direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Diezerpoort, Schoolstraat 62, 64
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0193.BP19019-0004

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

In Diezerpoort ligt aan de Schoolstraat 62-64 een perceel van zo'n 450 m2 (kad. nrs ZLEOO A7623, A7835 (ged.), A5643) wat in het verleden grotendeels gebruikt is voor wonen. Op het perceel staat nog een woning. Voor het overige ligt het braak. Beoogd wordt het perceel een nieuwe invulling te geven. Dit in de vorm van een appartementengebouw met bijbehorende voorzieningen. Het gaat in totaal om acht appartementen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP19019-0004_0001.jpg"   afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP19019-0004_0002.png"
 

Schoolstraat 62-64 maakt deel uit van het geldende bestemmingsplan Diezerpoort, zoals vastgesteld door de raad op 13 mei 2013. Het heeft daarin de bestemming Wonen en de dubbelbestemming Waarde-Archeologie. Ter plekke van het perceel geldt tevens het bestemmingsplan Zwolle, parapluplan parkeren. Met dit op 3 juli 2017 vastgestelde bestemmingsplan is een parkeeregeling toegevoegd aan Diezerpoort.

De woonbestemming (eengezinshuizen) laat geen appartementengebouw toe. Verder overschrijdt het bouwplan voor de appartementen de grens van het geldende bouwvlak en de maximaal toegestane goothoogte.


afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP19019-0004_0003.jpg"  

deel kaart bestemmingsplan Diezerpoort

Met het bestemmingsplan Schoolstraat 62, 64 wordt op het perceel een appartementengebouw met bijbehorende voorzieningen mogelijk gemaakt.

Het bestemmingsplan bestaat uit een plankaart en regels. De toelichting geeft een onderbouwing van de ruimtelijke aanvaardbaarheid en uitvoerbaarheid van het plan. Na een beschrijving van het relevante beleidskader in hoofdstuk 2 wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op de bestaande situatie en de ruimtelijke aanvaardbaarheid en uitvoerbaarheid van het plan. In hoofdstuk 4 wordt een toelichting gegeven op de juridische planopzet.Afgesloten wordt met een hoofdstuk over de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het beleidskader behandeld. Aan de orde komt het relevante ruimtelijke beleid op rijks-, provinciaal- en gemeentelijk nivo.

2.2 Ruimtelijk beleid

2.2.1 Rijksbeleid
2.2.1.1 Structuurvisie Ruimte en Infrastructuur

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Ruimte en Infrastructuur (hierna: SVIR) vastgesteld. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden. De SVIR geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Die ambitie is vertaald in doelen voor de middellange termijn tot 2028.

Uitgangspunt van de SVIR is decentraal wat kan, centraal wat moet. Bij het bepalen van wat centraal moet, zijn slechts 13 rijksbelangen omschreven. Een rijksverantwoordelijkheid is slechts dan aan de orde, als:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt, of;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan, of;
  • het een onderwerp betreft dat provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.

Met dit plan wordt een kleinschalige herstructuering van een locatie in stedelijk gebied mogelijk gemaakt. Er is bij het plan geen sprake van rijksbelangen, waardoor de conclusie is dat het plan niet in strijd is met het rijksbeleid.

2.2.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), zoals die geldt vanaf 1 juli 2017, bevat de verplichting om in de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving te geven van de behoefte aan die ontwikkeling. Daarnaast, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient een motivering te worden gegeven waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Een nieuwe stedelijke ontwikkeling is volgens het Bro een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, zeehaventerrein, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.

Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: ‘bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’.

Of bij een bovengenoemde voorziening sprake is van een stedelijke ontwikkeling, hangt af van de omvang en de gebruiksmogelijkheden. In de uitspraak van 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953 is bepaald dat woningbouwplannen met een omvang vanaf 12 woningen als stedelijke ontwikkeling kunnen worden gezien, terwijl in de uitspraak van de Afdeling van 16 september 2015:ECLI:NBL:RVS:2015:2921 een plan van 11 woningen niet als stedelijke ontwikkeling werd gezien vanwege de beperkte omvang.

Dit betekent dat bij het voorliggende plan van 8 appartementen geen sprake is een woningbouwlocatie, welke aan te merken is als een stedelijke ontwikkeling en is de ladder van duurzame verstedelijking niet van toepassing.

2.2.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie en Omgevingsverordening provincie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel van 1 mei 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.

Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde.Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.

De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De gebiedskenmerken met een provinciaal belang zijn opgenomen in de Catalogus Gebiedskenmerken. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP19019-0004_0004.png" Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: Provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel 2017

Indien het initiatief voor de realisatie van het appartementengebouw wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling nodig of mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. De voorgenomen bouw van een appartementengebouw vindt plaats op een binnenstedelijke, grotendeels braakliggende locatie. De herstructurering van deze plek versterkt de ruimtelijke kwaliteit van de locatie. Tevens wordt met de acht appartementen bijgedragen aan de woningbehoefte. Voor een onderbouwing van de woningbehoefte wordt verwezen naar paragraaf 3.7 Wonen.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Het plangebied heeft op basis daarvan het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken'. Binnen dit perspectief is ruimte voor herstructurering, inbreiding en transformatie naar diverse woon- werk- en gemengde stadsmilieus. Omdat het hier gaat om een herstructurering van een locatie binnen bestaand stedelijk gebied (inbreiding) naar woningbouw is dit plan in overeenstemming met dit ontwikkelingsperspectief.

Gebiedskenmerken

Ter plaatse van het plangebied zijn de natuurlijke laag, de stedelijke laag en de laag van beleving aan de orde.

1. de natuurlijke laag

Als gebiedskenmerk geeft de omgevingsvisie ‘dekzandvlakte en ruggen’. De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie Overijssel. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/ nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd.

Het voorgenomen plan voor het appartementengebouw heeft geen negatieve effecten op het omliggende landschap en de landschappelijke kwaliteiten en structuren. De woningbouw vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied op een al bebouwde woonlocatie.

2. de stedelijke laag

De kaartlaag “stedelijke laag” geeft aan dat er sprake is van een ‘historische centra, binnensteden’. De historische centra, binnensteden en landstadjes vormen de functionele en emotionele kernen van de steden en dorpen. Ruimtelijk kenmerkend zijn de compacte bebouwingsstructuur, veelal binnen (voormalige) omwalling en veel individuele karakterverschillen op korte afstand.

De ambitie richt zich op vitale stads- en dorpscentra met een gevarieerd functioneel en ruimtelijk beeld. Het eigen karakter van het centrum wordt opgezocht en versterkt. Het patroon van straten, pleinen en andere openbare ruimten wordt in stand gehouden en waar mogelijk versterkt of hersteld. Archeologische en historische waarden worden zichtbaar gemaakt en ingezet ter versterking van de eigen identiteit van gebieden. Cultuurhistorische waardevolle en beeldbepalende gebouwen krijgen waar nodig nieuwe functies en economische dragers.

