgaand aan een bouwaanvraag bekend is gemaakt door de archeologische dienst.

De waardering voor het plangebied is opgenomen in bijlage 2.

2.2 Landschapsstructuur

Rivierenlandschap, uiterwaarden

De uiterwaarden vormen het buitendijks onderdeel van het rivierenlandschap. Dit is derhalve onbeschermd tegen hoogwater van de Vecht. Ook langs enkele weteringen komen zij het zeer smalle uiterwaarden voor. Karakteristiek is de begrenzing door een winterdijk. Karakteristiek zijn ook de hoogteverschillen over korte afstand in het terrein (stroomruggen en oude geulen), ontstaan door erosie en sedimentatie, de aanwezigheid van open water in de vorm van doorbraakkolken, hanken en strangen. De opgaande beplanting is bestand tegen langdurige overstroming en bestaat in de lage delen uit wilgen en populieren, in de hoge delen uit es en iep, meidoornheggen en struwelen van meidoorn, sleedoorn en vlier. Het landschap is halfopen.

De natuurwetenschappelijke en cultuurhistorische waarden zijn vaak erg hoog. Er zijn gave voorbeelden van geomorfologische verschijnselen die samenhangen met de rivierdynamiek. De uiterwaarden zijn veelal begrensd als beschermd natuurgebied. Vooral de Buitenlanden bij Langenholte aan weerszijden van de Vecht (planten en vogels) hebben erg hoge natuurwaarden. Ook de dijken zijn vaak botanisch waardevol. De dijken en bewoningsplaatsen zijn cultuurhistorisch van belang (strijd tegen het water). Het landschap is erg aantrekkelijk als recreatieve omgeving, en goed beleefbaar vanaf de dijk.

Het uiterwaardenlandschap is erg gaaf ter hoogte van Langenholte.

Uiterwaarden zijn door hun hoge natuurwetenschappelijke waarde gevoelig voor verandering in gebruik. De transitie die nu gaande is van agrarisch gebruik naar natuurbeheer beschermt deze natuurwetenschappelijke waarden, maar laat een verlies zien aan cultuurhistorische waarden. Wijzigingen in het gebruik moeten worden getoetst aan de natuurwetenschappelijke waarden.

Rivierenlandschap, hoogten

De hoogste delen van het rivierlandschap zijn zandige rivierduinen langs de IJssel, die ook voor de bedijking reeds veilige woonplekken waren. Hier wordt de oudste bebouwing van het rivierlandschap gevonden, in de vorm van agrarische nederzettingen (Hoog Zuthem). Erfscheidingen zijn vaak in de vorm van geschoren heggen van meidoorn. Karakteristiek zijn ook de hoogstamfruitbomen en notenbomen, hoewel die veel zijn verdwenen. Ook de akkercomplexen (enken of engen) die vanouds op deze hoogten waren geconcentreerd zijn zeldzaam geworden. De verkaveling is onregelmatig. Het landschap is halfopen tot gesloten (bij landgoedbossen).

De geomorfologische en cultuurhistorische waarden zijn in het algemeen vrij hoog tot hoog. De natuurwaarden zijn in het algemeen vrij laag, maar plaatselijk (in landgoedbossen en parken) hoog. Het landschap is erg aantrekkelijk als recreatieve omgeving, en goed beleefbaar vanaf de dijk en de talrijke veldwegen.

De hoogten in het rivierenlandschap zijn typische kleinschalige woon- en werkplekken. Dit gebruik moet worden voortgezet, waarbij de kleinschaligheid moet worden gehandhaafd en het contrast met de omgeving (dicht-open; hoog-laag) niet moet worden vervaagd.

Dekzandruggenlandschap

De hoogste delen van het dekzandlandschap, met de oudste nederzettingspatronen in de vorm van hoevenzwermen, kriskras verlopende veldwegen, voormalige akkerbouwcomplexen, soms in de vorm van een es of enk (Strampes bij Wijthmen). Sommige delen zijn in historische tijd door overexploitatie verstoven (Eierbelten, Erfgenamenbos) en met eikenhakhout (akkermaalshout) ingeplant. Akkers komen nu nauwelijks meer voor. Nu voornamelijk grasland en maisland, met afrasteringen (sloten ontbreken), soms boomsingels als kavelscheiding. Door kleinschalige ontzandingen zijn hier en daar steilrandjes ontstaan.

Vanouds veel buitenplaatsen, vaak gelegen op de uiterste rand (brink) van de rug vanwege de aanwezigheid van water voor grachten en vijvers. Vele groeiden uit tot een klein landgoed, met bospercelen, vijvers en lanen. Veel forensenwoningen in linten langs de wegen die de gehuchten verbinden (Herfterlaan).

Het gebied is recreatief erg aantrekkelijk en bovendien goed ontsloten.

Gaaf hoevenlandschap is te vinden in delen van Herfte en Wijthmen en in Soeslo. Door stedelijke bebouwing minder gaaf langs Kuijerhuislaan, delen van de Herfterlaan en rond Wijthmen. Landgoederen en stuifduinen met akkermaalshout (Erfgenamenbos) gaaf aanwezig. Steilranden gaaf rond Selhorst.

In het hoevenlandschap als oude bewoningsplaats is veel menselijke activiteit passend. De kwaliteit van de bebouwing is snel ontoereikend, hoewel woonbebouwing op zich geen afbreuk doet. De extensieve delen (landgoederen en bossen) zijn gevoelig voor verstoring en bemesting. Het reliëf en de archeologische waarden zijn gevoelig voor ver- en afgravingen.

De ligging van de verschillende landschapstypen is weergegeven in bijlage 3.

2.3 Verkeersstructuur

Categorisering van wegen

Om de gewenste afstemming tussen vormgeving en functie van de weg te kunnen bereiken, is het Zwolse wegennet gecategoriseerd naar een aantal te onderscheiden verkeersfuncties. Dit zijn stroomwegen, gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen. In het zuidwesten van het gebied wordt het plangebied doorsneden door de N35. De Rijkweg N35 is aangewezen als een regionale stroomweg met 2*1 rijstroken en vormt een regionale verbinding tussen Zwolle en Wierden. De maximale snelheid ligt bij Zwolle op 80 km/uur. Ter hoogte van de kern Wijthmen sluit de N35 aan op de provinciale weg N757. De N757 is aangewezen als gebiedsontsluitingsweg en vormt een verbinding tussen Zwolle en Dalfsen. Op de N757 geldt een maximale snelheid van 80 km/uur. De overige wegen in het plangebied zijn aangewezen als erftoegangswegen met een maximale snelheid van 30 (binnen de bebouwde kom) of 60 km/uur (buiten de bebouwde kom).

Fietsverkeer

Om het fietsgebruik te stimuleren heeft de gemeente hoofdfietsroutes aangewezen, die de woonwijken met het centrum, het station of werkgebieden verbinden. Aan dergelijke routes worden in Zwolle een aantal eisen gesteld, ondermeer op het gebied van comfort, directheid, veiligheid en herkenbaarheid. In het plangebied zijn het fietspad en de parallelweg langs de N35 aangewezen als hoofdfietsroute. Om te voorkomen dat sluipverkeer gebruik maakt van de parallelweg, is alleen gemotoriseerd dat de parallelweg als herkomst of bestemming heeft toegestaan op dit wegvak.

De verkeersstructuur is weergegeven in bijlage 4.

2.4 Waterstructuur

Zwolle ligt op een geologisch interessante plek aan rivieren (IJssel, Vecht, Zwarte Water) nabij het IJsselmeer, op de overgang tussen Veluwe, het Sallandse zandlandschap en het Drentse plateau. Door de lage ligging van Zwolle tussen deze hogere gebieden komen plaatselijk diepe grondwaterstromen uit die hogere gebieden aan de oppervlakte. Dit verschijnsel heet 'kwel'. Dit speciale en schone kwelwater zorgt plaatselijk voor hoge natuurwaarden met bijvoorbeeld bijzondere planten in natuurgebieden, maar ook in sloten en bermen buiten natuurgebieden.

De Visie op de ondergrond (gemeente Zwolle, 2007) bevat een uitvoerige beschrijving van het grondwatersysteem van Zwolle. Deze visie vermeldt dat Zwolle in de middeleeuwen is ontstaan op een zandrug tussen de IJssel en de Overijssselse Vecht aan het riviertje de Aa. Dit was een hoger gelegen droge plek in een verder moerassig landschap. Zo'n plek werd destijds een 'suolle' genoemd.

Zwolle is door ontwateringen en dijken inmiddels niet moerassig meer te noemen maar het is nog steeds een laag gebied waar belangrijke watergangen doorheen stromen, op weg naar het IJsselmeer: IJssel, Vecht, Zwarte Water, en de weteringen. Dit betekent dat in Zwolle bijzondere aandacht nodig is voor de risico's tijdens hoogwaterpieken, zoals in de jaren 90.

2.5 Functionele structuur

De functies landbouw en recreatie zijn de economische dragers van het gebied . Naast deze functies komt verspreid ook andere bedrijvigheid voor, al of niet in vrijgekomen agrarische bebouwing, bijvoorbeeld loonbedrijven, caravanstallingen, loodsen voor opslag en maneges. De meeste hiervan liggen verspreid in het gemengd landelijk gebied (met name in Herfte-Wythmen), maar hier en daar komenze ook voor in het agrarisch landschap.

De woonfunctie is steeds meer aanwezig in het buitengebied. Naast de bedrijfswoningen bij landbouwbedrijven liggen in het buitengebied woningen van of in vrijgekomen landbouwbedrijven, in buurtschappen, in lintbebouwingen en woningen die vroeger in het buitengebied gebouwd zijn (los van landbouwbedrijven) toen dat nog mocht. In het gemengd landelijk gebied is wonen erg in trek, niet in het minst om de kwaliteit van het landschap. Ook maakt het dorp Wijthmen deel uit van het plangebied.

Een belangrijke dagrecreatieve voorziening in het plangebied is de Wijthmerplas. Voor deze locatie wordt uitsluitend de huidige planologische mogelijkheden geregeld. Een regeling, onder andere voor het gebruik als evenententerrein, zal worden opgenomen in het nog op te stellen bestemmingsplan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Vaak wordt gedacht dat in een 'ideale situatie' al het relevante beleid vastligt voor alle aspecten die in een bestemmingsplan of beheersverordening worden geregeld. In zo'n situatie is ook iedere afweging van (tegenstrijdige) belangen te baseren op afgerond onderzoek en het vastgestelde beleid.

De kans is echter groot dat hiermee uiteindelijk een te star plan ontstaat, dat in korte tijd achterhaald zal blijken te zijn. Overigens zal de 'ideale situatie' zich in de praktijk niet snel voordoen. Het is namelijk uitgesloten dat alle relevante beleidslijnen zijn vastgelegd op het moment dat een f beheersverordening wordt opgesteld. Het ontwikkelen van beleid is, mede onder invloed van maatschappelijke ontwikkelingen, een continu proces.

Een beheersverordening is een planologische regeling voor het beheer van het bestaand gebruik voor een gebied met een lage dynamiek waarin geen ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien binnen de planperiode van de verordening. Deze planperiode ligt net als bij een bestemmingsplan op maximaal tien jaar. De wettelijke basis voor de beheersverordening is artikel 3.38 Wro. Dit plan is gebaseerd op het beleid neergelegd in diverse vastgestelde beleidsuitspraken.

Bij de actualisatie van een juridische ruimtelijke regeling kan gekozen worden voor een bestemmingsplan en een beheersverordening. In dit geval is gekozen voor een beheersverordening, omdat:

  • in het beheersgebied is, gelet op het belang van een tijdige actualisatie, sprake is van een feitelijk bestaande situatie;
  • in het beheersgebied alleen sprake is van perceelsgebonden ontwikkelingen;

Daarbij is van belang belang dat het deze beheersverordening een conserverende regeling betreft die de huidige, feitelijke en juridisch-planologische situatie vastlegt.

3.2 Ruimtelijk beleid

3.2.1 Rijksbeleid
3.2.1.1 Nota Ruimte

In de Nota Ruimte zijn op Rijksniveau de uitgangspunten voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2020 vastgelegd. De nota heeft 4 hoofddoelen: versterken economie, krachtige steden en een vitaal platteland, waarborging van waardevolle (inter)nationale groengebieden en waarborging van de veiligheid. In de nota worden de bakens verzet in de vorm van nieuwe voorstellen met minder regels (deregulering) en meer ruimte voor ontwikkeling (van toelatingsplanologie naar ontwikkelingsplanologie). Het rijk wil hierbij meer overlaten aan lagere overheden (centraal wat moet en decentraal wat kan). Enkele belangrijke koerswijzigingen in de Nota Ruimte zijn de extra aandacht voor de eigen verantwoordelijkheid van provincies en gemeenten, verbrede plattelandsontwikkeling en een minder streng contourenbeleid.

