Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Buitengebied, Oude Twentseweg 5, Herferlaan 9
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0193.BP20020-0003

Toelichting

  • Hoofdstuk 1 Inleiding
  • Hoofdstuk 2 Huidige situatie
  • Hoofdstuk 3 Beschrijving van het project
  • Hoofdstuk 4 Beleidskader
  • Hoofdstuk 5 Onderzoek
  • Hoofdstuk 6 Juridische regeling
  • Hoofdstuk 7 Toelichting op de regels
  • 1 Inleiding

    1.1 Aanleiding en doel

    Ter plaatse van de Herfterlaan 9 bevindt zich een woning onder een hoogspannings-verbinding. Dit betreft vanuit een goed woon- en leefklimaat een ongewenste situatie. In het kader van de regeling ‘Specifieke uitkering aankoop woningen onder een hoogspanningsverbinding’, kortweg uitkoopregeling, wordt de woonbestemming die rust op het kavel aan de Herfterlaan 9 verplaatst naar het perceel aan de Oude Twentseweg 5 in Zwolle.
    Om het plan mogelijk te maken dient het bestemmingsplan gewijzigd te worden. Ter plaatse van de Herfterlaan wordt de woonbestemming gewijzigd in een agrarische bestemming. Ter plaatse van de Oude Twentseweg 5 wordt een deel van de bestemming ‘Agrarisch met Waarde – Landschap’ omgezet in een woonbestemming met bouwvlak.
    Ten noorden van het perceel aan de Herfterlaan 9 bevinden zich de tuinen van enkele woningen die zijn geadresseerd aan de Helmhorstweg. Een smalle strook van de bij deze woningen behorende gronden hebben een agrarische bestemming of een woonbestemming. Het is wenselijk om deze strook bij de tuinen van de woningen te trekken. Daarom wordt ter plaatse de bestemming omgezet in ‘tuin’.

    1.2 Bij dit plan behorende stukken

    Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en onderliggende toelichting. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

    1.3 Leeswijzer

    In hoofdstuk twee wordt de huidige situatie van het plangebied nader toegelicht. Hierbij wordt zowel ingegaan op de feitelijke als de planologische situatie. In hoofdstuk drie wordt een toelichting gegeven op het plan. Het plan wordt zowel stedenbouwkundig als functioneel toegelicht. Hoofdstuk vier beschrijft relevant ruimtelijk beleid ten aanzien van de ontwikkeling. In hoofdstuk vijf worden relevante ruimtelijke en milieukundige aspecten van het plan behandeld, waarna in hoofdstuk zes de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan wordt belicht. Ten slotte wordt in hoofdstuk zeven een toelichting op de regels van het bestemmingsplan gegeven.

    2 Huidige situatie

    2.1 Ligging en huidig gebruik

    Onderliggend plan heeft betrekking op de Herfterlaan 9 en de Oude Twentseweg 5 in Zwolle. Hieronder worden beide locaties beschouwd.
     
    Herfterlaan 9
    De locatie Herfterlaan 9 ligt ten oosten van Zwolle in het buitengebied. Op onderstaande luchtfoto is de ligging weergegeven.
     
    Ligging plangebied in het buitengebied van Zwolle. Bron: Google earth.
      
    Het buitengebied wordt ter plaatse gekenmerkt door een afwisseling van agrarische percelen, veelal grote vrijstaande woningen en bosschages. Tegenover de woning, gescheiden door de weg en een weiland, liggen de spoorlijnen Zwolle-Groningen/Leeuwarden v.v. en Zwolle – Emmen v.v.
    De woning aan de Herfterlaan 9 maakt onderdeel uit van een rijtje van drie vrijstaande woningen. De woning ligt onder een hoogspanningsleiding die aan de linkerzijde in het naastgelegen weiland is gesitueerd. Op onderstaande foto’s is dit weergegeven.
     
    Huidige situatie aan de Herfterlaan. Op de voorgrond, als onderdeel van een rijtje vrijstaande woningen, de woning aan de Herfterlaan 9 met daarnaast de hoogspanningsmast. Bron: Google earth.
     
    Oude Twentseweg 5
    De locatie Oude Twentseweg 5 ligt eveneens in het buitengebied van de gemeente Zwolle nabij de kern Wijthmen. Het landschap rondom het plangebied wordt gekenmerkt door weilanden met bomenrijen en hier en daar een bosschage. Ten noordwesten bevindt zich een paardenhouderij. Op onderstaande luchtfoto is de ligging weergegeven.
     
    Ligging perceel aan de Oude Twentseweg 5. Bron: Google earth.
     
    Het omliggende gebied bestaat uit agrarisch land met daarin open erven die hoofdzakelijk een woonbestemming kennen. De erven hebben van oorsprong een kenmerkende erfinrichting. Dit betekent dat de erven een eenvoudige vorm hebben en er veel bijgebouwen/schuren op het erf voorkomen. Het perceel was in het verleden ook een agrarisch erf maar kent momenteel een woonfunctie. Onderliggend plan borduurt voort op de kenmerkende erfinrichting.
     
    Bestaande boerderij.

    2.2 Geldende bestemmingsplan

    Voor de beide locaties geldt de Beheersverordening Buitengebied Herfte, Wijthmen. Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan weergegeven ter plaatse van de Herfterlaan 9.
     
    Verbeelding huidige bestemmingsplan Herfterlaan 9. Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl
      
    Ter plaatse geldt een woonbestemming. Tevens geldt de bestemming Leiding-Hoogspannigsverbinding. Op het perceel is 1 woning toegestaan. Ten noorden van het perceel zijn de woningen aan de Helmhorstweg zichtbaar. Een smalle strook van deze gronden (indicatief weergegeven met een stippellijn) wordt omgezet in een tuinbestemming als onderdeel van de woningen.
     
    Op onderstaande verbeelding is de geldende bestemming van het perceel aan de Oude Twentseweg 5 weergegeven.
     
    Verbeelding huidige bestemmingsplan Oude Twentseweg 5. Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl
     
    Ter plaatse geldt een woonbestemming. Op de locatie waar de tweede woning is voorzien geldt de bestemming ‘Agrarisch met Waarde - Landschap’ en de dubbelbestemming ‘Archeologie’.

    3 Beschrijving van het project

    3.1 Achtergrond

    De woning aan de Herfterlaan 9 ligt onder een hoogspanningsverbinding. Deze ligging is in strijd met een goed woon- en leefklimaat. In het kader van de regeling ‘Specifieke uitkering aankoop woningen onder een hoogspanningsverbinding’, wordt de woonbestemming die rust op het kavel aan de Herfterlaan 9 verplaatst naar het perceel aan de Oude Twentseweg 5 in Zwolle. Voorgaande betekent een wijziging van de ruimtelijke en planologische situatie aan zowel de Herfterlaan als aan de Oude Twentseweg. In dit hoofdstuk wordt het plan verder toegelicht.

    3.2 Locatie Herfterlaan 9

    De ligging van de woning onder een hoogspanningsleiding doet afbreuk aan een goed woon- en leefklimaat. De bestaande bebouwing, in de vorm van een vrijstaande woning en bijgebouwen, wordt daarom gesloopt. De locatie verliest ten gevolge van het plan de woonbestemming. In plaats van deze woonbestemming krijgt het perceel overeenkomstig het naastgelegen weiland een agrarische bestemming en wordt ingericht als weiland. Tevens behoudt de locatie de dubbelbestemming ‘Leiding – Hoogspanningsverbinding’. Door de sloop van de woning en de herinrichting van het perceel in de vorm van een weiland komt de naastgelegen woning aan de westzijde vrij ten opzichte van het landschap te liggen.
    De woonbestemming van de Herfterlaan 9 wordt ter compensatie van de afwaardering ter plaatse op basis van een goede ruimtelijke inpassing aan het erf van de Oude Twentseweg 5 toegevoegd.
     
    Ten noorden van het perceel bevinden zich enkele woonpercelen die behoren bij woningen aan de Helmhorstweg. Een deel van deze percelen wordt gezien de eigendomssituatie en de bestaande woonfunctie omgezet in tuin. Veelal gaat het daarbij om een wijziging van de woonbestemming naar een tuinbestemming. Een klein perceel van circa 4 vierkante meter wordt zonder dat dit ruimtelijke impact heeft omgezet van ‘agrarisch met natuur en waarden’ naar ‘tuin’.

    3.3 Locatie Oude Twentseweg 5

    Bij het toevoegen van een woning op een locatie in het buitengebied dient sprake te zijn van een goede landschappelijke invulling. De nieuwe woning wordt daarom ruimtelijk, functioneel en architectonisch afgestemd op de huidige bebouwing op het erf en de omgeving. Op de volgende afbeelding is de situering van de bebouwing bij de nieuwe inrichting weergegeven.
     
    Nieuwe erfinrichting. Bron: Tim Versteegh Architect.
      
    De nieuwe woning wordt, in de vorm van een kapschuur, schuin achter de bestaande woning gesitueerd. De nieuwe woning vormt daarmee als een soort losse schuur een ruimtelijke eenheid met de bestaande bebouwing. Deze eenheid wordt versterkt doordat het bestaande bijgebouw van de bestaande woning wordt ‘mee-ontworpen’ met de woning. Er ontstaat zodoende ook een architectonische eenheid op het erf. De omvang van de woning is afgestemd op de omliggende bebouwing. Er is sprake van een lage gootlijn en een dwarskap. Hiermee wordt het agrarisch karakter van het erf benadrukt.
     
    Daar de nieuwe woning schuin achter de bestaande woning te situeren, behoudt de bestaande woning de zichtlijnen met het landschap. Op de volgende afbeelding is dat weergegeven.
     
    Impressie nieuwe situatie Oude Twentseweg 5.
      
    Voor de ontsluiting van het kavel wordt gebruik gemaakt van de al bestaande ontsluiting van het weiland. Op deze wijze krijgen beide woningen een eigen entree, terwijl ze ruimtelijk gezien wel een eenheid vormen.
     
    Inrichting perceel
    De erfinrichting is zodanig gekozen dat beide woningen over een eigen tuin en een eigen inrit beschikken. De wijze waarop dit is vormgegeven is afgestemd op de kwaliteiten van het landschap.
     
    Dat uitgangspunt vertaalt zich in een erfinrichting waarbij de nieuwe woning een ruime siertuin aan de voorkant heeft. Aan de oostzijde bevindt zich de tuin van de woning die grenst aan een weiland. Ter plaatse wordt een singel geplaatst, passend in het landschap. Achter op het perceel wordt achter beide woningen een weide met fruitbomen gerealiseerd. Hierdoor ontstaat eenheid naar het achterliggende gebied. Als begrenzing van de beide woningen wordt een haag van gebiedseigen beplanting gerealiseerd.
     
    Op de volgende afbeelding is de inrichting weergegeven.
     
    Erfinrichting Oude Twentseweg 5. Bron: BiedtRuimte.
     

    3.4 Conclusie

    Ter compensatie van de sloop van de woning aan de Herfterlaan 9, die gelegen is onder een hoogspanningsleiding, wordt aan de Oude Twentseweg 5 een woning toegevoegd. In voorgaande paragrafen is het plan toegelicht en aangetoond dat er sprake is van een zorgvuldige inpassing ter plaatse van de Oude Twentseweg en het elimineren van een ongewenste situatie ter plaatse van de Herfterlaan. In het volgende hoofdstuk wordt het plan getoetst aan relevant ruimtelijk beleid.

    4 Beleidskader

    4.1 Algemeen

    In het kader van een goede ruimtelijke ordening worden ruimtelijke ingrepen of initiatieven in meer of mindere mate getoetst aan rijks-, provinciaal en/of gemeentelijk beleid. In dit hoofdstuk vindt deze toetsing plaats.

    4.2 Europees en Rijksbeleid

    4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
    De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteitsaanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
    4.2.2 Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Barro)
    De juridische borging van de nationale belangen uit de SVIR vindt plaats in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 22 augustus 2011 vastgesteld (en aangevuld op 28 augustus 2012) en heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau.
     
    Onderliggend plan maakt geen onderdeel uit van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur, waardoor de Barro niet van toepassing is.
    4.2.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
    Artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), zoals die geldt vanaf 1 juli 2017, bevat de verplichting om in de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving te geven van de behoefte aan die ontwikkeling. Daarnaast, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient een motivering te worden gegeven waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
    In artikel 1.1.1 van het Bro is omschreven wat verstaan moet worden onder een stedelijke ontwikkeling. Namelijk een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Volgens de Handreiking Ladder voor duurzame verstedelijking van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) vallen onder het begrip 'andere stedelijke voorzieningen' onder meer accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure. Bovendien zijn er inmiddels meerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State, waarin het begrip stedelijke ontwikkeling verder is verduidelijkt.
    Of bij een bovengenoemde voorziening sprake is van een stedelijke ontwikkeling, hangt af van de omvang en de gebruiksmogelijkheden. In de uitspraak van 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953 is bepaald dat woningbouwplannen met een omvang vanaf 12 woningen als stedelijke ontwikkeling kunnen worden gezien, terwijl in de uitspraak van de Afdeling van 16 september 2015:ECLI:NBL:RVS:2015:2921 een plan van 11 woningen niet als stedelijke ontwikkeling werd gezien vanwege de beperkte omvang.
     