Norm is dat de historische centra, binnensteden en landstadjes een beschermende bestemmingsregeling krijgen, gericht op instandhouding van het bestaande, historische patroon van wegen en bebouwing.

Als ontwikkelingen plaats vinden in historische centra, binnensteden en landstadjes, dan dragen deze bij aan behoud en versterking de mix van functies, het historisch gegroeide patroon van wegen en openbare ruimten en de leefbaarheid. Grote bouwopgaven, zoals bij herstructurering, inbreiding of intensivering van woon-, werk-, en voorzieningen milieus worden ingepast met respect voor de historie, het individuele karakter van de bebouwing en de leefbaarheid, in relatie tot de problematiek van verkeer en parkeren. Nieuwe bebouwing is individueel en afwisselend; voegt zich in de structuur van de omgeving.

De locatie waar het appartementengebouw is voorzien ligt momenteel grotendeels braak. De nog aanwezige woning, wordt gesloopt. Er komt nieuwe bebouwing welke qua uiterlijk past bij het aanwezige bebouwingspatroon. Dit wordt geborgd met specifiek op het bouwplan gerichte bestemmingsregels. Het bestaande patroon van wegen en openbare ruimte blijft intact.


3. de laag van de beleving

Vanuit deze laag valt het plangebied in de “IJssellinie inundatieveld”. De IJssellinie was een militaire verdedigingslinie die tussen 1951 en 1954 langs de IJssel gebouwd werd om Nederland door middel van inundatie (het onder water zetten van land) te beschermen tegen een landinvasie. In de gebiedskenmerken is dit gebied een van de bakens in de tijd en geldt er een cultuurhistorische ambitie. Cultuurhistorische waarden dienen behouden te worden door ze bewust in te zetten in gebiedsopgaves.

Het plangebied kent geen bijzondere cultuurhistorische waarde. Het bouwplan voor het appartementengebouw voorziet in een kwalitatief goede inpassing in de omgeving.

Conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan past binnen de Omgevingsvisie en -verordening van de provincie Overijssel.

2.2.3 Gemeentelijk beleid

De raad heeft op 30 oktober 2017 deel 1 van de omgevingsvisie "Mijn Zwolle van morgen" vastgesteld. Deel 1 is een document op hoofdlijnen, waarin, met aandacht voor de strategische opgaven, de verschillende ambities op integrale wijze worden samengebracht. Het document geeft op hoofdlijnen richting aan de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in de toekomst, maar dient in een opvolgende fase nader te worden uitgewerkt (omgevingsvisie deel 2). Dan kunnen ook keuzes gemaakt worden op gebiedsniveau. Dat betekent dat het op 16 juni 2008 door de raad vastgestelde Structuurplan 2020 zijn status als structuurvisie, zoals bedoeld onder de huidige Wet ruimtelijke ordening, voor het grootste deel behoudt. Het document kan pas vervallen, nadat de volledige omgevingsvisie (deel 2) zal zijn vastgesteld.

Deel 1 van de omgevingsvisie geeft op hoofdlijnen richting en duidt dan ook niet exact alle woningbouwlocaties. Deel 1 stelt dat er een grote opgave ligt om woningen te realiseren. Deze verwachte woningbehoefte wordt ingevuld door woningbouw op zowel binnenstedelijke locaties als het uitbreidingsgebied Stadshagen. Het voorliggende plan betreft woningbouw op een binnenstedelijke locatie. De beoogde woningbouw is niet in strijd met deel 1 van de omgevingsvisie.

Het structuurplan dat op 16 juni 2008 door de raad is vastgesteld geeft de gemeentelijke visie op de gewenste sociale, economische en ruimtelijke structuur in 2020 weer. Het Structuurplan verwoordt niet alleen een kwantitatieve opgave, maar heel nadrukkelijk ook een kwalitatieve opgave. De visie wordt uiteengerafeld in programma's voor de verschillende beleidsterreinen. De globale visies op de toekomstige sociale, economische en ruimtelijke structuur zijn uitgewerkt tot de kern van het structuurplan: de plankaart met een beschrijving in hoofdlijnen van de meest gewenste ontwikkelingen voor de komende vijftien jaar. De plankaart geeft zo een integraal beeld van de beoogde functies van stad en ommeland tot 2020.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP19019-0004_0005.png"

Op de kaart van het structuurplan is de ontwikkeling aangemerkt als bestaand woongebied, aan de rand van centrumstedelijk gebied. Daarbinnen is ruimte voor herstructuering van bestaande binnenstedelijke locaties. Daarmee kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling passend is in het structuurplan.

2.3 Archeologisch en cultuurhistorisch beleid

Archeologisch beleid

Het archeologisch beleid is gebaseerd op de Wet op de archeologische monumentenzorg. Als uitwerking van deze wet heeft de gemeenteraad op 18 augustus 2008 besloten het archeologiebeleid gemeente Zwolle vast te stellen. Het beleid is uitgewerkt aan de hand van een viertal kernbegrippen: kenbaarheid, verankering, betaling en kwaliteit. Centraal thema daarbij is dat de archeologische waarden waar nodig worden beschermd, zonder dat er meer maatschappelijke lasten in het leven worden geroepen dan noodzakelijk zijn. Het archeologiebeleid Zwolle bevat onder andere de Archeologische Waarderingskaart Zwolle (welke gebieden hebben een hoge archeologische waarde), kaders wanneer en hoe archeologisch waardevolle gebieden in het bestemmingsplan worden bestemd met een dubbelbestemming en de Lokale Onderzoeksagenda Archeologie Zwolle (archeologische onderzoeksthema's).

Cultuurhistorisch beleid

Het Zwolse beleid zoals verwoord in de vastgestelde beleidsnota voor het Zwolse monumenten- en archeologiebeleid (Dynamiek van Oud & Nieuw, 2000) is gericht op de instandhouding van historisch waardevolle objecten, complexen, openbare ruimte en stedenbouwkundige en landschappelijke structuren.

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dienen bij bestemmingsplannen cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk te worden meegewogen. Dit betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en daar conclusies aan verbinden die in een bestemmingsplan verankerd worden.

De gemeente Zwolle heeft als onderdeel van de hele inventarisatie van haar grondgebied voor dit plangebied inventarisaties van cultuurhistorische waarden laten uitvoeren. Binnen het bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de geïnventariseerde cultuurhistorische waarden door het nieuwbouwplan te laten aansluiten bij de historisch ruimtelijke karakteristiek. De nog aanwezige woning, welke slechts een beperkte cultuurhistorische waarde heeft, wordt gesloopt. Behoud hiervan is vanuit cultuurhistorisch oogpunt niet noodzakelijk.Daarnaast wordt met het bestemmingsplan de directe omgeving van monumenten niet onevenredig verstoord.


Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het archeologisch en cultuurhistorisch beleid. Er zijn geen cultuurhistorische waarden of monumenten in het geding. Het plan bevat een dubbelbestemming Waarde - Archeologie.

2.4 Verkeersbeleid

Mobiliteitsvisie

Het op dit moment vigerende Zwolse mobiliteitsbeleid vloeit voort uit het rijks - en provinciaal beleid en is verwoord in de Mobiliteitsvisie. De Mobiliteitsvisie is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 december 2019.

In de mobiliteitsvisie komt naar voren dat de verdere groei van de mobiliteit niet zondermeer opgevangen wordt door de mobiliteitsvraag te faciliteren met nieuwe infrastructuur. En dat de ambitie is voornamelijk te investeren in een bereikbaar en toegankelijk Zwolle, waarbij mobiliteit gaat bijdragen aan andere Zwolse doelstellingen. Van economische groei tot de woningbouwopgave; van klimaat neutrale gemeente tot gezonde en vitale wijken.

De ambitie is dat we ervoor zorgen dat Zwolle ook in de toekomst goed bereikbaar is door fietsen, lopen en reizen met het openbaar vervoer te stimuleren én door het autogebruik beter te spreiden. Alleen met al deze maatregelen kunnen we de knelpunten in het Zwolse verkeer voldoende wegnemen om de verwachte groei van verkeersdeelnemers op te vangen en Zwolle bereikbaar, veilig en leefbaar te houden.

Zwolle heeft een gunstige positie qua ontwikkeling. In de na te streven doelen op het gebied van duurzaamheid, milieu, bereikbaarheid, economische groei, leefbaarheid en dergelijke is het daarom noodzakelijk om prioriteiten te stellen. Zwolle wil de kwaliteiten als bereikbare en gezonde stad vasthouden door, naast de noodzakelijke uitbreiding van de infrastructuur, de samenleving te mobiliseren om de groeiende vraag naar mobiliteit om te buigen in een duurzame richting.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het verkeersbeleid.

2.5 Groenbeleid

Groenbeleidsplan en Structuurplan 2020

Het Groenbeleidsplan, vastgesteld door de gemeenteraad op 30 maart 1998, geeft aan dat de hoofdgroenstructuur stevig genoeg moet zijn om duurzaam in stand te worden gehouden. Het groen zal meerdere functies vervullen, zal natuurwaarden in zich bergen en duidelijk herkenbaar zijn in de stad. Het netwerk van groene dragers in het Structuurplan 2020 is grotendeels afgeleid van het Groenbeleidsplan en aangevuld met nieuw structuurgroen dat voor de periode tot 2020 op het programma staat. Buurtgroen staat niet zelfstandig op de plankaart van het Structuurplan. Wel vormt het een onlosmakelijk onderdeel van de ruimtelijke opzet en inrichting van woon- en werkmilieus.

Bomenverordening en Groene Kaart

Voor de bomen geldt de in 2013 vastgestelde Bomenverordening.

Voor het vellen van een boom binnen de op de Groene Kaart weergegeven groenstructuren (Hoofdgroenstructuur, Wijkgroenstructuur, Groenvoorzienend boomgebied en Hoogstedelijk boomgebied), zoals die staan aangegeven op de Groene Kaart, is een (kap)omgevingsvergunning nodig voor bomen met een omtrek groter dan 30 cm, die staat op een perceel van 400 m² en groter. Onder vellen valt ook het rooien, het verplanten en het verrichten van handelingen die de dood, ernstige beschadiging of ontsiering van een houtopstand als gevolg kunnen hebben.

Bomen die, vanwege ouderdom, omvang, soort of andere redenen bijzonder zijn, staan op de Groene Kaart aangegeven als bijzondere boom. Voor deze bomen geldt dat ze in principe niet gekapt mogen worden, tenzij daarvoor een uitzonderlijke reden is. Dit verbod geldt voor alle bijzondere bomen, ongeacht de locatie op de Groene Kaart, de stamomvang van de boom en de perceelsgrootte van het perceel waarop de bijzondere boom staat. Het basisprincipe is dat bij kap van bomen herplant plaats vindt; voor iedere gekapte boom een nieuwe boom. Wanneer er geen mogelijkheden zijn voor (voldoende) herplant, moet financiële compensatie plaatsvinden.

Conclusie

Het plangebied maakt geen deel uit van de groenstructuur. Het plan is in overeenstemming met het groenbeleid.

2.6 Waterbeleid

Europees en nationaal beleid

Duurzaam, schoon oppervlaktewater en bescherming van het drinkwater voor de toekomst. Dat zijn, heel in het kort, de belangrijkste doelstellingen van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Waterbeheer 21e eeuw (WB21), die samengaan zijn in het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW).

Europese Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn Water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater op orde komt. Oppervlaktewater moet voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van "een goede chemische toestand". Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat "een goede ecologische toestand". Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen.


Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).


In de geldende Europese richtlijnen en de EU richtlijn Prioritaire Stoffen staat precies omschreven wat een goede chemische toestand voor oppervlaktewater is. De ecologische doelstellingen stellen de lidstaten onderling vast in zogeheten (internationale) stroomgebiedbeheersplannen. Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.

Van 2010 tot 2015 is de eerste tranche uitgevoerd. De tweede tranche maatregelen loopt van 2016 tot 2021.


Waterwet

De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de watersysteembenadering centraal. Er wordt uitgegaan van het geheel van relaties tussen waterkwaliteit, waterkwantiteit, oppervlaktewater, grondwater, watergebruikers en grondgebruikers. Hierbij wordt het kader geschept voor het Nederlandse waterbeheer in de komende decennia. Per 1 januari 2017 is de Waterwet gewijzigd. De beoordeling van de veiligheid van primaire waterkeringen wordt nu gebaseerd op de overstromingskans. In 2050 moeten de waterkeringen voldoen aan de normen die per 1 januari 2017 van kracht zijn.


Waterbeheer 21e eeuw

De commissie Waterbeheer 21e eeuw (WB21) is gevraagd advies uit te brengen over de waterhuishoudkundige inrichting van Nederland, rekening houdend met ontwikkelingen zoals klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelstijging. Deze ontwikkelingen stellen strengere eisen aan het waterbeheer. In WB21 wordt uitgegaan van twee principes (tritsen) voor duurzaam waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer:

  • Vasthouden, bergen en vertraagt afvoeren;
  • Schoonhouden, scheiden en zuiveren.