De hoofdlijnen van beleid zijn aangegeven in een ruimtelijke hoofdstructuur. Op de kaart met de 'Nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur: economie, infrastructuur, verstedelijking' (zie figuur), is voor het plangebied geen specifieke aanduiding opgenomen.

Op de figuur 'Nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur: water, natuur en landschap' zijn een aantal natuurgebieden binnen het plangebied aangegeven. Deze natuurgebieden maken onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Tevens loopt door het plangebied een aanduiding 'Robuuste verbinding'. Deze ruimtelijke structuur is verder uitgewerkt in provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.

De Nota Ruimte biedt meer kansen voor het buitengebied om het economisch draagvlak en de vitaliteit van het landelijk gebied te vergroten. Daarom wil het rijk de mogelijkheid voor hergebruik en nieuwbouw in het buitengebied verruimen. Vrijkomende bebouwing kan worden omgezet in wonen of werken (kleinschalige bedrijvigheid). Soms kan nieuwbouw wenselijk zijn. Denk hierbij aan woningbouw in de vorm van Ruimte voor Ruimte (Rood voor Rood) en nieuwe landgoederen (Rood voor Groen). Het kabinet acht economisch vitale, grondgebonden landbouw van belang voor het beheer van het buitengebied en verwacht dat de provincies in hun ruimtelijke plannen meer mogelijkheden scheppen voor een bredere bedrijfsvoering. Het rijk ondersteunt de veranderingen in de landbouw onder andere door ruimtelijke ontwikkelingen in de richting van duurzame productie te vergemakkelijken.

3.2.1.2 Vogel- en Habitatrichtlijn

Natura 2000 is een netwerk van beschermde natuurgebieden, dat door de lidstaten van de Europese Unie wordt opgezet. Het Natura 2000-netwerk dient ter bescherming van zowel de gebieden (natuurlijke habitatten) als wilde flora en fauna op het Europese grondgebied van de lidstaten. Natura 2000 wordt op zijn beurt weer gevormd door de Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992). Deze richtlijnen richten zich op de (directe) bescherming van soorten en op de instandhouding van hun leefgebieden en andere natuurlijke habitatten. Sinds 1 oktober 2005 vallen de Natura 2000-gebieden samen met de beschermde natuurmonumenten (voorheen (staats)natuurmonumenten) onder de Natuurbeschermingswet 1998. Daarnaast is het soortenbeleid uit de Vogel- en Habitatrichtlijn vertaald in de Flora- en faunawet.

3.2.1.3 Natuurbeschermingswet 1998

Op 1 oktober 2005 is de Natuurbeschermingswet 1998 van kracht geworden. Deze wet bundelt de gebiedsbescherming van nationaal begrensde natuurgebieden. Hierin zijn de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt. Onder deze wet worden drie typen gebieden aangewezen en beschermd: Natura 2000-gebieden, staatsnatuurmonumenten en beschermde natuurmonumenten en wetlands.

3.2.1.4 Ecologische Hoofdstructuur

De Natuurbeschermingswet 1998 is de basis voor het nationale Natuurbeleidsplan waarin de Ecologische Hoofdstructuur is geregeld. Delen van het plangebied zijn aangewezen als behorende tot de Ecologische Hoofdstructuur. De Ecologische Hoofdstructuur zal een samenhangend netwerk gaan vormen van in (inter)nationaal opzicht belangrijke, duurzaam te behouden ecosystemen. De Ecologische Hoofdstructuur is op provinciaal niveau nader uitgewerkt en begrensd.

3.2.1.5 Flora- en faunawet

Met ingang van 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Het soortenbeleid uit de Vogelrichtlijn van 1979 en de Habitatrichtlijn van 1992 van de Europese Unie is hiermee in de nationale wetgeving verwerkt. Achter de Flora- en faunawet staat het idee van de zorgplicht voor in het wild levende beschermde dieren en planten en hun leefomgeving. Beschermde soorten worden opgesomd in de 'lijsten beschermde inheemse planten- en diersoorten'. De Algemene Maatregel van Bestuur ex artikel 75 van de Flora- en faunawet van 23 februari 2005, kent een driedeling voor het beschermingsniveau van planten- en diersoorten (licht beschermd, middelzwaar beschermd en streng beschermd).

3.2.1.6 Wet geurhinder en veehouderij

In de Wet geurhinder en veehouderij zijn regels opgenomen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). In de bijbehorende regeling zijn geuremissiefactoren opgenomen voor een groot aantal diercategorieën.

3.2.1.7 Nationaal Waterplan

De Vierde Nota Waterhuishouding is op 22 december 2009 vervangen door het Nationaal Waterplan. Dit is de nieuwe planvorm op Rijksniveau op basis van de nieuwe Waterwet. Het Nationaal Waterplan vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding, waarbij veel van het ingezette beleid uit deze nota's wordt voortgezet. Het Nationaal Waterplan heeft de status van een structuurvisie voor de ruimtelijke aspecten op basis van de Wet ruimtelijke ordening. Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Er komen nieuwe normen op basis van overstromingskansen die per dijkringgebied zullen worden vastgesteld.

3.2.1.8 Waterbeleid 21e eeuw

Met het Waterbeleid 21e eeuw wordt ingespeeld op toekomstige ontwikkelingen die hogere eisen stellen aan het waterbeheer. Het gaat hierbij om onder andere de klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelrijzing. Het Waterbeleid 21e eeuw heeft twee principes voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd, te weten de tritsen:

  • vasthouden, bergen en afvoeren;
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren.

De trits vasthouden, bergen en afvoeren houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren gaat het erom dat het water zoveel mogelijk wordt schoongehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aanbod.

3.2.1.9 Monumentenwet 1988

De Monumentenwet is opgesteld door het Rijk en heeft als doel het bieden van bescherming aan karakteristieke monumenten (gebouwen zijnde), archeologische monumenten en stads- en dorpsgezichten. Door het verkrijgen van de beschermde status is het niet mogelijk zonder vergunning van Burgemeester en wethouders aanpassingen aan de betreffende gebouwen, terreinen c.q. stads- en dorpsgezichten te verrichten. Op deze manier wordt aantasting van de karakteristieke en historische waarden tegengegaan.

De uitgangspunten van het Verdrag van Malta zijn opgenomen in de Monumentenwet. Een van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat er bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen rekening dient te worden gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden.

3.2.2 Provinciaal beleid
3.2.2.1 Uitvoering en sturing ontwikkelingsperspectieven

Om de ambities en ontwikkelingsperspectieven daadwerkelijk te kunnen realiseren, is door de provincie een uitvoeringsmodel ontwikkeld. Dit uitvoeringsmodel is gebaseerd op drie stappen die gemakkelijk zijn te vertalen naar of, waar en hoe.Deze beheersverordening bevat geen nieuwe ontwikkelingen, zodat de ontwikkelingsperspectieven niet beschreven hoeven te worden.

3.2.2.2 Gebiedskenmerken

De bijlage Catalogus Gebiedskenmerken geeft meer in detail inzicht in de kenmerken van verschillende gebieden en wat in die gebiedskenmerken van provinciaal belang is voor hoe een ontwikkeling invulling krijgt. Waar nodig zijn in dit bestemmingsplan regels opgenomen teneinde de karakteristieken te beschermen. De voor het plangebied relevante lagen worden achtereenvolgens besproken.

a. Natuurlijke laag

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp. Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Natuurlijke laag' aangeduid met de gebiedstypen 'dekzandvlakte en ruggen', 'rivierengebied - rivier en uiterwaarden' en 'oeverwallen'.

'Dekzandvlakte en ruggen'

Met betrekking tot dekzandvlakte is de ambitie gericht op het beleefbaar maken van de verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met 'natuurlijke' soorten. Ook de strekkingsrichting van het landschap kan worden benut.

'Rivierengebied en Oeverwallen'

De ambitie is de oeverwallen weer als ruimtelijk herkenbare structuren langs de rivieren te ontwikkelen. Het is voornamelijk een cultuurlandschap, de natuurlijke kwaliteiten kunnen hier met name in de keuze van de beplanting sterker ontwikkeld worden. Op een aantal plekken kan de natuurlijke overgang van de hoge oeverwal naar de dynamische uiterwaarden hersteld worden. In het winterbed kunnen alle - nu vaak losse en op zich zelf staande – wateren natuur projecten samenhangende, ruimtelijke continue structuren worden. De beleefbaarheid en zichtbaarheid van het water, de natuurlijke dynamiek in relatie tot de cultuurhistorie zijn daarbij een belangrijk uitgangspunt

b. Laag van het agrarische cultuurlandschap

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wei zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door versterking of behoud of ontwikkeling of een combinatie hiervan. Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' aangeduid met het gebiedstype 'Oeverwallen' en 'Rivierengebied - rivier en uiterwaarden'

'Rivierengebied en Oeverwallen'

De ambitie is de contrasten tussen het dynamische natuurlijke winterbed, de kleinschalige oeverwallen met dorpen, boomgaarden en beplantingen en lage grote open komgronden met verspreide erven op duintjes te vergroten en meer beleefbaar te maken. Rivierverruimende maatregelen inzetten om de identiteit van de rivier als ruimtelijke eenheid te versterken en het onderscheid tussen drukke en rustige zones te accentueren. Eventuele nieuwe bebouwing bouwt voort op de bestaande structuur van gehuchten, landgoederen, linten en erven. In het winterbed is aangepast agrarisch gebruik mogelijk, gericht op openheid en rekening houdend met veranderende (hydrologische) omstandigheden. Hou de rivier beleefbaar en ervaarbaar en vergroot de recreatieve mogelijkheden. Op de oeverwallen wordt gestreefd naar mix van functies (wonen, werken, landbouw).

c. 'Stedelijke laag'

Het plangebied ligt niet in het stedelijk gebied van Zwolle, zodat dit gebiedkenmerk niet van toepassing is op deze ontwikkeling

d. De lust- en leisurelaag - Stadsrandgebied

Ambitie is het verbinden van ontwikkeling van woon-, werk en recreatiemilieus in de stads- en dorpsranden aan hun omgeving met landschappelijke structuren en routes. Daarnaast is het tegengaan van verrommeling in de randzones en het bijdragen aan aantrekkelijke mix woon-, werk en recreatiemilieus van belang.

3.2.2.3 Omgevingsverordening Overijssel

De Omgevingsverordening is een instrument om het beleid uit de Omgevingsvisie door te laten werken. De verordening geeft aan dat er ruimte is voor sociaal-economische ontwikkelingen als er aangetoond is dat het verlies aan landschappelijke en/of ecologische waarden wordt gecompenseerd door versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

3.2.2.4 Natuurbeheersplan

Het natuurbeheerplan geeft de begrenzing van de gebieden waar gesubsidieerd beheer van agrarische natuur en landschapselementen kan plaatsvinden. Het natuurbeheerplan beschrijft welke natuur- en landschapsdoelen van toepassing zijn. Het vormt een belangrijk instrument voor realisatie van de EHS.

3.2.2.5 Ecologische hoofdstructuur

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en landbouwgebieden met veel natuurwaarden. Naar aanleiding van het onderhandelingsakkoord ‘Decentralisatie Natuur' tussen de provincies en de rijksoverheid, en het Hoofdlijnenakkoord ‘De Kracht van Overijssel' heeft de provincie de begrenzing van de EHS aangepast. De ontwerp-begrenzing van de EHS is opgenomen in de ontwerp actualisatie Omgevingsvisie Overijssel.

3.2.3 Gemeentelijk beleid
3.2.3.1 Structuurplan 2020 (juni 2008)

Zwolle is de centrumstad in de regio en vormt het scharnierpunt tussen de Randstad en Noord-Oost Nederland. Hoe dient die functie te worden versterkt, in ruimtelijk, economisch en sociaal opzicht, mét behoud van groen, leefbaarheid, bereikbaarheid en duurzaamheid? Deze vraag roept om een integrale visie op wat de gemeente met haar stad wil, om te zorgen dat plannen in haar ambities past. Die visie ligt vastgelegd in het Structuurplan. Met het Structuurplan ligt er een toekomstvisie voor Zwolle en de uitvoering ervan is een dynamisch proces. Een toekomstvisie met praktische handvatten. Het stelt kaders om houvast te geven; zo zijn de nieuwe ontwikkelingsgebieden benoemd met uitbreidingscriteria die richtlijnen geven voor de dagelijkse praktijk. Daarmee is het te gebruiken in het proces van gebiedsontwikkeling en bij nieuwe bouwplannen. Om de verwachte groei en veranderingen goed af te stemmen, geeft dit Structuurplan een visie op de gewenste sociale, economische en ruimtelijke structuur in 2020. Hiermee verwoordt het Structuurplan niet alleen een kwantitatieve opgave, maar heel nadrukkelijk ook een kwalitatieve opgave. De visie wordt vervolgens uiteengerafeld in programma´s voor de verschillende beleidsterreinen. Daarna geeft het Structuurplan de nieuwe ontwikkelingsgebieden aan. Het Structuurplan geeft de aanzet voor een nieuwe manier van omgaan met het buitengebied rondom Zwolle.