    Onderliggend plan voorziet niet in een toename van woningen. Dit betekent dat er voor wat betreft onderliggend plan geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Derhalve is de ladder van duurzame verstedelijking niet van toepassing.
    4.2.4 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
    Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken; te kiezen voor slimme combinaties van functies; uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.
    Binnen de NOVI zijn acht voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. Regio Zwolle is aangewezen als voorlopig NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.
     
    Opgaven
    Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:
    • Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie
    • De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden
    • Steden en regio’s sterker en leefbaarder maken
    • Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen
    Realiseren opgaven
    In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:
     
    1. De Omgevingsagenda.
    Voor Oost-Nederland is een omgevingsagenda opgesteld, waar Regio Zwolle onderdeel vanuit maakt. In de Omgevingsagenda agenderen het Rijk en regio de gezamenlijke vraagstukken en de gewenste aanpak daarvan. De Omgevingsagenda biedt een basis voor uitvoeringsafspraken en inzet van programma’s en projectbesluiten van Rijk en regio.
     
    2. De NOVI-gebieden.
    Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten. Denk aan een Regio Deal en een verstedelijkingsstrategie.
     
    Conclusie
    Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de NOVI. Voorliggende ontwikkeling draagt bij aan de leefbaarheid van het landelijk gebied door een ongewenste woonfunctie te verplaatsen naar een gewenste locatie op basis van een goede ruimtelijke inpassing.
     
    4.2.5 Uitkoopregeling woningen onder een hoogspanningsverbinding
    Staat een woning of appartement loodrecht onder een hoogspanningsverbinding en komt deze verbinding - op basis van het wetsvoorstel Voortgang Energietransitie - niet in aanmerking voor verplaatsing of ondergrondse aanleg? En wil de woningeigenaar zich laten uitkopen? Dan komt de woning in aanmerking voor de Uitkoopregeling woningen onder een hoogspanningsverbinding.
    Het kabinet komt met de uitkoopregeling tegemoet aan de maatschappelijke wens om bewoners de mogelijkheid te geven om niet langer onder een hoogspanningslijn te wonen. Woningeigenaren maken zelf de keuze of ze gebruik willen maken van de regeling.
    Gemeenten nemen een centrale rol in bij de uitvoering van de uitkoopregeling. Zij zijn het aanspreekpunt voor woningeigenaren en voeren de regeling uit door woningen aan te kopen of te laten verplaatsen. Kosten van gemeenten voor de aankoop of verplaatsing van woningen worden op grond van de regeling vergoed.
     
    Onderliggend plan wordt gebruik gemaakt van deze regeling.

    4.3 Provinciaal en regionaal beleid

    4.3.1 Omgevingsvisie Overijssel 2017, Beken kleur
    De Omgevingsvisie Overijssel 2017 schetst de visie op de fysieke leefruimte in Overijssel. De Omgevingsvisie bestaat uit drie delen: een deel Visie, een deel Beleid en een deel Uitwerking. Naast de Omgevingsvisie Overijssel 2017, is er de Omgevingsverordening Overijssel 2017 en de Catalogus Gebiedskenmerken.
    In de het buitengebied (Groene Omgeving) waar onderliggend plangebied betrekking op heeft, gaat het de provincie vooral om behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap, het realiseren van een samenhangend netwerk van gebieden met natuur- en waterkwaliteit, ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, het toerisme en andere economische dragers, realisatie van waterkwaliteitsdoelen, het duurzaam beheer van drinkwatervoorraden en het opwekken van hernieuwbare energie.
    ‘Groene’ functies hebben prioriteit in de Groene Omgeving. Ontwikkelingen die hier niet primair thuishoren, zoals woningbouw, worden alleen toegestaan als zij een meerwaarde opleveren voor de kwaliteit van landschap, cultuurhistorie, water- en natuuropgaven. Op (voormalige) agrarische erven is - onder voorwaarden - ruimte voor aanvullende woon- en werkmilieus waarvoor aantoonbaar een marktvraag is en de Stedelijke Omgeving geen ruimte biedt. Ook hier geldt dat deze actief moeten bijdragen aan behoud en versterking van natuur, landschap, cultuurhistorie en andere opgaven in de Groene Omgeving.
     
    Relatie met onderliggend initiatief
    Onderliggend initiatief voorziet in de sanering van een woning in het buitengebied en het verplaatsen van de bouwrechten naar een andere locatie in het buitengebied (de Groene Omgeving) op basis van de landelijke ‘Uitkoopregeling wonen onder een hoogspanningsverbinding’. De sloop vindt plaats op een locatie, onder een hoogspanningsleiding, waar geen sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Op de locatie waar een nieuwe woning wordt gerealiseerd is daarvan wel sprake. Ondanks het feit dat de verplaatsing van de woning niet voortvloeit uit provinciaal beleid maar vanuit een landelijke regeling, wordt bij de invulling van de opgave wel rekening gehouden met het provinciale uitvoeringsmodel en zodoende met de kwaliteiten van het landschap ter plaatse.
    4.3.2 Omgevingsverordening
    In de omgevingsverordening is opgenomen dat In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. Deze gebiedskenmerken zijn opgenomen in de Catalogus Gebiedskenmerken. De gebiedskenmerkend die gelden voor onderliggend initiatief worden in de volgende paragraaf behandeld.
    4.3.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
    De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
    Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
    • generieke beleidskeuzes;
    • ontwikkelingsperspectieven;
    • gebiedskenmerken.
    Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
     
    Generieke beleidskeuzes
    Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zogenaamde 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.
    Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
     
    Ontwikkelingsperspectieven
    Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
    De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent door vertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
     
    Gebiedskenmerken
    Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
    Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en of er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
     
    Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: Provincie Overijssel)
      
    Toets aan het uitvoeringsmodel
     
    Generieke beleidskeuzes
    Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door provinciale generieke beleidskeuzes. In heel Overijssel is een aantal beleidskeuzes van toepassing op nagenoeg alle thema’s en locaties. Dit zijn:
    1. integraliteit
    2. toekomstbestendigheid
    3. concentratiebeleid
    4. (boven)regionale afstemming
    5. zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
    Samen geven deze beleidskeuzes invulling aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking.
     
    1. Integraliteit
    De eis van integraliteit houdt in dat alle belangen die bij een ontwikkeling betrokken zijn, zorgvuldig tegen elkaar worden afgewogen. Met deze wettelijke eis uit het Besluit ruimtelijke ordening wordt verzekerd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
     
    Toets aan initiatief
    Ten aanzien van onderliggend initiatief is een integrale afweging gemaakt. Enerzijds ten aanzien van het opheffen van een woonbestemming aan de Herfterlaan 9 waar sprake is van een ongewenste situatie. Anderzijds door de verplaatsing van de woonbestemming naar de Oude Twentseweg en bij de verdere uitwerking van deze woonbestemming afwegingen ten maken ten aanzien van beleid, ruimtelijke kwaliteit en omgevingsaspecten.
     
    2. Toekomstbestendigheid
    De eis dat gekozen oplossingen voor maatschappelijke opgaven toekomstbestendig moeten zijn, houdt in dat een initiatief de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te kunnen voorzien niet in gevaar mag brengen. Initiatieven moeten bijdragen aan een duurzame benadering van ontwikkelingen die voorzien in de behoefte van de huidige generatie, maar die opties openhoudt om ook te voorzien in behoeften van toekomstige generaties. Het gaat dan om een evenwichtige benadering van het welzijn van mensen, economische welvaart en van het beheer van natuurlijke voorraden. Bij toekomstbestendigheid gaat het ook om de effecten van ingrepen op verschillende schaalniveaus (van directe buren tot ver over de grens) en over de vraag of het project over 20 of 30 jaar nog steeds toegevoegde waarde heeft.
     
    Toets aan initiatief
    Het weg-bestemmen van een woning onder een hoogspanningsleiding is een toekomstbestendige opgave. Het wonen onder een hoogspanningsleiding is nu en in de toekomst niet wenselijk. De verplaatsing naar een passende nieuwe locatie is toekomstbestendig omdat er sprake is van een goede ruimtelijke inpassing en een duurzame woning.
     
    3. Concentratiebeleid
    Het concentratiebeleid van de provincie Overijssel houdt in dat stedelijke ontwikkelingen (wonen, werken en voorzieningen) zoveel mogelijk geconcentreerd worden in de stedelijke netwerken Twente (Enschede, Hengelo, Almelo, Oldenzaal en Borne), Zwolle-Kampen en de Cleantech Regio Deventer. Daar mag gebouwd worden voor de (boven)regionale behoefte. De kernen Hardenberg en Steenwijk kunnen bouwen voor de regionale behoefte mits dit past binnen de regionale programmering.
     
    Toets aan initiatief
    Onderliggend initiatief betreft geen stedelijke ontwikkeling. Het concentratiebeleid is niet van toepassing.
     
    4. Bovenregionale Afstemming
    De verplichting tot (boven)regionale afstemming is erop gericht om gemeenten gezamenlijk verantwoordelijkheid te laten nemen voor de regionale programmering van woningbouw, werklocaties en stedelijke voorzieningen. Ook wanneer een gemeente alleen voorziet in haar eigen (lokale) behoefte is onderlinge afstemming gewenst, omdat het aanbod in een gemeente aan woningen, werklocaties en voorzieningen onderdeel uitmaakt van een regionale markt.
     
    Toets aan initiatief
    Onderliggend initiatief betreft geen stedelijke ontwikkeling. Bovenregionale afstemming is niet van toepassing.
     
    5. Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
    De eis van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik is erop gericht om onnodig nieuw ruimtebeslag – zowel ondergronds als bovengronds – te voorkomen. De provincie wil het onderscheid tussen het bestaande bebouwde gebied en de onbebouwde groene omgeving scherp houden.
     
    Toets aan initiatief
    Onderliggend initiatief voorziet in de sloop van een bestaande woning en het verplaatsen van de woonbestemming naar een andere locatie. Per saldo is er geen sprake van een toename van bebouwing. Op de locatie waard de bebouwing wordt gerealiseerd wordt dit gedaan in aansluiting op bestaande bebouwing op basis van een goede landschappelijke inpassing. Ter plaatste van de oude woning aan de Herfterlaan wordt in aansluiting op een bestaand agrarisch perceel weiland gerealiseerd. Hierdoor is sprake van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
     
    Ontwikkelingsperspectieven
    De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn de ontwikkelingsperspectieven de groene omgeving van toepassing.
     
    Ontwikkelingsperspectief Groene omgeving
    Met de Groene omgeving bedoelt de provincie het grondgebied buiten steden, dorpen en hoofdinfrastructuur. Het gaat dus om natuurgebieden, akkers, weiden, bossen, landgoederen, rivieren, beekdalen, buurtschappen, verspreide bebouwing, recreatiemogelijkheden etc.
    De provincie onderscheidt in de Groene Omgeving drie ontwikkelingsperspectieven, ieder met een eigen accent:
    • de zone Ondernemen met Natuur en Water (ONW)
    • agrarisch ondernemen in het grootschalige landschap
    • wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap
     
    Oude Twentseweg 5
    Binnen de Groene Omgeving kent de locatie aan de Oude Twentseweg 5 het ontwikkelingsperspectief ‘Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap’. Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in dit ontwikkelingsperspectief de ambitie ‘Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen’ voorop. Daarnaast gelden – net als voor alle andere ontwikkelingsperspectieven – de ruimtelijke kwaliteitsambities:
    • zichtbaar en beleefbaar mooi landschap
    • sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel
    • continu en beleefbaar watersysteem
    Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.
     
    Toets aan initiatief
    Met het realiseren van een woning aan de Oude Twentseweg wordt invulling gegeven aan het voortbouwen op de kenmerkende structuren van het gebied. Dit gebeurt op basis van een goede ruimtelijk inpassing van het erf op basis van gebiedskenmerken. Die kenmerken komen tot uiting in zowel de bebouwing als de inrichting (en beplanting) van het erf. De woonfunctie sluit aan op de mix van functies in het gebied, waaronder wonen en agrarische activiteiten. Dit is in lijn met de doelstellingen van de omgevingsvisie voor dit gebied.
     
    Herfterlaan 9
    Ook aan de Herfterlaan 9 geldt het ontwikkelingsperspectief ‘Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap’. Daarnaast geldt hier ook het ontwikkelingsperspectief ‘Stads- en dorpsrandgebieden’. De stads- en dorpsrandgebieden vormen de overgang tussen de Stedelijke en de Groene Omgeving, en zijn daarmee zowel entree van de stad als verbinding naar het buitengebied. Het vormgeven als entree van zowel de Groene als de Stedelijke Omgeving is een belangrijk kwaliteitsdoel. Veel stads- en dorpsrandgebieden in Overijssel liggen tegen aantrekkelijke natuurcomplexen of landgoederen aan.
     
    Toets aan initiatief
    Het omzetten van een woonbestemming in een agrarisch perceel is in lijn met zowel het ontwikkelingsperspectief ‘Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap’ als het ontwikkelingsperspectief ‘Stads- en dorpsrandgebieden’. Agrarische percelen zijn kenmerkend voor zowel het kleinschalige mix-landschap als voor het overgangsgebied van stad naar buitengebied.
     
