direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Assendorp - Venestraat 20a/Derk Buismanstraat 23
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0193.BP23015-0004

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op een locatie tussen het station en het centrum van Zwolle ligt een verouderd bedrijfsgebouw opgespannen tussen de Venestraat 20a en de Derk Buismanstraat 23. Het kavel is geheel volgebouwd met een enkellaagse bedrijfshal met gedeeltelijk een insteekverdieping (ongeveer 560 m2 bebouwd oppervlak). De locatie is de laatste jaren in gebruik als de de AFAC (fietsencentrale van de gemeente Zwolle). De AFAC heeft echter aangegeven uit zijn jasje te groeien op de locatie en te willen vertrekken naar een andere locatie.

De beoogde ontwikkeling ter plaatse van de Venestraat 20a/Derk Buismanstraat 23 bestaat uit de volledige sloop van de huidige bebouwing en de realisatie van zes grondgebonden woningen. Daarnaast worden er bijbehorende voorzieningen als parkeerplaatsen gerealiseerd bij de woningen en in het openbaar gebied. Ook worden bergingen gerealiseerd. De bestemming moet in dat kader worden omgezet van 'Maatschappelijk' naar 'Wonen'.

1.2 Plangebied

Het perceel staat kadastraal bekend als (kadastrale) gemeente Zwolle, sectie G en nummer 9679. Het oppervlak van het perceel bedraagt circa 557 m2. De onderstaande figuur 1.1 geeft de ligging van het plangebied ten opzichte van de rest van Zwolle weer. Figuur 1.2 geeft de situatie van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP23015-0004_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging plangebied t.o.v. Zwolle

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP23015-0004_0002.jpg"

Figuur 1.2 Luchtfoto plangebied

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Het vigerende bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied is bestemmingsplan 'Assendorp' dat is vastgesteld op 13 mei 2013. De huidige bestemming in het plangebied is 'Maatschappelijk'. Tevens is het hele perceel bestemd als bouwvlak. Daarnaast gelden de maatvoeringen 'maximum bebouwingspercentage terrein 100%', 'maximum bouwhoogte 5 m' en 'maximum goothoogte 5 m' in het plangebied.

Binnen de maatschappelijke bestemming is het niet toegestaan om te wonen of woningen te realiseren. Derhalve is het noodzakelijk om het vigerende bestemmingsplan partieel te herzien.

Onderstaande figuur 1.3 toont een uitsnede van het huidige bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP23015-0004_0003.jpg"

Figuur 1.3 Vigerende bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het geldende ruimtelijke beleid. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in Rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid.

2.2 Rijksbeleid

2.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken; te kiezen voor slimme combinaties van functies; uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.

Binnen de NOVI zijn acht voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. Regio Zwolle is aangewezen als voorlopig NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.

Opgaven

Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:

  • Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie
  • De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden
  • Steden en regio's sterker en leefbaarder maken
  • Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen

Realiseren opgaven

In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:

1. De Omgevingsagenda

Voor Oost-Nederland is een omgevingsagenda opgesteld, waar Regio Zwolle onderdeel vanuit maakt. In de Omgevingsagenda agenderen het Rijk en regio de gezamenlijke vraagstukken en de gewenste aanpak daarvan. De Omgevingsagenda biedt een basis voor uitvoeringsafspraken en inzet van programma's en projectbesluiten van Rijk en regio.

2. De NOVI-gebieden

Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten. Denk aan een Regio Deal en een verstedelijkingsstrategie.

Regio Zwolle is aangewezen als NOVI-gebied. Belangrijk vraagstuk voor de regio is hoe de opgave voor wonen en werken te combineren met de klimaatopgave en het watersysteem in deze regio. Tot 2040 moeten er 49.000 woningen en 20.000 arbeidsplaatsen in de regio Zwolle worden gerealiseerd. De grootste uitdaging voor de regio zit in het "klimaatadaptief verstedelijken". Door haar ligging in de delta van de IJssel én Vecht is de regio extra kwetsbaar voor klimaatverandering en waterveiligheid.

Er is een actualisatie van de NOVI in voorbereiding. Met de programma's Mooi Nederland en NOVEX wordt ingezet op aanscherping en versnelling van de NOVI. Het streven is de aangescherpte NOVI in 2024 vast te stellen als nationaal ruimtelijk beleid.

Conclusie

Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling wel in overeenstemming is met de NOVI.

2.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), zoals die geldt vanaf 1 juli 2017, bevat de verplichting om in de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving te geven van de behoefte aan die ontwikkeling. Daarnaast, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient een motivering te worden gegeven waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

In artikel 1.1.1 van het Bro is omschreven wat verstaan moet worden onder een stedelijke ontwikkeling. Namelijk een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Volgens de Handreiking Ladder voor duurzame verstedelijking van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) vallen onder het begrip 'andere stedelijke voorzieningen' onder meer accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure. Bovendien zijn er inmiddels meerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State, waarin het begrip stedelijke ontwikkeling verder is verduidelijkt.

Of bij een bovengenoemde voorziening sprake is van een stedelijke ontwikkeling, hangt af van de omvang en de gebruiksmogelijkheden. In de uitspraak van 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953 is bepaald dat woningbouwplannen met een omvang vanaf 12 woningen als stedelijke ontwikkeling kunnen worden gezien, terwijl in de uitspraak van de Afdeling van 16 september 2015:ECLI:NBL:RVS:2015:2921 een plan van 11 woningen niet als stedelijke ontwikkeling werd gezien vanwege de beperkte omvang.

Dit betekent dat er geen sprake is een woningbouwlocatie, welke aan te merken is als een stedelijke ontwikkeling. Derhalve is de ladder van duurzame verstedelijking niet van toepassing.

Behoefte binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied en afstemming

Met dit bestemmingsplan wordt de realisatie van 6 grondgebonden woningen mogelijk gemaakt. Het betreft 100% vrije sector koopwoningen. Op 25 maart 2021 heeft de provincie Overijssel De Woonagenda West Overijssel vastgesteld. Hierin zijn nieuwe regionale woonafspraken gemaakt voor de periode 2021-2025. In de Woonagenda West Overijssel is het volgende opgenomen ten aanzien van de woonbehoefte;

Volgens de prognoses groeit het aantal huishoudens in de regio met circa 25.000 tot ruim 251.000 huishoudens in 2030. Mede in het licht van de huidige regionale woningtekorten (gemiddeld 3%, dus een kleine 7.000 woningen) en andere ontwikkelingen zoals de verstedelijkingsopgave in Deventer en Zwolle, de toenemende marktdruk (met name in het stedelijk gebied) en migratiestromen willen we als regio een groei van 35.000 - 40.000 huishoudens tot 20301 accommoderen. Tabel 1 laat zien dat de gemeenten in West-Overijssel samen tot 2030 een kleine 26.000 woningen in harde en zachte plancapaciteit hebben. Dat betekent dat naast het realiseren van harde en zachte plannen ingezet zal worden op het toevoegen van extra plancapaciteit voor 9.000 - 14.000 woningen in West-Overijssel in de periode tot 2030, waarvan ongeveer de helft (5.500) voor autonome behoefte en ongeveer de helft voor de extra (verstedelijkings)ambities. De huidige capaciteit, en dus de omvang en verdeling van de zoekopgave naar extra capaciteit voor autonome behoefte en voor verstedelijkingsambities, verschilt per gemeente. De genoemde aantallen in tabel 2 vormen een voorstelling van de behoefte en geven de richting aan, maar zijn uiteindelijk de uitkomst van het sturen op kwaliteiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP23015-0004_0004.jpg"

Dit neemt niet weg dat een onderbouwing van de behoefte nodig blijft. In de Ontwikkelstrategie Wonen 2019-2024 is als actualisatie op- en uitvoering van de Woonvisie de woningbouwbehoefte in de periode 2020 tot 2030 vastgesteld op 10.000 woningen.

Basis hiervoor ligt onder andere in de regionale bevolkingsprognose 2020 van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL, in samenwerking met het CBS) waarin voor Zwolle tot 2035 een huishoudensgroei van 13% wordt voorzien. Daarnaast biedt de jaarlijkse 'Hittekaart van BPD' en de woningmarktanalyse van de NVM (aantal beschikbare woningen voor de consument die een woning zoekt) een goede indicatie van de krapte op de woningmarkt en de behoefte aan woningen. De krapte-indicator staat per 1 januari 2023 op 2,1 terwijl een indicator tussen 5 en 10 staat voor een evenwichtige woningmarkt. Een indicator van 1 duidt op een zeer krappe woningmarkt en een grote behoefte aan het toevoegen van nieuwe woningen. De krapte is aanwezig in alle categorieën en prijssegmenten. De NVM analyse (Q4 2022) laat eveneens zien dat de woningmarkt in de regio Zuid West Overijssel de krapste is van heel Nederland.

Van de beoogde 10.000 woningen tot 2030 zijn er op 1 januari ruim 2000 gerealiseerd. De totale harde plancapaciteit van woningen met directe bouwtitel is 3.330 (peildatum 1-2-2023) en blijft daarmee ruim onder de totale behoeftevraag voor woningen in Zwolle.

Het aantal van 6 woningen in dit bestemmingsplan maakt deel uit van de zachte plancapaciteit. Gelet op het feit dat er een ondercapaciteit is in de vraag naar het aantal woningen, is er ruim voldoende kwantitatieve ruimte voor de woningen. Dat betekent dat voor het woningbouwplan ' Venestraat 20a/ Derk Buismanstraat 23 voldoende planologische ruimte bestaat.

2.3 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie en Omgevingsverordening provincie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel van 1 mei 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden en sindsdien een aantal keer geactualiseerd.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.

Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.

De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: Provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel 2017

Indien het initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling nodig of mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. De voorgenomen bouw vindt plaats op een binnenstedelijke locatie. De herstructurering van deze plek versterkt de ruimtelijke kwaliteit van de locatie. Tevens wordt met de realisatie van woningen bijgedragen aan de woningbehoefte.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn de ontwikkelingsperspectieven Woon -en werklocaties binnen stedelijke netwerken van toepassing.

Ontwikkelingsperspectief Stedelijke netwerken

Het ontwikkelingsperspectief Stedelijke netwerken als motor omvat de drie stedelijke netwerken in Overijssel: Twente (Enschede, Hengelo, Almelo, Oldenzaal en Borne), Zwolle-Kampen en Deventer-Stedendriehoek. Het plangebied valt binnen het stedelijke netwerk Zwolle-Kampen.

Woon- en werklocaties binnen het stedelijke netwerk

Rond de binnensteden liggen de diverse woon- en werklocaties, elk met hun eigen woon-, werk- of mixmilieu. Herstructurering en transformatie moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur of water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld door in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening te houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

Gebiedskenmerken

Natuurlijke laag

Het gebiedskenmerk van het plangebied is volgens de Omgevingsvisie ‘dekzandvlakte en ruggen’. De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie Overijssel. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/ nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd. Het voorgenomen plan heeft geen negatieve effecten op het omliggende landschap en de landschappelijke kwaliteiten en structuren. De woningbouw vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied op een al bebouwde en een te herontwikkelen woonlocatie.

Stedelijke laag

De stedelijke laag laat zien dat er sprake is van het gebiedstype ‘Bebouwingsschil 1900-1955'.

De bebouwingsschil 1900-1955 bestaat uit gemengde stadwijken en woonwijken direct aansluitend op de historische centra en binnensteden. Op sommige plaatsen liggen (voormalige) grootschalige fabriekscomplexen direct aansluitend aan woonwijken. Deze stadswijken kennen een gesloten, compacte vorm (bouwblokken) en zijn veelal opdeelbaar in wijken met eigen karakter. De wijken worden van elkaar gescheiden door doorgaande lanen, singels en stadsstraten. Kenmerkend in de bebouwing is de verwantschap in architectuurstijlen en aandacht voor architectonische details en verbijzondering van gebouwen op specifieke plekken als straathoeken. De schil is op te delen in wijken met indviduele panden, gekenmerkt door veel variatie in bebouwing en veel (individueel en openbaar) groen. Stationsomgevingen liggen vaak in deze schil. De stadsassen doorkruisen deze bebouwingsschil veelal en vormen belangrijke verbindingsassen tussen de stedelijke centra, stationsgebieden en het hoofdinfrastructuurnetwerk rond de steden.

Als herstructurering, inbreiding en toevoeging van bebouwing plaatsvinden in de individueel ontwikkelde stadswijken van de bebouwingsschil 1900 - 1955, dan dragen deze bij aan behoud, versterking en vernieuwing van de individuele bebouwing met een eigen karakter en uitstraling. Ontwikkelingen voegen zich in maat, schaal en ritme naar de omliggende bebouwing.

Voorliggend initiatief sluit hier middels herontwikkeling en inbreiding op aan. De ontwikkeling wordt stedenbouwkundig en architectonisch ingepast zodat de woningen passend zijn bij het bestaande straatbeeld.

De laag van de beleving

In de laag van de beleving wordt het plangebied aangemerkt als 'IJssellinie inundatieveld'. De IJssellinie was een militaire verdedigingslinie die tussen 1951 en 1954 langs de IJssel gebouwd werd om Nederland door middel van inundatie (het onder water zetten van land) te beschermen tegen een vijandige inval. Cultuurhistorische waarden dienen behouden te worden door ze aandacht te geven in de planrealisatie.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische herziening in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijke beleid.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Omgevingsvisie "Ons Zwolle van morgen 2030"

Inleiding

Ter voorbereiding op de komst van de Omgevingswet heeft is de omgevingsvisie “Ons Zwolle van morgen 2030” opgesteld door de gemeente.

De omgevingsvisie, die op 13 september 2021 door de raad is vastgesteld, beschrijft de koers voor de fysieke leefomgeving van de gemeente Zwolle vooral op de periode tot 2030. De visie helpt om de volgende stappen te zetten in de ontwikkeling van de gemeente waarin leefbaarheid, gezondheid, wonen, mobiliteit, klimaat, duurzaamheid en economie hoog in het vaandel staan.

Steeds meer Zwolle: ambities en kernopgaven

Aan de hand van de Zwolse Kernopgaven wordt de omgevingsvisie opgebouwd. “De drager” van de gemeente is het menselijk kapitaal. Centraal staat de ambitie: Zwolle versterkt en benut het menselijk kapitaal van Zwolle. De kwaliteiten op het gebied van landschap, cultuurhistorie en biodiversiteit van de bestaande stad en haar natuurlijke omgeving is een ijzersterk “fundament”, om op verder te bouwen. Centraal staat de ambitie: Zwolle behoudt en versterkt haar ruimtelijke, cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten.

De drager en het fundament vormen de structurele verbindingen in het 'Huis van Zwolle' te midden van de volgende drie leidende ambities voor de verdere ontwikkeling:

  • Zwolle versterkt haar stedelijkheid, wordt nationaal en internationaal aantrekkelijker en bestendigt zo haar (economische) toppositie als regio;
  • Zwolle is in 2050 klimaatbestendig en energieneutraal;
  • Vitale, solidaire, gezonde en duurzame stadsdelen.