Het Structuurplan geeft de aanzet voor een nieuwe manier van omgaan met het buitengebied rondom Zwolle. Het buitengebied is verdeeld in Natuurlandschap, Agrarisch Landschap en Gemengd Landelijk Gebied. Dit onderscheid is gebaseerd op een functietoekenning en geeft aan hoe om te gaan met natuur, landschap, agrarische en overige functies. Het deel van het buitengebied waar de natuur de hoofdrol speelt is het Natuurlandschap. In Zwolle is dit grotendeels geconcentreerd in de uiterwaarden van de IJssel, het Zwarte Water en de Vecht. Het deel van het buitengebied waar de marktgerichte landbouw de hoofdrol speelt is het Agrarisch Landschap. De agrarische functie ondervindt hier weinig belemmeringen van andere functies. Het gaat hier onder andere om het gebied Tolhuislanden. Het Gemengd Landelijk Gebied wordt gevormd door de delen van het buitengebied vlak rond de stad. Het gaat hier om aantrekkelijk landschap met een sterke menging van functies landbouw, wonen, natuur en recreatie. Deze delen hebben een belangrijke functie voor de stadsbewoners. De agrarische functie staat onder druk. Er wordt gezocht naar passende functies. Het Gemengd Landelijk Gebied is onderverdeeld in een aantal buurtschappen. Een buitengebied dat ingedeeld wordt in landschappelijke zones met ieder een eigen karakteristiek en dynamiek, waarbij in het omringende landschap diverse kleinschalige woonmilieus in het omliggende landschap ingepast worden.

3.2.3.2 Visie buitengebied Zwolle (maart 2009)

College en raad hebben er voor gekozen om vooruitlopend op een nieuw bestemmingsplan een visie op hoofdlijnen te maken voor het buitengebied. Deze Visie buitengebied Zwolle geeft aan wat Zwolle belangrijk vindt en welke ontwikkelingen en ruimteclaims een plek mogen krijgen. De visie geeft een beeld van de gewenste ontwikkeling van het buitengebied met uitgangspunten voor de deelgebieden, die zijn onderscheiden. Het is een visie op hoofdlijnen die richting geeft voor (nadere uitwerkingen in) het bestemmingsplan buitengebied.

Naast aandacht voor behoud en versterken van bestaande kwaliteiten, biedt de visie een kader voor nieuwe ontwikkelingen in het gebied. Particulieren en bedrijven die plannen in het buitengebied willen realiseren, kunnen deze visie benutten om een eerste beeld te krijgen van de haalbaarheid van hun wensen. De gemeente benut de visie en de daaruit volgende instrumenten om nieuwe ontwikkelingen te toetsen en te faciliteren.

Uit de thematische doelstellingen en keuzen komen de volgende thema-overstijgende en thema-verbindende doelstellingen en keuzen naar voren:

Het behouden en versterken van een mooi landschap met de juiste functies op de juiste plek met als resultaat een hoogwaardige woon-, werk- en recreatieomgeving. Anders gezegd, een buitengebied met een hoogwaardige ruimtelijke kwaliteit.

Het betrekken van de waarden en kwaliteiten van water, bodem, milieu, natuur, landschap en verkeer bij het beoordelen en toetsen van nieuwe initiatieven en ontwikkelingen.

Het in combinatie ontwikkelen en verbeteren van natuurwaarden, watersysteem en recreatiemogelijkheden passend bij de draagkracht van de omgeving.

Het bieden van perspectief aan landbouw(bedrijven) samen met behouden en verbeteren van de kwaliteit van het landschap en van de milieukwaliteit van het landelijk gebied.

Het verbeteren van verkeersveiligheid en bereikbaarheid van het buitengebied.

Hierna zijn de verschillen in beoogde ontwikkelingen tussen de drie zones samengevat.

Agrarisch landschap

In het agrarische landschap ligt het accent op ontwikkeling van de landbouw. Andere functies zijn toegestaan voor zover niet hinderlijk voor de functie landbouw. Nieuwvestiging van agrarische bedrijven wil Zwolle voorkomen. Verplaatsen van bedrijven naar vrijkomende agrarische erven is geen probleem, zeker wanneer het om een bedrijf gaat dat een erf in het gemengd landelijk gebied achterlaat.

Het agrarisch landschap is overwegend open en het is van belang om deze openheid te handhaven. Bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen is dit een belangrijk uitgangspunt. Daarmee wordt rekening houden met de aanwezigheid van de verschillende weidevogels en houden de landbouwbedrijven ruimte om te groeien.

Het toevoegen van nieuwe bebouwing verstoort de kwaliteit van het gebied. Uitbreiden van bestaande bebouwing kan alleen binnen bepaalde kaders. Hierbij zal gekeken worden naar de ruimtelijke kwaliteit van de uitbreidingen. Rood voor rood-woningen zijn dan ook niet toegestaan in het agrarisch landschap. Wonen in karakteristieke vrijkomende agrarische bebouwing is wel toegestaan voor zover niet belemmerend voor de landbouw.

Werken in vrijkomende agrarische bebouwing is toegestaan indien niet belemmerend voor de landbouw en passend in het landschap. Dat geldt ook voor andere functies en voorzieningen (bijgebouwen kunnen blijven staan), zolang ze het karakter niet aantasten.

Gemengd landschap

In het gemengd landschap wil de gemeente de landbouw behouden als drager en beheerder van het landschap en om verrommeling tegen te gaan. De gemeente voert daartoe actiever beleid.

De landbouw heeft in het gemengd landschap in principe vergelijkbare ontwikkelingsmogelijkheden als het agrarische landschap. De gemeente beoordeelt uitbreidingsplannen van landbouwbedrijven in het gemengd landelijk gebied op dezelfde omgevingscriteria (vormgeving en inpassing van het bedrijf in het landschap) als in het agrarische landschap. In het gemengd landelijk gebied kunnen wel hogere eisen aan deze omgevingscriteria gesteld worden, vanwege de gewenste ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Als door die hogere eisen de gevraagde uitbreiding niet gewenst is, komt verplaatsen naar het agrarische landschap in beeld.

Zwolle wil in het gemengd landelijk gebied geen nieuwe agrarische bedrijven toelaten. Verplaatsing binnen het gemengd landelijk gebied is alleen mogelijk wanneer de landbouwkundige structuur en de kwaliteit van het landschap verbeteren en de vestiging op de nieuwe locatie niet ten koste gaat van de ontwikkelingsmogelijkheden van bestaande functies. De gemeente zal allereerst bij dit soort initiatieven verplaatsing naar het agrarisch gebied stimuleren.

Het gemengd landelijk gebied heeft een rol als uitloopgebied voor de inwoners van Zwolle en als gebied waar de band tussen burger en landbouw is te versterken. Daarom biedt de gemeente in het gemengd landelijk gebied mogelijkheden voor biologische landbouw, groene diensten en verbreding van landbouwbedrijven. De nabijheid van de stad is met name voelbaar in de stadsrand. Dit is de zone direct aangrenzend aan de bebouwde kom. Om de relatie tussen burger en landbouw te kunnen versterken zal de recreatieve infrastructuur hier op moeten inspelen. Dit betekent dat er wandelpaden in het uitloopgebied gerealiseerd moeten worden. Waar mogelijk dient het bestemmingsplan hierin te voorzien.

Door de nabijheid van de stad en de aanwezigheid van lintbebouwing, buurtschappen en kleinschalige landschappen leent het gemengd landelijk gebied zich voor het toestaan van (clusters) van Rood voor rood woningen (woningen die gebouwd mogen worden in ruil voor de sloop van vrijkomende agrarische bebouwing in ook het agrarische landschap).

Om die redenen zijn er in het gemengd landelijk gebied meer mogelijkheden voor het toelaten van passende vormen van werken in vrijkomende agrarische bebouwing. Op de dekzandruggen is bebouwing mogelijk onder de voorwaarde dat de ruimtelijke kwaliteit verbetert en aansluit bij de bestaande structuren. In de dekzandlaagten geldt het uitgangspunt dat het contrast in reliëf en openheid bewaard moet blijven. Hier zal zorgvuldig omgegaan worden met verdichting.

Natuurlandschap

In het natuurlandschap staat de ontwikkeling van de natuur voorop. De gemeente wil maximaal recreatief medegebruik bevorderen, binnen de draagkracht van de kwetsbare natuur.

Agrarische bedrijven kunnen zich ontwikkelen mits passend binnen de (toekomstige) natuurdoelen. Te denken valt aan biologische landbouw met aandacht voor agrarisch natuurbeheer. Indien een gevraagde ontwikkeling of uitbreiding niet wenselijk is, komt verplaatsen naar het agrarische landschap in beeld.

De hoogten in het rivierenlandschap biedt mogelijkheden voor kleinschalige functies, mits het karakter van het gebied in stand blijft. Op de oeverwallen is nieuwbouw niet wenselijk, terwijl het wijzigen van functies mogelijk is, zolang tevens geïnvesteerd wordt in het landschap.

3.2.3.3 Nota van uitgangspunten bestemmingsplan buitengebied

De gemeenteraad heeft op 25 januari 2010 de Nota van uitgangspunten (Nva) voor het bestemmingsplan buitengebied vastgesteld.

Hierin is onder andere bepaald dat het buitengebied van Zwolle in 5 deelgebieden wordt verdeeld. Voor elk deelgebied wordt een bestemmingsplan opgesteld.

Verder bevat de Nva inhoudelijke aanwijzingen voor het opstellen van het bestemmingsplan. Daarbij moet gedacht worden aan onderwerpen als:

  • Welke gebiedsbestemmingen er gehanteerd worden;
  • Welke soorten agrarische bedrijven er worden toegestaan;
  • Hoe wordt omgegaan met omvang en indeling van agrarische bebouwing en de toekenning van agrarische bouwvlakken;
  • Hoe wordt omgegaan met niet-agrarische bedrijven;
  • Hoe wordt omgegaan met burgerwoningen;
  • Hoe wordt omgegaan met recreatieve voorzieningen;
  • Hoe wordt omgegaan met duurzame energie.

3.3 Archeologisch beleid

Het archeologisch beleid is gebaseerd op de Wet op de archeologische monumentenzorg. Deze wet is per 1 september 2007 in werking getreden. Deze wet voorzag in een nieuwe regeling voor de archeologie in de Monumentenwet 1988.

Als uitwerking van deze wet heeft de gemeenteraad op 18 augustus 2008 besloten het archeologiebeleid gemeente Zwolle vast te stellen. Het beleid is uitgewerkt aan de hand van een viertal kernbegrippen: kenbaarheid, verankering, betaling en kwaliteit.
Centraal thema daarbij is dat de archeologische waarden waar nodig worden beschermd, zonder dat er meer maatschappelijke lasten in het leven worden geroepen dan noodzakelijk zijn. Het archeologiebeleid Zwolle bevat onder andere de Archeologische Waarderingskaart Zwolle (welke gebieden hebben een hoge archeologische waarde), kaders wanneer en hoe archeologisch waardevolle gebieden in het bestemmingsplan worden bestemd met een dubbelbestemming en de Lokale Onderzoeksagenda Archeologie Zwolle (archeologische onderzoeksthema's).

3.4 Verkeersbeleid

3.4.1 Provinciaal beleid

Het verkeer en vervoerbeleid van de provincie staat weergegeven in de Omgevingsvisie Overijssel (2010). In deze omgevingsvisie heeft de provincie als ambities geformuleerd:

  • Een vlotte en veilige reis over weg, water, spoor en per fiets van en naar stedelijke netwerken en streekcentra binnen en buiten Overijssel.
  • Goede bereikbaarheid voor het autoverkeer van en naar de stedelijke netwerken en streekcentra.
  • Vergroten van kwaliteit en aandeel van het openbaar vervoer.
  • Vergroten van de kwaliteit en het aandeel van het fietsverkeer.
3.4.2 Gemeentelijk beleid

In maart 2009 is door de gemeenteraad van Zwolle de Mobiliteitsvisie vastgesteld. De Mobiliteitsvisie vervangt het GVVP uit 2001. De Mobiliteitsvisie richt zich vooral op niet-infrastructurele aspecten omdat dit tot op heden onderbelicht gebleven in het mobiliteitsbeleid van de gemeente.