    Gebiedskenmerken
    De provincie wil nieuwe ruimtelijke opgaven verbinden met bestaande gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken spelen zo een belangrijke rol bij de vraag hoe een initiatief invulling kan krijgen. Onder gebiedskenmerken verstaat de provincie de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. De provincie onderscheidt de gebiedskenmerken in vier lagen:
    1. de natuurlijke laag
    2. de stedelijke laag
    3. de laag van de beleving
    4. de laag van het agrarisch cultuurlandschap
    Het plan voorziet in de sloop van een woning aan de Herfterweg en de nieuwbouw van een woning aan de Oude Twentseweg. Na sanering van de woning aan de Herfterlaan wordt de locatie in overeenstemming met omliggend gebied agrarisch bestemd en ingericht. Dit past binnen de kenmerken van het gebied. De impact van een woning aan de Oude Twentseweg 5 is door het toevoegen van bebouwing groter. Daarom wordt dit plan hieronder getoetst aan de geldende gebiedskenmerken waarmee wordt aangetoond dat het bouwplan en de inrichting van het erf passend zijn binnen de provinciale omgevingsvisie.
     
    Stedelijke laag
    De stedelijke laag is de laag van de steden, dorpen, verspreide bebouwing, wegen, spoorwegen en waterwegen. Het gaat in deze laag om de dynamiek van de steden en de grote infrastructurele verbindingen, maar ook om de rust van de dorpen en de landelijke wegen en paden.
     
    Oude Twentseweg
    Binnen de stedelijke laag zijn voor het plangebied aan de Oude Twentseweg 5 de volgende kenmerken onderscheiden.
     
    Verspreide bebouwing
    De ambitie is Levende erven! Opnieuw verbonden met het landschap, gaan de erven een serieus te verkennen alternatief woon/werkmilieu vormen. Door voort te bouwen op de karakteristieken en kwaliteiten van de vaak eeuwenoude erven, ligt hier een kans om unieke, echt Overijsselse woon/werk-, recreatie- en zorgmilieus te ontwikkelen.
     
    Informele trage netwerk
    Het informele trage netwerk is het ‘langzame’ netwerk (wandelpaden, fietspaden, ruiterpaden, vaarroutes) van de provincie, dat delen van het agrarisch cultuurlandschap en het natuurlijke laag toegankelijk en ervaarbaar maakt.
     
    Toets aan initiatief
    De ontwikkeling van het erf is zodanig vorm gegeven, dat het verbonden is met het landschap. Daarnaast ontstaat een woon-werk milieu, wat in lijn is met het provinciale beleid. Het plan draagt vanwege de schaal en omvang niet bij aan het informele trage netwerk, maar doet daar ook geen afbreuk aan.
     
    Natuurlijke laag
    Bij locatiekeuzen en inrichtingsopgaven voortbouwen op de natuurlijke laag is een duurzame strategie: het betekent de veerkracht van het watersysteem in takt laten of versterken en daarmee anticiperen op klimaatverandering, het betekent het behoud van de aardkundige waarden, behouden en versterken van de rijkdom aan plant- en diersoorten (biodiversiteit).
     
    Oude Twentseweg
    Binnen de Natuurlijke laag geldt voor het plangebied aan de Oude Twentseweg 5 het volgende kenmerk:
     
    Dekzandruggen- en vlakten
    De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met ‘natuurlijke’ soorten.
     
    Toets aan initiatief
    Bij de inrichting van het erf wordt gebruik gemaakt van streekeigen beplanting. De schaal en omvang van het project is beperkt, waardoor geen gebruik kan en hoeft te worden gemaakt van natuurlijke verschillen tussen laagten en hoogten.
     
    Laag van het agrarische cultuurlandschap
    De ambitie voor de laag van het agrarische cultuurlandschap is het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen.
     
    Binnen de Laag van het agrarische cultuurlandschap geldt voor het plangebied aan de Oude Twentseweg 5 het volgende kenmerk:
     
    Oude Hoevenlandschap
    Het Oude hoevenlandschap wordt gekenmerkt door een landschap met verspreide erven. De ambitie is het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. Deze erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken, recreatie, mits er wordt voortgebouwd aan kenmerkende structuren van het landschap: de open esjes, de routes over de erven, de erf- en landschapsbeplantingen.
     
    Toets aan initiatief
    Op basis van de erfinrichting aan de Oude Twentseweg wordt invulling gegeven aan de ambities voor het oude hovenlandschap. Het erf maakt onderdeel uit van verspreide erven en geeft invulling aan een voor dit gebied gewenste woonfunctie.
     
    Laag van de beleving
    De ambitie is de beleving, betekenis en kwaliteit van de leefomgeving te versterken, samenhang te vergroten en discontinuïteiten in landschappelijke structuren te herstellen. Binnen de Laag van de beleving geldt voor het plangebied aan de Oude Twentseweg 5 het volgende kenmerk:
     
    Donkerte
    Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige ‘donkere’ gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken.
     
    Toets aan initiatief
    Onderliggend plan is dusdanig beperkt, dat er geen sprake is van significante impact op de ambities ten aanzien van donkerte. Daarbij speelt dat op het erf reeds bebouwing aanwezig is waardoor er enige mate van licht aanwezig is en dat aan de Herfterlaan 9 een lichtbron verdwijnt.
     
    Conclusie
    Onderliggend plan voorziet in het saneren van een woning waar geen sprake is van een goed woon- en leefklimaat, naar locatie waar dat wel het geval is. Op de nieuwe locatie aan de Oude Twentseweg is wordt de nieuwe woning ingepast op basis van de gebiedskenmerken die ter plaatse gelden. De locatie aan de Herfterlaan waar de woning wordt gesaneerd wordt conform de landschappelijke (agrarische) gebiedskenmerken ingevuld. Op deze wijze is het plan in lijn met het provinciale beleid.
      

    4.4 Gemeentelijk beleid

    4.4.1 Omgevingsvisie
    Inleiding
    Ter voorbereiding op de komst van de Omgevingswet heeft de gemeente de omgevingsvisie ‘Mijn Zwolle van morgen 2030’ opgesteld. De omgevingsvisie, dat op 13 september 2021 door de raad is vastgesteld, beschrijft de koers voor de fysieke leefomgeving van de gemeente Zwolle vooral op de periode tot 2030. De visie helpt om de volgende stappen te zetten in de ontwikkeling van de gemeente waarin leefbaarheid, gezondheid, wonen, mobiliteit, klimaat, duurzaamheid en economie hoog in het vaandel staan.
     
    Steeds meer Zwolle: ambities en kernopgaven
    Aan de hand van de Zwolse Kernopgaven wordt de omgevingsvisie opgebouwd. “De drager” van de gemeente is het menselijk kapitaal. Centraal staat de ambitie: Zwolle versterkt en benut het menselijk kapitaal van Zwolle. De kwaliteiten op het gebied van landschap, cultuurhistorie en biodiversiteit van de bestaande stad en haar natuurlijke omgeving is een ijzersterk “fundament”, om op verder te bouwen. Centraal staat de ambitie: Zwolle behoudt en versterkt haar ruimtelijke, cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten.
    De drager en het fundament vormen de structurele verbindingen in het 'Huis van Zwolle' te midden van de volgende drie leidende ambities voor de verdere ontwikkeling:
    • Zwolle versterkt haar stedelijkheid, wordt nationaal en internationaal aantrekkelijker en bestendigt zo haar (economische) toppositie als regio;
    • Zwolle is in 2050 klimaatbestendig en energieneutraal;
    • Vitale, solidaire, gezonde en duurzame stadsdelen.
    Dit is terug te vertalen naar de volgende afbeelding:
     
     
    Ontwikkelingen en opgaven verbonden aan ambitie
    De wereld om ons heen verandert voortdurend. Er zijn allerlei factoren die van invloed zijn hoe we de ruimte inrichten. Trends en ontwikkelingen op gebieden als leef-, klimaatbestendige-, duurzame- en werkgemeente, een gemeente waar we ons verplaatsen en Zwolle als onderdeel van Nederland en de regio geven inzicht voor de visie met een doorkijk naar de effecten ervan voor Zwolle.
     
    Ruimtelijke koers
     
    Basis
    De ruimte om te leven is de belangrijkste waarde. Ruimte om te leven voor mens, plant en dier. Leefbaarheid of kwaliteit van leven staat voorop en is leidend bij iedere ontwikkeling: een gezonde balans tussen welzijn en welvaart.
    Sturen op kwalitatieve ontwikkeling
    Voor de inrichting van de stad en van het buitengebied zijn de volgende spelregels en principes van toepassing als sturingsfilosofie:
    1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies.
    2. De kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
    3. Afwentelen wordt voorkomen.
    4. De Omgevingsvisie wordt gebruikt als gids voor ruimtelijke ontwikkelingen. Ambities mogen gewogen worden in een goed proces met de omgeving en met de gemeenteraad.
    5. Er wordt gebiedsgericht gewerkt. Daarbij gelden ook de opgaven, doelen, randvoorwaarden en ambities uit de thematische raamwerken en de gebiedsprofielen.  
    Randvoorwaarden
    Deze ontwikkeling vinden plaatsen binnen een aantal randvoorwaarden:
    • Ruimte voor een leefbare stad: Er is ruimte nodig om het woningtekort aan te pakken. Er is ook ruimte nodig voor een gezonde buitenruimte met veel groen. Er is ruimte nodig voor ondernemers. Ruimte is ook nodig om te wandelen, te fietsen, voor de bus, de trein en de auto.
    • 000 woningen per jaar met een focus op stedelijk wonen: Uitgangspunt is het toevoegen van stedelijke woonkwaliteit door te ontwikkelen als een sterke groeistad, een vernieuwende woonstad, een solidaire leefstad en een duurzame deltastad. Met 1.000 woningen per jaar tot 2030 wordt het woningtekort op alle fronten aangepakt met onderscheidende woonmilieus en een gevarieerd woonaanbod voor iedere inkomenscategorie. Het woonprogramma bestaat voor 30% uit goedkope woningen, 40% is middelduur en 30% duur. Grofweg landt 60% van de nieuwe woningen in de bestaande stad met verschillende stedelijke woonmilieus en stedelijke woonvormen. Grofweg 40% van de woningen wordt gerealiseerd in de suburbane woonmilieus wat hoofzakelijk bestaat uit grondgebonden woningen. In de ontwikkeling van de woningen wordt gestreefd naar nieuwe onderscheidende, stedelijke woonvormen en combinaties van wonen en werken.
    • Mobiliteit en bereikbaarheid als belangrijke drager voor leefbaarheid: Meervoudig ruimtegebruik en denken in drie dimensies is het vertrekpunt. Dat betekent enerzijds de hoogte opzoeken (hoogbouw en verdichting) anderzijds wordt ingezet op beter passende vormen van mobiliteit en bereikbaarheid met minder ruimtebeslag. Tenslotte wordt meer aandacht besteed aan de fietser en de voetganger en minder voorrang gegeven aan de automobilist.
    • Aandacht voor de economie van stad, gemeente en regio: De economie wordt versterkt, voornamelijk voor het cluster rond gezondheidszorg, voor ict/e-commerce en de creatieve industrie. Er wordt ruimte gezien voor groei van de logistieke sector. Innovatie en nieuwe bedrijvigheid wordt gestimuleerd waarbij gekeken wordt naar de koppeling met maatschappelijke thema’s.
    Relatie met initiatief
    Met voorliggend plan wordt bijgedragen de leefbare stad en een buitenruimte met veel groen door een woning te saneren.
     
    De Zwolse strategische ontwikkelzones
    Er is een drietal strategische ontwikkelzones met daarbinnen diverse gebieden die (deels) transformeren naar een andere functie:
    1. De binnenstad en de schil rondom de historische binnenstad: de StadsKrans.
    2. De zone verbonden aan de stadsring en dus aan de belangrijkste openbaar vervoer en autoverbindingen: de StadsRuit met daarin een aantal belangrijke ontwikkelgebieden zoals de Spoorzone en de Zwartewaterallee.
    3. De schil waar de stad het omliggende buitengebied ontmoet. De scherpe rand tussen het groen van het landschap en het grijs en rood van de stad: de StadsRand.
    Voorliggend plangebied maakt onderdeel uit van de schil waar de stad het buitengebied ontmoet.
     
    Naar een multifunctioneel buitengebied: stad en land verbonden
    Centraal staat de ambitie om te werken aan een vitaal, solidair, gezond en duurzaam buitengebied. Om die ambitie in te vullen staan de volgende doelen centraal:
    • Behoud en ontwikkeling van ruimtelijke kwaliteiten (o.a. landschap, stilte, cultuur(historie) en natuur (planten en dierenleven));
    • Bieden van ruimte voor ontwikkelingen (o.a. landbouw, recreatie, klimaatadaptatie, energietransitie, niet-agrarische bedrijvigheid, vrijetijdseconomie en wonen);
    • Een goede digitale bereikbaarheid van het buitengebied (bijvoorbeeld via glasvezel);
    • Het verbinden van stad en ommeland, met onder andere recreatieve fiets- en wandelroutes voor inwoners en bezoekers van de stad Zwolle. 
    Raamwerken
    Om het goed ondernemen en prettig wonen in Zwolle te borgen wordt gewerkt aan het behouden, beschermen en ook ontwikkelen van de Zwolse omgevingskwaliteiten. Dit door het vastleggen van de belangrijkste fysieke structuren van Zwolle: raamwerken genoemd, het geraamte van Zwolle.
    Het raamwerk laat de grote fysieke structuren zien die bepalend zijn voor de ontwikkeling op lange termijn. Een hoofdstructuur waarbinnen ontwikkelingen mogelijk zijn en benoemd de condities om Zwolle in de toekomst aantrekkelijk en toekomstbestendig te houden. Het gaat om de volgende raamwerken: het fysiek kapitaal (landschap, cultuurhistorie en natuur), klimaatadaptatie, gezondheid, mobiliteit, circulariteit, de ondergrond en de buitenruimte.
    Eén van de geformuleerde topambities is het behouden en beschermen van cultuurhistorie, biodiversiteit en landschap als belangrijke fysieke waarden. Er is inzichtelijk gemaakt waar die waarden aanwezig zijn.
     