Dit is terug te vertalen naar de volgende afbeelding:

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP23015-0004_0005.png"

Ontwikkelingen en opgaven verbonden aan ambitie

De wereld om ons heen verandert voortdurend. Er zijn allerlei factoren die van invloed zijn hoe de ruimte wordt ingericht. Trends en ontwikkelingen op gebieden als leef-, klimaatbestendige-, duurzame- en werkgemeente, een gemeente waar iedereen zich verplaatst en Zwolle als onderdeel van Nederland en de regio geven inzicht voor de visie met een doorkijk naar de effecten ervan voor Zwolle.

Ruimtelijke koers

Basis

De ruimte om te leven is de belangrijkste waarde. Ruimte om te leven voor mens, plant en dier. Leefbaarheid of kwaliteit van leven staat voorop en is leidend bij iedere ontwikkeling: een gezonde balans tussen welzijn en welvaart.

Sturen op kwalitatieve ontwikkeling

Voor de inrichting van de stad en van het buitengebied zijn de volgende spelregels en principes van toepassing als sturingsfilosofie:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • 2. De kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen;
  • 4. De Omgevingsvisie wordt gebruikt als gids voor ruimtelijke ontwikkelingen. Ambities mogen gewogen worden in een goed proces met de omgeving en met de gemeenteraad;
  • 5. Er wordt gebiedsgericht gewerkt. Daarbij gelden ook de opgaven, doelen, randvoorwaarden en ambities uit de thematische raamwerken en de gebiedsprofielen.

Randvoorwaarden

Deze ontwikkeling vinden plaatsen binnen een aantal randvoorwaarden:

  • Ruimte voor een leefbare stad

Er is ruimte nodig om het woningtekort aan te pakken. Er is ook ruimte nodig voor een gezonde buitenruimte met veel groen. Er is ruimte nodig voor ondernemers. Ruimte is ook nodig om te wandelen, te fietsen, voor de bus, de trein en de auto.

  • 1000 woningen per jaar met een focus op stedelijk wonen

Uitgangspunt is het toevoegen van stedelijke woonkwaliteit door te ontwikkelen als een sterke groeistad, een vernieuwende woonstad, een solidaire leefstad en een duurzame deltastad. Met 1000 woningen per jaar tot 2030 wordt het woningtekort op alle fronten aangepakt met onderscheidende woonmilieus en een gevarieerd woonaanbod voor iedere inkomenscategorie. Het woonprogramma bestaat voor 30% uit goedkope woningen, 40% is middelduur en 30% duur. Grofweg landt 60% van de nieuwe woningen in de bestaande stad met verschillende stedelijke woonmilieus en stedelijke woonvormen. Grofweg 40% van de woningen wordt gerealiseerd in de suburbane woonmilieus wat hoofzakelijk bestaat uit grondgebonden woningen. In de ontwikkeling van de woningen wordt gestreefd naar nieuwe onderscheidende, stedelijke woonvormen en combinaties van wonen en werken.

  • Mobiliteit en bereikbaarheid als belangrijke drager voor leefbaarheid

Meervoudig ruimtegebruik en denken in drie dimensies is het vertrekpunt. Dat betekent enerzijds de hoogte opzoeken (hoogbouw en verdichting) anderzijds wordt ingezet op beter passende vormen van mobiliteit en bereikbaarheid met minder ruimtebeslag. Tenslotte wordt meer aandacht besteed aan de fietser en de voetganger en minder voorrang gegeven aan de automobilist.

  • Aandacht voor de economie van stad, gemeente en regio

De economie wordt versterkt, voornamelijk voor het cluster rond gezondheidszorg, voor ict/e-commerce en de creatieve industrie. Er wordt ruimte gezien voor groei van de logistieke sector. Innovatie en nieuwe bedrijvigheid wordt gestimuleerd waarbij gekeken wordt naar de koppeling met maatschappelijke thema's.

De Zwolse strategische ontwikkelzones

Er is een drietal strategische ontwikkelzones met daarbinnen diverse gebieden die (deels) transformeren naar een andere functie:

  • 1. De binnenstad en de schil rondom de historische binnenstad: de StadsKrans;
  • 2. De zone verbonden aan de stadsring en dus aan de belangrijkste openbaar vervoer en autoverbindingen: de StadsRuit met daarin een aantal belangrijke ontwikkelgebieden zoals de Spoorzone en de Zwartewaterallee;
  • 3. De schil waar de stad het omliggende buitengebied ontmoet. De scherpe rand tussen het groen van het landschap en het grijs en rood van de stad: de StadsRand.

Visie op hoogbouw

Voor de verdere verdichting biedt hoogbouw een oplossing. Dat vraagt een zorgvuldige aanpak passend bij het huidige Zwolse stadsilhouet.

Naar een multifunctioneel buitengebied: stad en land verbonden

Centraal staat de ambitie om te werken aan een vitaal, solidair, gezond en duurzaam buitengebied. Om die ambitie in te vullen staan de volgende doelen centraal:

  • Behoud en ontwikkeling van ruimtelijke kwaliteiten (o.a. landschap, stilte, cultuur(historie) en natuur (planten en dierenleven));
  • Bieden van ruimte voor ontwikkelingen (o.a. landbouw, recreatie, klimaatadaptatie, energietransitie, niet-agrarische bedrijvigheid, vrijetijdseconomie en wonen);
  • Een goede digitale bereikbaarheid van het buitengebied (bijvoorbeeld via glasvezel);
  • Het verbinden van stad en ommeland, met onder andere recreatieve fiets- en wandelroutes voor inwoners en bezoekers van de stad Zwolle.

Raamwerken

Om het goed ondernemen en prettig wonen in Zwolle te borgen wordt gewerkt aan het behouden, beschermen en ook ontwikkelen van de Zwolse omgevingskwaliteiten. Dit door het vastleggen van de belangrijkste fysieke structuren van Zwolle: raamwerken genoemd, het geraamte van Zwolle.

Het raamwerk laat de grote fysieke structuren zien die bepalend zijn voor de ontwikkeling op lange termijn. Een hoofdstructuur waarbinnen ontwikkelingen mogelijk zijn en benoemd de condities om Zwolle in de toekomst aantrekkelijk en toekomstbestendig te houden. Het gaat om de volgende raamwerken: het fysiek kapitaal (landschap, cultuurhistorie en natuur), klimaatadaptatie, gezondheid, mobiliteit, circulariteit, de ondergrond en de buitenruimte.

Eén van de geformuleerde topambities is het behouden en beschermen van cultuurhistorie, biodiversiteit en landschap als belangrijke fysieke waarden. Er is inzichtelijk gemaakt waar die waarden aanwezig zijn. Daaruit volgen een achttal spelregels hoe hier om te gaan wanneer sprake is van ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving.

Gebiedsprofielen

De gebiedsprofielen beschrijven een integraal toekomstbeeld voor de gebieden. Er is aandacht voor het gewenste woonmilieu, de sociale en economische dynamiek, de ruimtelijke kwaliteit, de mate van functiemenging, het mobiliteitsbeleid, gezondheid, de mogelijkheden van vergroening en de verduurzaming van gebouwen en de buitenruimte.

Elk gebiedsprofiel is opgebouwd uit de volgende twee onderdelen:

  • Beschrijving van het gebied
  • De gewenste ontwikkelrichting met specifieke opgaven.

De bestaande kenmerken (fysiek en sociaal) en kwaliteiten van gebieden zijn het vertrekpunt voor ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving.

De volgende gebiedsprofielen worden onderscheiden:

  • Het Zwolse centrumgebied;
  • Stedelijk gebied;
  • Levendige gebieden (winkelcentra, ontmoetingsplekken en evenementenlocaties);
  • Sub-urbaan gebied/groenstedelijk;
  • Dorpen in het buitengebied van Zwolle;
  • Werkgebieden en –locaties;
  • Stedelijk groen;
  • Agrarisch landschap;
  • Gemengd landelijk gebied en buurtschappen;
  • Natuurlandschap;
  • Vechtcorridor.

Realisatiestrategie

Aan de slag met het grote aantal opgaven en uitdagingen kan alleen door samen op te trekken met de Zwolse samenleving, met andere overheden, ondernemers en investeerders. Het vertrekpunt is dat de gemeente samenwerkt met de burger. De rol van de gemeente hierin is maatwerk bieden.

Participatie is van groot belang om doelen en ambities in de leefomgeving te bereiken.

De opgaven worden met een gebiedsgerichte benadering aangepakt op die wijze kunnen opgaven worden gebundeld en meekoppelkansen benut.

Bij ieder initiatief in de fysieke leefomgeving, groot of klein, staan de doelen uit de Omgevingsvisie centraal. De Omgevingsvisie is het integrale beleidskader voor de eerste beoordeling van ruimtelijke initiatieven.

Doorwerking in het plan en conclusie

De Omgevingsvisie Ons Zwolle van Morgen voorziet in een gemeentelijk kader voor een goede ruimtelijke ordening. Volgens de visie maakt het perceel deel uit van het gebiedsprofiel Stedelijk gebied/Dynamisch gebied gewenst. Het gebied kenmerkt zich door stedelijk wonen met levendigheid in de nabije omgeving. Het woonmilieu is onderscheidend in de regio. Daarmee is dit gebied geschikt om in de toekomst selectief te worden verdicht met meer woningen en andere functies.

De Omgevingsvisie geeft ook een raamwerk, welke de belangrijkste fysieke structuren van Zwolle vastlegt. Dit raamwerk richt zich onder meer op het behouden, beschermen en ook ontwikkelen van de Zwolse omgevingskwaliteiten en leefomgeving. Ter plekke bevinden zich onder andere het raamwerk cultuurhistorie – Waardevol en gezondheid – Geluidscontour spoor.

Het gebiedsprofiel uit de omgevingsvisie biedt ruimte om mee te werken aan het initiatief. Sloop van het verouderde pand biedt een kans om ter plekke stedelijke woonkwaliteit toe te voegen. Bij de verdere planvorming vraagt het gebiedsprofiel uit de visie, in samenhang met het aanwezige raamwerk, aandacht.

Het raamwerk geeft vanuit cultuurhistorie spelregels voor de planvorming. Bij ingrepen in de fysieke leefomgeving dient het maatschappelijk belang van erfgoed benut te worden als identiteits-, kwaliteits-, en waardevermeerderende factor. Ook niet wettelijk beschermde cultuurhistorisch waardevolle gebieden en gebouwen vormen een inspiratiebron voor ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving.

2.4.2 Thematisch beleid
2.4.2.1 Woonvisie Ruimte voor Wonen 2017

De Woonvisie Ruimte voor Wonen 2017 is vastgesteld door de raad op 8 mei 2017 en geldt als onderlegger voor de Omgevingsvisie. Inzet is dat Zwolle een aantrekkelijke en inclusieve stad blijft waar voor iedereen een plek is om fijn te wonen. Dat vraagt om vernieuwing van de woonopgave, ruimte voor creativiteit en innovatie in bouwtechnologie in relatie tot thema's als duurzaamheid, circulariteit, gezondheid, betaalbaarheid en inclusiviteit.

Uitgangspunt bij elke woonontwikkeling is dat we stedelijke woonkwaliteit toevoegen door ons te ontwikkelen als een sterke groeistad, een vernieuwende woonstad, een solidaire leefstad en een duurzame deltastad. In de ontwikkeling van de woningen streven we naar onderscheidende, stedelijke woonmilieus, en nieuwe vormen van stedelijk (samen) wonen in een mengvorm met andere stedelijke activiteiten zoals uitgaan, spelen, werken, ontmoeten en bewegen. De mens en de biodiversiteit staan centraal.

Tot 2030 willen we 10.000 woningen toevoegen aan onze gemeente. Dat doen we om het huidige woningtekort aan te pakken, waarbij we zien dat de vraag blijft toenemen. Een woningtekort dat velen merken, jong en oud. Studenten, schoolverlaters, starters op de arbeidsmarkt, allemaal groepen die moeilijk aan een woning komen. Dat geldt ook voor de groeiende groep ouderen die langer zelfstandig blijven wonen, en daar wel de passende voorzieningen bij willen. In ons woonbeleid zetten we sterker in op een doelgroepen benadering. We zetten ons in om met name jongeren en kenniswerkers te behouden voor onze stad.

Ruim 60% van de nieuwe woningen wordt gerealiseerd in de bestaande stad met verschillende stedelijke woonmilieus en stedelijke woonvormen. We volgen hiermee ook de landelijke trend dat mensen vaker in of nabij de binnenstad willen wonen. Met meer focus op binnenstedelijk wonen wordt ook een steviger basis gelegd voor stedelijke voorzieningen. Het biedt kansen voor een stedelijke dynamiek gericht op bijvoorbeeld studenten en jong-werkenden en de aanpak van vereenzaming in alle geledingen van de Zwolse samenleving. Ook voor grondgebonden woningen met een tuin blijven we ruimte bieden. Grofweg 40% van de woningen wordt gerealiseerd in de groenstedelijke woonmilieus van Zwolle wat bestaat uit een groot aandeel grondgebonden woningen.

Conclusie

In de Woonvisie staat aangegeven dat, om Zwolle te willen laten groeien, de gemeente ruimte wil maken voor wonen. Voorliggend plan voorziet hierin door de sloop van een hal en op dezelfde locatie zes woningen te realiseren die duurzamer worden gebouwd dan de hal. Ook worden de woningen gasloos gerealiseerd. Daarnaast wordt er in de Woonvisie aangegeven dat er 10.000 woningen gebouwd moeten worden voor 2030. Voorliggend plan voorziet hier tevens in door zes woningen toe te voegen op een inbreidingslocatie. Gelet ook op hetgeen is opgemerkt in de paragraaf ten aanzien van de behoefte-onderbouwing van de ladder voor duurzame verstedelijking, kan de conclusie worden getrokken dat het plan wel in overeenstemming is met het de Woonvisie.

2.4.2.2 Archeologisch en cultuurhistorisch beleid

Archeologisch beleid

Het archeologisch beleid is gebaseerd op de Wet op de archeologische monumentenzorg. Deze wet is per 1 september 2007 in werking getreden. Deze wet voorzag in een nieuwe regeling voor de archeologie in de Monumentenwet 1988.

Als uitwerking van deze wet heeft de gemeenteraad op 18 augustus 2008 besloten het archeologiebeleid gemeente Zwolle vast te stellen. Het beleid is uitgewerkt aan de hand van een viertal kernbegrippen: kenbaarheid, verankering, betaling en kwaliteit. Centraal thema daarbij is dat de archeologische waarden waar nodig worden beschermd, zonder dat er meer maatschappelijke lasten in het leven worden geroepen dan noodzakelijk zijn. Het archeologiebeleid Zwolle bevat onder andere de Archeologische Waarderingskaart Zwolle (welke gebieden hebben een hoge archeologische waarde), kaders wanneer en hoe archeologisch waardevolle gebieden in het bestemmingsplan worden bestemd met een dubbelbestemming en de Lokale Onderzoeksagenda Archeologie Zwolle (archeologische onderzoeksthema's).