3.5 Beleid natuur en landschap

Speciale beschermingszones (Europese Vogel- en Habitatrichtlijn)

Voortzetting van bestaand gebruik, zoals dat voor 1 oktober 2005 plaatsvond, kan in de meeste gevallen in deze gebieden worden toegestaan. Verandering van gebruik en functiewijziging zijn toegestaan wanneer is aangetoond dat deze geen negatieve invloed hebben op de instandhoudingsdoelstellingen voor deze gebieden.

Toekomstige ontwikkelingen vlakbij deze gebieden zullen eveneens moeten worden getoetst op mogelijke negatieve effecten voor de instandhoudingsdoelstellingen. Over de reikwijdte van deze (externe) effecten is geen algemene uitspraak te doen.

De gebiedsbescherming voortvloeiend uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en uit de aanwijzing van Natura 2000-gebieden is in de Nederlandse wetgeving verwerkt, namelijk in de Natuurbeschermingswet.

Beide genoemde Europese richtlijnen beschermen niet alleen de als zodanig aangewezen (Natura 2000-) gebieden. Ook een groot aantal soorten wordt ongeacht waar die worden aangetroffen, door de richtlijnen beschermd. Ook hier geldt dat die soorten niet significant door een ruimtelijke ontwikkeling mogen worden beïnvloed.

De bescherming van soorten door deze richtlijnen is in de Nederlandse wetgeving verwerkt, namelijk in de Flora- en faunawet.

Flora- en faunawet

De bescherming van planten en dieren in Nederland vindt op het niveau van het individu en de soort plaats door middel van de Flora- en faunawet. Alle vogels, reptielen en amfibieën, de meeste zoogdieren (waaronder alle vleermuizen), enkele vissen, enkele ongewervelde dieren en enkele planten zijn beschermd in de zin van de Flora- en faunawet.

Bijzondere omstandigheden daargelaten, zal voor ruimtelijke ingrepen in het algemeen een ontheffing worden verleend op de relevante verbodsbepalingen in de wet, mits men zich houdt aan de in zo´n ontheffing opgenomen bepalingen die de schade aan de wilde flora en fauna binnen redelijke grenzen houdt (mitigerende maatregelen). Soms worden compenserende maatregelen verplicht gesteld.

Natuurbeschermingswet

De bescherming van natuurgebieden van bijzondere waarde vindt plaats in de Natuurbeschermingswet. Ook de bescherming van vegetaties en populaties van soorten door middel van speciale beschermingszones (Europese Vogel- en Habitatrichlijn) en Natura 2000-gebieden vindt plaats door middel van de Natuurbeschermingswet. Daarnaast geldt een bijzondere bescherming door deze wet de zogenaamde NB-wet gebieden.

Boswet

Bossen buiten de bebouwde kom vallen onder de Boswet. Deze wet heeft een instandhoudings-doelstelling, m.a.w. bos kan alleen onder voorwaarden worden gerooid, en er moet dan compensatie plaatsvinden.

Ecologische Hoofdstructuur

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is het gebied waarin door bestaande natuur, reservaatvorming en natuurontwikkeling een duurzaam netwerk van natuurgebieden tot stand wordt gebracht. Instrumenten om dit te realiseren liggen op het vlak van aankoop van gronden en natuurinrichting en -beheer door particuliere natuurbeherende instanties, en door subsidiëring van agrarisch natuurbeheer.

Bij de realisatie van de EHS werken verschillende overheden samen. Het Rijk heeft in 1995 in grote lijnen de grenzen van de EHS vastgesteld in het Structuurschema Groene Ruimte en deze grotendeels netto begrensd weergegeven in de Nota Ruimte in 2004. Het Rijk financiert verder grotendeels de aankoop, de inrichting en het beheer van gebieden in de EHS. De provincie bepaalt om welke gebieden het precies gaat. Deze gebieden zijn in de Omgevingsvisie opgenomen. De EHS bestaat hierin uit de bestaande natuur, uit robuuste verbindingszones en uit de zoekgebieden ter voltooiing van EHS en verbindingszones. De provincie bepaalt ook welke subsidies grondeigenaren kunnen krijgen voor natuurbeheer en - ontwikkeling. De gemeente legt in bestemmingsplannen nauwkeurig vast wat in ruimtelijke zin wel en niet mag in een EHS-gebied.

De uiterwaarden van de Vecht behoren tot de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De hoofdkoers van de EHS in de Omgevingsvisie is "Realisatie van de groene en blauwe hoofdstructuur: EHS in samenhang met het zichtbare watersysteem tot een robuust raamwerk met landschappelijke kwaliteit". Alleen functiewijzigingen die niet strijdig zijn met deze doelstellingen zijn toegestaan.

Weidevogel- en ganzengebieden

Het omgevingsplan Overijssel geeft van een aantal open weidegebieden aan dat deze een bijzondere waarde hebben als weidevogel- en/of ganzengebied. Stimulering van agrarisch natuurbeheer wordt vooral in deze gebieden ingezet. Agrarische bedrijfsactiviteiten kunnen worden gecombineerd met vormen van weidevogel- en ganzenbeheer. Daardoor zijn extra inkomsten voor agrariërs mogelijk. Niet-agrarische activiteiten die een negatieve invloed hebben op de beschermingsdoelstelling worden geweerd.

In bijlage 5 is weergeven welke gebieden betrekking hebben op de EHS, Natura 200 en weidevogels.

Natuurbeheersplan 2013

Het natuurbeheerplan geeft de begrenzing van de gebieden waar gesubsidieerd beheer van agrarische natuur en landschapselementen kan plaatsvinden. Het natuurbeheerplan beschrijft welke natuur- en landschapsdoelen van toepassing zijn. Het vormt een belangrijk instrument voor realisatie van de EHS.

Structuurplan (2009)

In het vigerend structuurplan van de gemeente Zwolle worden de uiterwaarden van de Vecht aangeduid als gebieden voor natuur en natuurontwikkeling, daarmee aanhakend op rijks- en provinciaal beleid.

Landschapsontwikkelingsplan (2010)

Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) is een gezamenlijk product van de gemeenten Zwolle, Zwartewaterland en Kampen. Het geeft een analyse van het landschap die uitmondt in een typologie van de verschillende landschappen binnen deze drie gemeenten. Het geeft een visie op behoud en herstel van het landschap vanuit de huidige en potentiële waarden. De visie is per landschapstype uitgewerkt in een gebiedsperspectief en vervolgens per landschapstype in een ontwikkelkaart. Het LOP wordt gebruikt als toetsingskader voor afwijkingen en voor het stellen van nader eisen.

De natuur- en landschapswaarden zijn opgenomen in bijlage 6.

Groenbeleidsplan (1998)

Het Groenbeleidsplan wijst de Stedelijk Hoofdgroenstructuur van Zwolle aan, welke bestaat uit een samenspel van groen- en waterelementen, die tezamen een betekenis hebben voor de stad als geheel. Het gemeentelijk groenbeleid is erop gericht om deze structuur in stand te houden en verder te ontwikkelen. Daartoe zijn randvoorwaarden in het Groenbeleidsplan opgenomen ten aanzien van functiewijzigingen in het groen, gebruik van het groen en het beheer en onderhoud van het groen. Het Groenbeleidsplan geeft aan dat daarbij de aanhaking bij de bestaande groenstructuur en bij bestaande landschapspatronen, bundeling van routes, bijzondere milieuomstandigheden en stapeling met waterfuncties richtinggevend zijn. Er is een meerjarenprogramma waarin onder andere projecten staan genoemd die de Stedelijke Hoofdgroenstructuur verder uitbouwen en versterken. Veel van deze projecten zijn inmiddels voltooid (Zwolle beter met bos) of gestart.

3.6 Waterbeleid

Deel 1 van het Stedelijk Waterplan Zwolle is de Watervisie, het strategisch kader voor het gemeentelijk waterbeleid. De Watervisie geeft door de gebiedgerichte benadering in hoofdlijnen antwoord op de vraag wat de gemeente waar belangrijk vindt in Zwolle als het gaat om water. De gebiedsgerichte benadering is tegelijkertijd een afwegingskader voor het formuleren van integraal waterbeleid.

Het beleid van het Waterschap Groot Salland staat beschreven in het Waterbeheerplan 2010-2015, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Groot Salland een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De genoemde beleidsdocumenten liggen ter inzage op het hoofdkantoor van het Waterschap Groot Salland. Ook zijn deze te raadplegen op de internetsite: www.wgs.nl. Op gemeentelijk niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.

3.7 Recreatiebeleid

Recreatievisie (2009)

De stad Zwolle heeft een aantrekkelijke omgeving met veel afwisseling. De rivieren, uiterwaarden, polders, bossen en waterplassen bieden veel belevingsmogelijkheden voor uiteenlopende recreanten. Deze mogelijkheden moeten in de komende jaren verder versterkt, uitgebreid en gedifferentieerd worden. De kenmerkende 'groene vingers' van Zwolle zorgen reeds voor recreatiemogelijkheden in de stad en een aantrekkelijke bereikbaarheid van het buitengebied. Maar de binnen- en buitenstedelijke recreatie zal voortdurend afgestemd moeten worden op de veranderende behoeften en wensen van bewoners en recreanten.

Ook kan het recreatieve routenetwerk in en om de stad verder geoptimaliseerd worden. In grote lijnen is het recreatieve aanbod van Zwolle op dit moment kwantitatief van voldoende orde. Maar op langere termijn (tot 2016) zal de kwantiteit van het aanbod gelijke tred moeten houden met de verwachte bevolkingstoename binnen de gemeente.

Voor eventuele noodzakelijke voorzieningen dient te zijner tijd nader bekeken te worden hoe daar me dient te worden omgegaan en waar binnen de gemeentegrenzen daar eventueel ruimte voor is.

De gemeente heeft een Recreatievisie (2004) laten opstellen. Deze formuleert voor het buitengebied 3 belevingszones, waarin verschillende recreatieve doelstellingen worden nagestreefd. Verder staat in de recreatievisie dat wandelpaden als het kan gescheiden moeten worden van fietsroutes. Wandelpaden behoeven eigenlijk een fijnere maaswijdte.

Nota Toeristisch Offensief (2007)

Zwolle ziet Toerisme als een belangrijk onderdeel van de complete stad. Vanuit deze optiek levert toerisme niet alleen een bijdrage aan de versterking van de economie en werkgelegenheid; een geïntegreerd toeristisch beleid kan ook bijdragen aan de leefbaarheid, vitaliteit, veiligheid en toegankelijkheid van de stad voor de eigen inwoners.

Bovendien kan toerisme de identiteit en het imago van de stad of regio versterken. Zwolle streeft daarom naar meer ruimte voor verblijfsaccommodaties. Bij de uitwerking van mogelijke locaties wordt rekening gehouden met de landschapskwaliteit.

3.8 Milieubeleid

De gemeenteraad van Zwolle heeft in 2005 de milieuvisie "Milieu op scherp" vastgesteld. De milieuvisie geeft de richting aan van het Zwolse milieubeleid. In de milieuvisie worden ambities en doelstellingen geformuleerd en worden prioriteiten gesteld in de ontwikkeling en uitvoering van het Zwolse milieubeleid.

In de milieuvisie is de strategie geformuleerd die Zwolle wil hanteren om te komen tot een effectief en efficiënt milieubeleid. Er worden parallelle sporen gevolgd.

• Per sector (geluid, bodem, externe veiligheid, luchtkwaliteit enz.) wordt beleid geformuleerd. Op dit moment is voor de sectoren energie, duurzaam bouwen, bodem, grondwater, geluid, afval en externe veiligheid beleid vastgesteld.

• Zwolle heeft daarnaast gebiedsgericht milieubeleid ontwikkeld. Door middel van een gebiedsgerichte aanpak wordt het sectorale milieubeleid per gebied geïntegreerd. Het principe is dat binnen het grondgebied van Zwolle diverse gebiedstypen worden onderscheiden op basis van ruimtelijke kenmerken en functies. Vervolgens wordt vastgesteld welke milieukwaliteit nagestreefd wordt bij een dergelijk gebiedstype. Uiteindelijk zal dit referentie milieu kwaliteitsprofiel de basis vormen voor de uitwerking van het milieubeleid in een specifiek gebied. Voor de A28 zone, de Spoorzone, het bedrijventerrein de Vrolijkheid en Diezerpoort zijn gebiedsgerichte milieuvisies opgesteld.

Het beleid voor de aspecten geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, bodem, energie en duurzaam bouwen wordt in de volgende paragrafen kort beschreven.