    Gebiedsprofielen
    De gebiedsprofielen beschrijven een integraal toekomstbeeld voor de betreffende gebieden. Er is aandacht voor het gewenste woonmilieu, de sociale en economische dynamiek, de ruimtelijke kwaliteit, de mate van functiemenging, het mobiliteitsbeleid, gezondheid, de mogelijkheden van vergroening en de verduurzaming van gebouwen en de buitenruimte.
    Elk gebiedsprofiel is opgebouwd uit de volgende twee onderdelen:
    • Beschrijving van het gebied
    • De gewenste ontwikkelrichting met specifieke opgaven.
    De bestaande kenmerken (fysiek en sociaal) en kwaliteiten van gebieden zijn het vertrekpunt voor ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving.
    De volgende gebiedsprofielen worden onderscheiden:
    • Dynamisch centrum (bestaand en gewenst);
    • Stedelijk gebied;
    • Levendige gebieden (winkelcentra en ontmoetingsplekken);
    • Suburbaan gebied/groen-stedelijk;
    • Dorpen in het buitengebied van Zwolle;
    • Werkgebieden en –locaties;
    • Stedelijk groen;
    • Agrarisch landschap;
    • Gemengd landelijk gebied en buurtschappen;
    • Natuurlandschap
    • ‘Vechtcorridor’
    Realisatiestrategie
    Aan de slag met het grote aantal opgaven en uitdagingen kan alleen door samen op te trekken met de Zwolse samenleving, met andere overheden, ondernemers en investeerders. Ons vertrekpunt is, we doen het samen, waarbij de rol van de gemeente telkens maatwerk is en zijn we iedere keer duidelijk over onze rol. Participatie is van groot belang om doelen en ambities in de leefomgeving te bereiken.
    De opgaven worden met een gebiedsgerichte benadering aangepakt op die wijze kunnen opgaven worden gebundeld en meekoppelkansen benut. Bij ieder initiatief in de fysieke leefomgeving, groot of klein, staan de doelen uit de Omgevingsvisie centraal. De Omgevingsvisie is het integrale beleidskader voor de eerste beoordeling van ruimtelijke initiatieven.
     
    Vertaling naar plangebied
    Zowel het plangebied aan de Oude Twentseweg als aan de Herfterlaan liggen in het gebiedsprofiel ‘gemengd landelijk gebied’. Het gemengd landelijk gebied heeft een rol als uitloopgebied voor de inwoners van Zwolle en als gebied waar de band tussen burger en landbouw is te versterken. Daarom biedt de gemeente in het gemengd landelijk gebied ruimte voor een mix aan functies. We willen verdere verrommeling van het gemengd landelijk gebied tegengaan. Uitgangspunt is daarom de ontwikkeling van bestaande erven. Extra nieuwbouw is in principe niet wenselijk, mits daar geen compensatie tegenover staat. Bijvoorbeeld in de vorm van sloop ontsierende bebouwing, herbestemming cultuurhistorisch waardevolle gebouwen of aanleg van nieuw landschap. Voorliggend plan draagt daar in de vorm van de sloop van een woning op een ongewenste locatie en het toevoegen op basis van landschappelijke inpassing aan bij.
      
    4.4.2 Woonvisie 'Ruimte voor Wonen' 2017-2027
    Met de Woonvisie Zwolle ‘Ruimte voor Wonen 2017 – 2027’ wil de gemeente onderbouwd en in samenwerking met alle woonpartners beter kunnen sturen op gezamenlijke ambities voor Wonen in Zwolle. Als gevolg van landelijke trends en veranderingen in de samenleving en in (woning)wetgeving zal anders naar de nieuwe woonopgaven moeten worden gekeken. De transitie van de zorg, het langer zelfstandig wonen, de duurzaamheidsagenda en de sterke huishoudensgroei vergroten de druk op de woningvoorraad. In de Woonvisie zijn de ambities en opgaven beschreven waar Zwolle de komende jaren aan zal werken.
     
    Ambitie
    In de Woonvisie zijn de volgende ambities beschreven:
     
    1. Sterke groeistad
    Om Zwolle als vitale en aantrekkelijke groeistad in de regio verder te ontwikkelen is een nieuwe stap naar verstedelijking nodig. Om duurzaam te kunnen groeien, moet de gemeente keuzes maken voor inbreiding, (hoog)stedelijkheid en functiemenging op daarvoor geschikte (centrum)locaties.
     
    2. Vernieuwende woonstad
    Zwolle wil ruimte bieden voor vernieuwing, eigenheid en creativiteit. Ruimte voor diverse doelgroepen en ondernemers, particuliere initiatiefnemers, marktpartijen en corporaties om invulling te geven aan vernieuwend wonen in de stad. Een veranderende huishoudsamenstelling (kleiner) en vergrijzing vragen ook om vernieuwing.
     
    3. Solidaire leefstad
    Zwolle is een stad van verbinders. De stad biedt ruimte om elkaar op te zoeken, samen te leven en te zorgen. Zwolle wil werken aan solidaire wijken en levensloopbestendige woningen waardoor mensen langer in hun eigen omgeving kunnen blijven wonen.
     
    4. Duurzame Deltastad
    Nieuwe woningen en wijken worden water robuust, energieneutraaal en klimaatadaptief ontwikkeld. Het maakt de stad op langere termijn beter bestand tegen hitte, droogte en regen en leidt tot een duurzamer en efficiënter gebruik van water.
     
    Toets aan initiatief
    Onderliggend initiatief is kleinschalig waardoor niet alle ambities die hiervoor beschreven zijn relevant zijn voor onderliggend plan. Desondanks draagt het plan in zekere zin bij aan de ambitie ‘vernieuwende woonstad’ doordat er sprake is van een maatwerk plan. Ook draagt het plan bij aan een ‘solidaire woonstad’ omdat het plan maatwerk levert om van een ongewenste woonsituatie onder een hoogspanningsleiding te verplaatsen naar een goede woonsituatie in het buitengebied. Vanzelfsprekend is er sprake van een duurzame woning.
     
    4.4.3 Welstandsnota 2017
    Het doel van de welstandsnota is het bieden van een toetsingskader voor de ruimtelijke kwaliteit van de stad en het buitengebied. Binnen de welstandsnota ligt het plangebied aan de Oude Twentseweg waar een nieuwe woning wordt gebouwd, binnen het toetsingskader van het Buitengebied.
    Het buitengebied van de stad Zwolle wordt gekenmerkt door de volgende landschappelijke eenheden: de uiterwaarden, rivierkleigebieden, dekzandgebieden en lage zand- en veengebieden. Onderliggend plan ligt in het dekzandgebied. Het dekzandgebied bestaat uit de gebieden: Soeslo, Wijthmen, Zalné en Herfte, Berkum Veldhoek, Langenholte en Haerst.
    De dekzandruggen worden gekenmerkt door de beslotenheid van erf- en wegbeplanting, de beplanting van landgoederen en kavelscheidende beplanting van woonbebouwing. De leesbaarheid van de verschillende landschapstypes met hun cultuurhistorische waarde wordt in hoge mate gewaardeerd. De nabijheid en bereikbaarheid van het buitengebied is van grote betekenis voor de stad. Het buitengebied, als uniek ommeland van de stad, heeft naast de oorspronkelijke agrarische functie een groeiende betekenis als recreatiegebied.
    In de buitengebieden zijn nieuwe typen bebouwing en beplanting ontstaan als gevolg van veranderingen in de agrarische sector en de groei van de stad Zwolle. Het niveau van de welstandstoets is regulier.
     
    Welstandscriteria
    Om aan het beleid te voldoen moet de bebouwing zich voegen naar de beschreven kenmerken. Bij de welstandstoets van een bouwplan in het plangebied zijn de volgende criteria van belang.
     
    Plaatsing
    • De perceellering, de positie en de oriëntatie van de bebouwing in de directe omgeving zijn richtinggevend bij nieuwbouw.
    • Bestaande rooilijnen zijn richtinggevend.
    Massa en vorm
    • De schaal van de bestaande bebouwing in de omgeving is uitgangspunt bij het uitbreiden en vervangen van de bebouwing.
    • Bij verandering van kapvorm de samenhang binnen de complexen bewaren.
    • In het bouwwerk moet samenhang bestaan tussen de samenstellende delen van dat bouwwerk.
    • Massa en vorm reageren op de belendende bebouwing.
    • De bestaande kapvorm en kaprichting zijn richtinggevend. Het toevoegen van een extra laag of een kap respecteert het straatbeeld en de architectuur van de hoofdmassa.
    • Bijbehorende bouwwerken zijn ondergeschikt aan de hoofdmassa.
    Gevels
    • Bij verbouw en renovatie is respect voor de oorspronkelijke gevelopbouw en het materiaal- en kleurgebruik.
    • Bij nieuwbouw vormt de bebouwing in de omgeving voor wat betreft stijlkenmerken, materialisering en kleurgebruik het uitgangspunt.
    • De maat en de schaal van de gevelindeling wordt gerespecteerd.
    • Er is eenheid in de architectuur van de gehele gevel.
    • Bij verbouw en renovatie wordt zorgvuldig omgegaan met karakteristieken zoals hoekoplossingen, entreepartijen en erkers.
    Detaillering, kleur en materiaal
    • De detaillering bij aanpassing, verbouw of renovatie krijgt eenzelfde mate van aandacht als die bij de bestaande architectuur.
    • Bij aanpassing, verbouw of renovatie is het oorspronkelijke kleurgebruik uitgangspunt.
    • Bij nieuwbouw is het oorspronkelijke kleurgebruik in de omgeving uitgangspunt.
    • Bij verbouw of renovatie is het oorspronkelijk materiaalgebruik uitgangspunt.
    Erfafscheidingen
    Gebouwde erfafscheidingen respecteren de relatie met het omringende landschap.
     
    Conclusie
    Onderliggend plan is wat betreft positionering, kapvorm en bouwhoogte afgestemd op de omgeving. Er is evenals bij de naastgelegen woning sprake van een dwarskap en een lage goot. Door de architectuur van de nieuwe woning over te laten lopen in het bijgebouw van de bestaande woning is er sprake van een architectonische eenheid. Het bouwplan is voorgelegd aan welstand. Op basis van deze beoordeling is het plan aangepast en akkoord bevonden.
    Naast een goede architectonische inpassing, is ook de erfinrichting afgestemd op de kenmerken van het landschap. Dit alles maakt dat het plan in lijn is met de welstandsnota.
     

    4.5 Milieubeleid

    Algemeen
    Zwolle beschouwt milieu in de omgevingsvisie als een integraal onderdeel van de fysieke leefomgeving. Milieuruimte is niet fysiek zichtbaar maar van groot belang om de bewoners, werkers en bezoekers van Zwolle te beschermen tegen de nadelige effecten van een groeiende en verdere verstedelijking van de stad van bijvoorbeeld de nadelige effecten op de gezondheid van werklocaties, infrastructuur en energiewinning. Aan de andere kant hebben bijvoorbeeld werklocaties maar ook energiewinning voldoende milieuruimte nodig om optimaal te kunnen functioneren en zich te kunnen ontwikkelen. Het betekent overigens niet dat ontwikkelingen of gebruik door kwetsbare functies binnen de zones uitgesloten worden, er dient wel rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van de milieuruimte (en de bijbehorende belangen).
    De volgende milieuaspecten kennen milieuzones: geluid, trillingen, externe veiligheid, luchtkwaliteit, bodem, ondergrond en tenslotte geur. Op diverse thema’s is separaat beleid geformuleerd in Zwolle. Het beleid voor de aspecten die relevant zijn voor het plangebied wordt hierna beschreven.
     
    Bedrijvigheid
    Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we enerzijds het aanbrengen van voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen en gevoelige bestemmingen zoals woningen. Anderzijds worden milieugevoelige functies zoals wonen en recreëren beoordeeld. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. De onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
     
    Milieuzonering heeft twee doelen:
    • Het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
    • Het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteit duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren.
    Zwolle hanteert bij de uitwerking van het bovenstaande principe de veel gebruikte VNG-handreiking ‘Bedrijven en Milieuzonering’ (2009). Hierin zijn richtafstanden aangegeven die aangehouden kunnen worden tussen bedrijven c.q. voorzieningen en woningen.
     
    Geluid
    In de omgevingsvisie wordt beschreven dat rondom de belangrijkste werkgebieden van Zwolle geluidzones zijn vastgelegd . Deze geluidzones hebben als doel de bewoners te beschermen tegen het geluid van de bedrijven. De bedrijven hebben deze geluidruimte nodig om te werken en geen overlast te veroorzaken naar omwonenden. Het plangebied valt niet binnen geluidzones die zijn opgenomen in de Omgevingsvisie. De zones zoals opgenomen in de Omgevingsvisie hebben betrekking op gezoneerde industrieterreinen. Daar is in voorliggend plan geen sprake van.
     