Cultuurhistorisch beleid

In november 2009 stemde de Tweede Kamer in met de beleidsbrief modernisering monumentenzorg (MoMo). Het behoud en de bescherming van monumenten is hiervan een belangrijk doel én er vindt een verbreding plaats naar de omgeving. Overal in steden, dorpen en landschappen zijn plaatsen van herinnering, plaatsen met een bijzondere cultuurhistorische betekenis. Goede ruimtelijke ordening betekent dat alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte in de besluitvorming worden betrokken. Daarom is de eerste pijler van MoMo gericht op cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Om meer vorm en inhoud te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening zullen gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

Het Zwolse beleid zoals verwoord in de vastgestelde beleidsnota voor het Zwols monumenten- en archeologiebeleid (Dynamiek van Oud & Nieuw, 2000) is gericht op de instandhouding van historisch waardevolle objecten, complexen, openbare ruimte en stedenbouwkundige en landschappelijke structuren.

Op grond van de Monumentenwet 1988 en de Erfgoedverordening Zwolle 2010 is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning een beschermd (rijks- of gemeentelijk) monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigingen. Ook is het verboden een beschermd monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het archeologisch en cultuurhistorisch beleid. In hoofdstuk 3 wordt hier verder op ingegaan.

2.4.2.3 Verkeerbeleid

Mobiliteitsvisie

Het op dit moment vigerende Zwolse mobiliteitsbeleid vloeit voort uit het rijks – en provinciaal beleid en is verwoord in de Mobiliteitsvisie. De Mobiliteitsvisie is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 december 2019.

In de mobiliteitsvisie komt naar voren dat de verdere groei van de mobiliteit niet zondermeer opgevangen wordt door de mobiliteitsvraag te faciliteren met nieuwe infrastructuur. En dat de ambitie is voornamelijk te investeren in een bereikbaar en toegankelijk Zwolle, waarbij mobiliteit gaat bijdragen aan andere Zwolse doelstellingen. Van economische groei tot de woningbouwopgave; van klimaat neutrale gemeente tot gezonde en vitale wijken.

De ambitie van de gemeente is dat Zwolle ook in de toekomst goed bereikbaar is door fietsen, lopen en reizen met het openbaar vervoer te stimuleren én door het autogebruik beter te spreiden. Alleen met al deze maatregelen kunnen de knelpunten in het Zwolse verkeer voldoende weggenomen worden om de verwachte groei van verkeersdeelnemers op te vangen en Zwolle bereikbaar, veilig en leefbaar te houden.

Zwolle heeft een gunstige positie qua ontwikkeling. In de na te streven doelen op het gebied van duurzaamheid, milieu, bereikbaarheid, economische groei, leefbaarheid en dergelijke is het daarom noodzakelijk om prioriteiten te stellen. Zwolle wil de kwaliteiten als bereikbare en gezonde stad vasthouden door, naast de noodzakelijke uitbreiding van de infrastructuur, de samenleving te mobiliseren om de groeiende vraag naar mobiliteit om te buigen in een duurzame richting.

Regeling Parkeernormen 2016

De Regeling Parkeernormen 2016 welke voor het laatst in 2021 is geactualiseerd, is het toetsingskader voor parkeren in het geval van vastgoedontwikkelingen, bestemmingsplannen en aanvragen van een omgevingsvergunning in de gemeente Zwolle. Het beleid van de Gemeente Zwolle is dat de parkeeropgave van een bouwplan of een ontwikkeling primair op eigen terrein van het bouwplan of ontwikkeling gerealiseerd moet worden.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het verkeerbeleid. In hoofdstuk 3 wordt hier verder op ingegaan.

2.4.2.4 Groenbeleid

Bomenverordening 2021

De Bomenverordening 2021 geeft regels over het vellen van bomen. Voor het vellen van een boom binnen de op de Groene Kaart weergegeven groenstructuur is in aangegeven gevallen een (kap)omgevingsvergunning nodig (o.a. met een stamomtrek groter dan 30 cm). De omgevingsvergunning voor het vellen van beschermde houtopstand wordt geweigerd indien de belangen van het vellen van de houtopstand niet opwegen tegen de belangen van behoud van de houtopstand. Bijzondere houtopstand heeft de hoogste waardering, bomen in de hoofdgroenstructuur hebben een hoge waardering, nevengroenstructuur kent een basiswaardering. Het beschermen van de natuur, het beschermen van de gezondheid en het tegengaan van klimaatverandering, het beschermen van landschappelijke en stedenbouwkundige waarden, de beeldbepalende waarde van houtopstand, de cultuurhistorische waarde van houtopstand en het houden van een kwalitatief goed bomenbestand wordt bij de afweging betrokken. Bij de vergunning wordt in beginsel een verplantingsplicht, een herbeplantingsplicht en/of een financiële compensatie opgelegd.

Conclusie

Er zijn geen bijzondere bomen gesitueerd in het plangebied. Het plan is in overeenstemming met het groenbeleid.

2.4.2.5 Waterbeleid

Europees en nationaal beleid

Duurzaam schoon oppervlaktewater en bescherming van het drinkwater voor de toekomst. Dat zijn heel in het kort de belangrijkste doelstellingen van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Waterbeheer 21e eeuw (WB21), die voortaan samengaan via het Nationaal Bestuursakkoord Water.

Europese Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn Water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan wordt gesproken van 'een goede chemische toestand'. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat “een goede ecologische toestand”. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen.

Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).

In de geldende Europese richtlijnen en de EU richtlijn Prioritaire Stoffen staat precies omschreven wat een goede chemische toestand voor oppervlaktewater is. De ecologische doelstellingen stellen de lidstaten onderling vast in zogeheten (internationale) stroomgebiedbeheersplannen. Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.

Van 2010 tot 2015 is de eerste tranche uitgevoerd. De tweede tranche maatregelen loopt van 2016 tot 2021. De derde tranche maatregelen loopt van 2022 tot 2027.

Waterwet

De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de watersysteembenadering centraal. Er wordt uitgegaan van het geheel van relaties tussen waterkwaliteit, waterkwantiteit, oppervlaktewater, grondwater, watergebruikers en grondgebruikers. Hierbij wordt het kader geschept voor het Nederlandse waterbeheer in de komende decennia. Per 1 januari 2017 is de Waterwet gewijzigd. De beoordeling van de veiligheid van primaire waterkeringen wordt nu gebaseerd op de overstromingskans. In 2050 moeten de waterkeringen voldoen aan de normen die per 1 januari 2017 van kracht zijn.

Waterbeheer 21e eeuw

WB21 anticipeert op toekomstige ontwikkelingen zoals klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelstijging. Deze ontwikkelingen stellen strengere eisen aan het waterbeheer. In WB21 wordt uitgegaan van twee principes (tritsen) voor duurzame waterkwantiteit- en duurzaam waterkwaliteitsbeheer:

  • vasthouden, bergen en vertraagd afvoeren;
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren.

Bij 'vasthouden, bergen en afvoeren' wordt regenwater zoveel als mogelijk bovenstrooms vastgehouden in de bodem en het oppervlaktewater. Wanneer er toch een wateroverschot ontstaat wordt het water eerst tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en dan pas afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het om een voorkeursvolgorde waarbij de voorkeur uitgaat naar het voorkomen van verontreiniging (schoonhouden). Als toch verontreiniging ontstaat, moeten schoon en vuil water zoveel mogelijk worden gescheiden. Ten slotte wordt het verontreinigde water zo goed mogelijk gezuiverd.

Deltawet

Het doel van de Deltawet, aangenomen op 28 juni 2011, is Nederland nu en in de toekomst beschermen tegen hoogwater en de zoetwatervoorziening op orde houden.

De afgelopen eeuw is de zeespiegel gestegen, de bodem gedaald en het is warmer geworden. Dat zet door, blijkt uit de cijfers van het KNMI. Hevigere weersomstandigheden, zoals meer regen en periodes van droogte, zijn zaken om rekening mee te houden. Het Deltaprogramma is er om de huidige veiligheid op orde te krijgen en ervoor te zorgen dat Nederland is voorbereid op de toekomst. En om daarbij de juiste maatregelen te nemen voor een veilig en aantrekkelijk Nederland met voldoende zoetwater. In het Deltaprogramma werken het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen samen met maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven en kennisinstituten. Dit gebeurt onder regie van de Deltacommissaris.

Naast de lopende programma's, zoals Ruimte voor de Rivier, Maaswerken, Zwakke Schakels Kust en HWBP, staan in het Deltaprogramma vijf deltabeslissingen centraal. Deze beslissingen gaan over de normen van de belangrijkste dijken en andere waterkeringen en de strategieën voor de waterveiligheid, over de beschikbaarheid en verdeling van zoetwater, over het peil van het IJsselmeer, over de manier waarop gebieden veilig kunnen blijven zonder aan economische waarde in te boeten en over hoe bij het bouwen van buurten en wijken rekening kan worden gehouden met water. In 2014 zijn de deltabeslissingen in de Tweede Kamer besproken.

Provinciaal beleid

Provincie Overijssel heeft haar beleid vastgelegd in een omgevingsvisie en de omgevingsverordening. Op 12 april 2017 zijn de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening vastgesteld. Hierin is het ruimtelijk beleid van de provincie vastgelegd. De Omgevingsvisie heeft tevens de status van Regionaal Waterplan onder de Waterwet en het Milieubeleidsplan onder de Wet milieubeheer.

Waterschapsbeleid

Zwolle ligt in het beheergebied van Waterschap Drents Overijsselse Delta (WDOD). Het beleid van Waterschap Drents Overijsselse Delta (WDODelta) is beschreven in het Waterbeheerprogramma 2022-2027, de Kadernotitie Stedelijk Water, beleid inrichting beheer en onderhoud op maat en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Het beleid van het waterschap sluit nauw aan bij de uitgangspunten van WB21. In 2021 is de Kadernotitie Stedelijk Water vastgesteld. Deze notitie beschrijft de voor het waterschap gewenste situatie in bestaand en nieuw stedelijk gebied. Om deze situatie te bereiken heeft het waterschap in 2015 het beheer en onderhoud van deze wateren overgenomen van de gemeente Zwolle. Op watergangen en keringen van Waterschap Drents Overijsselse Delta is de waterschapsverordening van het waterschap Drents Overijsselse Delta van toepassing. In de waterschapsverordening zijn regels gesteld wat wel en niet mag bij o.a. watergangen, waterkeringen, kernzones en bijvoorbeeld lozingen.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Zwolle heeft haar beleid ten aanzien van hemelwaterinfiltratie vastgelegd in de Hemelwaterverordening van 2022. Verder zijn in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2022-2026 (GRP) ontwerprichtlijnen en beleidskeuzes beschreven waaraan voldaan moet worden. Ook heeft Zwolle een raamwerk klimaat- en watersysteem vastgesteld als onderdeel van de Omgevingsvisie van 2021.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het waterbeleid. In hoofdstuk 3 wordt hier verder op ingegaan.

2.4.2.6 Economisch beleid

Beroep- en bedrijf aan huis

Beroep aan huis wordt toegestaan.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het economisch beleid.

2.4.2.7 Coffeeshopbeleid

Het Zwolse coffeeshopbeleid gaat, onder andere, uit van de handhaving van maximaal 5 te gedogen coffeeshops in Zwolle.

2.4.2.8 Prostitutiebeleid

Het Zwolse prostitutiebeleid gaat uit van een maximaal stelsel. Het maximum aantal seksinrichtingen is daarbij gesteld op 10 (inclusief escortbedrijven). Deze mogen zich alleen bevinden in het zogenaamde vestigingsgebied. Dit gebied bestaat uit het gebied binnen de stadsgrachten, enige uitvalswegen (Willemskade, Harm Smeengekade, Pannekoekendijk, Schuttevaerkade, Zamenhofsingel, Diezerkade, Thomas à Kempisstraat tot de hoek Vechtstraat, Groot Wezenland, Assendorperstraat tot Molenweg), alsmede het gebied buiten de bebouwde kom.

2.4.2.9 Milieubeleid
2.4.2.9.1 Algemeen beleid

Zwolle beschouwt milieu in de omgevingsvisie als een integraal onderdeel van de fysieke leefomgeving. Milieuruimte is niet fysiek zichtbaar maar van groot belang om de bewoners, werkers en bezoekers van Zwolle te beschermen tegen de nadelige effecten van een groeiende en verdere verstedelijking van de stad van bijvoorbeeld de nadelige effecten op de gezondheid van werklocaties, infrastructuur en energiewinning. Aan de andere kant hebben bijvoorbeeld werklocaties maar ook energiewinning voldoende milieuruimte nodig om optimaal te kunnen functioneren en zich te kunnen ontwikkelen. Het betekent overigens niet dat ontwikkelingen of gebruik door kwetsbare functies binnen de zones uitgesloten worden, er dient wel rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van de milieuruimte (en de bijbehorende belangen).

De volgende milieuaspecten kennen milieuzones: geluid, trillingen, externe veiligheid, luchtkwaliteit, bodem, ondergrond en tenslotte geur. Op diverse thema's is separaat beleid geformuleerd in Zwolle. Het beleid voor de aspecten die relevant zijn voor het plangebied wordt hierna beschreven.

2.4.2.9.2 Bedrijvigheid

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt enerzijds het aanbrengen van voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen en gevoelige bestemmingen zoals woningen verstaan. Anderzijds worden milieugevoelige functies zoals wonen en recreëren beoordeeld. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. De onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • Het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • Het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteit duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren.

Zwolle hanteert bij de uitwerking van het bovenstaande principe de veel gebruikte VNG-handreiking “Bedrijven en Milieuzonering” (2009). Hierin zijn richtafstanden aangegeven die aangehouden kunnen worden tussen bedrijven c.q. voorzieningen en woningen.

2.4.2.9.3 Geluid

In de omgevingsvisie wordt beschreven dat rondom de belangrijkste werkgebieden van Zwolle geluidzones zijn vastgelegd . Deze geluidzones hebben als doel de bewoners te beschermen tegen het geluid van de bedrijven. De bedrijven hebben deze geluidruimte nodig om te werken en geen overlast te veroorzaken naar omwonenden.