Geluid

In de milieuvisie “Milieu op scherp” wordt de ambitie voor geluid als volgt omschreven. Zwolle is een dynamische stad met geluidniveaus die passen binnen de wettelijke grenswaarden. Er zijn alleen geluiden die passen bij de functie van een gebied. Een belangrijke doelstelling is het verminderen van geluidshinder in bestaande woningen en voorkomen van geluidshinder bij renovatie en nieuwbouw. Een belangrijke maatregel om deze doelstelling te bereiken is het toepassen van stillere wegdeksoorten. Een andere maatregel is het meenemen van de geluidsdoelstellingen bij de ruimtelijke planontwikkeling.

In de door de gemeenteraad vastgestelde “Handreiking gebiedsgericht werken aan milieu gemeente Zwolle (juli 2007) en in de beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder (9 februari 2007) worden de ambities en de grenswaarden per gebiedstype genoemd. Is de geluidsbelasting lager dan de grenswaarde uit het Gebiedsgericht Milieubeleid dan kan na een eenvoudige administratieve toets de hogere waarde worden vastgesteld. Is de geluidsbelasting hoger dan de grenswaarde uit het Gebiedsgericht Milieubeleid, maar onder het wettelijke maximum dan is een diepergaande beoordeling noodzakelijk. Bij de beoordeling komt het onderzoeken van varianten nadrukkelijk aan bod en wordt gekeken naar mogelijkheden van bijvoorbeeld een geluidsluwe gevel, aangepaste indeling van de woning (hoofdslaapkamer aan de geluidsluwe gevel), een balkon of tuin aan de geluidsluwe zijde van de woning, indien het balkon aan de voorzijde is gesitueerd wordt gekeken naar mogelijkheden om deze afsluitbaar te maken, waardoor akoestische compensatie wordt verkregen.

In het plangebied worden de volgende gebiedstypen onderscheiden:

- agrarisch gebied

- gemengd landelijk

- natuurgebied

- stroomzone

In onderstaande tabel zijn de ambities en de grenswaarden per gebiedstype voor het aspect wegverkeerslawaai gegeven voor nieuw te bouwen woningen.

 

Gebiedstype   Ambitie
Gemeentelijk beleid  
Voorkeur Wgh   Grenswaarde
Gemeentelijk beleid  
Maximale ontheffingswaarde Wgh  
Agrarische gebied     48 dB   48 dB   63 dB  
Gemengd landelijk     48 dB   58 dB   63 dB  
Natuurgebied     48 dB   63 dB   63 dB  
Stroomzone     48 dB   63 dB   63 dB  

In 2007 heeft de gemeente de Nota Industriegeluid vastgesteld. Doel van deze Nota is duidelijkheid met betrekking tot regels voor geluid ten gevolge van individuele bedrijven. Uitgangspunt van het beleid is dat de geluidshinder in ieder geval niet toeneemt als gevolg van het industriegeluid (individuele bedrijven) en dat er gebiedsgerichte normen worden gehanteerd die aansluiten bij de geluidsbeleving (perceptie). De Nota bevat een gebiedsindeling bevat die aansluit bij het Structuurplan Zwolle 2020 en in de toekomst ook voor een gebiedsgericht milieubeleid is toe te passen.

Voor elk van de gebiedstypen en de aandachtsgebieden zijn ambitiewaarden geformuleerd. Deze ambitiewaarden zijn vergelijkbaar met de richtwaarden voor de woonomgeving uit de Handreiking Industrielawaai en Vergunningverlening. Deze ambitiewaarden zijn zodanig gekozen, dat wanneer een bedrijf hieraan voldoet, de geluidsbeleving in het betreffende gebied in ieder geval niet verandert.

Naast de ambitiewaarde wordt in de Nota Industriegeluid een nieuwe waarde geïntroduceerd: de basiswaarde. Deze waarde geeft de gewenste bovengrens weer. Overschrijding van deze bovengrens kan mogelijk betekenen dat de geluidsbeleving in een gebied verandert. In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van de beoogde geluidsnormen per gebiedstype.

Tabel Gebiedsgerichte geluidsnormen voor de gemeente Zwolle

Gebiedstype   Ambitiewaarde [dB(A)]   Basiswaarde [dB(A)]  
Agrarisch landschap   40   45  
Gemengd landelijk   40   45  
Natuurlandschap   30   35  
Aandachtsgebied snelweg   50   55  

Luchtkwaliteit

Het luchtkwaliteitsplan gemeente Zwolle 2007-2011 beschrijft de luchtkwaliteitsituatie in Zwolle, de opgave, de ambitie en de aanpak om de vastgestelde doelen te bereiken.

Zwolle wil, binnen de beïnvloedingssfeer van de gemeente, een significante bijdrage leveren aan de verbetering van de luchtkwaliteit. Om dat te bereiken zijn de volgende doelen geformuleerd:

  • Voldoen aan wet- en regelgeving;
  • Anticiperen op de toekomst. Knelpunten in de toekomst moeten voorkomen worden. Dit betekent dat de luchtkwaliteit in het planvormingsproces van ruimtelijke plannen en verkeersplannen wordt meegenomen;
  • Beleid ten aanzien van luchtkwaliteit inbedden in bestaand gemeentelijk beleid

De gemeente streeft ernaar dat het aspect door gaat werken in het verkeers- en vervoersbeleid, het ruimtelijke ordeningsbeleid en het beleid van vergunningen en handhaving.

Geur

Met ingang van 1 januari 2007 geldt voor heel Nederland de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). De Wet Geurhinder en Veehouderij (Wgv) schrijft voor hoe de gemeente de geurbelasting op gebouwen moet beoordelen bij een vergunningaanvraag voor een nieuwe veehouderij of vergroting van een veehouderij. Een vergunning wordt geweigerd als de geurbelasting op zogenaamde geurgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen) groter wordt dan de voor het gebied vastgestelde waarde.

In Zwolle gelden de geurnormen van 2 ou/m3 98 percentiel (verder ou) voor geurgevoelige objecten in de bebouwde kom en van 8 ou voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom. Voor bepaalde veehouderijbedrijven (met bijvoorbeeld koeien of paarden) geldt een vaste afstand die in acht genomen dient te worden tussen een woning en een veehouderij. De gemeente kan op grond van de Wgv binnen een bepaalde bandbreedte variëren met de maximaal toegestane geurbelasting van gebouwen. De bandbreedte voor verspreide woningen in het buitengebied is tussen de 2 en 20 ou en voor geurgevoelige objecten in de bebouwde kom tussen de 0,1 en 8 ou.

Externe veiligheid

De beleidsvisie externe veiligheid is op 6 maart 2007 vastgesteld door de gemeenteraad. De gemeente streeft ernaar voor haar gehele grondgebied te voldoen aan de basisveiligheid.

Dit betekent dat:

  • Overal voldaan wordt aan de normen voor plaatsgebonden risico;
  • Een gebiedsgericht invulling wordt gegeven aan groepsrisicobeleid met een gebiedsgericht kader externe veiligheid;
  • Veiligheidsdoelstellingen passend bij de typering van het gebied worden ontwikkeld;
  • Zoveel mogelijk geanticipeerd wordt op de landelijke beleidsontwikkeling die een ongunstige invloed kunnen hebben op de veiligheidssituatie in Zwolle met als doel het bewaken van een optimaal veiligheidsniveau.

Op 20 januari 2009 heeft het college van B en W het gebiedsgericht beleidskader externe veiligheid vastgesteld. Het gaat om een ruimtelijke uitwerking van het externe veiligheidsbeleid dat aansluit op het gebiedsgerichte milieubeleid. Op basis van kenmerken (fysieke omgeving, hulpverleningsniveau en zelfredzaamheid) die bij een bepaald gebiedstype horen is een beleidsstandpunt bepaald ten aanzien van ene mogelijke toename van het groepsrisico.

Tevens is op basis van dezelfde kenmerken van een gebiedstype bepaald of er plaats is voor nieuwe risicobronnen.

Een afwijkend gebiedstype vormen de stroomzones. Stroomzones zijn gebieden rondom infrastructuur (spoorlijnen, wegen en waterwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Binnen het bestemmingsplangebied is de stroomzones van de spoorlijn Zwolle-Meppel te onderscheiden. Voor stroomzones is een apart beleidskader geformuleerd.

De beheersverordening omvat de gebiedstypen agrarisch landschap, gemengd landelijk en natuurlandschap. Voor deze gebiedstypen geldt in het algemeen dat vanwege de overwegend lage personendichtheid, de risicoruimte vrij groot is. Omdat deze gebiedstypen een verscheidenheid aan functies kennen wordt de werkelijke risicoruimte bepaald door locatiespecifieke omstandigheden.

Een beperkte toename van het groepsrisico is mogelijk afhankelijk van het huidige niveau en de locatiespecifieke kenmerken en maatregelen. Een overschrijding van de oriëntatiewaarde is echter niet toegestaan tenzij dit vanuit locatiespecifieke kenmerken en maatregelen te verantwoorden is.

Er is geen plek voor risicovolle activiteiten. Een uitzondering wordt gemaakt voor kleine risicovolle activiteiten waarvan de PR 10-6 contour binnen de inrichtingsgrens blijft en die geen invloed op het groepsrisico hebben. Een uitzondering hierop vormen de propaantanks waarvan de 10-6 contour de perceelgrens mag overschrijden mits er geen nadelige effecten zijn op de fysieke veiligheid.

Het beleidskader voor de stroomzone is, anders dan de overige gebieden, niet normatief (t.a.v. het groepsrisico) maar is vooral gericht op een goede borging van de externe veiligheid belangen in het gebiedsontwikkelingsproces. Dit betekent dat er bij het ontwerpproces op voorhand geen maximaal groepsrisiconiveau voorgeschreven wordt maar dat er gezamenlijk gezocht wordt naar een verantwoorde ontwikkeling. Dit gebeurt door vanuit het beleidskader randvoorwaarden, uitgangspunten en handreikingen aan het ontwerp mee te geven ten aanzien van functies, inrichting en eventuele maatregelen. Op deze manier zal het groepsrisico zoveel mogelijk beperkt worden en kan het bestuur een verantwoord besluit nemen over het eventueel te accepteren restrisico.

Bodem

In januari 2010 heeft de gemeente een nieuw bodembeleidsplan vastgesteld. Dit bodembeleidsplan kent in overeenstemming met het gemeentelijk milieubeleid een gebiedsgerichte benadering. In het plan wordt onderscheid gemaakt tussen de bovengrond en de ondergrond.

Bovengrond

Op 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit in werking getreden. In dat kader heeft de gemeente Zwolle op 9 december 2008 een bodemfunctieklassenkaart vastgesteld, waarop voor de hele gemeente wordt aangegeven welke functie de bodem heeft of welke functie in de toekomst wordt nagestreefd. De functieklassenindeling is gebaseerd op het gebiedsgericht milieubeleid van de gemeente. De volgende functies worden onderscheiden: wonen, industrie, water, buitendijksgebied, AW2000 en hoofdwegen. Het plangebied heeft de functie AW2000.

Met de invoering van het Besluit bodemkwaliteit zijn de kwaliteitsklassen AW2000 (kwaliteit voldoet aan achtergrondwaarden), wonen, en industrie ingevoerd. Op 1 december 2009 heeft de gemeente de bodemkwaliteitsklassenkaart vastgesteld gebaseerd op de kwaliteitsklassen van het Besluit bodemkwaliteit.

Volgens het gemeentelijke Bodembeleidsplan (van kracht per 11 januari 2010) mag de bodemkwaliteitsklassenkaart als kwaliteitsbewijs worden gebruikt bij het herontwikkelen van een locatie. Een onderzoek is dan niet nodig. Eventueel vrijkomende grond mag volgens het bodembeleid binnen de gemeente worden hergebruikt met de bodemkwaliteitsklassenkaart als kwaliteitsbewijs. Voorwaarde hiervoor is dat de locatie niet verdacht wordt van bodemverontreiniging op basis van het huidige of historische gebruik, en er geen (al dan niet gesaneerd) geval van bodemverontreiniging bekend is.

Indien er aanwijzingen zijn dat de bodemkwaliteit niet geschikt is voor de functie, kan een bodemonderzoek nodig zijn om te bepalen of de locatie gesaneerd dient te worden. In principe worden verontreinigingen in de bovengrond functiegericht gesaneerd.