Bij "vasthouden, bergen, afvoeren" wordt regenwater zoveel als mogelijk bovenstrooms vastgehouden in de bodem en het oppervlaktewater. Wanneer toch een wateroverschot ontstaat, wordt het water eerst tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en dan pas afgevoerd. Bij "schoonhouden, scheiden en zuiveren" gaat het om een voorkeurvolgorde, waarbij de voorkeur uitgaat naar het voorkomen van verontreiniging (schoonhouden). Als toch verontreiniging ontstaat, moeten schoon- en vuilwater zoveel mogelijk worden gescheiden. Ten slotte wordt het verontreinigde water zo goed mogelijk gezuiverd.


Deltawet

Het doel van de Deltawet, aangenomen op 28 juni 2011, is ons land nu en in de toekomst beschermen tegen hoogwater en de zoetwatervoorziening op orde houden.


De afgelopen eeuw is de zeespiegel gestegen, de bodem gedaald en het is warmer geworden. Dat zet door, blijkt uit de cijfers van het KNMI. Hevigere weersomstandigheden, zoals meer regen en periodes van droogte, zijn zaken om rekening mee te houden. Het Deltaprogramma is er om de huidige veiligheid op orde te krijgen en ervoor te zorgen dat ons land is voorbereid op de toekomst. En om daarbij de juiste maatregelen te nemen voor een veilig en aantrekkelijk Nederland met voldoende zoetwater. In het Deltaprogramma werken het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen samen met maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven en kennisinstituten. Dit gebeurt onder regie van de Deltacommissaris.


Naast de lopende programma's, zoals Ruimte voor de Rivier, Maaswerken, Zwakke Schakels Kust en het nieuwe Hoogwaterbeschermingsprogramma, staan in het Deltaprogramma vijf deltabeslissingen centraal. Deze beslissingen gaan over de normen van onze belangrijkste dijken en andere waterkeringen en de strategieën voor onze waterveiligheid, over de beschikbaarheid en verdeling van zoetwater, over het IJsselmeerpeil, over de manier waarop gebieden veilig kunnen blijven zonder aan economische waarde in te boeten en over hoe bij het bouwen van buurten en wijken rekening kan worden gehouden met water. In 2014 zijn de deltabeslissingen in de Tweede Kamer besproken.


Provinciaal beleid

Provincie Overijssel heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in een Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Deze zijn op 1 mei 2017 vastgesteld. De 'Omgevingsvisie Overijssel 2017. Beken kleur' heeft tevens de status van Regionaal Waterplan onder de Waterwet en het Milieubeleidsplan onder de Wet milieubeheer.


Waterschapsbeleid

Het algemene beleid van waterschap Drents Overijsselse Delta is verwoord in het Waterbeheerplan 2016-2021, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, de Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Het beleid van het waterschap sluit nauw aan bij de uitgangspunten van WB21. In 2013 is de beleidsnota "Water raakt!" door het Algemeen Bestuur vastgesteld. Deze nota beschrijft de voor het waterschap gewenste situatie in bestaand en nieuw stedelijk gebied. Om deze situatie te bereiken heeft het waterschap in 2015 het beheer en onderhoud van veel wateren overgenomen van de gemeente Zwolle. Op watergangen van waterschap Drents Overijsselse Delta is de keur van toepassing. In de keur is aangegeven wat wel en niet mag bij watergangen, waterkeringen en kernzones. Bijvoorbeeld regels voor bouwwerken op of langs watergangen. De genoemde beleidsdocumenten liggen ter inzage op het hoofdkantoor van waterschap Drents Overijsselse Delta. Ook zijn deze te raadplegen op de website: www.wdodelta.nl.


Gemeentelijk beleid

Gemeente Zwolle heeft in de Wateragenda (2015) uitgangspunten vastgelegd om vorm te geven aan de opgaven rondom water. In september 2019 is in de gemeenteraad de Zwolse Adaptatiestrategie (ZAS) vastgesteld. Daarin staat de strategie verwoord om te komen tot een klimaatbestendig, en groenere, gezondere en economisch aantrekkelijke stad. Gemeente Zwolle heeft haar beleid ten aanzien van afvalwater, grondwater en hemelwater vastgelegd in het Gemeentelijke Rioleringsplan 2016-2020. Hier staan ook ontwerprichtlijnen in beschreven waaraan voldaan moet worden.


Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het waterbeleid.

2.7 Volkshuisvestingsbeleid

De Woonvisie Ruimte voor Wonen 2017 is vastgesteld door de raad op 8 mei 2017 en geldt als onderlegger voor de Omgevingsvisie. De Woonvisie bevat vier ambities: sterke groeistad, moderne woonstad, solidaire leefstad en duurzame deltastad. Zwolle groeit hard en staat voor de grote uitdaging veel nieuwe woningen toe te voegen. Binnen die groeiopgave wil Zwolle zorgen voor vernieuwende en particuliere woonconcepten en voldoende betaalbare woningen zodat Zwolle een inclusieve stad blijft. De groei van het aantal huishoudens in Zwolle (en daarmee dito de behoefte aan nieuwe woningen) bestaat voor een belangrijke deel uit de groei van een- en tweepersoons huishoudens. Op 14 oktober 2019 heeft de raad de Ontwikkelstrategie Wonen 2019-2024 vastgesteld als actualisatie en uitvoeringsprogramma van de Woonvisie 2017.


In de Woonvisie en Ontwikkelstrategie zijn kaders vastgelegd voor de woningbouw in Zwolle:

  • 60% van de nieuwbouwopgave van Zwolle vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied (inbreiding), 40% vindt suburbaan plaats.(uitbreiding).
  • De nadruk ligt op het toevoegen van betaalbare huur- en koopwoningen voor huishoudens met een inkomen tot de huurtoeslaggrens (€ 42.436, peildatum 1 januari 2019) en voor de middeninkomens (huishoudinkomen tussen € 42.436 en € 55.000, peildatum 1 januari 2019).
  • Tevens is sterk behoefte aan middeldure huurwoningen met een huurprijs tussen € 720 (liberalisatiegrens) en € 1.050 per maand.
  • Bijzondere aandacht ook voor de groei van een- en tweepersoons huishoudens en de groeiende behoefte aan stedelijk wonen. Die ontwikkeling onderbouwt de kwalitatieve behoefte aan kleinere woningen/ appartementen binnen bestaand stedelijk gebied.
  • In het verlengde daarvan zetten Woonvisie en Ontwikkelstrategie in op doorstroming in de bestaande voorraad waarbij huishoudens die door gezinsverdunning klein zijn geworden, intrek nemen in een kleinere woning/appartement waardoor ook op die manier grondgebonden gezinswoningen vrij komen.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het volkshuisvestingsbeleid. Het plan voorziet in 8 koopappartementen in binnenstedelijk gebied, overwegend in het goedkope segment.

2.8 Milieubeleid

Algemeen beleid

De gemeenteraad heeft in 2005 de milieuvisie 'Milieu op scherp' vastgesteld. De milieuvisie geeft de richting aan van het Zwolse milieubeleid. In de milieuvisie worden ambities en doelstellingen geformuleerd en worden prioriteiten gesteld in de ontwikkeling en uitvoering van het Zwolse milieubeleid.