    Luchtkwaliteit
    Het luchtkwaliteitsplan gemeente Zwolle 2007-2011 beschrijft de luchtkwaliteitssituatie in Zwolle, de opgave, de ambitie en de aanpak om de vastgestelde doelen te bereiken. Zwolle wil binnen de beïnvloedingssfeer van de gemeente, een significante bijdrage leveren aan de verbetering van de luchtkwaliteit. Om dat te bereiken zijn de volgende doelen geformuleerd:
    • voldoen aan wet- en regelgeving;
    • anticiperen op de toekomst;
    • knelpunten in de toekomst moeten voorkomen worden. Dit betekent dat de luchtkwaliteit in het planvormingsproces van ruimtelijke plannen en verkeersplannen wordt meegenomen;
    • beleid ten aanzien van luchtkwaliteit inbedden in bestaand gemeentelijk beleid.
    De gemeente streeft ernaar dat het aspect door gaat werken in het verkeers- en vervoersbeleid, het ruimtelijke ordeningsbeleid en het beleid van vergunningen en handhaving.
     
    Stikstof
    De Wet natuurbescherming verplicht vooraf te toetsen of plannen conflicteren met beschermde natuurwaarden. Emissies van stikstof kunnen over grotere afstand tot negatieve effecten leiden op natuur. De Wet stikstofreductie en natuurverbetering, die per 1 juli 2021 inwerking is getreden, voorziet in een structurele aanpak van de stikstofproblematiek. De wet geeft de opdracht voor een programma van maatregelen om stikstofreductie te bereiken en de natuur te herstellen. De wet maakt ook een gedeeltelijke vrijstelling mogelijk van de natuurvergunningplicht voor het aspect stikstof voor activiteiten van de bouwsector. Dat betekent dat voor onderhavig bestemmingsplan alleen door middel van een AERIUS-berekening de stikstofemissie en -depositie van de gebruiksfase dient te worden bepaald.
     
    Externe veiligheid
    De beleidsvisie externe veiligheid is op 6 maart 2007 vastgesteld door de gemeenteraad. De gemeente streeft ernaar voor haar gehele grondgebied te voldoen aan de basisveiligheid. Dit betekent dat:
    • Overal voldaan wordt aan de normen voor plaatsgebonden risico;
    • Een gebiedsgericht invulling wordt gegeven aan groepsrisicobeleid met een gebiedsgericht kader externe veiligheid;
    • Veiligheidsdoelstellingen passend bij de typering van het gebied worden ontwikkeld;
    • Zoveel mogelijk geanticipeerd wordt op de landelijke beleidsontwikkeling die een ongunstige invloed kunnen hebben op de veiligheidssituatie in Zwolle met als doel het bewaken van een optimaal veiligheidsniveau.
    Op 20 januari 2009 heeft het college van B&W het gebiedsgericht beleidskader externe veiligheid vastgesteld. Het gaat om een ruimtelijke uitwerking van het externe veiligheidsbeleid dat aansluit op het gebiedsgerichte milieubeleid. Op basis van kenmerken (fysieke omgeving, hulpverleningsniveau en zelfredzaamheid) die bij een bepaald gebiedstype horen is een beleidsstandpunt bepaald ten aanzien van een mogelijke toename van het groepsrisico. Tevens is op basis van dezelfde kenmerken van een gebiedstype bepaald of er plaats is voor nieuwe risicobronnen.
     
    Bodem
    Het bodembeleidsplan (2017) kent in overeenstemming met het gemeentelijk milieubeleid een gebiedsgerichte benadering. In het plan wordt onderscheid gemaakt tussen de bovengrond en de ondergrond.
     
    Bovengrond
    Op 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit in werking getreden. In dat kader heeft de gemeente Zwolle op 9 december 2008 een bodemfunctieklassenkaart vastgesteld, waarop voor de hele gemeente wordt aangegeven welke functie de bodem heeft of welke functie in de toekomst wordt nagestreefd. De functieklassenindeling is gebaseerd op het gebiedsgericht milieubeleid van de gemeente. De volgende functies worden onderscheiden: wonen, industrie, water, buitendijks gebied, AW2000 ('schone grond') en hoofdwegen. Het plangebied valt in de huidige situatie binnen het functieklassengebied wonen.
    Met de invoering van het Besluit bodemkwaliteit zijn de kwaliteitsklassen landbouw/natuur, wonen en industrie ingevoerd. Volgens de meest recente Bodemkwaliteitskaart van de Gemeente Zwolle (2021) valt het plangebied binnen de kwaliteitsklasse wonen en industrie.
    Volgens het gemeentelijke Bodembeleidsplan mag de bodemkwaliteitskaart als kwaliteitsbewijs worden gebruikt bij het ontwikkelen van een locatie. Een onderzoek is dan niet nodig. Eventueel vrijkomende grond mag volgens het bodembeleid binnen de gemeente worden hergebruikt met de bodemkwaliteitskaart als kwaliteitsbewijs. Voorwaarde hiervoor is dat de bodem niet verdacht is van verontreiniging op basis van het huidige of historische gebruik, en er geen (al dan niet gesaneerd) geval van bodemverontreiniging bekend is.
    Indien er aanwijzingen zijn dat de bodemkwaliteit niet geschikt is voor de functie, is een bodemonderzoek (vooronderzoek NEN5725) nodig om te bepalen of de locatie gesaneerd dient te worden. In principe worden verontreinigingen in de bovengrond functiegericht gesaneerd.
     
    Ondergrond
    In juni 2007 heeft de gemeenteraad van Zwolle ingestemd met de Visie op de Ondergrond en besloten de volgende vijf basisprincipes vast te stellen en te gaan toepassen in projecten:
    • Werken met ondergrondse bestemmingen / functies
    • Structureel en georganiseerd gebruik maken van WKO (warmte- / koudeopslag) en WKO koppelen aan grondwatersanering en waterwinning en peilbeheer
    • Bodemsanering gebiedsgericht benaderen
    • Natuur, recreatie, agrarische activiteiten, waterwinning en bescherming van kwalitatief hoogwaardig grondwater met elkaar te combineren in één gebied
    • Structureel en georganiseerd afstemmen van vraag en aanbod van (grond)water, koude en warmte.
    • Deze vijf basisprincipes vormen ook het vertrekpunt voor de beleidsmatige invulling voor het omgaan met de ondergrond. Het bodembeleidsplan levert een bijdrage aan de implementatie van de basisprincipes door:
    • Het kader te geven voor gebiedsgericht benadering van de bodemsanering
    • De doelstelling voor sanering te koppelen aan de beoogde functies in de ondergrond
    • De mogelijkheid te creëren om de aanpak van bodemverontreiniging integraal af te wegen tegen en af te stemmen met koude-warmte opslag, peilbeheer en/of grondwaterwinning.
    Duurzaamheids- en Energietransitie
    De gemeente Zwolle heeft in 2011 een visie op duurzaamheid aangenomen, waarin een omschrijving van het begrip duurzaamheid wordt gegeven: voor Zwolle betekent duurzaamheid een langdurige balans tussen people, planet en profit. Hierbij gelden de volgende uitgangspunten voor beleids- en gebiedsontwikkelingen. Duurzaamheid als leidend principe; beslissingen worden genomen op basis van duurzaamheid.
    Duurzaamheid is van en voor de stad; niet opgelegd maar gedragen door de stad, omdat het de stad dient. Benutting van lokale bronnen. Transitie en innovatie: deze zijn nodig voor het realiseren van de voorgaande principes. De gemeenteraad heeft op 17 juli 2017 haar ambities ten aanzien van de energietransitie vastgelegd. Zwolle wil uiterlijk in 2050 energieneutraal zijn en heeft tussendoelstellingen geformuleerd. Dat betekent voor de tussenliggende periode dat de hoeveelheid CO2-uitstoot in 2025 ten opzichte van 1990 gereduceerd wordt met 25 % en wordt 25 % van de totale energievraag op duurzame wijze opgewekt. Tevens is Zwolle voornemens deze energietransitie in te zetten als katalysator voor economische en sociale meerwaarde.
    Om deze doelstelling te bereiken zal gestreefd moeten worden naar energie neutrale nieuwbouw, waarbij geen gebruik meer wordt gemaakt van fossiele brandstoffen, zoals aardgas voor ruimteverwarming.
     
    Conclusie algemeen milieubeleid
    Het plan is in de basis in overeenstemming met het milieubeleid, de nadere toetsing vindt plaats in hoofdstuk 5.
     

    4.6 Duurzaam bouwen

    In januari 2007 heeft de gemeenteraad de Beleidsvisie Duurzaam Bouwen vastgesteld. Het beleid is van toepassing op gebouwen en grond-, weg- en waterbouw en is erop gericht dat overal een minimaal niveau voor duurzaamheid bereikt moeten worden. Duurzaam bouwen heeft betrekking op de thema's energie, materialen, afval, water, gezondheid en woonkwaliteit. Het minimaal te bereiken niveau van kwaliteit- en duurzaamheidsprestaties komt overeen met de toepassing van de vaste, kosten neutrale maatregelen uit het Nationaal Pakket Duurzame (Utiliteits)bouw (maatregelen, die altijd technisch goed toepasbaar zijn en in de regel kostenneutraal zijn).
     
    Onderliggend plan wordt uitgevoerd overeenkomstig dit gemeentelijk duurzaamheidsbeleid.

    4.7 Conclusie

    Onderliggend plan sluit aan op relevant het rijk, provinciaal en gemeentelijk beleid. Belangrijk uitgangspunt daarbij is de wijze waarop de nieuwe woning aan de Oude Twentseweg op basis van landschappelijke kwaliteiten en gebiedskenmerken op een passende (architectonische) wijze is ingepast in het landschap.

    5 Onderzoek

    5.1 Algemeen

    In de toelichting van een bestemmingsplan dient aangegeven te worden of ervan uit ruimtelijke en/of milieuaspecten belemmeringen zijn voor de planontwikkeling. In dit hoofdstuk heeft een toets op een aantal relevante ruimtelijke en milieukundige aspecten plaatsgevonden.

    5.2 Cultuurhistorie

    5.2.1 Archeologie
    Beleidskader
    In de nieuwe Wet op de archeologische monumentenzorg (een wijziging van de Monumentenwet 1988) stellen Rijk en provincie dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.
     
    Analyse
    Het plangebied aan de Oude Twentseweg kent de dubbelbestemming ‘Archeologie’. De voor 'Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van de archeologische monumenten die ter plaatse aanwezig zijn en het behoud van de archeologische monumenten, waarvan de aanwezigheid redelijkerwijs vermoed wordt.
    Vanwege de dubbelbestemming en de voorziene ingreep heeft een archeologisch bureauonderzoek plaatsgevonden. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 1. Uit het onderzoek komt het volgende naar voren.
    Het plangebied bevindt zich in een zone van zeer hoge archeologische waarde (AMK terrein 13347en AWZ 042). Er zijn in de directe omgeving resten uit alle archeologische perioden gevonden, vooral van de IJzertijd tot en met de Nieuwe Tijd. In de regio zijn op vergelijkbare rivierduinen langs de Vecht ook vindplaatsen uit de Vroege Prehistorie aangetroffen. Hoewel het plangebied deels is verspoeld toen de Vecht haar oude loop verliet, is er een hoge kans op de aanwezigheid van (jongere) archeologische resten die niet hierdoor niet zijn aangetast.
    Het plangebied ligt op een oude dekzandrug die aan het einde van de IJstijd is ontstaan. Op dergelijke hoger gelegen delen in het landschap zijn kampementen van jagers-verzamelaars van het Laat-Paleolithicum tot en met het Mesolithicum te verwachten. Bij dit soort vindplaatsen is een spreiding van bewerkt vuursteen te verwachten en wellicht enkele sporen. Nederzettingsresten met meer sporen en huisplattegronden zijn te verwachten vanaf het Neolithicum tot en met de Middeleeuwen. In de regio zijn op vergelijkbare locaties ook grafvelden aangetroffen vanaf het Mesolithicum tot en met de Middeleeuwen. Goed geconserveerd organisch vondstmateriaal zoals bot en hout wordt op deze locatie niet verwacht.
    Voor het plangebied geldt dan ook dat opgraven verplicht is indien in situ behoud (d.w.z. onverstoord behoud van de archeologie in de grond) niet mogelijk is. Aangezien dit voor dit gebied verankerd is in gemeentelijk (AWZ) en nationaal beleid (AMK) heeft verkennend of waarderend booronderzoek geen meerwaarde. Zulk vervolgonderzoek zal altijd uitkomen op het advies te behouden of een vlakdekkende opgraving te laten uitvoeren. Hiertoe wordt het volgende advies uitgebracht:
    • De initiatiefnemer kan overwegen of de beoogde bouwplannen kunnen worden uitgevoerd zonder de ondergrond en de daarin aanwezige archeologische resten te verstoren. Hiertoe kan bijvoorbeeld het plangebied voldoende worden opgehoogd zodat de fundering van de woning binnen de ophoging kan worden aangelegd.
    • Als in situ behoud bouwtechnisch niet mogelijk blijkt te zijn, adviseren we een inventariserend proefsleuvenonderzoek met doorstart naar een opgraving plaats te vinden om de aanwezige archeologie binnen het plangebied veilig te stellen door het te documenteren en ex situ (in het provinciaal depot) te behouden.
    Conclusie
    Op basis van de resultaten van het onderzoek worden onder archeologische begeleiding grondwerkzaamheden uitgevoerd.
     