Ondergrond

In juni 2007 heeft de gemeenteraad van Zwolle ingestemd met de Visie op de Ondergrond en besloten de volgende vijf basisprincipes vast te stellen en te gaan toepassen in projecten:

  • Werken met ondergrondse bestemmingen / functies
  • Structureel en georganiseerd gebruik maken van WKO (warmte- / koudeopslag) en WKO koppelen aan grondwatersanering en waterwinning en peilbeheer
  • Bodemsanering gebiedsgericht benaderen
  • Natuur, recreatie, agrarische activiteiten, waterwinning en bescherming van kwalitatief hoogwaardig grondwater met elkaar te combineren in één gebied
  • Structureel en georganiseerd afstemmen van vraag en aanbod van (grond)water, koude en warmte

Deze vijf basisprincipes vormen ook het vertrekpunt voor de beleidsmatige invulling voor het omgaan met de ondergrond. Het bodembeleidsplan levert een bijdrage aan de implementatie van de vijf basisprincipes door:

  • Het kader te geven voor gebiedsgericht benadering van de bodemsanering
  • De doelstelling voor sanering te koppelen aan de beoogde functies in de ondergrond
  • De mogelijkheid te creëren om de aanpak van bodemverontreiniging integraal af te wegen tegen en af te stemmen met koudewarmte opslag, peilbeheer, grondwaterwinning

Energie en duurzaam bouwen

Duurzaamheid is een belangrijk thema voor de gemeente. Er zijn verschillende manieren om tot een duurzame energievoorziening te komen. Bijvoorbeeld:

  • Windenergie: in december 2009 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan Windpark Tolhuislanden vastgesteld. Het gaat om 4 grote windturbines met een ashoogte van 85 m in lijnopstelling parallel aan het spoor Zwolle Meppel. Voor de plaatsing van kleine windturbines met een ashoogte van maximaal 20m, in of aansluitend aan de bouwvlakken, zowel bij burgerwoningen, agrarische bedrijven als overige bedrijven, wordt een algemene ontheffing opgenomen. Door de maximale ashoogte te beperken tot 20m doen de windturbines geen afbreuk aan de bestaande landschappelijke kwaliteiten. Grotere turbines c.q. de uitbreiding van het windturbinepark Tolhuislanden moet buitenplans worden geregeld. Voor deze turbines zijn regels en richtlijnen van de Omgevingsverordening van toepassing.
  • Koude- warmteopslag (KWO): deze toepassing van duurzame energie is met name interessant in die gevallen, waarin KWO kan worden gecombineerd met grondwaterbeheer of bodemsanering, zie Visie op de Ondergrond. Provincie is bevoegd gezag bij de toepassing van zogenaamde open bronsystemen. Voor grondwateronttrekking is een vergunning vereist in het kader van de Waterwet. Regels voor boringen zijn opgenomen in de Verordening op de leefomgeving. De gemeente is bevoegd gezag voor de gesloten systemen. In verband met de risico's bij de toepassing van gesloten systemen zal de gemeente slechts in individuele gevallen met de nodige restricties deze systemen toelaten. In het bestemmingsplan worden geen regels voor KWO opgenomen.
  • Zonne- energie: door middel van photovoltaïsche (pv)-panelen wordt elektriciteit opgewekt en zonneboilers leveren warm tapwater. Voor deze systemen is geen regeling nodig indien zij worden geplaatst op of aan gebouwen.

Mestvergisting

Mestvergisting als nevenactiviteit valt onder de agrarische bestemming valt indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • Het digestaat (de co-vergiste mest) is een dierlijke meststof volgens de Meststoffenwet. Daartoe dient het digestaat voor minstens 50% te bestaan uit dierlijke mest. De overige samenstelling mag uitsluitend bestaan uit co-substraten van de positieve lijst co-vergisting.
  • Mestvergisting is een bedrijfseigen agrarische activiteit. Hiervan is sprake indien:
    • a. Het bedrijf in hoofdzaak eigen geproduceerde mest verwerkt en eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toevoegt. Het digestaat (de co-vergiste mest) wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt.
    • b. Het bedrijf in hoofdzaak eigen geproduceerde mest verwerkt en eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toevoegt. Het digestaat wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt, of naar derden afgevoerd.
    • c. Het bedrijf in hoofdzaak aangevoerde mest geproduceerd door derden verwerkt en eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toevoegt. Het digestaat (de co-vergiste mest) wordt in hoofdzaak op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt.
  • De capaciteit van de vergistingsinstallatie bedraagt minder dan 100 ton per dag.

Een vergistingsinstallatie met een verwerkingscapaciteit groter dan 100 ton per dag is alleen mogelijk via een planherziening.

Voor mestvergistingsinstallaties, die niet als een bedrijfseigen agrarische activiteit, maar als een industriële activiteit worden beschouwd, is een herziening van het bestemmingsplan vereist. Deze installaties dienen bij voorkeur te worden opgericht op een bedrijventerrein (bijvoorbeeld op het Reststoffencentrum Hessenpoort). In het buitengebied wordt de vestiging van deze installaties alleen overwogen indien sprake is van synergievoordelen (bijvoorbeeld gebruik van restwarmte door glastuinbouwbedrijven) waarbij de omvang van de installatie afgestemd is op de warmtevraag en de ruimtelijke uitstraling van de planlocatie.

Visie op de ondergrond

Zwolle wil de evenwichtige groei en duurzame ontwikkeling van de stad voortzetten en goed regelen. Als eerste gemeente in Nederland voegt Zwolle een extra dimensie toe bij het nadenken over een optimale inrichting en gebruik van haar ruimte: de ondergrondse dimensie.

De gemeenteraad heeft hiervoor oktober 2007 de visie op de ondergrond vastgesteld en besloten de basisprincipes uit deze visie toe te passen in projecten.

Belangrijke uitgangspunten zijn het structureel en georganiseerd toepassen van koude en warmte opslag, het koppelen van KWO met grondwatersanering en het werken met ondergrondse bestemmingen en functies.

Aanpak volgens de visie versterkt een duurzame ontwikkeling, zorgt voor energiebesparing en CO2 reductie, leidt door de koppeling van functies tot kostenvoordeel en kan hierdoor de stedelijke ontwikkeling een enorme impuls geven.

3.9 Conclusie

De beheersverordening is conserverend van aard en ken daarom geen belemmeringen vanuit rijksbeleid, provinciaal en gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Beperkingen

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op aspecten die beperkingen met zich meebrengen bij het toekennen van bestemmingen. Het betreft zowel de diverse milieuaspecten als de ligging van kabels, leidingen en straalpaden. De kaart met deze beperkingen is opgenomen als bijlage 7.

4.2 Milieu

4.2.1 Geluid

In het gebied worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt, waardoor akoestisch onderzoek in het kader van de Wet Geluidhinder achtewege kan blijven.

4.2.2 Bedrijvigheid (Wet milieubeheer)

Er is geïnventariseerd welke bedrijvigheid voorkomt in het plangebied. Alle bedrijven in de gemeente Zwolle beschikken over een milieuvergunning op grond van de Wet milieubeheer of over een melding ingediend op grond van een Algemene Maatregel van Bestuur.

4.2.3 Luchtkwaliteit

Het aantal veehouderijen in de gemeente Zwolle neemt gestaag af. Deze tendens zet zich naar verwachting in de komende jaren voort. Het aantal agrarische bouwvlakken is flink minder dan in het oude bestemmingsplan buitengebied. Op grond hiervan kan worden geconcludeerd dat dit plan geen negatieve gevolgen heeft voor de luchtkwaliteit.

4.2.4 Bodemkwaliteit

Volgens het gemeentelijke bodembeleidsplan wordt de bodem (binnendijks) van het plangebied op basis van de bodemkwaliteitskaart van de gemeente1 als klasse AW2000 (schoon) beschouwd, daar waar deze niet verdacht is van bodemverontreiniging ten gevolge van het huidige dan wel historische gebruik en geen (al dan niet gesaneerde) bodemverontreiniging aanwezig is. De bodemkwaliteitskaart geeft de gemiddelde bodemkwaliteit van een gebied weer, maar niet de bodemkwaliteit op perceelsniveau.

Bij de aanwezigheid van erfverhardingen, kavelpaden, dammen, slootdempingen en ophogingslagen kan mogelijk puingerelateerde bodemverontreiniging aanwezig zijn. De gemeentelijke bodemkwaliteitskaart is in dergelijke gevallen niet van toepassing.

4.2.5 Verzuring/vermesting

De verordening laat uitbreiding van veehouderijen toe binnen de grenzen van het bouwblok. In theorie kan een uitbreiding van de veestapel van een agrarisch bedrijf een toename van de stikstofdepositie in het Natura 2000-gebied tot gevolg hebben, maar het is niet waarschijnlijk dat door vaststelling van het nieuwe plan de stikstofemissie van het totale plangebied zal leiden tot significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor het habitattype, omdat:

  • 1. het aantal veehouderijen in de gemeente Zwolle gestaag afneemt, welke tendens zich naar verwachting in de komende jaren voortzet.
  • 2. nieuwvestiging van intensieve veehouderijen en grondgebonden bedrijven, en omschakeling van grondgebonden naar intensief niet is toegetaan.
  • 3. uitbreiding van intensieve veehouderijen niet of slechts beperkt toelaatbaar is binnen de grenzen van het bouwblok: hiervoor is een vergunning in het kader van de NB wet vereist. Aan de vergunning zullen voorwaarden worden verbonden als emissiearme huisvesting, luchtwassers, en andere emissiebeperkende maatregelen.
  • 4. Uitbreiding van het bouwblok alleen via een herziening van het bestemmingsplan mogelijk is.
4.2.6 Externe veiligheid

Vervoer gevaarlijke stoffen over spoor

Over de spoorlijn Zwolle-Meppel worden significante hoeveelheden gevaarlijke stoffen vervoerd. De spoorlijnen maken onderdeel uit van het basisnet. Op dit moment is het basisnet nog niet formeel van kracht maar is wel de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen het wettelijk kader.

Op grond van het Basisnet spoorweg geldt een plasbrandaandachtsgebied van 30 m gemeten vanaf de buitenste spoorstaaf. Binnen een plasbrandaandachtsgebied mag slechts onder bepaalde voorwaarden gebouwd worden. Dit brengt risico's met zich mee die verantwoord moeten worden.

In het plasbrandaandachtsgebied van genoemde spoorwegen in het plangebied bevinden zich geen woningen. De verordening laat geen nieuwe woningen of andere (beperkt) kwetsbare objecten toe binnen het plasbrandaandachtsgebied.

Het groepsrisico is geen factor van betekenis vanwege de lage bevolkingsdichtheid in het gebied.

Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Sinds januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen van kracht. Deze nieuwe regelgeving heeft niet geleid tot knelpunten in het plangebied. de Verordening laat geen nieuwe woningen of andere (beperkt) kwetsbare objecten toe binnen de invloedssfeer van de hogedrukaardgasleidingen.

4.3 Kabels, leidingen en straalpaden

In het plangebied bevinden zich een hoogspanningsverbinding en gasleidingen. Deze leidingen zijn met een dubbelbestemming beschermd:

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van de doelstelling en de uitgangspunten die gehanteerd zijn bij het maken van deze beheersverordening.

5.1.1 Doelstelling

De beheersverordening wordt zodanig opgesteld dat de huidige feitelijke en planologische situatie wordt wordt gerespecteerd. De beheersverordening is daarmee een actuele beschrijving van de planologische en feitelijke situatie in het plangebied.

5.1.2 Uitgangspunten

Bij de keuze van de planmethodiek is van de volgende uitgangspunten uitgegaan.

  • 1. De beheersverordening heeft een conserverend karakter. De huidige situatie wordt in deze verordening vastgelegd. Er zijn geen structurele veranderingen opgenomen, daarvoor zal een apart traject worden gevolgd. De plannen hebben daardoor een conserverend karakter. Ze zijn in eerste instantie gericht op planologisch beheer.
  • 2. Het zo objectief mogelijk vastleggen van de te handhaven ruimtelijke en functionele aspecten, zowel kwalitatief als kwantitatief. Hierbij wordt niet ingegaan op welstandscriteria. Deze zijn in een apart traject opgesteld in het kader van de Zwolse Welstandsnota. Bij de beschrijving van de kwaliteiten wordt waar mogelijk aangesloten bij het gebiedsgericht welstandsbeleid.
  • 3. Binnen de te handhaven ruimtelijke en functionele kwaliteiten een zo groot mogelijke vrijheid geven om gebouwen en inrichting en gebruik van gronden te wijzigen. Hiervoor is voor de bebouwing een bouwvlak alsmede een maximale bouwhoogte vastgelegd. Voor devoorliggend beheersverordening is daarbij aangeslotem bij de bestaande planologische regeling.
  • 4. Gronden voor verkeer, parkeren en openbare ruimte worden, voor zover ze tot de hoofdstructuur behoren, als zodanig bestemd.
  • 5. De bestaande bebouwing wordt conform het huidige legale gebruik en volume bestemd. Gaf het geldende bestemmingsplan ruimere mogelijkheden dan er gerealiseerd zijn en is realisatie stedenbouwkundig nog aanvaardbaar, dan wordt volgens die ruimere mogelijkheden bestemd, conform geldend recht.
  • 6. Het plan is flexibel en globaal binnen zekere grenzen. Het plan dient rechtszekerheid te bieden omtrent de ruimte voor veranderingen.
  • 7. Het plan is digitaal, gecodeerd volgens het 'Informatie Model Ruimtelijke Ordening' (IMRO). Dit is een landelijke standaard om beheersverordeningen digitaal te kunnen uitwisselen met andere instanties. Het plan is bovendien gemaakt volgens de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2008 (SVBP2008). Deze landelijke standaard is ingesteld om bestemmingsplannen op een uniforme wijze te kunnen presenteren (zie paragraaf 6.1). Hoewel het opstellen van een beheersverordening vormvrij is is hier in het kader van uniformiteit bij aangesloten.
  • 8. De resultaten van een evaluatie in 2007 van de werkwijze zijn verwerkt. Hierbij is met name gekeken naar mogelijkheden voor deregulering.