In de milieuvisie is de strategie geformuleerd die Zwolle wil hanteren om te komen tot een effectief en efficiënt milieubeleid. Er worden parallelle sporen gevolgd:

  • Per sector (geluid, bodem, externe veiligheid, luchtkwaliteit enzovoort) wordt beleid geformuleerd. Op dit moment is voor de sectoren energie, duurzaam bouwen, bodem, grondwater, geluid, afval, luchtkwaliteit en externe veiligheid beleid vastgesteld.
  • Zwolle heeft daarnaast gebiedsgericht milieubeleid ontwikkeld. Door middel van gebiedsgerichte aanpak wordt het sectorale milieubeleid per gebied geïntegreerd. Het principe is dat binnen het grondgebied van Zwolle diverse gebiedstypen worden onderscheiden op basis van ruimtelijke kenmerken en functies. Vervolgens wordt vastgesteld welke milieukwaliteit nagestreefd wordt bij een dergelijk gebiedstype. Uiteindelijk zal dit referentie milieukwaliteitsprofiel de basis vormen voor de uitwerking van het milieubeleid in een specifiek gebied.


Voor het plangebied worden de verschillende relevante milieuthema's hierna kort beschreven.


Duurzaamheid


Klimaatadaptatie

De deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie geeft aan dat Nederland in 2050 waterrobuust en klimaatbestendig is ingericht. Het college heeft klimaatadaptatie en energietransitie (zie volgende paragraaf) benoemd als speerpunten voor de toekomstige stad Zwolle waarin het prettig wonen, werken en recreëren is. En Zwolle wil koploper zijn in het praktisch maken van de deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie en ziet klimaatadaptatie als kans om te innoveren en als verdienmodel. De gemeente wil hieraan invulling geven door samen netwerkend met partners in de stad denkend vanuit de generieke opgaven (klimaatadaptatie) naar mogelijkheden te zoeken bij ruimtelijke ontwikkelingen om meerwaarde, robuustheid (of veerkracht) en een aantrekkelijk stadsklimaat te creëren. Het is van belang om in de verkenning te bezien in hoeverre met deze locatieontwikkeling op inhoud, proces en financiën kan worden bijgedragen aan water robuuste en klimaatbestendige stedenbouw.


Klimaatadaptatie (aanpassing) gaat over het verminderen van de kwetsbaarheid voor klimaat-verandering (zowel fysiek als mentaal = acceptatie) en het profiteren van de kansen die een veranderend klimaat biedt. Belangrijk is om schade door (weers-) extremen te voorkomen en de woon-werkomgeving zodanig in te richten dat mensen zo min mogelijk last hebben van extreme weersomstandigheden. Kenmerken van een veranderd klimaat zijn bijvoorbeeld extreme regenbuien en langdurige hitte. Door bij het ontwerp hier rekening mee te houden kunnen gebouwen en (openbare/niet openbare) buitenruimten robuust en comfortabel worden ingericht. In de praktijk betekent dit net iets verder kijken dan het huidige bouwbesluit, zoals met:

  • beperkte zon inval in de zomer, groene gevels en/of daken, bomen/schaduw. Dit levert ook meer wooncomfort op, zoals slapen in minder warmere ruimten;
  • een groene inrichting met wadi's, waterdoorlatende verharding en een (grotere) regenafvoer met een noodoverlaat (zodat er bij een hoosbui geen regenwater het gebouw instroomt).


Bijzondere aandacht verdienen de nutsvoorzieningen voor elektra, drinkwater en internet. Uitgangspunt is dat deze voorzieningen kunnen blijven functioneren bij extremen inclusief overstromingen uit het regionaal systeem. Voor hittestress is het uitgangspunt dat een plan geen toename van hittestress tot gevolg mag hebben.


Door klimaatadaptatie in de uitgangspunten mee te nemen zijn er in principe weinig tot geen meerkosten. Bij aanpassing van bestaande plannen is de ervaring dat met een beperkte extra (plus) investering projecten klimaatbestendig kunnen worden gemaakt. Indien dit aan de orde is ziet de gemeente Zwolle het als een gezamenlijke zoektocht om de financiering van de plus mogelijk te maken en het nieuwbouwproject zo klimaatbestendig mogelijk uit te werken en realiseren. Ook kan een klimaat adaptieve project de bewustwording hieromtrent vergroten. Wat zou het interessant zijn, als de toekomstige bewoners van de nieuwe woningen nu al weten hoe veilig en comfortabel hun woning in 2030 zijn in een warmer klimaat en hoosbuien kunnen trotseren? Een innovatief klimaatbestendig wijk kan ook een (extra) vestigingsargument zijn.


Duurzaamheid en Energietransitie

De gemeente Zwolle heeft in 2011 een visie op duurzaamheid aangenomen, waarin een omschrijving van het begrip duurzaamheid wordt gegeven: voor Zwolle betekent duurzaamheid een langdurige balans tussen people, planet en profit. Hierbij gelden de volgende uitgangspunten voor beleids- en gebiedsontwikkelingen. Duurzaamheid als leidend principe; beslissingen worden genomen op basis van duurzaamheid.


Duurzaamheid is van en voor de stad; niet opgelegd maar gedragen door de stad, omdat het de stad dient. Benutting van lokale bronnen. Transitie en innovatie: deze zijn nodig voor het realiseren van de voorgaande principes. De gemeenteraad heeft op 17 juli 2017 haar ambities ten aanzien van de energietransitie vastgelegd. Zwolle wil uiterlijk in 2050 energieneutraal zijn en heeft tussendoelstellingen geformuleerd. Dat betekent voor de tussenliggende periode dat de hoeveelheid CO2-uitstoot in 2025 ten opzichte van 1990 gereduceerd wordt met 25 % en wordt 25 % van de totale energievraag op duurzame wijze opgewekt. Tevens is Zwolle voornemens deze energietransitie in te zetten als katalysator voor economische en sociale meerwaarde.


Om deze doelstelling te bereiken zal gestreefd moeten worden naar energie neutrale nieuwbouw, waarbij geen gebruik meer wordt gemaakt van fossiele brandstoffen, zoals aardgas voor ruimteverwarming.


Visie op de ondergrond

Zwolle wil de evenwichtige groei en duurzame ontwikkeling van de stad voortzetten en goed regelen. Als eerste gemeente in Nederland voegt Zwolle een extra dimensie toe bij het nadenken over een optimale inrichting en gebruik van haar ruimte: de ondergrondse dimensie. De gemeenteraad heeft hiervoor in oktober 2007 de visie op de ondergrond vastgesteld en besloten de basisprincipes uit deze visie toe te passen in projecten. Belangrijke uitgangspunten zijn het structureel en georganiseerd toepassen van warmte- koude-opslag (WKO), het koppelen van WKO's met grondwatersanering en het werken met ondergrondse bestemmingen en functies. Aanpak volgens de visie versterkt een duurzame ontwikkeling, zorgt voor energiebesparing en CO2 reductie, leidt door de koppeling van functies tot kostenvoordeel en kan hierdoor de stedelijke ontwikkeling een flinke impuls geven. Voor het Centrumgebied heeft de gemeente een (grondwater) gebiedsbeheerplan opgesteld. De planlocatie ligt binnen deze gebiedsbegrenzing.