    5.2.2 Monumentenzorg
    Beleidskader
    In de toelichting van ruimtelijke plannen moet naast een toets aan archeologie ook een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en/of monumenten rekening is gehouden.
     
    Analyse
    In het plangebied aan zowel de Herfterweg als de Oude Twentseweg maken geen onderdeel uit van een beschermd stadsgezicht. Tevens zijn op beide locaties geen monumenten aanwezig. Ook is er geen specifieke cultuurhistorische waarde aan de locatie toegedicht. Wel wordt rekening gehouden met welstandscriteria die voor het plangebied gelden aan de Oude Twentseweg, evenals met landschappelijke waarden door invulling te geven aan een erfinrichtingsplan die is opgesteld op basis van aanwezige landschappelijke waarden.
     
    Conclusie
    Onderliggend plan is op basis van het aspect monumentenzorg uitvoerbaar.

    5.3 Milieu

    5.3.1 Bedrijven en milieuzonering
    Beleidskader
    De VNG publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) biedt een handreiking voor de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau. De publicatie geeft informatie over de milieu- en hinderaspecten van verschillende typen bedrijven. Die aspecten worden weergegeven in scores of in richtafstanden tot hindergevoelige objecten. Op basis van de aspecten worden de verschillende bedrijfstypen gescoord in milieucategorieën. Daaruit volgt een indicatie van de afstand die voor dat type bedrijf worden aangehouden tot woningen of andere gevoelige objecten. De norm is niet wettelijk verankerd. Het gaat om een richtafstand. Het bestuursorgaan kan met die richtafstand in de hand differentiëren naar omgevingstypen: rustige woonwijk, rustig buitengebied, en gebied met functiemenging (gemengd gebied).
    Ook de specifieke eigenschappen van het geval doen ter zake, bijvoorbeeld de schaal van de activiteiten. In voorkomende gevallen zal de bestuursrechter de afwegingen van het bestuursorgaan toetsen aan een goede ruimtelijke ordening. Daarbij weegt de VNG-brochure meestal zwaar. De richtafstand werkt twee kanten op. Nieuwe bedrijvigheid moet voldoende afstand houden tot gevoelige objecten, maar nieuwe woningen moeten ook afstand houden tot bedrijvigheid. Niet alleen het woon- en leefklimaat telt immers. Ook de continuïteit van het bedrijf en de uitbreidingsmogelijkheden moeten worden gewogen. Naast het afwegingskader van de brochure kunnen ook wettelijke normen van toepassing zijn. Zo heeft een melkveehouderij bijvoorbeeld te maken met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het Activiteitenbesluit en/of de Wet geurhinder en veehouderij. Van geval tot geval moet worden beoordeeld hoe eventuele wettelijke normen en de VNG-richtlijn zich tot elkaar verhouden, beide bevatten immers maximum afstanden tot omliggende objecten. In zijn algemeenheid geldt dat in ieder geval aan de wettelijke normen moet worden voldaan. In sommige gevallen kan er uit het oogpunt van een goed woon- en leefklimaat aanleiding bestaan op basis van de VNG-brochure een grotere afstand aan te houden.
     
    Analyse
     
    Oude Twentseweg
    In de directe omgeving van het plangebied aan de Oude Twentseweg bevinden zich overwegend woonbestemmingen. Woningen hebben ten opzichte van elkaar geen negatieve milieukundige effecten. Ten noordwesten van het plangebied bevindt zich op een afstand van circa 75 meter een agrarisch perceel waar zich een paardenhouderij bevindt. Voor paardenhouderijen geldt een maximale milieucontour van 50 meter. De woning valt ruimschoots buiten deze contour.
     
    Herfterlaan
    Ter plaatse van de Herfterlaan wordt een woonbestemming omgezet in een agrarische bestemming. Het bestemmingsplan voorziet niet in het oprichten van opstallen zodat alleen in de vorm van beweiding dieren gehouden kunnen worden. Dit is vanuit milieukundig oogpunt acceptabel.
     
    Conclusie
    Vanuit het milieuaspect bedrijven en milieuzonering zijn er geen belemmeringen om het plan te realiseren.
     
    5.3.2 Bodem
    Beleidskader
    Bij de ontwikkeling van een ruimtelijk plan en/of bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Voor een bestemming zoals wonen, gelden andere normen dan voor bijvoorbeeld de bestemming bedrijven. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit als gevolg van aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Dit is het zogenaamde stand still-beginsel.
     
    Analyse
     
    Oude Twentseweg
    Aan de Oude Twentseweg wordt een woning gebouwd op een locatie waar op dit moment geen woonbestemming aanwezig is. Daarom heeft in het kader van de toekomstige woonbestemming bodemonderzoek plaatsgevonden. De onderzoeksresultaten zijn opgenomen als bijlage 2.
     
    Het terreindeel is beschouwd als niet verdacht. In totaal zijn er 7 boringen verricht, waarvan 1 tot circa 3.00 meter diepte welke is afgewerkt met een peilbuis. Gebleken is dat de grond globaal bestaat uit matig fijn tot zeer fijn zand in de bovengrond met daaronder tot circa 1.50 meter diepte uiterst fijn zand en tot 2.0 meter diepte een sterk zandige leemlaag. In de boven- en ondergrond zijn roest- en oerhoudende lagen aangetroffen. Er zijn geen bodemvreemde materialen waargenomen. De veldwerker heeft visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld of in de bodem. Het freatische grondwater in de peilbuis is aangetroffen op 2.30 meter min maaiveld.
    Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:
    • de bovengrond (BG) is niet verontreinigd;
    • de ondergrond (OG) is niet verontreinigd;
    • het grondwater (PB 1) is zeer licht verontreinigd met barium.
    Conclusies en aanbevelingen
    In het grondwater is een lichte verontreiniging aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4 uit het bodemonderzoek. In de boven- en ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond. Aangezien de tussenwaarde niet wordt overschreden, wordt het uitvoeren van nader onderzoek niet noodzakelijk geacht.
    Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de bestemmingsplanwijziging en de geplande nieuwbouw, aangezien de vastgestelde verontreiniging geen risico’s voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).
     
    Herfterlaan
    Aan de Herfterlaan wordt een woonfunctie vervangen door een agrarische bestemming. Deze agrarische betreft vanuit het oogpunt van bodemkwaliteit geen milieugevoelige functie, terwijl de voormalige woonfunctie dat wel was. De bodemkwaliteit hoeft ter plaatse niet aangetoond te worden.
     
    Conclusies
    Het plan is op basis van het aspect bodem uitvoerbaar.
     
    5.3.3 Geluid
    Beleidskader
    Geluidsoverlast kan worden veroorzaakt door industrielawaai, railverkeerslawaai, wegverkeerslawaai en luchtverkeerslawaai. De Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet kennen grenswaarden voor geluid. Bepaalde geluidgevoelige objecten mogen alleen worden toegelaten als zij geen ontoelaatbare geluidsbelasting ondervinden. Daartoe moeten op grond van artikel 3.3.1 Besluit ruimtelijke ordening zones in het bestemmingsplan worden opgenomen rond geluidbronnen. Het bestemmingsplan moet de ligging en de afmetingen van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen gelegen binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein als bedoeld in de Wet geluidhinder aangeven. Als een bepaalde bestemming en/of een bepaalde geluidsbron niet in de Wet geluidhinder of Luchtvaartwet is geregeld, moet in het kader van de goede ruimtelijke ordening toch een akoestische afweging gemaakt worden.
     
    De Wet geluidhinder geeft mogelijkheden om een hogere waarde vast te stellen voor wegverkeer, railverkeer en industrielawaai.
     
    Analyse
    Ten aanzien van de Herfterlaan geldt dat een geluidgevoelige functie verdwijnt en niet vervangen wordt door een geluidgevoelige functie. Om die rede is het aspect akoestiek ter plaatse van de Herfterlaan 9 niet relevant.
     
    De locatie aan de Oude Twentseweg ligt niet in het invloedsgebied van rail-, vlieg- en/of industrielawaai. Wel ligt het plangebied binnen het invloedgebied van de wegverkeer over de Oude Twentseweg. In dat kader is de geluidsverkeerkaart van de gemeente Zwolle geraadpleegd. Hieruit blijkt dat de voorziene woning dusdanig ver van de weg ligt, dat het geluidniveau onder de 48 dB ligt. Zie onderstaand kaartbeeld. Daarom is geen onderzoek naar wegverkeerslawaai noodzakelijk.
     
     
    Conclusie
    Het plan is op basis van het aspect akoestiek uitvoerbaar. 
    5.3.4 Luchtkwaliteit
    Beleidskader
    Op 15 november 2007 is de nieuwe Wet Milieubeheer in werking getreden. In deze wet is ook de regeling voor luchtkwaliteit opgenomen. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit. De Wet Milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
    • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
    • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
    • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL;
    • een project ‘niet in betekenende mate’ bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
    Analyse
    Het plan betreft de sloop van een woning en de ontwikkeling van 1 woning op een andere locatie. Het betreft hier een plan categorie 3A.2 overeenkomstig bijlage 3a van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (milieukwaliteitseisen). Per ontsluitingsweg worden minder dan 1.500 woningen en/of minder dan 100.000 m2 bvo kantoor gerealiseerd. Volgens bijlage 3B van de Regeling draagt het plan hierdoor ‘niet in betekenende mate’ bij. Er hoeft daarom niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof PM10/PM2,5.
    Ten behoeve van de bepaling van de luchtkwaliteit ter plaatse is de website https://www.nsl-monitoring.nl/viewer/# geraadpleegd. Op basis hiervan blijkt op basis van meetpunten in de omgeving dat de luchtkwaliteit de voorkeurswaarden niet overschrijdt.
     
    Luchtkwaliteit ter plaatse Oude Twentseweg.
     
    Conclusie
    Vanuit het aspect luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor het plan.
    5.3.5 Externe veiligheid
    Beleidskader
    In het kader van ruimtelijke procedures conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient het aspect externe veiligheid in acht te worden genomen. Het gaat hierbij om risico's ten aanzien van het vervoer, de opslag en het bewerken van gevaarlijke stoffen. De risico's met betrekking tot gevaarlijke stoffen worden geduid in het zogenaamde Plaatsgebonden risico (PR) en het Groepsrisico (GR).
    Het PR is het risico (uitgedrukt in kans per jaar) dat één persoon die zich onafgebroken en onbeschermd op die plaats bevindt, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit met een gevaarlijke stof. In het besluit is een norm opgenomen voor het plaatsgebonden risico. Deze norm is een grenswaarde voor kwetsbare objecten en moet daarom door het bevoegde gezag in acht worden genomen (mag niet van worden afgeweken).
    Het plaatsgebonden risico wordt beheerst door de inherente veiligheid (veiligheidsmaatregelen die aan risicobronnen zijn opgelegd zonder tussenkomst van externe veiligheid) waarmee risicobronnen zijn omgeven. De kans op een ongeval is daardoor zowel volgens de risicoanalyseberekeningen als blijkens de statistiek buitengewoon klein. Het plaatsgebonden risico is daarom een norm waaraan moet worden voldaan. De mogelijkheid van een ramp is een beleidsrelevante afweging voor de inrichting van de ruimte. Omdat de kans op een ongeval buitengewoon klein is, is de zeer kleine kans op een ramp daarmee per definitie een gegeven. Het groepsrisico is om die reden een oriëntatiewaarde, ten aanzien waarvan een afweging moet worden gemaakt. De oriëntatiewaarde van het groepsrisico heeft in beginsel geen wettelijk basis en het wettelijk gezag kan alleen op grond hiervan niet haar oordeel baseren. In de praktijk heeft de oriëntatiewaarde wel juridische relevantie en fungeert als markeringspunt, niet als wettelijke waarde met rechtsgevolgen (het al dan niet doorgaan van een plan).
    In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) staat wanneer het groepsrisico moet worden verantwoord. In de artikelen 12 en 13 van het Bevi is de verantwoordingsplicht voor het bevoegd gezag ten aanzien van de acceptatie van het groepsrisico wettelijk geregeld. Artikel 12 regelt de verantwoordingsplicht bij omgevingsvergunningen voor de activiteit milieu en artikel 13 bij de vaststelling van besluiten in het kader van de Wet ruimtelijke ordening. In artikel 13 lid 1 onder a tot en met i staat aangegeven welke onderwerpen in de verantwoordingsplicht aan de orde moeten komen.
     
    Analyse
    Voor onderliggend plan zijn de eventuele risicobronnen in de omgeving van de nieuwe woning aan de Oude Twentseweg van belang. Om te bepalen of er externe risico’s zijn in de omgeving van het plangebied is de risicokaart geraadpleegd en is advies ingewonnen bij de Veiligheidsregio. Daaruit volgt dat de nieuwe woning aan de Twentseweg op zo’n 760 meter van de provinciale weg N35 ligt. Hierover worden gevaarlijke stoffen vervoerd waaronder ook giftige stoffen. Het effectgebied bij een incident met een giftige stof is ongeveer 1 km. De nieuwe woning valt hier dus binnen. Daarom wordt geadviseerd om de woning te laten voorzien van afsluitbare mechanische ventilatie. Daarnaast worden de toekomstige bewoners geïnformeerd over de risico’s die ze lopen (een incident op de N35 waardoor er een giftige wolk over kan trekken) en wat ze zelf in zo’n geval kunnen doen (binnen schuilen met ramen en deuren dicht en de ventilatie uit).
     