In de door de gemeenteraad vastgestelde 'Handreiking gebiedsgericht werken aan milieu gemeente Zwolle' (2007) en in de beleidsregel 'Hogere waarden Wet geluidhinder' (2007) worden de ambities en de grenswaarden (dit is de maximale waarde waarvoor nog hogere grenswaarden worden vastgesteld) per gebiedstype genoemd. Het gebiedstype van het plangebied uit onderhavig plan is woonwijk. Voor woningen geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

2.4.2.9.4 Luchtkwaliteit

Het luchtkwaliteitsplan gemeente Zwolle 2007-2011 beschrijft de luchtkwaliteitssituatie in Zwolle, de opgave, de ambitie en de aanpak om de vastgestelde doelen te bereiken. Zwolle wil binnen de beïnvloedingssfeer van de gemeente, een significante bijdrage leveren aan de verbetering van de luchtkwaliteit. Om dat te bereiken zijn de volgende doelen geformuleerd:

  • voldoen aan wet- en regelgeving;
  • anticiperen op de toekomst;
  • knelpunten in de toekomst moeten voorkomen worden. Dit betekent dat de luchtkwaliteit in het planvormingsproces van ruimtelijke plannen en verkeersplannen wordt meegenomen;
  • beleid ten aanzien van luchtkwaliteit inbedden in bestaand gemeentelijk beleid.

Er wordt in de gemeente gestreefd naar dat het aspect luchtkwaliteit door gaat werken in het verkeers- en vervoersbeleid, het ruimtelijke ordeningsbeleid en het beleid van vergunningen en handhaving.

2.4.2.9.5 Stikstof

De Wet natuurbescherming verplicht vooraf te toetsen of plannen conflicteren met beschermde natuurwaarden. Emissies van stikstof kunnen over grotere afstand tot negatieve effecten leiden op natuur. De Wet stikstofreductie en natuurverbetering, die per 1 juli 2021 inwerking is getreden, voorziet in een structurele aanpak van de stikstofproblematiek. De wet geeft de opdracht voor een programma van maatregelen om stikstofreductie te bereiken en de natuur te herstellen.

2.4.2.9.6 Externe veiligheid

De beleidsvisie externe veiligheid is op 6 maart 2007 vastgesteld door de gemeenteraad. De gemeente streeft ernaar voor haar gehele grondgebied te voldoen aan de basisveiligheid. Dit betekent dat:

  • Overal voldaan wordt aan de normen voor plaatsgebonden risico;
  • Een gebiedsgericht invulling wordt gegeven aan groepsrisicobeleid met een gebiedsgericht kader externe veiligheid;
  • Veiligheidsdoelstellingen passend bij de typering van het gebied worden ontwikkeld;
  • Zoveel mogelijk geanticipeerd wordt op de landelijke beleidsontwikkeling die een ongunstige invloed kunnen hebben op de veiligheidssituatie in Zwolle met als doel het bewaken van een optimaal veiligheidsniveau.

Op 20 januari 2009 heeft het college van B & W het gebiedsgericht beleidskader externe veiligheid vastgesteld. Het gaat om een ruimtelijke uitwerking van het externe veiligheidsbeleid dat aansluit op het gebiedsgerichte milieubeleid. Op basis van kenmerken (fysieke omgeving, hulpverleningsniveau en zelfredzaamheid) die bij een bepaald gebiedstype horen is een beleidsstandpunt bepaald ten aanzien van een mogelijke toename van het groepsrisico.

Tevens is op basis van dezelfde kenmerken van een gebiedstype bepaald of er plaats is voor nieuwe risicobronnen. Het gebiedstype behorende bij het plangebied uit onderhavig plan is Stroomzone.

2.4.2.9.7 Bodem

Het bodembeleidsplan (2017) kent in overeenstemming met het gemeentelijk milieubeleid een gebiedsgerichte benadering. In het plan wordt onderscheid gemaakt tussen de bovengrond en de ondergrond.

Bovengrond

Op 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit in werking getreden. In dat kader heeft de gemeente Zwolle een bodemfunctieklassenkaart vastgesteld, waarop voor de hele gemeente wordt aangegeven welke functie de bodem heeft of welke functie in de toekomst wordt nagestreefd. De functieklassenindeling is gebaseerd op het gebiedsgericht milieubeleid van de gemeente. De volgende functies worden onderscheiden: wonen, industrie, water, buitendijksgebied, landbouw/natuur en hoofdwegen. Het plangebied valt in de huidige situatie binnen het functieklassengebied wonen.

Met de invoering van het Besluit bodemkwaliteit zijn de kwaliteitsklassen landbouw/natuur, wonen en industrie ingevoerd. Volgens de meest recente Bodemkwaliteitskaart van de Gemeente Zwolle (2021) valt het plangebied binnen de kwaliteitsklasse wonen.

Volgens het gemeentelijke Bodembeleidsplan mag de bodemkwaliteitskaart als kwaliteitsbewijs worden gebruikt bij het ontwikkelen van een locatie. Een onderzoek is dan niet nodig. Eventueel vrijkomende grond mag volgens het bodembeleid binnen de gemeente worden hergebruikt met de bodemkwaliteitskaart als kwaliteitsbewijs. Voorwaarde hiervoor is dat de bodem niet verdacht is van verontreiniging op basis van het huidige of historische gebruik, en er geen (al dan niet gesaneerd) geval van bodemverontreiniging bekend is.

Indien er aanwijzingen zijn dat de bodemkwaliteit niet geschikt is voor de functie, kan een bodemonderzoek nodig zijn om te bepalen of de locatie gesaneerd dient te worden. In principe worden verontreinigingen in de bovengrond functiegericht gesaneerd.

Ondergrond

In juni 2007 heeft de gemeenteraad van Zwolle ingestemd met de Visie op de Ondergrond en besloten de volgende vijf basisprincipes vast te stellen en te gaan toepassen in projecten:

  • Werken met ondergrondse bestemmingen / functies;
  • Structureel en georganiseerd gebruik maken van WKO (warmte- / koudeopslag) en WKO koppelen aan grondwatersanering en waterwinning en peilbeheer;
  • Bodemsanering gebiedsgericht benaderen;
  • Natuur, recreatie, agrarische activiteiten, waterwinning en bescherming van kwalitatief hoogwaardig grondwater met elkaar te combineren in één gebied;
  • Structureel en georganiseerd afstemmen van vraag en aanbod van (grond)water, koude en warmte.

Deze vijf basisprincipes vormen ook het vertrekpunt voor de beleidsmatige invulling voor het omgaan met de ondergrond. Het bodembeleidsplan levert een bijdrage aan de implementatie van de basisprincipes door:

  • Het kader te geven voor gebiedsgericht benadering van de bodemsanering
  • De doelstelling voor sanering te koppelen aan de beoogde functies in de ondergrond
  • De mogelijkheid te creëren om de aanpak van bodemverontreiniging integraal af te wegen tegen en af te stemmen met koude-warmte opslag, peilbeheer en/of grondwaterwinning.
2.4.2.9.8 Conclusie milieubeleid

Het plan is in de basis in overeenstemming met het milieubeleid, de nadere toetsing vindt plaats in de milieuparagraaf (hoofdstuk 3).

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied omschreven. Daarnaast wordt een beschrijving gegeven van de uitgangspunten die gehanteerd zijn bij het maken van dit bestemmingsplan.

3.1 Stedenbouw

3.1.1 Huidige situatie

In de huidige situatie bestaat het plangebied uit een maatschappelijk (bedrijfs)perceel met een loods c.q. hal. De hal is in gebruik door de AFAC (Algemene Fiets Afhandel Centrale. De AFAC verwerkt verkeerd gestalde fietsen. De hal beslaat het volledige perceel waardoor het hele perceel bebouwd is.

3.1.2 Uitgangspunt bestemmingsplan

Door de huidige bebouwing die het gehele perceel beslaat te slopen, ontstaat de mogelijkheid om zowel aan de Venestraat als aan de Derk Buismanstraat de straatwand af te maken. Gekozen is voor drie grondgebonden herenhuizen aan de Venestraat welke qua allure, schaal en uitstraling passen in het stedenbouwkundig beeld aan de Venestraat en drie stadswoningen aan de Derk Buismanstraat met een wat bescheidener karakter. Tussen de twee nieuw te bouwen bouwblokken worden tuinen gemaakt die aansluiten op de bestaande groene binnentuinen tussen de bestaande bouwblokken.

Aan de Venestraat wordt een gevarieerd volume voorgesteld die de lange rijzige tweelaagse bebouwing met kap koppelt aan de voormalige verffabriek. Hiermee fungeren deze woningen als een echt “koppelstuk'' tussen twee gemeentelijke monumenten. De woningen zijn individueel afleesbaar door de facetering, welke de curve in de straat volgt, maar vormen duidelijk één plan. De bebouwing aangrenzend aan het gemeentemonument aan de rechterzijde is twee bouwlagen hoog. Dan loopt de bebouwing op naar drie bouwlagen met kap. Daarna lopen de bouwlagen terug naar twee, met een terugliggende kap. Hieropvolgend loopt de bebouwing weer omhoog naar vier bouwlagen; de hoogte van de panden aan de overzijde overnemend. Tegen de verffabriek loopt de bebouwing weer naar beneden naar twee lagen met een terugliggende laag. De keuze voor de bouwlagen en terugliggende kappen maken deze woningen tot een precisieverbinding met respect naar de bestaande gemeentemonumenten aan weerszijden. Tevens geeft dit een eigen karakter en identiteit aan de nieuwbouw.

De verdiepingshoogte van de woonkamer/eetkeukenlaag van de woningen aan de Venestraat wordt hoger gemaakt dan nodig voor het bouwbesluit (3.4 m) om beter aan te sluiten bij de prominentere bebouwing in deze straat. Ook wordt de begane grond van de meest rechtse woning drie treden omhoog gehaald zoals ook bij de woningen aan de overzijde het geval is. De dakterrassen op de tweelaagse bebouwing aan de Venestraat dragen bij aan een levendige straat.

De Derk Buismanstraat is een straat met een kleinschaliger bebouwingsbeeld door de tweelaagse bebouwing die is voorzien van een kap. De nieuw te bouwen woningen bestaan uit twee woningen van twee lagen met een dwarskaplaag en een derde woning met twee lagen en een terugliggende derde laag. De woningen vormen een ensemble van drie grondgebonden woningen passend in de context van de Derk Buismanstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP23015-0004_0006.png"

Impressie vanuit perspectief Venestraat

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP23015-0004_0007.png"

Impressie vanuit perspectief Derk Buismanstraat/Hertenstraat

Ruimtelijk architectonisch

De woningen zullen open worden vormgegeven. Beide bouwdelen, passend binnen de stedenbouwkundige context zullen een eigen moderne uitstraling krijgen, verfijnd, luxe maar ook heel eenvoudig. Verticaliteit wordt benadrukt door het verkleinen van de gevelopening naar boven toe en horizontaliteit en meer detail wordt toegevoegd aan de woningen aan de Venestraat om zo op een natuurlijke wijze passend in de context verschil te maken tussen de bebouwing aan de Venestraat en de bebouwing aan de Derk Buismanstraat

De woningen aan de Venestraat krijgen een opgetilde voordeur met een trapje/trede aan de straat, passend in de meer voorname wereld van de Venestraat. Voor de rechter woning sluit dit gelijk aan op de woonkeuken en voor de twee andere woningen wordt een inpandige garage gerealiseerd waarboven de living de connectie met de straat veiligstelt: een typologie veelal aanwezig in de Stationsbuurt. Voor de Derk Buismanstraat zijn voordeuren direct aan de straat geplaatst meer passend in de eenvoudigere uitstraling van deze straat. Kleine stadstuintjes en een bloktreden vormen hier een mooie overgang naar de straat.

Groene daken en gevels zullen een integraal onderdeel vormen voor de architectuur en vormen samen met de aangegeven vergroening van de openbare ruimte. De vergroening van het binnengebied ten opzichte van de huidige bebouwing en de infiltratie en hergebruik van het regenwater op eigen terrein zijn een welkome aanvulling op het klimaatadaptief maken van Assendorp.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP23015-0004_0008.png"

Impressie Venestraat

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP23015-0004_0009.png"

Impressie Derk Buismanstraat

Een impressie van de ruimtelijke inrichting is bijgevoegd als Bijlage 1 Stedebouwkundige schets.

3.2 Archeologie

3.2.1 Huidige situatie

Op de Archeologische Waarderingskaart Zwolle (AWK) is het plangebied onderdeel van een groter gebied met een archeologische waarde van 10%. Dit heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat de grond al meerdere malen geroerd is en er reeds bebouwing aanwezig is.

3.2.2 Uitgangspunt bestemmingsplan

De zeer lage archeologische verwachting voldoet als onderbouwing van de archeologische vrijgave van het plangebied. Bij onverwachte archeologische vondsten en sporen wordt verzocht dit te melden bij het bevoegd gezag (gemeente Zwolle) op basis van artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet.

Het plan vormt geen belemmering met betrekking tot het aspect archeologie.

3.3 Cultuurhistorie

3.3.1 Huidige situatie

Het plangebied is gelegen tussen de Venestraat en Derk Buismanstraat in de wijk Assendorp. In de Omgevingsvisie van de gemeente Zwolle zijn verschillende delen gewijd aan de cultuurhistorie van de stad.

Assendorp kan onderscheiden worden in drie buurten: de Stationsbuurt, Oud- en Nieuw Assendorp. De Stationsbuurt bestaat uit monumentale gebouwen, vrijstaand met grote tuinen. De bebouwing in Oud- en Nieuw- Assendorp dateert uit de periode 1890-1930. Een groot deel is individueel of als stedenbouwkundig ensemble van cultuurhistorische waarde. De structuur is compact en dichtbebouwd. Van oorsprong bestaat het gebied uit veel kleine arbeiderswoningen, welke nu een gemengd (stedelijk) gebruik hebben. De cultuurhistorische waarde van de wijk Assendorp wordt voornamelijk bepaald door de nabij gelegen historische verkeersaders. Kenmerkend voor de wijk zijn de bijzondere hoekoplossingen. Ook de gesloten bouwblokken zijn bepalend voor de cultuurhistorische waarde. De historische gelaagdheid wordt mede bepaald door het stratenplan dat deels organisch en deels planmatig is ontwikkeld. De doorgaande linten en markering van de diverse kleine buurtjes binnen de hele wijk zijn tevens beeldbepalend voor Assendorp.

In 2009 is er door de gemeente Zwolle een analyse gedaan naar cultuurhistorische waarden in de omgeving rondom de spoorzone. Naast de cultuurhistorische waarde van de wijk zijn er in de Venestraat meerdere cultuurhistorisch waardevolle structuren en bebouwing te vinden. Op de hoek van de Venestraat en de Tuinstraat is een oude mosterdfabriek aangewezen als cultuurhistorisch waardevol, o.a. vanwege de prominente straathoek. Andere panden in de Venestraat zijn ook aangemerkt als cultuurhistorisch waardevol vanwege de rijke detaillering, hoge mate van gaafheid en beeldbepalendheid in het straatbeeld.