5.2 Beheer

De beheersverordening heeft een conserverend karakter. Enkel vastgesteld beleid is in de verordening opgenomen. De beheersverordening heeft betrekking op de bestaande en planologische situatie.

5.3 Ontwikkeling

De beheersverordening ziet niet op nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied, die niet passen in de geledende en en reeds vergunde bebouwing. Het in aanbouw zijnde zwembad, als onderdeel van de hogeschool Windesheim is (onherroepelijk) vergund en in deze beheersverordening opgenomen.

5.4 Water

Het watersysteem binnen het plangebied blijft ongewijzigd waardoor er geen wijzigingen te verwachten zijn in de grondwaterstanden in dit stadsdeel; ook wordt de veerkracht van het watersysteem niet gewijzigd.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten

6.1 Inleiding

Deze beheersverordening is gemaakt in aansluiting het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 20. Dit handboek is gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen SVBP2012, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. De regels zijn binnen de systematiek van de SVBP2012 aangepast aan de Zwolse situatie en uitgebreid met extra standaardbestemmingen, waaraan in Zwolle behoefte is. De regels van BV Buitengebied - Herfte, Wijthmen zijn voor zover nodig op hun beurt weer aangepast aan specifieke situaties in het plangebied van de BV Buitengebied - Herfte, Wijthmen.

De regels van de beheersverordening bestaan uit de volgende hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels :

De inleidende regels zijn van algemene aard en bestaan uit de volgende regels:

Artikel 1 Begrippen;

Artikel 2 Wijze van meten.

Bestemmingsregels :

Toelichting op de regels voor de enkelbestemmingen:

Het gehele plangebied is onderverdeeld in enkelbestemmingen. Dit in tegenstelling tot een bestemming die andere bestemmingen als dubbelbestemming overlapt. De dubbelbestemmingen behoeven niet in het gehele plangebied voor te komen.

Een enkelbestemming kan in het plangebied op één plaats, maar ook op meerdere plaatsen voorkomen. De bij deze bestemmingen behorende regels zijn per bestemming in een apart artikel ondergebracht.

Alle regels die op een bepaalde bestemming van toepassing zijn, worden zoveel mogelijk in de bestemmingsregels zelf geregeld. Op deze wijze wordt bij de digitale versie van het plan bij het aanklikken op adres of bestemmingsvlak zo veel mogelijk informatie gegeven zonder dat er verder doorgeklikt behoeft te worden.

De opbouw van een bestemmingsregel is als volgt:

  • 1. Bestemmingsomschrijving;
  • 2. Bouwregels;
  • 3. Nadere eisen;
  • 4. Afwijken van de bouwregels;
  • 5. Specifieke gebruiksregels;
  • 6. Afwijken van de gebruiksregels;
  • 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Per bestemmingsonderdeel wordt hierna een korte toelichting wordt gegeven.

  • 1. Bestemmingsomschrijving:

In de bestemmingsomschrijving wordt een nadere omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De hoofdfunctie wordt als eerste genoemd. Indien van toepassing, worden ook aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. De ondergeschiktheid wordt aangegeven door de zin 'met daaraan ondergeschikt'. De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie in de bestemming. De bestemmingsomschrijving is niet alleen functioneel maar bevat ook inrichtingsaspecten.

  • 2. Bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld.

Er wordt gebruik gemaakt van de begrippen 'gebouwen' en 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde'.

De maatvoering waaraan een (hoofd)gebouw, bijbehorend bouwwerk c.q. bouwwerk, geen gebouw zijnde, dient te voldoen wordt in deze regel opgenomen. De maximum bouwhoogte worden in meters weergegeven.

De hoogte van de gebouwen wordt op de kaart aangegeven, indien er geen uniforme hoogteregels voor de gehele bestemming van toepassing zijn. Dit wordt in de verbeelding op papier van het plan gedaan door middel van een symbool in de vorm van een rondje verdeeld in een matrix met 2 of 3 vlakken. Linksboven staat bijvoorbeeld de maximum goothoogte in meters vermeld, rechtsboven de maximum bouwhoogte in meters en onderaan staat zo nodig het maximum bebouwingspercentage aangegeven. Het symbool is gekoppeld aan het bouwvlak, of indien er geen bouwvlak aanwezig is, aan het bestemmingsvlak.

  • 3. Nadere eisen:

In de beheersverordening is bepaald dat door burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen worden gesteld. Het betreft hier nadere eisen ten behoeve van bepaalde doorgaans kwalitatief omschreven criteria, zoals stedenbouwkundig beeld, woonsituatie, en verkeersveiligheid. De nadere eisenregeling biedt de mogelijkheid om in concrete situaties in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning sturend op te treden door het stellen van nadere eisen. De criteria zijn in de bepaling van nadere eisen zelf opgenomen.

De procedure voor het stellen van nadere eisen is in deze bestemmingsregels omschreven in Algemene procedureregels.

  • 4. Afwijken van de bouwregels:

In de beheersverordening is bepaald dat bij een omgevingsvergunning van de beheersverordening kan worden afgeweken. In deze bepaling wordt een opsomming gegeven van de bouwregels waarvan kan worden afgeweken. Een afwijkingsmogelijkheid van de bouwregels wordt alleen opgenomen, indien dit noodzakelijk wordt geacht in verband met het gewenste beleid en het een afwijking of verduidelijking betreft van de algemene afwijkingsregels. De criteria zijn in de afwijkingsregel zelf opgenomen.

De procedure voor het afwijken van de bouwregels is omschreven in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

  • 5. Specifieke gebruiksregels:

In artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wabo wordt aangegeven dat het verboden is zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met de beheersverordeing. Ter verduidelijking worden in een aantal bestemmingen in de specifieke gebruiksregels specifieke vormen van gebruik met name uitgesloten. Dit zijn gebruiksvormen, waarvan het op voorhand gewenst is aan te geven dat deze in ieder geval niet zijn toegestaan.

  • 6. Afwijken van de gebruiksregels:

Bij specifieke gebruiksregels wordt in een aantal bestemmingen een daarop gerichte afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Bij zo'n specifieke afwijkingsbevoegdheid zijn ook hier de criteria opgenomen.

De procedure voor het afwijken van de gebruiksregels is omschreven in de Wabo.

  • 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

Door het opnemen van de eis voor een omgevingsvergunning overeenkomstig artikel 2.1, eerste lid onder b, van de Wabo, kunnen specifieke inrichtingsactiviteiten aan een omgevingsvergunning worden verbonden. Het betreft het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden. Het bouwen wordt niet aangemerkt als zo'n inrichtingsactiviteit. De eis voor een dergelijke omgevingsvergunning wordt opgenomen om extra bescherming aan een specifieke waarde van de bestemming te bieden, zoals de landschappelijke of cultuurhistorische waarde. De eis voor deze omgevingsvergunning wordt met de criteria voor vergunningverlening in de bestemmingregel opgenomen.

Toelichting op de regels voor dubbelbestemmingen:

Een dubbelbestemming wordt opgenomen in een beheersverordening wanneer er sprake is van twee functies die onafhankelijk van elkaar op dezelfde plaats voorkomen. Het opnemen van een dubbelbestemming zorgt met het oog op een specifiek belang voor bescherming van het betreffende gebied.

`Deze bestemmingen liggen als het ware over de reguliere (enkel)bestemmingen heen. De bestemmingsomschrijving van de dubbelbestemming geeft aan dat de gronden, naast de andere aan die gronden gegeven (enkel)bestemmingen, mede voor deze dubbelbestemming zijn bestemd.

De opbouw van een dubbelbestemmingregel is dezelfde als die van een (enkel)bestemmingsregel, maar alleen die regels worden ter aanvulling opgenomen die noodzakelijk zijn. De regels in de dubbelbestemming geven de verhouding van de enkelbestemming ten opzicht van de dubbelbestemming aan.

Algemene regels

In de algemene regels zijn de volgende regels in onderstaande volgorde opgenomen:

Artikel 39 Anti-dubbeltelregel;

Artikel 40 Algemene bouwregels;

Artikel 40 Algemene bouwregels;

Artikel 40 Algemene bouwregels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels :

In dit laatste hoofdstuk komen de overgangsregels en de slotbepaling aan de orde.

6.2 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

Hierin worden de in de regels gebruikte begrippen gedefinieerd. Ze zijn alfabetisch gerangschikt met uitzondering van de begrippen plan en bestemmingplan die als eerste zijn genoemd.

Het doel van deze regels is om misverstanden of verschillen in interpretatie te voorkomen. Dit als aanvulling op de gevallen waarbij het woordenboek van Van Dale geen uitsluitsel geeft.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit is de handleiding voor de manier van meten van diverse in het plan bepaalde maten.

6.3 Bestemmingsregels

Hierna wordt - voor zover nog nodig - een toelichting op een aantal artikelen van de bestemmingsregels gegeven:

Artikel 3 Agrarisch

Er worden uitsluitend grondgebonden bedrijven toegestaan. Legale niet-grondgebonden agrarische bedrijven worden als zodanig bestemd. Omschakeling van grondgebonden naar niet-grondgebonden bedrijfsvoering is niet toegestaan. In een grondgebonden agrarische bedrijf vindt de bedrijfsvoering hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, zoals een melkveehouderij, een akkerbouwbedrijf of een tuinbouwbedrijf. Het gebruik van agrarische gronden is noodzakelijk voor het functioneren van het bedrijf. Om te bepalen of een agrarisch bedrijf grondgebonden is wordt, onder andere, gekeken naar de volgende zaken:

  • beweiding van het vee vindt hoofdzakelijk plaats op de huiskavel;
  • de afzet van mest van het eigen bedrijf vindt hoofdzakelijk plaats op eigen grond;
  • er vindt teelt plaats van (ruw) voedergewassen en er wordt grotendeels zelf voorzien in de voederbehoefte van het eigen bedrijf.

De agrarische bedrijven krijgen een agrarisch bouwvlak binnen de gebiedsbestemming. In het geldende bestemmingsplan Buitengebied wordt geen onderscheid gemaakt in grootte van het bedrijf. In de praktijk is er echter een groot verschil. Er is enerzijds sprake van schaalvergroting als gevolg van bedrijfsbeëindiging van kleine bedrijven. Anderzijds zijn veel kleine bedrijven nog actief. Het gaat met name om de instandhouding van kleine bedrijven. Juist deze kleine bedrijven leveren een belangrijke bij-bijdrage aan de landschappelijke kwaliteit van ons buitengebied. Het is daarom van belang om deze kleine bedrijven een passende agrarisch bestemming te geven. Bepalend voor het (al dan niet) toekennen van een agrarische bedrijfsbestemming aan een bouwperceel is de mate van volwaardigheid. Om te beoordelen of een bedrijf wel of niet volwaardig is, wordt uitgegaan van de NGE-normering (Nederlandse Groot-te Eenheid). Op basis van NGE kan de economische bedrijfsomvang van een bedrijf worden bepaald. Op basis van ervaringscijfers heeft het Landbouw Economisch Instituut (LEI) voor ver-schillende bedrijfstypen het aantal NGE per volwaardige arbeidskracht (vak) bepaald. Het inkomen uit de steeds meer voorkomende nevenactiviteiten wordt hierbij niet meegenomen. Door het LEI wordt als vuistregel voor het behalen van een inkomen voor een reëel agrarisch bedrijf 40 NGE aangehouden. Een bedrijf met een omvang kleiner dan 40 NGE zal in de regel afbouwen of stoppen. Uiteraard spelen ook andere factoren hierbij een rol zoals leeftijd bedrijfshoofd en opvolgingssituatie. Beneden de 10 NGE kan niet meer gesproken worden van een reëel agrarisch bedrijf. Bij de toekenning van de omvang van de bouwvlakken wordt aangesloten bij de volgende indeling:

1. kleiner dan 10 nge (agrarische activiteiten als hobby): woonbestemming;

2. groter dan 10 nge en kleiner dan 40 nge: gedetailleerd (strak) bouwblok;

3. groter dan 40 nge: 1 hectare.