    Conclusie
    Vanuit het milieuaspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor onderliggend plan.
     

    5.4 Water

    Europees en nationaal beleid
    Duurzaam, schoon oppervlaktewater en bescherming van het drinkwater voor de toekomst. Dat zijn, in het kort, de belangrijkste doelstellingen van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Waterbeheer 21e eeuw (WB21), die samengaan zijn in het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW).
     
    Europese Kaderrichtlijn Water
    De Kaderrichtlijn Water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater op orde komt. Oppervlaktewater moet voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van ‘een goede chemische toestand’. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat ‘een goede ecologische toestand’. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen.
    Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).
    In de geldende Europese richtlijnen en de EU richtlijn Prioritaire Stoffen staat precies omschreven wat een goede chemische toestand voor oppervlaktewater is. De ecologische doelstellingen stellen de lidstaten onderling vast in zogeheten (internationale) stroomgebiedbeheersplannen. Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.
    Van 2010 tot 2015 is de eerste tranche uitgevoerd. De tweede tranche maatregelen loopt van 2016 tot 2021.
     
    Waterwet
    De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de watersysteembenadering centraal. Er wordt uitgegaan van het geheel van relaties tussen waterkwaliteit, waterkwantiteit, oppervlaktewater, grondwater, watergebruikers en grondgebruikers. Hierbij wordt het kader geschept voor het Nederlandse waterbeheer in de komende decennia. Per 1 januari 2017 is de Waterwet gewijzigd. De beoordeling van de veiligheid van primaire waterkeringen wordt nu gebaseerd op de overstromingskans. In 2050 moeten de waterkeringen voldoen aan de normen die per 1 januari 2017 van kracht zijn.
     
    Waterbeheer 21e eeuw
    De commissie Waterbeheer 21e eeuw (WB21) is gevraag advies uit te brengen over de waterhuishoudkundige inrichting van Nederland, rekening houdend met ontwikkelingen zoals klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelstijging. Deze ontwikkelingen stellen strengere eisen aan het waterbeheer. In WB21 wordt uitgegaan van twee principes (tritsen) voor duurzaam waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer:
    • Vasthouden, bergen en vertraagt afvoeren;
    • Schoonhouden, scheiden en zuiveren.
    Bij ‘vasthouden, bergen, afvoeren’ wordt regenwater zoveel als mogelijk bovenstrooms vastgehouden in de bodem en het oppervlaktewater. Wanneer toch een wateroverschot ontstaat, wordt het water eerst tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en dan pas afgevoerd. Bij ‘schoonhouden, scheiden en zuiveren’ gaat het om een voorkeurvolgorde, waarbij de voorkeur uitgaat naar het voorkomen van verontreiniging (schoonhouden). Als toch verontreiniging ontstaat, moeten schoon- en vuilwater zoveel mogelijk worden gescheiden. Ten slotte wordt het verontreinigde water zo goed mogelijk gezuiverd.
     
    Deltawet
    Het doel van de Deltawet, aangenomen op 28 juni 2011, is ons land nu en in de toekomst beschermen tegen hoogwater en de zoetwatervoorziening op orde houden.
    De afgelopen eeuw is de zeespiegel gestegen, de bodem gedaald en het is warmer geworden. Dat zet door, blijkt uit de cijfers van het KNMI. Hevigere weersomstandigheden, zoals meer regen en periodes van droogte, zijn zaken om rekening mee te houden. Het Deltaprogramma is er om de huidige veiligheid op orde te krijgen en ervoor te zorgen dat ons land is voorbereid op de toekomst. En om daarbij de juiste maatregelen te nemen voor een veilig en aantrekkelijk Nederland met voldoende zoetwater. In het Deltaprogramma werken het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen samen met maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven en kennisinstituten. Dit gebeurt onder regie van de Deltacommissaris.
    Naast de lopende programma’s, zoals Ruimte voor de Rivier, Maaswerken, Zwakke Schakels Kust en het nieuwe Hoogwaterbeschermingsprogramma, staan in het Deltaprogramma vijf deltabeslissingen centraal. Deze beslissingen gaan over de normen van onze belangrijkste dijken en andere waterkeringen en de strategieën voor onze waterveiligheid, over de beschikbaarheid en verdeling van zoetwater, over het IJsselmeerpeil, over de manier waarop gebieden veilig kunnen blijven zonder aan economische waarde in te boeten en over hoe bij het bouwen van buurten en wijken rekening kan worden gehouden met water. In 2014 zijn de deltabeslissingen in de Tweede Kamer besproken.
     
    Provinciaal beleid
    Provincie Overijssel heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in een Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Deze zijn op 1 mei 2017 vastgesteld. De ‘Omgevingsvisie Overijssel 2017. Beken kleur’ heeft tevens de status van Regionaal Waterplan onder de Waterwet en het Milieubeleidsplan onder de Wet milieubeheer.
     
    Waterschapsbeleid
    Het algemene beleid van waterschap Drents Overijsselse Delta is verwoord in het Waterbeheerplan 2016-2021, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, de Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Het beleid van het waterschap sluit nauw aan bij de uitgangspunten van WB21. In 2013 is de beleidsnota ‘Water raakt!’ door het Algemeen Bestuur vastgesteld. Deze nota beschrijft de voor het waterschap gewenste situatie in bestaand en nieuw stedelijk gebied. Om deze situatie te bereiken heeft het waterschap in 2015 het beheer en onderhoud van veel wateren overgenomen van de gemeente Zwolle. Op watergangen van waterschap Drents Overijsselse Delta is de keur van toepassing. In de keur is aangegeven wat wel en niet mag bij watergangen, waterkeringen en kernzones. Bijvoorbeeld regels voor bouwwerken op of langs watergangen. De genoemde beleidsdocumenten liggen ter inzage op het hoofdkantoor van waterschap Drents Overijsselse Delta. Ook zijn deze te raadplegen op de website: www.wdodelta.nl.
     
    Gemeentelijk beleid
    Gemeente Zwolle heeft in de Wateragenda (2015) uitgangspunten vastgelegd om vorm te geven aan de opgaven rondom water en (aanpassing aan het) klimaat. Gemeente Zwolle heeft haar beleid ten aanzien van afvalwater, grondwater en hemelwater vastgelegd in het Gemeentelijke Rioleringsplan 2016-2020. Hier staan ook ontwerprichtlijnen in beschreven waaraan voldaan moet worden.
     
    Analyse
    In het plangebied ligt een gemengd rioolstelsel van de gemeente Zwolle. De droogweerafvoer (DWA) uit het plangebied wordt naar dit gemeentelijk riool afgevoerd. De woning aan de oude Twentseweg zorgt voor een beperkte toename van de hoeveelheid afvalwater ten opzichte van de huidige situatie. Er is echter geen sprake van overbelasting ten aanzien van de capaciteit van het rioleringsstelsel en de capaciteit van zuivering technische werken (rioolwaterzuiveringsinstallatie, transportleidingen en rioolgemalen). Voor de benodigde nieuwe rioolaansluiting wordt een aanvraag ingediend bij de gemeente.
     
    Watertoets
    Ten behoeve van onderliggend plan is een digitale watertoets uitgevoerd. Dat heeft geleid tot de volgende analyse en conclusies (zie ook bijlage 3).
    In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te ‘toetsen op water’, de zogenaamde watertoets. De watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.
     
    Invloed op waterhuishouding
    Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. De toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.
    Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en onderzijde bouwvloer. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een kleinere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast binnen woningen en bedrijven te voorkomen adviseert het waterschap om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren (as van de weg). Voor lager gelegen ruimtes, zoals kelders en parkeergarages, wordt aandacht besteed aan het voorkomen van wateroverlast door bijvoorbeeld instromend hemelwater.
     
    Voorkeursbeleid hemelwater
    Bij de afvoer van overtollig hemelwater moet het afstromend hemelwater ter plaatse in de bodem dan wel op het oppervlaktewater worden teruggebracht. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi’s heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is (zoals in onderliggend plan), is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een mogelijkheid. Als infiltratie niet mogelijk is dan kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen of het omliggende watersysteem. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater.
     
    Hemelwaterbeleid gemeente Zwolle
    Gemeente Zwolle heeft in de Wateragenda (2015) uitgangspunten vastgelegd om vorm te geven aan de opgaven rondom water en (aanpassen aan het) klimaat. Gemeente Zwolle heeft haar beleid ten aanzien van hemelwaterinfiltratie vastgelegd in de gemeentelijke bouwverordening. Verder zijn in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2020 ontwerprichtlijnen en beleidskeuzes beschreven waaraan voldaan moet worden.
    De vuilwaterafvoer van het plangebied blijft gescheiden van het hemelwater. Het aanbod van vuilwater lijkt door de voorgenomen ontwikkeling licht toe te nemen. De verwachting is dat de toename van vuilwater vanuit het plangebied niet zal leiden tot overbelasting van het omliggende stelsel waar op zal worden aangetakt.
     
    Overstroombaar gebied
    Het plan ligt in een overstroombaar gebied. Onder overstroombaar gebied verstaan we gebieden die normaal niet onder water staan, maar kunnen overstromen (tijdelijk onder water staan). Het gaat zowel om uiterwaarden die frequent onder water staan (buitendijks) als om beschermde gebieden achter de dijk (binnendijks). Beide vallen onder het toepassingsbereik van de Europese Richtlijn Overstromingsrisico's (ROR). De provincie Overijssel verplicht initiatiefnemers een overstromingsrisicoparagraaf op te stellen ten behoeve van het ruimtelijke plan.
    In de overstromingsrisicoparagraaf moet worden aangegeven hoe rekening wordt gehouden met waterveiligheid en voorzieningen voor noodsituaties (vluchtlocaties, aangepast bouwen, evacuatieroutes, bescherming van vitale infrastructuur, geleiding van water naar gebieden waar het minder schade toebrengt). Als er zwaarwegende maatschappelijke belangen zijn om in deze laaggelegen gebieden nieuwe stedelijke functies toe te voegen, dient de waterveiligheid ook op langere termijn gegarandeerd te zijn, bijvoorbeeld door de technische inrichting van het gebied en/of de wijze van bouwen.
     
    Risico-inventarisatie
    Bij de ontwikkeling van het plangebied dient rekening te worden gehouden met mogelijke overstroming(en). Het betreft hierbij ook bewustwording dat bouwen in risicovolle gebieden bepaalde risico's met zich meebrengt en dat hier adequaat mee omgesprongen dient te worden. De tijd tot overstroming is afhankelijk van de locatie waar de waterkering faalt. In onderstaande figuur is de tijd tot overstroming van het plangebied bij een dijkdoorbraak van de IJsseldijk bij de IJsselcentrale weergegeven. Dit duurt meer dan 4 dagen.
     
    Tijd tot overstroming na dijkdoorbraak t.h.v. IJsselcentrale (bron: Provincie Overijssel)
     
    Wat betreft maatregelen ter bescherming tegen overstromingen kan worden gedacht aan: aanvullend ophogen (voor zover mogelijk) van het plangebied, voldoende hoog aanbrengen vloerpeil, verhoogde drempels, zodanige inrichting gebouw dat bij eventuele overstroming schade zoveel mogelijk wordt beperkt (denk aan materiaalgebruik en minder gevoelige ruimten op de begane grond).
    Voor het plangebied geldt dat de locatie goed ontsloten is op de Oude Twentseweg. Dat maakt, gezien de tijd dat het duurt voordat het gebied overstroomt en de kleine kans daarop, dat het gebied tijdig geëvacueerd kan worden.
     
    Conclusie
    Het plan is in lijn met het beleid ten aanzien van water. In de uitgevoerde watertoets zijn aanbevelingen gedaan over de wijze waarop met water wordt omgegaan. Tevens zijn in de gemeentelijke bouwverordening regels gesteld waaraan voldaan moet worden. Het plan sluit hier bij de verdere planuitwerking op aan. Hiermee wordt tevens aansluiting gevonden bij de maatregelen die nodig zijn op basis van de kleine kans dat een overstroming plaatsvindt. Omdat rekening wordt gehouden met voorgaande aanbevelingen, is aspect water geen beperkende factor voor onderliggend plan.
      

    5.5 Ecologie

    Beleidskader
     
    Wet natuurbescherming
    In ruimtelijke plannen moet worden aangetoond hoe de ontwikkelingen die hierin mogelijk worden gemaakt zich verhouden met de wet- en regelgeving op het gebied van gebieds- en soortenbescherming (ecologie).
    Sinds 1 januari 2017 is de bescherming van gebieden, soorten en houtopstanden geregeld in de Wet natuurbescherming. Op het gebied van gebiedsbescherming regelt de wet de bescherming van zes verschillende soorten natuurgebieden: het natuurnetwerk Nederland, bijzondere provinciale natuurgebieden, bijzondere provinciale landschappen, nationale parken, bijzondere nationale natuurgebieden en Natura 2000-gebieden. Bij activiteiten of ontwikkelingen die kunnen leiden tot negatieve effecten op instandhoudingsdoelen voor een van deze gebieden moet een vergunning worden aangevraagd.
     