In de huidige situatie bestaat het plangebied uit een bedrijfspand. Het pand is gerealiseerd in 1948. De overige panden in de Venestraat dateren uit 1910. De panden in de Derk Buismanstraat dateren uit 1920. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een beschermd stadsgezicht en het betreft geen monument. Ook is er geen specifieke cultuurhistorische waarde aan de locatie toegedicht. Dit is tevens te zien aan de hand van het straatbeeld. De bedrijfshal valt uit de toon in vergelijking met de rest van de straat. In figuur 3.1 is de zijde van het plangebied vanaf de Derk Buismanstraat gezien. De wit en rood gekeimde bakstenen gevel is niet in overeenstemming met de rest van de gevels in de straat. Hetzelfde geldt voor de het bedrijfspand gezien vanaf de Venestraat, zoals te zien in figuur 3.2. De bakstenen komen qua kleur overeen met de gevels in de rest van de straat. Echter, het gebrek aan decoratie, de wit en roodgekleurde kunststofplaten en roldeuren doen afbreuk aan het algehele straatbeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP23015-0004_0010.jpg"

Figuur 3.1 Het plangebied gezien vanaf de Derk Buismanstraat

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP23015-0004_0011.jpg"

Figuur 3.2 Het plangebied gezien vanaf de Venestraat

3.3.2 Uitgangspunt bestemmingsplan

Onderhavig bestemmingsplan kan juist een kans bieden om het straatbeeld een positieve impuls te geven. Het bestaande bedrijfspand, welke geen cultuurhistorische waarde kent, wordt gesloopt om plaats te maken voor woningen. Onderliggend plan heeft geen negatieve invloed op cultuurhistorische waarden in het plangebied; deze waarden zijn namelijk niet aanwezig.

De direct aangrenzende bouwblokken Venestraat 2-20 en Hertenstraat 27 zijn gemeentelijke monumenten. Een goede aansluiting op deze blokken is daarom noodzakelijk. Het beoogde te ontwikkelen plan doet geen afbreuk aan de omgeving waarin wel cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. Er kan in het nieuwe ontwerp rekening gehouden worden met de welstandscriteria die gelden voor het plangebied om het straatbeeld te verfraaien. Dit betekent dat kan worden verzekerd dat de woningen passen bij de bestaande structuren, opbouw en ruimtelijke kwaliteit van de bestaande omgeving. Dit kan worden gedaan middels materiaalgebruik en bouwhoogte die passen bij de bestaande omgeving. Ook worden waardevolle gevels in de omgeving niet geblokkeerd door de te ontwikkelen woningen. De ruimtelijke kwaliteit en cultuurhistorie van het gebied kan een impuls kan krijgen door inachtname van de welstandscriteria en te kijken naar cultuurhistorische waarden in de omgeving bij het ontwerp van onderhavig plan.

Het plan vormt geen belemmering met betrekking tot het aspect cultuurhistorie.

3.4 Verkeer

3.4.1 Huidige situatie

Huidige situatie betreft twee woonstraten, onderdeel van 30 km/uur gebied. De ontsluiting vindt plaats via de Oosterlaan. Fietsers en auto's maken gebruik van dezelfde infrastructuur. Beide straten zijn geen onderdeel van aangewezen hoofdroutes voor voetganger, fiets of auto. Parkeren vindt plaats in de openbare ruimte/op straat. Zowel aan de Venestraat en Derk Buismanstraat zijn enkele inritten aanwezig ten behoeve van de huidige functie. In het plangebied geldt een parkeerregiem (vergunningparkeren). Op loopafstand is trein/busstation Zwolle aanwezig

3.4.2 Uitgangspunt bestemmingsplan

In de nieuwe situatie wordt het bedrijfsgebouw vervangen door 6 woningen, 3 aan de zijde Venestraat en 3 aan de zijde Derk Buismanstraat. Van de 3 woningen aan de Venestraat hebben 2 woningen een inpandige garage waar de 2 bestaande inritten (op andere locatie) voor ingezet kunnen worden. De 2 inritten aan de Derk Buismanstraat komen te vervallen en de vrijkomende ruimte wordt ingezet voor parkeren en/of groen. De inpandige garage is tevens geregeld op de plankaart en in de regels behorende bij dit bestemmingsplan.

Verkeer

De verkeersgeneratie van de ontwikkeling is berekend op basis van het ruimtelijk programma en de verkeersgeneratiekencijfers van het CROW (zie paragraaf 3.1). Er is rekening gehouden met de kencijfers voor een ‘weekdag’, waarop normaliter de piek ligt, en het gemiddelde van de bandbreedte.

Hiervoor zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Stedelijkheidsgraad: zeer sterk stedelijk
  • Stedelijke zone: schil centrum

De berekende verkeersgeneratie van de huidige en toekomstige situatie is per etmaal is in onderstaande tabellen om het verschil in situaties aan te tonen.

Soort bedrijf   Verkeersgeneratie per 100 m2 bvo   Oppervlak bedrijf   Totaal  
Bedrijf arbeidsextensief en bezoekersextensief   3,55   560 m2   19,9  
    Totaal   19,9  

Woningtype   Verkeersgeneratie per woning   Aantal eenheden   Totaal  
Koop, huis tussen/hoek   5,8   6   34,8  
Totaal   34,8  

In de huidige situatie worden ritten gegenereerd. Volgens de normering bedrijf arbeidsextensief en bezoekersextensief, 3,55 /100 m2 bvo vinden 19,8 verplaatsingen per dag plaats. Dit gebeurt met name van fietsen brengen en door het afhalen van fietsen door eigenaren. Per saldo zal het aantal verkeersbewegingen iets toenemen. Deze wijziging heeft geen negatieve invloed op de bestaande woonstraten in de zin dat ze het niet aankunnen. De verkeersbewegingen behorend bij de woningen vinden meer uitgespreid over de dag plaats. Daarnaast, gelet op de ligging op loopafstand van trein-busstation i.c.m. aanwezigheid van deelvervoersystemen in de nabije omgeving, zijn alternatieve vervoerswijzen anders dan de auto voldoende aanwezig. Geconcludeerd kan worden dat het aspect verkeer geen belemmering vormt.

Parkeren  

Parkeren vindt plaats op straat via vergunningparkeren al dan niet via abonnementsparkeren op de in de directe omgeving gelegen parkeerterreinen (bijvoorbeeld Burgemeester van Roijensingel of de Van Karnebeekstraat). Twee van de zes woningen parkeren op eigen terrein via een inpandige parkeergarage waarmee recht op een parkeervergunning komt te vervallen. Het aantal inritten ten behoeve van de twee inpandige parkeergarages aan de Venestraat is in aantal gelijk aan de huidige situatie, alleen deels op andere locatie gelegen. Aan de Derk Buismanstraat worden enkele inritten opgeheven waardoor ruimte vrijkomt voor (extra) parkeren en/of groen. Geconcludeerd wordt dat kan worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid, deels op eigen terrein en in de directe omgeving.

3.5 Natuur

3.5.1 Huidige situatie

In de huidige situatie is er geen natuur aanwezig in het plangebied.

3.5.2 Uitgangspunt bestemmingsplan
3.5.2.1 Natuurbescherming

Stikstof

In november 2023 is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd. De gehele stikstofberekening is te vinden als Bijlage 3.

In de gebruiksfase kan er stikstofemissie optreden afkomstig van bebouwing of wegverkeer. De woningen worden gasloos gebouwd, dit betekent dat er alleen stikstofemissie kan optreden als gevolg van een toegenomen verkeersintensiteit. Uit de rekenresultaten blijkt dat in de 'beoogde situatie, gebruiksfase' geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j op omliggende Natura 2000-gebieden zijn berekend. Dat betekent dat het onderhavige plan in de permanente gebruiksfase geen significant negatieve invloed uitoefent op de instandhoudingsdoelstellingen van omliggende Natura 2000-gebieden.

In de realisatiefase kan stikstofemissie optreden als gevolg van het gebruik van materieel met dieselverbruik en de verkeersaantrekkende werking om de realisatie mogelijk te maken. Uit de rekenresultaten blijkt dat in de 'beoogde situatie, realisatiefase fase' geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j op omliggende Natura 2000-gebieden zijn berekend.

Concluderend kan gesteld worden dat het planvoornemen geen significant negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000 gebieden.

3.5.2.2 Flora en fauna

Lycens B.V. is gevraagd om de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten in het kader van de Wet natuurbescherming in beeld te brengen. In Bijlage 4 Quickscan flora & fauna is de gehele rapportage te vinden. Hieronder zijn de belangrijkste punten uit de quickscan uiteengezet.

Conclusie m.b.t. gebiedsbescherming

Het onderzoeksgebied ligt buiten gronden die tot het Natuurnetwerk Nederland en Nationaal landschap. De bescherming van het Natuurnetwerk Nederland en Nationaal landschap kent geen externe werking. Vanwege de ligging buiten deze gronden hebben hoeft er niet getoetst te worden aan het NNN en NL ten aanzien van het provinciaal beleid. Voorgenomen activiteiten leiden niet tot consequenties ten aanzien van provinciaal beleid. Een negatief effect van voorgenomen activiteiten op Natura 2000-gebied kan op basis van de uitgevoerde stikstofdepositieberekening uitgesloten worden. Uitvoering van de voorgenomen activiteiten leiden niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming. Conclusie m.b.t. soortenbescherming

De inrichting en het gevoerde beheer maken het onderzoeksgebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten maar wel tot een geschikt functioneel leefgebied van verschillende beschermde diersoorten. Beschermde diersoorten benutten het onderzoeksgebied als foerageergebied en mogelijk bezet een beschermd grondgebonden zoogdier er een vaste rust- en/of voortplantingsplaats, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en nestelen er vogels. Vleermuizen en ongewervelden bezetten geen vaste rust- of voortplantingsplaats in het onderzoeksgebied en amfibieën bezetten er geen voortplantingsplaats.

Conclusie m.b.t. houtopstanden

In het onderzoeksgebied worden geen bomen aangetast. Toetsing aan de gemeentelijke bomenverordening is derhalve niet aan de orde. De voorgenomen activiteiten leiden niet tot wettelijke consequenties in het kader van houtopstanden.

3.6 Water

3.6.1 Huidige situatie
3.6.1.1 Waterstructuur

Het plan ligt in het stroomgebied Sallandse weteringen. In het plangebied liggen geen A-watergangen/B-watergangen. Het peilgebied heeft een maximumpeil van -0,20m/-0,20m NAP. Dit peil is de instelhoogte bij een peilscheidend kunstwerk. Lokaal kunnen er verschillen optreden in het peil, afhankelijk van de afstand tot de instelhoogte. De hoogte van het maaiveld ligt gemiddeld rond de NAP 1,50m. De bodem (deklaag) bestaat uit bebouwing. Onder de bebouwing bestaat de bodem tot 8m-mv uit matig tot fijn zand. De Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) is onbekend. Bij extreme neerslag wordt er in beperkte mate wateroverlast bij het plangebied verwacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP23015-0004_0012.png"

Figuur 3.3. Kaartbeeld bestaande waterhuishouding rond het plangebied

3.6.1.2 Riolering

Er is een gemengd rioleringssysteem.

3.6.2 Uitgangspunt bestemmingsplan
3.6.2.1 Watertoets

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te ‘toetsen op water’, de zogenaamde watertoets. De watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Op 24 mei 2023 is voor het plangebied een digitale watertoets uitgevoerd. Dat heeft geleid tot de voorgaande analyse en conclusies. Voor de volledige watertoets worden verwezen naar Bijlage 5. Op basis van de digitale watertoets heeft het waterschap een uitgangspuntennotitie opgesteld die is bijgevoegd als Bijlage 6. De hierin opgenomen uitgangspunten moeten in de waterparagraaf worden opgenomen en zichtbaar in het plan worden verwerkt.

3.6.2.2 Waterstructuur

Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. Het verharde oppervlak neemt af binnen het plangebied. Voor de aanleghoogte wordt door het Waterschap een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en onderzijde bouwvloer. Het waterschap heeft aangegeven dat de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) onbekend is. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een kleinere ontwateringsdiepte dan 80 cm. Om wateroverlast binnen woningen en bedrijven te voorkomen adviseert het waterschap om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren (as van de weg). Voor lager gelegen ruimtes, zoals kelders en parkeergarages, wordt aandacht besteed aan het voorkomen van wateroverlast door bijvoorbeeld instromend hemelwater.

3.6.2.3 Riolering

Hemelwater en afvalwater worden gescheiden afgevoerd. In het plangebied is sprake van een toename van de hoeveelheid afvalwater ten opzichte van de huidige situatie. Door de reconstructie van het gebied wordt een nieuw vuilwaterrioleringsstelsel aangelegd dat gebundeld op één of meerdere locaties via een put op het openbare terrein en loost op het bestaande (gemengde) rioolsysteem van de gemeente Zwolle.

3.6.2.4 Wateroverlast

Er wordt geen wateroverlast verwacht in het plangebied, omdat de verharding afneemt. Door de aanleg van tuinen kan het hemelwater infiltreren in de bodem.

Verder houdt de ontwikkelaar rekening met de randvoorwaarden die zowel het waterschap als de gemeente stellen aan het voorkomen van wateroverlast:

  • Vasthouden-bergen-afvoeren;
  • Benutten, lokaal verwerken of vertraagd afvoer van hemelwater op percelen en in de openbare ruimte;
  • Gescheiden houden van hemelwater en rioolwater;
  • Capaciteitseisen voor de afvoer van hemelwater;
  • Eisen die aan woningen, andere kwetsbare functies en openbare ruimte worden gesteld ter voorkoming van wateroverlast.
3.6.2.5 Overstromingsrisico

Volgens artikel 2.14.4 van de Omgevingsverordening van de provincie Overijssel moet bij ontwikkelingen in overstroombaar gebied een overstromingsrisicoparagraaf in de toelichting bij een bestemmingsplan worden opgenomen.

Het plan ligt in een overstroombaar gebied. Onder overstroombaar gebied worden gebieden verstaan die normaal niet onder water staan, maar kunnen overstromen (tijdelijk onder water staan). Het gaat zowel om uiterwaarden die frequent onder water staan (buitendijks) als om beschermde gebieden achter de dijk (binnendijks). Beide vallen onder het toepassingsbereik van de Europese Richtlijn Overstromingsrisico's (ROR).

Als er gebouwd wordt in gebieden met een risico op overstromingen verplicht de provincie Overijssel in het bestemmingsplan een overstromingsrisicoparagraaf op te nemen. Deze paragraaf heeft aandacht voor voorzieningen die zorgen dat er bij een overstroming minder slachtoffers vallen en dat de schade beperkt blijft.

Overstromingsrisicoparagraaf

Het plangebied is aangemerkt als 'Watergebiedsreserveringen'. Doel van de regeling over watergebiedsreserveringen is bescherming te bieden tegen overstroming en wateroverlast. Door klimaatverandering neemt de kans daarop toe. Bestemmingsplannen die betrekking hebben op het overstroombaar gebied als zodanig op de kaart Watergebiedsreserveringen zijn aangegeven, voorzien alleen in nieuwe stedelijke functies binnen deze gebieden als in het desbetreffende bestemmingsplan zodanige voorwaarden worden gesteld dat de veiligheid ook op lange termijn voldoende is gewaarborgd.