Geluid

In de milieuvisie 'Milieu op scherp' wordt de ambitie voor geluid als volgt omschreven.


Zwolle is een dynamische stad met geluidsniveaus die passen binnen de wettelijke grenswaarden. Er zijn alleen geluiden die passen bij de functie van een gebied. Een belangrijke doelstelling is het verminderen van geluidshinder in bestaande woningen en voorkomen van geluidshinder bij renovatie en nieuwbouw. Een belangrijke maatregel om deze doelstelling te bereiken is het toepassen van stillere wegdeksoorten. Een andere maatregel is het meenemen van de geluidsdoelstellingen bij de ruimtelijke planontwikkeling.


In de door de gemeenteraad vastgestelde 'Handreiking gebiedsgericht werken aan milieu gemeente Zwolle' (juli 2007) en in de beleidsregel 'Hogere waarden Wet geluidhinder' (februari 2007) worden de ambities en de grenswaarden (dit is maximale waarde waarvoor nog hogere grenswaarden worden vastgesteld) per gebiedstype genoemd.


Het plangebied van behoort tot het gebiedstype 'stedelijk'. In de onderstaande tabel is de daarbij behorende ambitie en grenswaarde weergegeven.

Gebiedstype
 
Ambitie   Grenswaarde (maximale gem. ontheffingswaarde)  
Stedelijk   48 dB   58 dB  


Luchtkwaliteit

Zwolle wil, binnen de beïnvloedingssfeer van de gemeente, een significante bijdrage leveren aan de verbetering van de luchtkwaliteit. Om dat te bereiken zijn de volgende doelen geformuleerd:

  • 1. Voldoen aan wet- en regelgeving;
  • 2. Anticiperen op de toekomst: knelpunten in de toekomst moeten voorkomen worden. Dit betekent dat de luchtkwaliteit in het planvormingsproces van ruimtelijke plannen en verkeersplannen wordt meegenomen;
  • 3. Beleid ten aanzien van luchtkwaliteit inbedden in bestaand gemeentelijk beleid. De gemeente streeft ernaar dat het aspect door gaat werken in het verkeers- en vervoersbeleid, het ruimtelijke ordeningsbeleid en het beleid van vergunningen en handhaving.


Externe veiligheid

De beleidsvisie externe veiligheid is op 6 maart 2007 vastgesteld door de gemeenteraad. In de visie wordt ernaar gestreefd om voor haar gehele grondgebied te voldoen aan de basisveiligheid, zodat onder meer overal wordt voldaan aan de normen voor plaatsgebonden risico (PR).


Op 20 januari 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders als nadere uitwerking van de doelstelling uit de beleidsvisie het gebiedsgericht beleidskader externe veiligheid vastgesteld. Het gaat om een ruimtelijke uitwerking van het externe veiligheidsbeleid dat aansluit op het gebiedsgerichte milieubeleid.


Op basis van kenmerken (fysieke omgeving, hulpverleningsniveau en zelfredzaamheid) die bij een bepaald gebiedstype horen is een beleidsstandpunt bepaald ten aanzien van een mogelijke toename van het groepsrisico. Tevens is op basis van dezelfde kenmerken van een gebiedstype bepaald of er plaats is voor nieuwe risicobronnen.


Een afwijkend gebiedstype vormen de stroomzones. Stroomzones zijn gebieden rondom infrastructuur (spoorlijnen, wegen en waterwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Voor stroomzones is een apart beleidskader geformuleerd.


Het plangebied behoort (binnen het Stedelijk gebied) tot het gebiedstype stroomzone vanwege de A-28. Het plangebied is gelegen op een afstand van 740 meter van de Rijksweg A28. Op basis van het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid ligt het gebied in zone 4 (invloedsgebied toxisch gas). Per zone zijn de eventueel uit te voeren maatregelen verschillend. Voor toxisch gas (zone 4) dienen de maatregelen vooral gericht te zijn op het vergroten van de schuilmogelijkheden en goede communicatie.


Bodem

In januari 2010 heeft de gemeente een nieuw bodembeleidsplan vastgesteld. Dit bodembeleidsplan kent in overeenstemming met het gemeentelijk milieubeleid een gebiedsgerichte benadering. In het plan wordt onderscheid gemaakt tussen de bovengrond (de laag tot ca. 1,5 meter onder maaiveld) en de ondergrond (dieper dan 1,5 meter onder maaiveld).


Op 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit in werking getreden. In dat kader heeft de gemeente Zwolle op 9 december 2008 een bodemfunctieklassenkaart vastgesteld, waarop voor de hele gemeente wordt aangegeven welke functie de bodem heeft of welke functie in de toekomst wordt nagestreefd. De functieklassenindeling is gebaseerd op het gebiedsgericht milieubeleid van de gemeente. De volgende functies worden onderscheiden: wonen, industrie, water, buitendijksgebied, AW2000 ('schone grond') en hoofdwegen. Onderhavig plangebied heeft na de planrealisatie de functie wonen.


Met de invoering van het Besluit bodemkwaliteit zijn de kwaliteitsklassen landbouw/natuur, wonen en industrie ingevoerd. Op 24 augustus 2015 heeft de gemeente de bodemkwaliteitskaart vastgesteld gebaseerd op de kwaliteitsklassen van het Besluit bodemkwaliteit. Het plangebied valt binnen de bodemfunctie wonen, dat de kwaliteitsklasse 'industrie' voor de bovengrond (bovenste 50 cm onder maaiveld en ook 'industrie' voor de ondergrond (van 0,5 tot 2,0 meter onder maaiveld) heeft.


Volgens het gemeentelijke Bodembeleidsplan (van kracht per 11 januari 2010) mag de bodemkwaliteitsklassenkaart als kwaliteitsbewijs worden gebruikt bij het herontwikkelen van een locatie. Een onderzoek is dan niet nodig. Eventueel vrijkomende grond mag volgens het bodembeleid binnen de gemeente worden hergebruikt met de bodemkwaliteitsklassenkaart als kwaliteitsbewijs. Voorwaarde hiervoor is dat de locatie niet verdacht wordt van bodemverontreiniging op basis van het huidige of historische gebruik, en er geen (al dan niet gesaneerd) geval van bodemverontreiniging bekend is. Indien er aanwijzingen zijn dat de bodemkwaliteit niet geschikt is voor de functie, kan een bodemonderzoek nodig zijn om te bepalen of de locatie gesaneerd dient te worden.