    Analyse
    In het kader van onderliggend plan heeft ecologisch onderzoek plaatsgevonden ter plaatse van de locatie van de nieuwe woning aan de Oude Twentseweg. De rapportage is als bijlage 4 opgenomen. Het rapport beschrijft de resultaten van een zogenaamde quickscan van beschermde natuurwaarden in en rond het plangebied (gebiedsbescherming en soortenbescherming). Op basis daarvan zijn uitspraken gedaan over de (mogelijke) effecten van de voorgenomen ontwikkelingen en de eventueel noodzakelijke vervolgstappen.
    De resultaten en conclusies van het onderzoek zijn als volgt.
    • Op de onderzochte locatie is het voorkomen van middels de Wnb beschermde diersoorten niet aangetoond;
    • Op basis van de het veldonderzoek ter plaatse worden beschermde diersoorten ook niet verwacht;
    • Soortgericht vervolgonderzoek ter plaatse is niet noodzakelijk;
    • De voorgenomen plannen hebben geen invloed op het aangrenzende Natuurnetwerk Nederland, Natura 2000 en/of de gunstige staat van instandhouding van wettelijk beschermde plant- en diersoorten;
    • Het aanvragen van een ontheffing inzake de Wnb is niet noodzakelijk.
     
    In het onderzoeksrapport zijn adviezen opgenomen voor de landschappelijke inpassing van de nieuwe woning. Het gaat daarbij om:
    • laat knotwilgen staan;
    • gebruik inheemse soorten;
    • gebruik inbouwkasten/-stenen in de bebouwing.
    Deze adviezen worden waar mogelijk meegenomen bij de ontwikkeling.
     
    Stikstof
    In het ecologische onderzoek is de mogelijkheid op aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van natura2000-gebieden op basis van onderliggend plan, beoordeeld. Gelet op de ligging van het plangebied en de beperkte impact van de ingreep (reguliere bouwwerkzaamheden gedurende een korte periode), kan verstoring van soorten in Natura 2000-gebieden door licht en geluid op voorhand worden uitgesloten.
    Stikstofeffecten worden gelet op de beperkte omvang van de bouwwerkzaamheden en de afstand tot Natura 2000-gebieden eveneens niet verwacht. Desondanks is in het kader van onderliggend plan een AERIUS-berekening uitgevoerd om eventuele effecten inzichtelijk te maken tijdens de aanleg- en gebruiksfase van het project. De resultaten van dit onderzoek zijn, zoals in bijlage 5 opgenomen, als volgt.
     
    Aanlegfase (ontwikkelfase)
    Het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten gedurende de ontwikkelfase, leiden niet tot een toename van stikstofdepositie op Natura2000-gebied. De voorgenomen activiteiten leiden niet tot wettelijke consequenties. Er hoeft geen Wet natuurbescherming-vergunning aangevraagd te worden.
     
    Gebruiksfase
    Het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten gedurende de gebruiksfase, leiden niet tot een toename van stikstofdepositie op Natura2000-gebied. De voorgenomen activiteiten leiden niet tot wettelijke consequenties. Er hoeft geen Wet natuurbescherming-vergunning aangevraagd te worden.
     
    Conclusie
    Het plan is zowel op de aspecten flora en fauna als het aspect stikstofdepositie op natuurgebieden uitvoerbaar.
     

    5.6 Verkeer en parkeren

    Beleidskader
    In het kader van ruimtelijke plannen dient te worden aangetoond dat het plan niet leidt tot ongewenste situaties ten aanzien van parkeren. Om de parkeerbehoefte te bepalen wordt door de gemeente Zwolle gebruik gemaakt van het parapluplan parkeren. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik moet zijn verzekerd dat op eigen terrein, dat bij dat bouwwerk of terrein waarvoor vergunning wordt verleend hoort, wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen. Daarbij moet worden voldaan worden aan de parkeeropgave, zoals neergelegd in de ‘Regeling Parkeernormen 2016’.
     
    Analyse
     
    Bereikbaarheid
    Het plangebied aan de Oude Twentseweg ligt in het buitengebied. Met de auto en per fiets is de locatie goed bereikbaar.
     
    Parkeren auto’s
    Ten aanzien van de parkeeropgave is de ‘Regeling Parkeernormen 2016’ van toepassing. De gemeente Zwolle heeft haar grondgebied ingedeeld op basis van een verstedelijkingskaart. De ligging van de planlocatie binnen deze verstedelijkingskaart is van belang voor de parkeeropgave voor de betreffende locatie. Het plangebied valt binnen de verstedelijkingskaart in de categorie ‘niet stedelijk’.
    Ter plaatse geldt een perkeernorm van maximaal 2,2 parkeerplaatsen per woning. Voor onderliggend plan geldt zodoende dat aan de Oude Twentseweg drie parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden. Hierin wordt op eigen terrein voorzien.
     
    Conclusie
    Het aspect parkeren is conform het parkeerbeleid ingevuld en vormt zodoende geen belemmering voor onderliggend plan.
     

    5.7 Mer-beoordeling

    Beleidskader
    Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. De wijziging van het Besluit m.e.r. volgt uit de implementatie van artikel 1, vierde lid, onder a en b, van Richtlijn 2014/52/EU van de Europese Unie. De artikelen 7.16 tot en met 7.20a van de Wet milieubeheer (Wm) zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing, waarbij het niet uitmaakt of het een activiteit betreft boven of onder de D-drempel.
    In het gewijzigde Besluit m.e.r. is de procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling beschreven. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, dienen de volgende stappen genomen te worden.
    1. De initiatiefnemer stelt een aanmeldingsnotitie op.
    2. Het bevoegd gezag neemt binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden.
    3. De initiatiefnemer voegt het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
    Vormvrije m.e.r-beoordeling
    Het besluit tot het verlenen van een omgevingsvergunning heeft betrekking op activiteiten die voorkomen op de D-lijst (D11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen) uit het Besluit m.e.r. Voor deze activiteit zijn drempelwaarden opgenomen voor de omvang het stedelijke ontwikkelingsproject. Deze drempelwaarden betreffen stedelijke ontwikkelingsprojecten met een omvang van:
    • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
    • een aaneengesloten gebied dat 2.000 of meer woningen omvat of
    • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.
    De oppervlakte van de voorgenomen activiteit blijft onder de drempelwaarden van 100 hectare en het bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m². De voorgenomen activiteit voorziet niet in het bouwen van 2.000 of meer woningen.
    De kenmerken van het project worden in hoofdstuk 3 beschreven. Aangezien de ontwikkeling zich beperkt tot het realiseren van bouwwerken, zijn de effecten van het plan op de omgeving beperkt. Gezien de schaal en aard van de ontwikkeling kan gesteld worden dat ook de effecten van het verkeer en de emissies verwaarloosbaar zijn. Er treden daarmee geen effecten op kwetsbare gebieden op. Van cumulatie met andere projecten is geen sprake. Het gaat om op een opzichzelfstaande ontwikkeling. In aanvulling op het voorgaande zijn in het kader van de voorgenomen ontwikkeling de belangrijkste milieuaspecten in beeld gebracht in dit hoofdstuk. Tezamen met de overige hoofdstukken vormen deze paragrafen de zogenaamde aanmeldingsnotitie in het kader van het Besluit milieueffectrapportage.
     
    Conclusie
    De voorgenomen activiteit blijft onder de genoemde drempelwaarden voor stedelijke ontwikkelingsprojecten die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r. Er zijn geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu en daarom hoeft geen milieueffectrapport te worden opgesteld.
     

    5.8 Conclusie

    Ruimtelijke en milieukundige aspecten vormen geen belemmering voor onderliggend plan.

    6 Juridische regeling

    6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

    6.1.1 Omwonenden
    Voorliggend plan is door de initiatiefnemer besproken met omwonenden en direct belanghebbenden van de locatie aan de Oude Twentseweg. Het definitieve architectonische ontwerp van de woning is als onderlegger voor het overleg gebruikt. Uit dit overleg blijkt dat geen van de direct belanghebbenden problemen heeft met de bouw van de woning.
    6.1.2 Vooroverleg
    Op 20 juni 2022 is het voorontwerpbestemmingsplan Buitengebied, Oude Twentseweg 5, Herfterlaan 9 in het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening naar instanties en organisaties verzonden met het verzoek om uiterlijk 8 juli 2022 schriftelijk te reageren. Het plan is toegezonden naar de volgende 3 instanties en organisaties:
    1. Provincie Overijssel
    2. Veiligheidsregio IJsselland
    3. Waterschap Drents Overijsselse Delta
    Onderstaand de vooroverlegreacties die ontvangen zijn.
     
    1. Provincie Overijssel
     
    opmerking:
    Vanuit de provincie zijn er geen opmerkingen op het plan. Aangegeven wordt dat er geen belemmeringen zijn wanneer het plan in deze vorm in procedure wordt gebracht.
     
    reactie:
    Van de vooroverlegreactie is kennis genomen.
     
    2. Veiligheidsregio IJsselland
     
    opmerking:
    Geconstateerd wordt dat de nieuwe woning aan de Oude Twentseweg 5 op zo’n 760 meter van de N35 ligt. Hierover worden gevaarlijke stoffen vervoerd waaronder ook giftige stoffen. Het effectgebied bij een incident met een giftige stof is ongeveer 1 km. De nieuwe woning valt hier binnen.
    Geadviseerd wordt om (1) de toekomstige bebouwing te (laten) voorzien van afsluitbare mechanische ventilatie en (2) de toekomstige bewoners te informeren over de risico’s die ze lopen (een incident op de N35 waardoor er een giftige wolk over kan trekken) en wat ze zelf in zo’n geval kunnen doen (binnen schuilen met ramen en deuren dicht en de ventilatie uit).
     
    reactie:
    De vooroverlegreactie en het advies wordt inhoudelijk afgestemd met de initiatiefnemer.
     
    3. Waterschap Drents Overijsselse Delta
     
    opmerking:
    Het Waterschap geeft aan dat het plan geen invloed heeft op de al bestaande wateraspecten. Het bestemmingsplan gaat met de (standaard) waterparagraaf en de overstromingsrisicoparagraaf voldoende in op de wateraspecten. Het Waterschap heeft geen opmerkingen op het bestemmingsplan.
     
    reactie:
    Van de vooroverlegreactie is kennis genomen.
     

    6.2 Economische uitvoerbaarheid

    De ontwikkeling betreft een particulier initiatief. Alle kosten die zijn verbonden aan de ontwikkeling komen ten laste van deze initiatiefnemer. Eventuele planschade komt ook voor rekening van initiatiefnemer. Deze afspraken zijn vastgelegd in een anterieure overeenkomst.

    7 Toelichting op de regels

    7.1 Inleiding

    In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het bestemmingsplan: de verbeelding (plankaart) en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels verantwoord. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde bestemmingen zijn aangewezen en waarom bepaalde bebouwing acceptabel is.
    Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en de verbeelding vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. De toelichting vormt de verantwoording voor de gemaakte keuzen voor de inrichting van het plangebied en de toekenning van de bestemmingen.
    Dit bestemmingsplan is opgesteld aan de hand van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen SVBP2012, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:
    • Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
    • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
    • Hoofdstuk 3 Algemene regels;
    • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.

    7.2 Opzet regels

    In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) is verplicht. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
    Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
    7.2.1 Inleidende regels
    Hoofdstuk 1 bevat regels die gelden voor het gehele plangebied en bestaat uit:
    • artikel 1 Begrippen: In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, voor een eenduidige interpretatie van deze begrippen.
    • artikel 2 Wijze van meten: In dit artikel is weergegeven op welke wijze er binnen het plan wordt gemeten.
    7.2.2 Bestemmingsregels
    Hoofdstuk 2 bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven.
    Deze bestemmingen zijn in de regels onderverdeeld in onder meer:
    • bestemmingsomschrijving
    • bouw- en gebruiksregels
    • aanduidingsregels
    • afwijken van bouw en gebruiksregels
    • wijzigingsbevoegdheid
    • algemene procedureregels
    In paragraaf 7.3 worden de verschillende bestemmingen toegelicht.
    7.2.3 Algemene regels
    Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels bestaan uit de Anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels en overige regels.
    7.2.4 Overgans- en slotregels
    In hoofdstuk 4 staan de overgangs- en slotregels. Hierin wordt de officiële benaming van dit bestemmingsplan weergegeven.

    7.3 Nadere toelichting op de regels

    Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing opgericht mag worden. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar mogelijk worden gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
     
    In deze paragraaf worden de in dit bestemmingsplan voorkomende regels behandeld.
     
    Artikel 3. Agrarisch met waarden – Landschap
    De voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering en het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschapswaarden van de gronden;
     
    Artikel 4. Agrarisch met waarden – Natuur en landschap
    In dit artikel is bepaald op welke wijze agrarische activiteiten uitgevoerd kunnen worden in combinatie met het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden van de gronden. Ter plaatse mogen geen gebouwen worden gerealiseerd.
     
    Artikel 5. Tuin
    De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen behorende bij de woning aan de Oude Twentseweg en aan de Helmhorstweg. Binnen de bestemming mogen ook paden, opritten en parkeervoorzieningen worden gerealiseerd.
     
    Artikel 6. Wonen
    De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen met daaronder begrepen kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis.
     
    Artikel 7. Leiding – Hoogspanningsverbinding
    Dit artikel heeft betrekking op de hoogspanningsleiding die over de locatie Herfterlaan 9 ligt.
     
    Artikel 8. Waarde – Archeologie
    De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van de archeologische monumenten die ter plaatse aanwezig zijn en het behoud van de archeologische monumenten, waarvan de aanwezigheid redelijkerwijs vermoed wordt.