De toelichting op bestemmingsplannen die betrekking hebben op gebieden aangemerkt als watergebiedsreserveringen, is voorzien van een overstromingsrisicoparagraaf die inzicht biedt in de risico’s bij overstroming en de maatregelen en de voorzieningen die worden getroffen om deze risico’s te voorkomen dan wel te beperken. De risico's van overstroming is schade aan de leefomgeving, bijvoorbeeld woningen en schade aan personen. De maatregelen worden benoemd in paragraaf 3.6.2.7.

3.6.2.6 Risico-inventarisatie

Dijktrajecten die een gebied tegen overstromingen beschermen, kennen een overstromingskans. Voor het primaire dijktraject ten westen van het plangebied geldt een overstromingskans van 1 op 10.000 per jaar. De overstromingskans wordt in de Waterwet toegelicht als: ‘kans op verlies van waterkerend vermogen van een dijktraject, waardoor het door het dijktraject beschermde gebied zodanig overstroomt, dat dit leidt tot dodelijke slachtoffers of substantiële economische schade’. De regionale waterkering rondom de Zwolse stadsgrachten kent een overschrijdingskans van 1 op 200 per jaar.

3.6.2.7 Maatregelen

Maatregelen die worden genomen om wateroverlast en overstromingsrisico te verminderen zijn onder andere de drempels hoog genoeg boven het maaiveld realiseren zodat het water niet makkelijk in het huis kan stromen. Daarnaast werkt de aanleg van groen in de vorm van tuinen bevorderlijk voor de infiltratie van hemelwater waardoor wateroverlast kan worden voorkomen.

Ondanks dat het verharde oppervlak afneemt, moet het toekomstige gebied voldoen aan het watersysteem, waarin rekening is gehouden met klimaatverandering. Dit betekent dat er moet worden voldaan aan de Hemelwaterverordening. Dit betekent een waterbergingsopgave van 20mm per m² verhard oppervlak. Er wordt gewerkt met infiltratiekratten, waterdoorlatende tegels en groene daken. Het aantal, de grootte en de locatie wordt in de latere planuitwerking bepaald.

3.7 Milieu

In deze paragraaf wordt ingegaan op de milieuaspecten die van belang zijn bij het toekennen van bestemmingen.

3.7.1 Geluid

Onderzoek

Om de geluidsbelasting van de infrastructuur te berekenen is door akoestisch onderzoeksbureau Tideman een akoestisch onderzoek uitgevoerd.

De bestaande bebouwing wordt gesloopt om plaats te maken voor woningbouw. De bestemming moet worden omgezet van 'Maatschappelijk' naar 'Wonen'. In de huidige situatie bestaat het plangebied uit een perceel waarop een loods c.q. hal gevestigd is. De beoogde ontwikkeling bestaat uit de volledige sloop van de huidige bebouwing en de realisatie van naar 6 grondgebonden woningen, 3 stadsvilla’s en 3 stadswoningen. Het plan ligt binnen de geluidzone van de Oosterlaan gelegen op 110 meter ten zuidwesten van het plan. Het plan ondervindt tevens een geluidbelasting van wegverkeerslawaai als gevolg van verschillende andere wegen en woonstraten in de directe omgeving.

De wegen in de directe omgeving zijn woonstraten met een rijsnelheid van maximaal 30 km/u. De Venestraat en de Derk Buismanstraat betreft een weg met een eenrichtingsverkeer. De te realiseren woningen liggen niet in een onderzoekszone zoals gesteld in de Wet Geluidshinder.

Echter, dient bij het projecteren van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen zorg te worden gedragen voor een goed (akoestisch) woon- en leefklimaat. Er dient een bredere milieuhygiënische afweging in relatie tot geluid te worden gemaakt dan alleen het gestelde in de Wet geluidhinder. Om die reden wordt een onderzoek verkeerslawaai niet beperkt tot de wegen die vallen onder het regiem van de Wet geluidhinder, maar verbreed tot alle akoestisch relevante onderwerpen in en rond het plangebied. Om deze reden zijn ook de wegen betrokken in het onderzoek met een rijsnelheid van maximaal 30 km/u.

De voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting afkomstig van wegverkeer bedraagt voor nieuwe woningen 48 dB. In bepaalde gevallen mogen hogere waarden worden toegepast. De maximaal toegestane waarde voor woningen en andere geluidgevoelige gebouwen bedraagt 63 dB in stedelijk en 53 dB in buitenstedelijk gebied. Bij vervangende bouw liggen deze maxima 5 dB hoger.

Uit de toetsing blijkt dat voor het wegverkeerslawaai voldoet aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet Geluidhinder. De geluidbelasting vanwege de lokale straten met een rijsnelheid van maximaal 30 km/u is hoger dan 53 dB en bedraagt maximaal 61 dB.

Om een goed woon- en leefklimaat te garanderen in de woningen zijn regels opgenomen om te borgen dat de geluidwering van de gevels van de te realiseren woningen moet 61 dB – 33 dB bedragen. Dit is de geluidbelasting zonder correctie.

Het gehele onderzoek opgenomen in Bijlage 7 behorend bij de toelichting van voorliggend bestemmingsplan. Het aspect geluid is met inachtname van vorenstaande geen beletsel voor het herzien van de bestemming.

Trillinghinder

Trillinghinder is niet meegenomen in dit onderzoek, omdat het plangebied dusdanig ver van het spoor is gelegen dat er geen hinder van ondervonden wordt. In de 'Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen' gepubliceerd in mei 2019 in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat staat aangegeven op welke wijze de omgang met het aspect trillingshinder in de toelichting van een bestemmingsplan kan worden onderbouwd. Ter ondersteuning hiervan is een stroomschema opgesteld, zoals te zien in figuur 3.4.

Er is geen spoor binnen het plangebied aanwezig. Het dichtstbijzijnde spoor is wel gelegen op minder dan 250 meter afstand, maar op meer dan 100 meter, namelijk 125 meter. Andersom is de nieuwbouw ook op minder dan 250 meter afstand gelegen. Echter, geven klachten, bodemopbouw en treinbeeld geen aanleiding voor onderzoek. Derhalve betekent dit dat het aspect trillingen niet relevant is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP23015-0004_0013.jpg"

Figuur 3.4 Stroomschema trillingshinder in het bestemmingsplan

Conclusie

Het aspect geluid is geen beletsel voor het herzien van de bestemming. Het vaststellen van hogere waarden is niet nodig en het plan past binnen de kaders van de Wet Geluidhinder.

3.7.2 Bedrijvigheid (Wet milieubeheer)

Onderzoek

Gelet op deze definitie uit de VNG-brochure kan de omgeving van het plangebied getypeerd worden als een 'rustige woonwijk', omdat er in de nabije omgeving van het plangebied voornamelijk woonbestemmingen aanwezig zijn. De richtafstanden kunnen derhalve niet met één stap worden verkleind.

Milieubelastende activiteit of milieuhindergevoelige functie

De te realiseren woningen betreffen geen milieubelastende activiteit. Er hoeft derhalve niet te worden getoetst of omliggende milieugevoelige functies hinder ondervinden van de woningen als milieubelastende activiteit. Er dient wel te worden beoordeeld of ter plaatse van de woningen sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat' en of omliggende milieubelastende functies in de bedrijfsvoering worden belemmerd.

Nabijgelegen milieubelastende activiteiten

Om te kunnen beoordelen of in het plangebied ter plaatse van de te realiseren woningen sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat' en of omliggende milieubelastende functies in de bedrijfsvoering worden belemmerd zijn in tabel 3.1 de relevante nabijgelegen milieubelastende activiteiten weergegeven.

Tabel 3.1: Richtafstanden van activiteiten in de omgeving

Adres   Omschrijving cf. systematiek VNG-richtlijn   Richtafstand (m)   Werk. afstand (m)   Milieu bepalend aspect  
8025 BK Zwolle   Treinstation   100   97   Geluid  
8017 JM Zwolle   Rangeerterrein   300   310   Geluid  

De afstanden zijn gemeten vanaf de grens van het bouwvlak van de milieu-inrichting tot aan het bouwvlak van de woningen in het plangebied. De werkelijke afstand tussen de woningen en het treinstation voldoet niet aan de richtafstand. Echter, zijn tussen het plangebied en het treinstation reeds maatgevende woningen aanwezig. De bestaande bebouwing blokkeert daarnaast het geluid. Derhalve kan gesteld worden dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde woningen en het treinstation wordt niet (verder) in de bedrijfsvoering beperkt.

Conclusie

Het aspect milieuzonering zorgt niet voor een belemmering voor de vaststelling van voorliggend plan.

3.7.3 Luchtkwaliteit

Onderzoek

Voorliggend bestemmingsplan maakt geen activiteiten mogelijk welke beoordelingsplichtig zijn in het kader van de Wet milieubeheer.

De Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 is niet van toepassing omdat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

Voorliggend plan ligt niet in een uitzonderingsgebied zoals opgenomen in bijlage 5 van de Regeling NIBM, waardoor het plan getoetst kan worden aan de regeling NIBM. Onderhavig plan komt niet in de buurt van de grenswaarde van 1.500 woningen, er worden slechts zes woningen gebouwd. Gesteld kan worden dat bij voorliggend plan sprake is van een NIBM-project. Verdere toets aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit hoeft niet plaats te vinden.

Met voorliggend plan wordt ten opzichte van de huidige situatie woningen mogelijk gemaakt. Dit zijn geen gevoelige bestemmingen zoals benoemd in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Wel moet worden uitgesloten dat de luchtkwaliteit geen negatieve invloed heeft op de toekomstige bewoners.

Op de RIVM website https://data.rivm.nl/apps/gcn/ kunnen voor het gebied rondom Zwolle de jaargemiddelde concentraties van NO2, PM10 en PM2,5 worden afgelezen voor de jaren 2022 en 2030:

Stof   Concentratie in 2022   Concentratie in 2030  
Stikstofoxide (NO2)   10-15 µg/m3   <10 µg/m³  
Fijn stof (PM10)   18-20 µg/m3   <14 µg/m³  
Fijn stof (PM2,5)   10-12 µg/m³   6-8 µg/m³  

Conclusie

Vanuit het aspect luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor het plan.

3.7.4 Geur

Onderzoek

De projectlocatie is gelegen binnen het stedelijk gebied van Zwolle De omgeving van het plangebied kan worden aangemerkt als woongebied. Binnen de directe omgeving, waar het plan wordt voorgesteld, is sprake van overwegend woningbouw en bevinden zich geen milieubelastende activiteiten. Ook het plan zelf voorziet niet in milieubelastende en is passend in de omgeving. Vanuit de Wet geurhinder en veehouderij treedt er eveneens geen belemmering op. Milieuzonering vormt geen grond voor belemmering voor onderhavig project.

Conclusie

Aan de hand van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden en het aspect geur geen belemmering vormt voor de realisatie van dit plan.

3.7.5 Bodemkwaliteit

Onderzoek

Uit de analyseresultaten kan het volgende worden geconcludeerd:

  • Uit de toetsing van de analyseresultaten aan de Wbb blijkt dat lokaal in de bovengrond een interventiewaardeoverschrijding is aangetoond van het gehalte PCB, en een tussenwaardeoverschrijding van het gehalte zink en PAK. Tevens zijn diverse parameters boven de achtergrondwaarde aangetoond.
  • In de ondergrond is lokaal een matig tot sterke verhoging van het gehalte aan PCB aangetoond, en het gehalte van zink overschrijdt de tussenwaarde.
  • In het grondwater is de concentratie van naftaleen licht verhoogd aangetoond ten opzichte van de streefwaarde, alle overige parameters zijn niet verhoogd aangetoond.
  • In de bovengrond met bijmenging van puin zijn geen asbestvezels aangetoond.

Op basis van de onderzoeksresultaten wordt geconcludeerd dat de verontreiniging met PCB's een historisch geval betreft, en dat de hoeveelheid sterk verontreinigde grond de 25 m niet overschrijdt (ca. 12 m³); het betreft dus geen geval van ernstige bodemverontreiniging. De verontreiniging ligt op dit moment nog onder de gegoten betonvloer, er is geen sprake van blootstelling aan mensen, en dus geen sprake van acute risico's.

Naar aanleiding van de analyseresultaten wordt geadviseerd om na de sloop van het gebouw de sterke verontreiniging met PCB's te saneren middels een Plan van Aanpak. Geadviseerd wordt om de sanering te begeleiden onder een BRL6000 erkende milieukundige begeleider, al is dit formeel niet noodzakelijk. Tevens wordt geadviseerd om de sanering uit te voeren middels een BRL 7000 erkende aannemer, al is ook dit formeel niet noodzakelijk. De terugsaneerwaarde dient afgestemd te worden met het bevoegd gezag.

Conclusie

Op basis van het verkennend bodemonderzoek kan geconcludeerd worden dat het aspect bodem geen belemmering is voor de voortgang van het voorliggende plan. In het kader van de bodemverontreiniging is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels behorende bij dit bestemmingsplan.

3.7.6 Externe veiligheid

Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Onderzoek

Om te beoordelen of erin of rondom het plangebied risicobronnen liggen is de risicokaart van Nederland geraadpleegd. De uitsnede van de kaart is hierna weergegeven in figuur 3.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP23015-0004_0014.jpg"

Figuur 3.4 Uitsnede risicokaart Nederland, plangebied aangeduid met blauwe cirkel

Transport over het water

Het plangebied is op ruim 2,5 km van de IJssel gelegen. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over deze rivier is niet van invloed op onderhavige ontwikkeling. De risico’s als gevolg van transport over het water vormen geen aandachtspunt voor de planvorming waardoor een verantwoordingsplicht niet aan de orde is.

Transport over de weg

In de directe omgeving van het plangebied ligt een weg waarover transport met gevaarlijke stoffen plaatsvindt, dit betreft de A28. Het plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 (1 m) en het plasbrandaandachtsgebied (30 m), maar ligt wel binnen het invloedsgebied groepsrisico (4.000 m) van een transportas waarover toxisch gas wordt vervoerd.

Transport over het spoor

In de directe omgeving van het plangebied ligt op iets meer dan 170 meter een Basisnet-spoortraject met PAG-indicatie. De spoorlijn wordt in de huidige versie van de risicokaart, een uitsnede hiervan is te zien in figuur 3.4, niet aangemerkt als relevante risicobron, maar in de praktijk is dit dus wel degelijk een relevante risicobron. Het plangebied ligt niet in de PAG-zone of binnen een PR10-6-risicocontour of PR10-7-risicocontour. Daarentegen ligt het plangebied wel binnen de PR10-8-risicocontour, het invloedsgebied van deze contour is 234 meter. Deze contour heeft echter geen juridische status, maar geeft een indicatie van het risiconiveau. Het plangebied ligt wel binnen het invloedsgebied groepsrisico m.b.t. de scenario's van toxische vloeistof, brandbaar gas en toxisch gas. Brandbaar gas is hierbij het maatgevende scenario.