Normaliter worden verontreinigingen in de bovengrond functiegericht gesaneerd. Dit houdt in dat een locatie geschikt wordt gemaakt voor de functie. De terug saneerwaarde is afhankelijk van de functie van de locatie en gericht op het voorkomen van eventuele risico's. Bij een functiegerichte sanering wordt daarom vaak een leeflaag aangebracht, die contact met de verontreinigde grond moet voorkomen.


Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het milieubeleid.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied omschreven. Daarnaast wordt een beschrijving gegeven van de uitgangspunten die gehanteerd zijn bij het maken van dit bestemmingsplan.

3.1 Stedenbouw

3.1.1 Huidige situatie

Het perceel Schoolstraat 62-64 behoort tot de wijk Diezerpoort, buurt Dieze-Centrum. Diezerpoort is een organisch gegroeide wijk die gunstig is gelegen ten opzichte van het historisch centrum van Zwolle. Dieze West is de wijk met de oudste wegen, die op zijn minst terug gaan tot de late middeleeuwen. Deze vormden vanuit het centrum de uitvalswegen richting de dorpen en buurtschappen ten noorden van Zwolle. Langs deze wegen ontstond vanaf de late middeleeuwen vooral nabij het centrum van Zwolle een vrij dichte lintbebouwing. De wegen, waaronder de Langeholterweg, zijn nu nog te herkennen aan hun licht slingerende verloop en de zeer gevarieerde lintbebouwing uit uiteenlopende tijdsperioden. Vanaf het einde van de 19de eeuw is deze structuur langzaamaan verder uitgebreid, waarbij op de tussenliggende terreinen bescheiden planmatige woningbouw werd gerealiseerd langs nieuw aangelegde straatjes. In het deel van Diezerpoort, achter de buitenranden aan de wat grotere wegen, is de ruimtelijke uitstraling minder goed: rommelig, veel achterkanten van winkels en woningen, veel parkeerterreinen en relatief veel restgebiedjes of open ruimtes. Straatwanden in dit deel van de wijk worden meerdere malen onderbroken door parkeerterreinen en achterkanten of zijkanten van woningen. Hierdoor is het beloop van straten als de Schoolstraat niet continu, niet eenduidig, wat een rommelige indruk geeft. De uitstraling van de bebouwing is over het algemeen traditioneel, met een aantal karakteristieke oude panden. In de wijk bevinden zich een paar aardige, boomrijke pleintjes als onderbreking van de straat of bij kruising van routes: Bestaande bomen zorgen voor kwaliteit, maken veel plekken acceptabel of zorgen voor een doorgaand straatbeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP19019-0004_0006.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP19019-0004_0007.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP19019-0004_0008.png"  
groen   voorkanten   achterkanten  


Het plangebied ligt in een omgeving met overwegend een woonfunctie. Direct westelijk en zuidelijk van het plangebied zijn lichtere vormen van bedrijvigheid toegestaan. De Schoolstraat is een erftoegangsweg binnen een 30 km/u-zone.


Voor Diezerpoort is een ontwikkelingsvisie opgesteld met daarin verbetermogelijkheden voor de wijk (visie 'Gedroomd Diezerpoort 2010'). De visie zet in op een vernieuwingsproces waarin wordt voortgebouwd op het gevarieerde, authentieke en ontspannen-stedelijke karakter van de wijk. Grote en kleine projecten moeten bijdragen aan het besef dat de hele Diezerpoort een historische en gegroeide wijk op een steenworp afstand van de binnenstad is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP19019-0004_0009.png"  

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP19019-0004_0010.png"  

Nieuwe situatie

De locatie Schoolstraat is een plek die roept om een ingreep. De voormalige arbeiderswoningen aan de Schoolstraat 62 t/m 66 hebben lange tijd geen onderhoud gehad en zijn uiteindelijk behoorlijk verloederd. Dit kwam de ruimtelijke uitstraling zeker niet ten goede. Een deel van de oorspronkelijke bebouwing is in 2017 gesloopt. De nog overgebleven bebouwing aan de Schoolstraat 62 en 64 wordt volledig gesloopt. Op de plek van de oorspronkelijke bebouwing en het naastgelegen groenveldje wordt een nieuw woongebouw gerealiseerd. Voor het ontwerp van het woongebouw is inspiratie gehaald uit de directe omgeving. In het woongebouw komen 8 appartementen. Het gebouw bestaat uit twee bouwlagen met daarboven een kapverdieping. Het gebouw volgt de rooilijn van het naastgelegen gebouw (Schoolstraat 66a t/m f). De voorgevel grenst direct aan het trottoir. Dit past in de stedenbouwkundige opzet van dit gebied. De hoofdentree voor de appartementen is aan de Schoolstraat gelegen. Vanuit de hoofdentree zijn de ingangen van de appartementen bereikbaar. Het terrein aan de achterzijde van het gebouw wordt als een grote gezamenlijke tuin ingericht. Op dit achterterrein staat ook de gezamenlijke fietsenberging. De tuin en fietsenberging zijn vanuit het achterpad dat is aangesloten op de Warmoesstraat te bereiken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP19019-0004_0011.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP19019-0004_0012.png"  
afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP19019-0004_0013.png"  

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP19019-0004_0014.png"  

3.1.2 Uitgangspunt bestemmingsplan

Met de bestemming Wonen - Meergezinshuis en specifiek op het bouwplan afgestemde bouwregels wordt verzekerd dat de beoogde kwaliteit wordt bereikt en in stand blijft. Er wordt een maximale bouwhoogte van 9 meter opgenomen. Op het achterste deel van het plangebied worden geen gebouwen toegestaan, met uitzondering van een bijgebouwtje voor onder andere het stallen van fietsen.

3.2 Archeologie

3.2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt in een gebied met een archeologische waarde van 50 %. Deze waarde is gebaseerd op historische informatie. Een belangrijke bron voor het bepalen van de historie van een bepaald plangebied is het oudste kadastraal minuutplan uit 1832. Op dit plan staat in dit geval aan de Schoolstraat al bebouwing aangegeven. De Schoolstraat behoorde in die periode tot de zogenaamde 'Nieuwstad' De Nieuwstad was een overgangsgebied tussen het platteland van Dieze en stad Zwolle en werd bewoond door arbeiders, ambachtslieden, daghuurders etc. Echte boeren waren hier nauwelijks te vinden, deze zaten in het dunbevolkte weidegebied van Dieze.