Er zijn binnenplanse afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor vergroting van de agrarische bouwvlakken.

Artikel 23 Tuin

Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen en carports bij recht worden gebouwd. Via een afwijking zijn bij een aangrenzend hoofdgebouw behorende bouwwerken wel mogelijk, mits geen aantasting plaatsvindt van de in de afwijkingsbevoegdheid genoemde criteria. Het gaat hier om bebouwing ten behoeve van uitbreiding van hoofdgebouwen, bij een aangrenzend hoofdgebouw behorende bijgebouwen en carports. Tevens moet zo nodig rekening worden gehouden met de Wet geluidhinder.

Artikel 25 Verkeer - Erftoegangsweg

Deze bestemming is opgenomen voor het verkeers- en verblijfsgebied met een erftoegangsfunctie. Het heeft een inrichting gericht op gemengd verkeer in een 30 kilometer gebied. Behalve de rijbanen zelf worden ook de bijbehorende bermen, voetpaden, fietspaden en parkeerplaatsen in de bestemming opgenomen. Ook groenvoorzieningen en speelvoorzieningen zijn als onderdeel van de verblijfsfunctie mogelijk in deze bestemming. Binnen deze bestemming mogen ook gebouwtjes voor openbare nutsvoorzieningen en maatschappelijke voorzieningen tot 50 m² en met een goothoogte tot 3 meter en een nokhoogte tot 6 meter worden gebouwd.

Artikel 27 Water

Deze bestemming omvat al het water dat van belang is voor de waterhuishouding van het gebied. Water dat voor de waterhuishouding niet van belang is, is opgenomen in de bestemmingsomschrijving van andere bestemmingen.

Artikel 28 Wonen

Deze bestemming is bedoeld voor de eengezinshuizen. Dit zijn gebouwen, welke één woning omvatten.

Uitgangspunten:

  • Alle bestaande eengezinshuizen in het plangebied worden als zodanig bestemd.
  • De bestaande bebouwing wordt conform het huidige legale gebruik en volume bestemd. Indien het geldende plan ruimere mogelijkheden geeft dan er gerealiseerd zijn, wordt volgens die ruimere mogelijkheden bestemd, indien realisatie nog aanvaardbaar is qua licht- en luchttoetreding.
  • Binnen het bouwvlak mogen hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak worden gebouwd.
  • Op het erf binnen deze bestemming, dat buiten het bouwvlak is gelegen, mogen bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak worden gebouwd, maar geen zelfstandige hoofdgebouwen, waarvan situering niet ondenkbaar wordt bij het toestaan van grotere oppervlakten.
  • Halve meters bij hoogtebepalingen worden in het kader van de deregulering afgerond naar boven.
  • In het kader van de deregulering mag het erf binnen deze bestemming aan de zijkant en de achterkant van het bouwvlak zonder afwijking worden bebouwd met bijbehorende bouwwerken tot maximaal 50% en 100 m².
  • Ter wille van de openheid in het stedenbouwkundig beeld blijft het uitgangspunt waar mogelijk van toepassing om bijbehorende bouwwerken in de zijtuin achter de voorgevel van het hoofdgebouw te plaatsen.
  • Bij de bepaling van de voorzijde wordt gekeken waar de naar de weg toegekeerde grens van een bouwvlak en de naar de weg toegekeerde grens van de gevel van een hoofdgebouw is gelegen. Hierbij is de zijde van de hoofdtoegang van het hoofdgebouw bepalend.
  • In de voortuinen komt de bestemming Tuin, waar in principe geen gebouwen en carports zijn toegestaan.
  • Indien in de voortuinen gebouwen aanwezig zijn, wordt ter wille van de eenvoud van regeling en beheer een gebied met de bestemming Wonen aangegeven dat voor 100% mag worden bebouwd.
  • Carports in de voortuinen worden niet wegbestemd, maar binnen de bestemming Wonen met de 'specifieke bouwaanduiding-carport' aangegeven. Carports in de voortuinen worden alleen daar aangegeven waar de bouw van andere bijbehorende bouwwerken niet kan worden toegestaan.
  • Zelfstandige complexen van garageboxen worden binnen de bestemming Wonen met een aparte aanduiding aangegeven.
  • Zo nodig kunnen nadere eisen worden gesteld aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, zodat bij het ontwikkelen van ongewenste situaties nog kan worden ingegrepen.
  • De huidige beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis, die groter zijn dan de standaardregeling worden als afwijkend gebruik toegestaan.

Beroep aan huis:

Volgens vaste jurisprudentie moet binnen een woonbestemming ook een aan huis verbonden beroep worden toegelaten. Uit de jurisprudentie kan als enige ruimtelijk relevant criterium worden afgeleid het hebben van 'een ruimtelijke uitwerking of uitstraling, die in overeenstemming is met de woonfunctie van het betrokken perceel'.

Er is in dit plan een regeling opgenomen voor het gebruik van een deel van een woning voor een aan huis verbonden beroep, zoals in de gemeente Zwolle bij deze bestemming gebruikelijk is. De beperking van het ruimtebeslag van de woning met inbegrip van de bijgebouwen tot 30% van het vloeroppervlak van de woning (met een absoluut maximum van 50 m²) dient om het verlies of de bovenmatige aantasting van de woonfunctie of van het woonkarakter tegen te gaan. Op deze wijze wordt tevens voorkomen dat de verkeersaantrekkende werking te groot zal worden.

Het verhuren of anderszins beschikbaar stellen van woonruimte aan derden voor de uitoefening van een beroep of bedrijf, hoe gering ook van omvang, is zonder meer als strijdig met de woonbestemming aan te merken.

In de begrippen is een definitie opgenomen over wat onder een aan huis verbonden beroep moet worden verstaan. Het gaat om een dienstverlenend beroep. De definitie van beroep aan huis is gelijk aan de landelijk gehanteerde standaarddefinitie. Indien er personeel in dienst wordt genomen kan er eerder sprake zijn van een ruimtelijke uitwerking of uitstraling die niet met de woonfunctie in overeenstemming is.

Bouwwerken die geen gebouwen zijn, zonder dak:

Bij de regeling van deze bouwwerken is geen verschil gemaakt tussen verschillende soorten bouwwerken. Elk bouwwerk dat functioneel past in de bestemming kan worden toegelaten. Volstaan is met algemene bepalingen omtrent de maximale hoogte. Daarbij is voor erf- of perceelafscheidingen aansluiting gezocht bij het criterium voor vergunningvrij bouwen van het Bor en voor de afwijking bij het criterium van de Bouwverordening.

Afwijkend gebruik:

De hoofdgebouwen met een afwijkend gebruik dat niet valt onder beroep aan huis of met een beroep aan huis groter dan 30% / 50m² zijn met een aanduiding op de plankaart aangegeven. In behorend bij de regels staat aangegeven welk afwijkend gebruik is toegelaten en voor welk deel van het hoofdgebouw dit afwijkende gebruik is toegestaan.

Wet geluidhinder

In verband met de Wet geluidhinder is het op een aantal erven niet toegestaan geluidsgevoelige functies te realiseren. De desbetreffende erven zijn aangeduid als 'specifieke vorm van wonen uitgesloten - geluidsgevoelige functie'. In de begrippen is omschreven wat onder geluidsgevoelige functies bij woningen moet worden verstaan.

Artikel 33 Waarde - Archeologie

Uitgangspunten voor deze dubbelbestemming zijn:

  • De gebieden die volgens de gemeentelijke archeologische waarderingskaart een grote vondstkans hebben (50% of meer) zijn mede bestemd tot archeologisch waardevol gebied (zie kaart ....).
  • Bij de regeling voor de dubbelbestemming is nauwe aansluiting gezocht bij de Wet op de archeologische monumentenzorg.
  • Bij verstoringen in de bodem met een grotere diepte dan 0,5 meter en een grotere oppervlakte dan 100 m² zijn specifieke bouwregels en een omgevingsgunningenstelsel conform de regeling uit de Wet op de archeologische monumentenzorg van toepassing.

Artikel 37 Waterstaat - Waterkering

Bouwwerken ten behoeve van andere bestemmingen, welke met deze dubbelbestemming 'Artikel 37 Waterstaat - Waterkering' samenvallen, mogen uitsluitend worden gebouwd met toepassing van een afwijking, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de waterstaatsbelangen en vooraf advies is ingewonnen van de waterstaatsbeheerder. Naast deze dubbelbestemming blijft de keur van het waterschap Groot Salland onverkort van kracht. Op grond van de keur is voor een aantal werken en werkzaamheden een watervergunning van het waterschap nodig. Ter voorkoming van dubbele regelgeving en bevoegdheidsconflicten en ter voorkoming van een onnodig star en bij een wijziging van de keur snel verouderend bestemmingsplan zijn de voorschriften van de keur niet in het bestemmingsplan opgenomen. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning ten behoeve van een andere (dubbel)bestemming dienen niet alleen de belangen van deze bestemmingen te worden afgewogen, maar ook de waterstaatsbelangen. Voor werken en werkzaamheden met betrekking tot het aanbrengen van rivier- en kanaalverlichting, bebakeningvoorwerpen en waterstandsignalerende apparatuur is geen omgevingsvergunning nodig.

6.4 Algemene regels

Artikel 39 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) worden opgenomen om in een bestemmingsplan, bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens de planregeling bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een perceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Naar analogie is deze regeling opgenomen in de beheersverordening.

Artikel 40 Algemene bouwregels

In dit artikel wordt geregeld dat een bouwplan moet voorzien in voldoende ruimte voor parkeren, laden en lossen. Wat voldoende is, wordt op basis van het algemene parkeerbeleid van de gemeente Zwolle bepaald tijdens de beoordeling van een bouwplan. Bij een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken, indien anderszins in voldoende ruimte kan worden voorzien. Hierbij kan gedacht worden aan het betalen van een compenserende bijdrage aan de gemeente Zwolle. Ten slotte kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken in bijzondere omstandigheden, onder andere op basis van criteria van het algemene parkeerbeleid.

Artikel 45 Algemene afwijkingsregels

In deze regels is als eerste de op grond van vaste jurisprudentie vereiste algemene afwijking in de vorm van de zogenaamde 'toverformule' opgenomen. Bij een omgevingsvergunning moet van het gebruiksverbod worden afgeweken, indien strikte toepassing zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Daarnaast wordt in deze regels de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde in de beheersverordening geregelde onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Deze regels zijn niet van toepassing, indien en voor zover er specifieke in de bestemming zelf geregelde afwijkingsregels van toepassing zijn.

Ten slotte zijn de criteria voor de toepassing van deze afwijkingsregels hier opgenomen.

Artikel 46 Algemene procedureregels

Hierin wordt de standaardprocedure voor de voorbereiding van een besluit tot het stellen van een nadere eis beschreven.

6.5 Overgangs- en slotregels

Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Bro is voorgeschreven.

Tevens is een hardheidsclausule opgenomen in de vorm van persoonsgebonden overgangsrecht op de wijze zoals door de regering bij de totstandkoming van het Bro werd aanbevolen.

Als laatste wordt de slotregel opgenomen. Deze regel bevat zowel de aanhalingstitel van het plan, de aanhalingstitel van de regels van het plan als de vaststellingregel van het plan.

6.6 Handhaving

De regels zijn op een dusdanige wijze geformuleerd, dat de handhaving van de beheersverordening voor een ieder duidelijk kan zijn. Dit is met name gelegen in de formulering van de specifieke gebruiksregels, waarin een opsomming is opgenomen van de verschillende manieren van gebruik van gronden en bouwwerken die in ieder geval in strijd zijn met de bestemming.

6.7 Handboek

Deze beheersverordening is vervaardigd conform de richtlijnen van het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 20.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

De beheersverordening is conserverend van karakter. In verband met het feit dat de gemeente binnen het plangebied geen nieuwe ontwikkelingen met financiële consequenties initieert, is het niet nodig om bij deze beheersverordening een exploitatieplan te voegen.

Hoofdstuk 8 Overleg

Met de provincie Overijssel en waterschap Groot Salland en de buurgemeenten is afgestemd dat het plan niet voor vooroverleg behoeft te worden aangeboden gelet op het conserverende karakter van het plan.