Buisleidingen

In de omgeving van het plangebied liggen drie buisleidingen op 1,3 en 1,4 km afstand van het plangebied. De 1%-letaliteitscontouren van de desbetreffende buisleidingen zijn 45, 95 en 140 meter. Het plangebied ligt niet binnen deze contour. De risico’s als gevolg van de transporten met gevaarlijke stoffen door buisleidingen vormen geen aandachtspunt voor de gewenste ontwikkeling. Een verantwoordingsplicht is derhalve niet aan de orde.

Inrichtingen

Het plangebied bevindt zich niet binnen een invloedsgebied van een risicovolle inrichting in de omgeving. Het plangebied is niet gelegen binnen een PR10-6-risicocontour.

Planspecifiek

In het gebiedsgericht beleidskader ligt de locatie aan de Venestraat en de Derk Buismanstraat in de zogenaamde stroomzone. Deze stroomzone is onderverdeeld in 4 zones. De ontwikkeling ligt in zone 2 (maatgevend BLEVE). In de zones wordt aangegeven welke functies, maatregelen en inrichting van het plangebied zou moeten worden aangehouden om de veiligheid van de gebruikers te garanderen/te bevorderen. Hieronder volgt een tabel waarin bovenstaande onderdelen zijn uitgewerkt voor zone 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP23015-0004_0015.jpg"

Bron: gebiedsgericht beleidskader externe veiligheid gemeente Zwolle 10 juli 2009

Ontwikkeling groepsrisico

Vanwege de afstand van het plangebied tot de risicobron (de spoorlijn) zal een toename van personendichtheden niet significant doorwerken in de rekenkundige hoogte van het groepsrisico. De beschouwing van het groepsrisico en de verantwoording daarvan is om deze reden volledig kwalitatief uitgevoerd.

Mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico

De mogelijkheid tot beperking van het groepsrisico door het beïnvloeden van de personendichtheid is op deze afstand tot de spoorlijn geen item. Zoals gesteld heeft op deze afstand een toe- of afname van personendichtheid geen invloed op het groepsrisico. Daarnaast is de kans te overlijden als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen is in deze gebieden vele malen kleiner dan 1/1.000.000. Veiligheidsmaatregelen aan de bron zijn daarom niet realistisch.

De bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval

Ook het bestrijdbaarheidsvraagstuk speelt op deze afstand van de risicobron niet. Bestrijding vindt plaats bij de bron.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

In geval van een calamiteit moeten personen kunnen schuilen. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters. Nieuwe bouwwerken zijn goed geïsoleerd, waardoor ze een goede bescherming bieden tegen het binnendringen van het toxische gas. Belangrijk is wel dat luchtbehandelinginstallaties met één druk op de knop uit te schakelen zijn.

Een andere maatregel zou kunnen zijn het toepassen van brandwerend glas. De gevels en het dak van de woningen kunnen het beste brandwerend uitgevoerd worden met een brandwerendheid van 30 minuten van buiten naar binnen. Bij een incident op het spoor met brandbare gassen kan namelijk een BLEVE ontstaan. Vanwege de afstand tot het spoor zijn op de planlocatie secundaire branden te verwachten. Een brandwerend dak en brandwerende gevels beperken deze effecten. Dat betekent dat het dak het beste vliegvuurbestendig wordt gemaakt volgens NEN 6063 en dat de gevel voldoet aan brandklasse A2 volgens NEN-EN 13501-1. Scherfwerend glas is daarnaast nog een goede maatregel. Brandwerend glas heeft bij een explosiegevaar niet zoveel zin, omdat het glas door de druk van een explosie al uit de sponning is gevlogen. Daadwerkelijke maatregelen hoeven niet geborgd te worden in het bestemmingsplan, dit kan nader uitgewerkt worden in de bouwaanvraag. De Veiligheidsregio heeft daarnaast geadviseerd om de bewoners voor te lichten over de risico's die ze lopen en wat ze bij een eventueel incident zelf kunnen doen (risicocommunicatie).

De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen

Voordat een calamiteit zich daadwerkelijk voordoet zullen instructies over hoe te handelen bij de calamiteit worden gegeven. Hiervoor wordt o.a. gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een scenario waarin brandbaar gas vrijkomt, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatiesystemen gesloten kunnen worden. Veiligheidsregio IJsselland adviseert om te schuilen in een kamer waar het niet tocht, liefst middenin de woning. Bij een wolkbrandexplosie-scenario is het advies om te vluchten van de risicobron af. Een maatregel die genomen zou kunnen worden om de veiligheid te garanderen is het faciliteren van twee vluchtroutes. Dit kan nader worden bepaald in de uitvoerende fase van het plan. Tijdige alarmering is van groot belang.

Zelfredzaamheid

Bij een calamiteit, waarbij brandbare stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden gewaarschuwd en worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings-en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL- alert. Als er geëvacueerd moet worden, wordt dat medegedeeld door de regionale zender, NL-Alert, de politie of brandweer. Het is tevens verstandig om deel te nemen aan Stan burgerhulpverlening, waarbij ook vrijwillige hulpverleners kunnen worden ingeschakeld bij calamiteit. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.

Conclusie

Vanuit het oogpunt van externe veiligheid bestaan er geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.

3.7.7 KEC

Onderzoek

KEC staat voor Klimaat adaptief, Energieneutraal en Circulair. De gemeente Zwolle heeft beleid geformuleerd om bij nieuwe ontwikkeling waar mogelijk aan te sluiten bij deze aspecten. In onderliggend plan wordt op de volgende wijze uitvoering gegeven aan KEC. Op basis van de klimaatatlas gemeente Zwolle is in beeld gebracht welke risico's zich kunnen voordoen als gevolg van klimaatverandering. De volgende gevolgen van klimaatverandering zijn in kaart gebracht: wateroverlast, hittestress, droogte en overstroming.

Wateroverlast

Uit de kaartbeelden die horen bij het onderdeel wateroverlast is op te maken dat er alleen een risico bestaat op plasvorming aan de Derk Buismanstraat na een korte bui van 140 mm/2 uur. De kans hierop is 1x per 1000 jaar. Voor de volledigheid wordt aanvullend ook verwezen naar de uitgevoerde watertoets. Daarin is voor de berekening van de benodigde bergingscapaciteit van hemelwater uitgegaan van een maatgevende bui die eens in de 10 jaar voorkomt, vermeerderd met 10% in verband met klimaatverandering. De doorlatendheid van de grond in het plangebied is als zeer goed gekwalificeerd. Hemelwater en hevige buien worden opgevangen in de tuinen. Tot slot blijft de begaanbaarheid van de wegen rondom het plangebied voor verkeer en hulpdiensten goed bij de verwachte plasvorming na een lange bui. Dat geldt ook bij verwachte plasvorming na een korte bui, behalve bij de eerdergenoemde korte bui van 140mm/2 uur, met een kans van 1x per 1000 jaar. Op basis van voorgaande wordt geconcludeerd dat in voorliggend plan voldoende wordt ingezet op het voorkomen of beperken van mogelijke risico's door wateroverlast als gevolg van klimaatverandering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP23015-0004_0016.jpg"

Figuur 3.5 Wateroverlast door een bui van 140mm/1uur

Hittestress

De temperatuur zal in het plangebied normaal zijn (niet extra koeler of extra warmer) op warme dagen. De aanleg van groen tussen de woningen draagt bij aan het verminderen en voorkomen van een toename van hitte ondanks het toevoegen van de beoogde bebouwing en verharding. De aanwezigheid van groen zorgt namelijk voor verdampingskoeling. Daarnaast is sprake van nieuwbouwwoningen die goed geïsoleerd zijn conform de huidige normen. Daarmee zijn de woningen ook minder gevoelig voor de opwarming van de aarde; dit is relevant voor warmte in de nachtelijke periodes. Op basis van voorgaande wordt geconcludeerd dat in voorliggend plan voldoende wordt ingezet op het voorkomen en beperken van mogelijke risico's door hittestress als gevolg van klimaatverandering.

Droogte

Er wordt geen tekort aan oppervlaktewater verwacht in een gemiddeld jaar. In het ergst voorspelde scenario m.b.t. klimaatverandering zal er wel een licht tekort ontstaan. Voor wat betreft grondwaterstanden en droogtegevoeligheid is er in 2050 een beperkte verandering ten opzichte van de huidige situatie. Daarmee is en blijft in het plangebied sprake van lagere grondwaterstanden en van grotere droogtegevoeligheid. Door het hemelwater binnen het plangebied te bergen en te laten infiltreren blijft het hemelwater ook in het gebied. Het plangebied ligt niet in een gebied waar een grotere kans op natuurbranden is bij langdurige droogte. De beoogde realisatie van de tuinen helpt om het water vast te houden waardoor de grondwaterstand veel minder snel een te laag niveau bereikt. Op basis van voorgaande wordt geconcludeerd dat in voorliggend plan voldoende wordt ingezet op het voorkomen of beperken van mogelijke risico's door droogte als gevolg van klimaatverandering.

Overstroming

Het plangebied ligt bij het bezwijken van een dijk van de IJssel in de overstromingszone ligt. Bij een kleine kans op overstroming komt het water 1,5m tot 2,0m diep te staan. Bij een grote of zeer grote kans op overstroming komt niets van het plangebied onder water te staan. Gezien de geringe overstromingskans wordt daarnaast het mogelijke plaatsgebonden risico als gevolg van overstroming door het bezwijken van een dijk van de IJssel geaccepteerd.

Conclusie

Het aspect KEC vormt geen belemmering.

3.7.8 Kabels, leidingen en straalpaden

Algemeen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

Onderzoek

Aardgastransportleidingen

In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen aardgastransportleidingen.

Hoogspanningsleidingen

In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen hoogspanningsleidingen.

Rioolleidingen

De rioolleidingen leiden voor dit plan leidt dit niet tot enige belemmering.

Watertransportleidingen

In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen watertransportleidingen.

Straalverbindingen

In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen straalverbindingen .

Kabels en niet planologisch relevante leidingen

Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt de wettelijk verplichte KLIC-melding uitgevoerd. Een dergelijke melding zorgt ervoor dat netwerkbeheerders van kabels en leidingen een melding krijgen van geplande werkzaamheden in de ondergrond. Aan de hand van de melding sturen netwerkbeheerders tekeningen naar de aanvrager. De tekeningen kunnen vervolgens gebruikt worden om na te gaan of er kabels en leidingen aanwezig zijn op de plaats waar gegraven gaat worden. Tijdens het bouwrijp maken van het plangebied worden deze bestaande kabels en leidingen verwijderd dan wel omgelegd.

Conclusie

In en nabij het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen planologisch relevante leidingen en/of verbindingen aanwezig. Er zijn daarom geen belemmeringen te verwachting. Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient wel rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige kabels en niet-planologische leidingen.

3.7.9 Aanmeldnotitie m.e.r.

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). In het geval dat een activiteit wel genoemd staat in de D-lijst maar onder de genoemde drempelwaarde blijft, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.

Onderzoek

Het bestemmingsplan maakt een activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r., te weten D11.2: De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.

Door Lycens B.V. is een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld, te vinden als Bijlage 9. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat van het plan geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht en het opstellen van een m.e.r. dus niet noodzakelijk wordt geacht. Het plan heeft geen nadelige effecten op het milieu.

Conclusie

Op basis van de vormvrije m.e.r.-toets neemt de gemeente een formeel besluit dat een m.e.r.-procedure niet doorlopen hoeft te worden. Het aspect m.e.r. vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.

Hoofdstuk 4 Juridische aspecten

4.1 Inleiding

Dit bestemmingsplan is gemaakt conform het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 21. Dit handboek is gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen SVBP2012, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.
De regels zijn binnen de systematiek van de SVBP2012 aangepast aan de Zwolse situatie en uitgebreid met extra standaardbestemmingen, waaraan in Zwolle behoefte is. De regels van Assendorp - Venestraat 20a/Derk Buismanstraat 23 zijn voor zover nodig op hun beurt weer aangepast aan specifieke situaties in het plangebied van het bestemmingsplan Assendorp - Venestraat 20a/Derk Buismanstraat 23.

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels:

De inleidende regels zijn van algemene aard en bestaan uit de volgende regels:

Artikel 1 Begrippen;

Artikel 2 Wijze van meten.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels :

Toelichting op de regels voor de enkelbestemmingen:

Het gehele plangebied is onderverdeeld in enkelbestemmingen. Dit in tegenstelling tot een bestemming die andere bestemmingen als dubbelbestemming overlapt. De dubbelbestemmingen behoeven niet in het gehele plangebied voor te komen.

Een enkelbestemming kan in het plangebied op één plaats, maar ook op meerdere plaatsen voorkomen. De bij deze bestemmingen behorende regels zijn per bestemming in een apart artikel ondergebracht.

Alle regels die op een bepaalde bestemming van toepassing zijn, worden zoveel mogelijk in de bestemmingsregels zelf geregeld. Op deze wijze wordt bij de digitale versie van het plan bij het aanklikken op adres of bestemmingsvlak zo veel mogelijk informatie gegeven zonder dat er verder doorgeklikt behoeft te worden.

De opbouw van een bestemmingsregel is als volgt:

  • 1. Bestemmingsomschrijving;
  • 2. Bouwregels;
  • 3. Nadere eisen;
  • 4. Afwijken van de bouwregels;
  • 5. Specifieke gebruiksregels;
  • 6. Afwijken van de gebruiksregels;
  • 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • 8. Wijzigingsbevoegdheid.

Per bestemmingsonderdeel wordt hierna een korte toelichting wordt gegeven.

  • 1. Bestemmingsomschrijving:

In de bestemmingsomschrijving wordt een nadere omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De hoofdfunctie wordt als eerste genoemd. Indien van toepassing, worden ook aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. De ondergeschiktheid wordt aangegeven door de zin 'met daaraan ondergeschikt'. De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie in de bestemming. De bestemmingsomschrijving is niet alleen functioneel maar bevat ook inrichtingsaspecten.

  • 2. Bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld.

Bij woningen wordt een onderscheid gemaakt tussen 'hoofdgebouwen', 'bijbehorende bouwwerken' en 'overige bouwwerken'. Een 'bijbehorend bouwwerk' is een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak'. Deze definitie is gelijk aan de definitie in het Besluit omgevingsrecht (Bor).

Voor de andere functies geldt dat er meestal geen sprake is van 'bijbehorende bouwwerken'. Bij deze functies wordt dan alleen gebruik gemaakt van de begrippen 'gebouwen' en 'overige bouwwerken'.

De maatvoering waaraan een (hoofd)gebouw, bijbehorend bouwwerk c.q. bouwwerk, geen gebouw zijnde, dient te voldoen wordt in deze regel opgenomen. De maximum goothoogte en maximum bouwhoogte worden in meters weergegeven.

De hoogte van de gebouwen wordt op de kaart aangegeven, indien er geen uniforme hoogteregels voor de gehele bestemming van toepassing zijn. Dit wordt in de verbeelding op papier van het plan gedaan door middel van een symbool in de vorm van een rondje verdeeld in een matrix met 2 of 3 vlakken. Linksboven staat bijvoorbeeld de maximum goothoogte in meters vermeld, rechtsboven de maximum bouwhoogte in meters en onderaan staat zo nodig het maximum bebouwingspercentage aangegeven. Het symbool is gekoppeld aan het bouwvlak, of indien er geen bouwvlak aanwezig is, aan het bestemmingsvlak.

  • 3. Nadere eisen:

Op grond van artikel 3.6, eerste lid onder d, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat door burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen worden gesteld. Het betreft hier nadere eisen ten behoeve van bepaalde doorgaans kwalitatief omschreven criteria, zoals stedenbouwkundig beeld, woonsituatie, en verkeersveiligheid. De nadere eisenregeling biedt de mogelijkheid om in concrete situaties in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning sturend op te treden door het stellen van nadere eisen. De criteria zijn in de bepaling van nadere eisen zelf opgenomen.

De procedure voor het stellen van nadere eisen is in deze bestemmingsregels omschreven in Hoofdstuk 3 Algemene regels Artikel 7 Algemene procedureregels.

  • 4. Afwijken van de bouwregels:

Op grond van artikel 3.6, eerste lid onder c, van de Wro kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat bij een omgevingsvergunning van het bestemmingsplan kan worden afgeweken. In deze bepaling wordt een opsomming gegeven van de bouwregels waarvan kan worden afgeweken. Een afwijkingsmogelijkheid van de bouwregels wordt alleen opgenomen, indien dit noodzakelijk wordt geacht in verband met het gewenste beleid en het een afwijking of verduidelijking betreft van de algemene afwijkingsregels. De criteria zijn in de afwijkingsregel zelf opgenomen.

De procedure voor het afwijken van de bouwregels is omschreven in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

  • 5. Specifieke gebruiksregels:

In artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wabo wordt aangegeven dat het verboden is zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. Ter verduidelijking worden in een aantal bestemmingen in de specifieke gebruiksregels specifieke vormen van gebruik met name uitgesloten. Dit zijn gebruiksvormen, waarvan het op voorhand gewenst is aan te geven dat deze in ieder geval niet zijn toegestaan.

  • 6. Afwijken van de gebruiksregels:

Bij specifieke gebruiksregels wordt in een aantal bestemmingen een daarop gerichte afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Bij zo'n specifieke afwijkingsbevoegdheid zijn ook hier de criteria opgenomen. Ook deze afwijkingsbevoegdheid is gebaseerd op artikel 3.6, eerste lid onder c, van de Wro.

De procedure voor het afwijken van de gebruiksregels is omschreven in de Wabo.

  • 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

Door het opnemen van de eis voor een omgevingsvergunning overeenkomstig artikel 2.1, eerste lid onder b, van de Wabo, kunnen specifieke inrichtingsactiviteiten aan een omgevingsvergunning worden verbonden. Het betreft het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden. Het bouwen wordt niet aangemerkt als zo'n inrichtingsactiviteit. De eis voor een dergelijke omgevingsvergunning wordt opgenomen om extra bescherming aan een specifieke waarde van de bestemming te bieden, zoals de landschappelijke of cultuurhistorische waarde. De eis voor deze omgevingsvergunning wordt met de criteria voor vergunningverlening in de bestemmingsregel opgenomen.

Dit betekent dat in die gevallen dat er gebouwd wordt, er niet ook nog een vergunning nodig is voor het uitvoeren van een werk, tenzij de (bouw)aanvraag ook ziet op het uitvoeren van werken (bijvoorbeeld het inrichten van een terrein met parkeerplaatsen).

  • 8. Wijzigingsbevoegdheid:

Het gaat hier om een specifieke op een bepaalde bestemming gerichte wijzigingsbevoegdheid als bedoel in artikel 3.6, eerste lid onder a, van de Wro. Hierin wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om de betreffende bestemming op de aangegeven punten te wijzigen.

Op het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid is de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure (Uov) van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.

Hoofdstuk 3 Algemene regels:

In de algemene regels zijn de volgende regels in onderstaande volgorde opgenomen:

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel;:

Artikel 5 Algemene afwijkingsregels

Artikel 6 Algemene wijzigingsregels;

Artikel 7 Algemene procedureregels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels:

In dit laatste hoofdstuk komen de overgangsregels en de slotbepaling aan de orde.

4.2 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

Hierin worden de in de regels gebruikte begrippen gedefinieerd. Ze zijn alfabetisch gerangschikt met uitzondering van de begrippen plan en bestemmingplan die als eerste zijn genoemd.

Het doel van deze regels is om misverstanden of verschillen in interpretatie te voorkomen. Dit als aanvulling op de gevallen waarbij het woordenboek van Van Dale geen uitsluitsel geeft.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit is de handleiding voor de manier van meten van diverse in het plan bepaalde maten.

4.3 Bestemmingsregels

Hierna wordt - voor zover nog nodig - een toelichting op een aantal artikelen van de bestemmingsregels gegeven:

Wonen

Deze bestemming is bedoeld voor de eengezinshuizen. Dit zijn gebouwen, welke één woning omvatten.

Uitgangspunten:

  • Alle bestaande eengezinshuizen in het plangebied worden als zodanig bestemd.
  • Binnen het bouwvlak mogen hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken worden gebouwd.
  • Op het erf binnen deze bestemming, dat buiten het bouwvlak is gelegen, mogen bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken worden gebouwd, maar geen zelfstandige hoofdgebouwen, waarvan situering niet ondenkbaar wordt bij het toestaan van grotere oppervlakten.
  • Halve meters bij hoogtebepalingen worden in het kader van de deregulering afgerond naar boven.
  • Bij de bepaling van de voorzijde wordt gekeken waar de naar de weg toegekeerde grens van een bouwvlak en de naar de weg toegekeerde grens van de gevel van een hoofdgebouw is gelegen. Hierbij is de zijde van de hoofdtoegang van het hoofdgebouw bepalend.
  • Zo nodig kunnen nadere eisen worden gesteld aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, zodat bij het ontwikkelen van ongewenste situaties nog kan worden ingegrepen.
  • De huidige beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis, die groter zijn dan de standaardregeling worden als afwijkend gebruik toegestaan.

Beroep aan huis:

Volgens vaste jurisprudentie moet binnen een woonbestemming ook een aan huis verbonden beroep worden toegelaten. Uit de jurisprudentie kan als enige ruimtelijk relevant criterium worden afgeleid het hebben van 'een ruimtelijke uitwerking of uitstraling, die in overeenstemming is met de woonfunctie van het betrokken perceel'.

Er is in dit plan een regeling opgenomen voor het gebruik van een deel van een woning voor een aan huis verbonden beroep, zoals in de gemeente Zwolle bij deze bestemming gebruikelijk is. De beperking van het ruimtebeslag van de woning met inbegrip van de bijgebouwen tot 30% van het vloeroppervlak van de woning (met een absoluut maximum van 50 m²) dient om het verlies of de bovenmatige aantasting van de woonfunctie of van het woonkarakter tegen te gaan. Op deze wijze wordt tevens voorkomen dat de verkeersaantrekkende werking te groot gaat worden.

Het verhuren of anderszins beschikbaar stellen van woonruimte aan derden voor de uitoefening van een beroep of bedrijf, hoe gering ook van omvang, is zonder meer als strijdig met de woonbestemming aan te merken.

In de begrippen is een definitie opgenomen over wat onder een aan huis verbonden beroep moet worden verstaan. Het gaat om een dienstverlenend beroep. De definitie van beroep aan huis is gelijk aan de landelijk gehanteerde standaarddefinitie. Indien er personeel in dienst wordt genomen kan er eerder sprake zijn van een ruimtelijke uitwerking of uitstraling die niet met de woonfunctie in overeenstemming is.

Overige bouwwerken:

Bij de regeling van deze bouwwerken is geen verschil gemaakt tussen verschillende soorten bouwwerken. Elk bouwwerk dat functioneel past in de bestemming kan worden toegelaten. Volstaan is met algemene bepalingen omtrent de maximum hoogte. Daarbij is voor erf- of perceelafscheidingen aansluiting gezocht bij het criterium voor vergunningvrij bouwen van het Bor en voor de afwijking bij het criterium van de Bouwverordening. Erf- of perceelafscheidingen die hiervan afwijken als gevolg van de uitkomst van participatie, zoals aangegeven in paragraaf 5.2.1 zijn met een aanduiding opgenomen op de plankaart.

4.4 Algemene regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een perceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Bij een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken, indien anderszins in voldoende ruimte kan worden voorzien. Ten slotte kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken in bijzondere omstandigheden, onder andere op basis van criteria van de “Regeling Parkeernormen 2016”.

Artikel 5 Algemene afwijkingsregels

In deze regels is als eerste de op grond van vaste jurisprudentie vereiste algemene afwijking in de vorm van de zogenaamde 'toverformule' opgenomen. Bij een omgevingsvergunning moet van het gebruiksverbod worden afgeweken, indien strikte toepassing zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Daarnaast wordt in deze regels de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde in het bestemmingsplan geregelde onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Deze regels zijn niet van toepassing, indien en voor zover er specifieke in de bestemming zelf geregelde afwijkingsregels van toepassing zijn.

Ten slotte zijn de criteria voor de toepassing van deze afwijkingsregels hier opgenomen.

Artikel 6 Algemene wijzigingsregels

Deze regel maakt het mogelijk de bestemmingen 'Wonen' onder in deze regel omschreven voorwaarden zodanig te wijzigen dat de situering en de vorm van de in het plan aangegeven bouwvlakken met bijbehorende tuinen, erven, wegen en groenvoorzieningen worden gewijzigd dan wel nieuwe bouwvlakken met bijbehorende tuinen, erven, wegen en groenvoorzieningen worden aangegeven.

Artikel 7 Algemene procedureregels

Hierin wordt de standaardprocedure bij Zwolse bestemmingsplannen voor de voorbereiding van een besluit tot het stellen van een nadere eis beschreven.

4.5 Overgangs- en slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorgeschreven.

Tevens is een hardheidsclausule opgenomen in de vorm van persoonsgebonden overgangsrecht op de wijze zoals door de regering bij de totstandkoming van het Bro werd aanbevolen.

Artikel 10 Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen. Deze regel bevat zowel de aanhalingstitel van het plan, de aanhalingstitel van de regels van het plan als de vaststellingsregel van het plan.

4.6 Handboek

Dit bestemmingsplan is vervaardigd conform de richtlijnen van het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 21.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

De gemeente is op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening en artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht kosten van grondexploitatie te verhalen middels het vaststellen van een exploitatieplan indien een planologische maatregel een aangewezen bouwplan mogelijk maakt. Deze verplichting geldt niet als de kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd zijn middels een overeenkomst en er geen afspraken nodig zijn over een tijdvak, fasering en locatie-eisen. Met dit bestemmingsplan wordt een aangewezen bouwplan mogelijk gemaakt. Met initiatiefnemer wordt een overeenkomst gesloten waarin nadere afspraken worden gemaakt over het verplichte kostenverhaal. Alle kosten van grondexploitatie als ook de kosten voor eventuele planschade komen voor rekening van initiatiefnemer. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en geldt er geen verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.2.1 Overleg met de buurt

De afgelopen maanden is uitgebreid gesproken met een groot aantal omwonenden en belanghebbenden van het plangebied. In plaats van een grootschalige informatiebijeenkomst is gekozen voor een persoonlijke benadering, namelijk individuele 'keukentafelgesprekken'. Op deze manier kon beter inzicht worden verworven in hoe mensen daadwerkelijk tegen het plan aankijken. Daarnaast is informatie gedeeld via de buurtapp en brieven.

Deze aanpak heeft geleid tot vele inhoudelijke reacties, zowel positieve als negatieve aandachtspunten. De resultaten van deze participatie zijn gedocumenteerd in het participatiejournaal. De opbrengst uit de participatiemomenten is afgewogen en waar mogelijk verwerkt in de plannen.

De participatie eindigt hier niet. Na vaststelling van het ontwerp bestemmingsplan blijft de omgeving betrokken en geïnformeerd. De initiatiefnemer blijft met direct omwonenden in gesprek om verder vorm te geven aan de gemaakte afspraken.

Het gehele participatieverslag is te lezen in Bijlage 2 Participatiejournaal.

Uitkomst participatie

In de huidige situatie worden de tuinen van de naburige percelen begrensd door de hoge wand van de huidige bebouwing.De eigenaren van deze percelen zijn daardoor gewend aan een hoge erfafscheiding, welke zorgt voor een besloten en intieme sfeer. Op grond van de huidige situatie en het verdwijnen van de hoge wand die voor deze sfeer zorgt, kunnen deze bewoners worden tegemoetgekomen door op de huidige bebouwingsgrens een hogere erfafscheiding dan gebruikelijk toe te staan. De huidige bouwhoogte van deze wanden is tussen de 4,60 en 5,20 meter. Om enige mate van de intieme sfeer en privacy van deze eigenaren te behouden is een tussenweg van een erfafscheiding van maximaal 3,60 meter een mogelijkheid. De afwijkende hoogte van de erfafscheiding kan hiermee worden gezien als een 'knipoog' naar de voormalige bebouwingsgrens van de fietsafhandelcentrale.

Deze grens wordt voornamelijk vormgegeven door de bergingen van de woningen aan de Derk Buismanstraat die op de erfgrens met een bouwhoogte van maximaal 3,60 meter kunnen worden uitgevoerd met een lessenaarskap, waardoor de goothoogte aan de zijde van de nieuwe woningen aan de Derk Buismanstraat uitkomt op maximaal 3,00 meter. De grens van de bestaande woning aan de Venestraat wordt dan uitgevoerd met een groene erfafscheiding van maximaal 3,60 meter met bijvoorbeeld een stalen gaashekwerk met klimbeplanting.

Deze oplossing geldt enkel voor de erfgrens zoals in de bestemmingsplantekening is aangegeven op basis van de beschreven situatie.

5.2.2 Uitkomsten overleg

Vooroverleg

Het plan is niet aangeboden in het kader van het vooroverleg. In het kader van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan worden de vooroverleginstanties geïnformeerd. Er is wel ambtelijk overleg geweest met de Veiligheidsregio. Dit advies is op 26 oktober uitgebracht. De Veiligheidsregio adviseert om afsluitbare ventilatie op te nemen als voorwaarde en om de gevels en het dak van de woningen brandwerend uit te laten voeren met een brandwerendheid van 30 minuten van buiten naar binnen. Dit betreffen geen onderdelen die geborgd behoren te worden in het bestemmingsplan, maar een onderdeel dat uitgewerkt kan worden in de bouwaanvraag. Daarnaast wordt geadviseerd om de bewoners voor te lichten over de risico's die ze lopen en wat ze bij een eventueel incident zelf kunnen doen (risicocommunicatie). Dit advies is opgenomen in de toelichting van het bestemmingsplan.