Op de locatie Schoolstraat 62-66 komen we in de eerste helft van de 19de eeuw een zogenaamde zwartververij tegen. Het gaat dan om ene Hendrik van den Berg. Een 'zwartverwer' was iemand die zich bezighield met het kleuren van het laken. De Schoolstraat heette in die tijd nog Duistere Steeg en was tot 1861 nog een zandweg zonder bestrating. Naderhand is er winkelier en slager Derk Leembroek gevestigd. Zijn nazaten verkopen het aan schilder Gerard van der Sel. Hij heeft op het perceel ook een werkplaats. Na hem wordt tot 1935 nog timmerman en aannemer Peter Duurkoop als eigenaar vermeld. Via Duurkoop komt het in bezit van de familie Aaldenberg.


Deze korte historische ontwikkeling geeft aan dat op de locatie veel ambachten aanwezig zijn geweest. Ook voor 1832 zullen er ambachten zijn uitgeoefend. Uit vondstmeldingen en archiefgegevens is bekend dat ergens aan de Schoolstraat in de 15de/16de eeuw ook een pottenbakker actief is geweest. Zijn afval kan mogelijk worden teruggevonden in het plangebied en vormt een belangrijke bron voor verder archeologisch onderzoek in Zwolle.


Uit welke periode de oudste bewoning dateert is onbekend. Gezien het feit dat het gebied vermoedelijk ligt op een hoger gelegen dekzandrug is de kans op sporen uit de prehistorie en middeleeuwen niet uitgesloten.


Op het terrein is bij een bodemingreep van meer dan 100m2 en 0.5 m diep een archeologisch onderzoek noodzakelijk. Op basis van bovenstaande informatie is gekozen voor een Inventariserend Veldonderzoek Proefsleuven (IVO-P).

3.2.2 Uitgangspunt bestemmingsplan

Op basis van het geldende bestemmingsplan geldt er ter plaatse al een archeologische dubbelbestemming Waarde – Archeologie.Voor gebieden met deze dubbelbestemming geldt dat onderzoek naar archeologie nodig is bij ruimtelijke (en daarmee gepaard gaande bodemverstorende werkzaamheden) van meer dan 100 m2 én dieper dan 0,50 meter. Het appartementengebouw wordt groter dan 100 m2 en de bodem zal ook dieper dan 0,50 meter worden verstoord. Om die reden wordt de al aanwezige archeologische dubbelbestemming gehandhaafd, zodat geborgd wordt dat onderzoek kan plaatsvinden en eventuele archeologische waarden worden beschermd.

3.3 Cultuurhistorie

3.3.1 Huidige situatie

Voor Diezerpoort is door MAB een inventarisatie van cultuurhistorische waarden gemaakt. Het te slopen pand heeft in deze inventarisatie het cultuurhistorische predikaat: attentiewaarde meegekregen. Dat wil zeggen dat dit object voor de ontwikkelingsgeschiedenis van het gebied van (enig) historisch belang is, maar niet direct beschermenswaardig. De objecten voegen zich in schaal, hoofdvormen en typologie min of meer binnen de historisch gegroeide situatie en dragen dus in beperkte mate bij aan de cultuurhistorische en ruimtelijke kwaliteit van het gebied. De nog aanwezige woning, welke een beperkte cultuurhistorische waarde heeft wordt gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP19019-0004_0015.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP19019-0004_0016.png"  
3.3.2 Uitgangspunt bestemmingsplan

De specifiek op het bouwplan afgestemde bouwregels (bouwhoogte, bouwvlak) borgen dat de nieuwbouw op een passende wijze wordt opgenomen in de omgeving.

3.4 Verkeer

3.4.1 Huidige situatie

Wegen

Het plangebied ontsluit op de Schoolstraat, welke een functie heeft als erftoegangsweg.

Parkeren

Het pplangebed ligt in het huidige zone III van het vergunningengebied, waar gefiscaliseerd parkeren van kracht is en bewoners kunnen parkeren met een parkeervergunning en/of abonnement. Parkeren met een abonnement kan in parkeergarages en ook op het nabij gelegen parkeerplaats 't Streekien.

3.4.2 Uitgangspunt bestemmingsplan

Parkeren

Het bouwplan voorziet niet in parkeren op eigen terrein. Het is echter denkbaar dat toekomstige bewoners in het bezit zijn van een auto. In theorie bedraagt de maximale parkeerbehoefte 8 plekken in de avondperiode.

Uit parkeerdrukmeting blijkt dat binnen loopafstand voldoende parkeerplekken beschikbaar zijn om in de openbare ruimte te kunnen parkeren. Toekomstige bewoners komen op basis van het huidige parkeerregime in aanmerking voor een vergunning. Ook is het mogelijk dat zij een abonnement aanschaffen om te parkeren op het parkeerterrein 't Streekien.

De parkeeroplossing past binnen de gemeentelijke Regeling Parkeernormen 2016.


Fiets

Voor bewoners voorziet het eigen terrein in ruimte voor het stallen en bergen van fietsen, welke bereikbaar is via de centrale entree en achterpad.

3.5 Natuur

3.5.1 Huidige situatie

Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten. De provincie is bij de Wnb het bevoegd gezag voor de toetsing van werkzaamheden en handelingen bij Natura 2000-gebieden en dier- en plantensoorten.

De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk.

De Wnb bevat –voor zover voor bestemmingsplannen relevant- regels voor de bescherming van gebieden en voor de bescherming van soorten.

Gebiedsbescherming

Hoofdstuk 2 van de Wnb regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden, bestaande uit Habitatrichtlijngebieden (HR) en Vogelrichtlijnge-bieden (VR). Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelen geformuleerd voor de bescherming van natuurlijke habitats, habitats van soorten en leefgebieden van vogels. Artikelen 2.1 tot en met 2.11 van de Wet regelen de bescherming van (de doelen voor) Natura 2000-gebieden. Artikel 2.7 verplicht om vooraf te beoordelen of plannen, projecten en activiteiten in of in de nabijheid van Natura 2000-gebieden significant negatieve effecten kunnen hebben op de voor deze gebieden geformuleerde doelen. Als uit de beoordeling blijkt dat geen effecten optreden dan kan een plan worden vastgesteld of is een vergunning voor een project of handeling niet nodig. Zijn (significant) negatieve effecten niet uit te sluiten dan is een nadere beoordeling nodig. Artikel 2.8 bevat de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan voor het vaststellen van een plan of het verlenen van een vergunning. Het bevoegd gezag is meestal de provincie waar (het grootste deel van) de ingreep of handeling plaatsvindt, soms is dat het Rijk.

De bescherming van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het Natuurnetwerk Nederland - voorheen Ecologische Hoofdstructuur - is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'. Dit houdt kortweg in dat significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN niet toegestaan is. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN. Regels voor beoordeling van effecten op het NNN zijn vastgelegd in provinciale verordeningen.

Soortenbescherming

Hoofdstuk 3 van de Wnb regelt de bescherming van soorten. De bescherming van soorten is verdeeld over de artikelen 3.1, 3.5 en 3.10. Het betreft de bescherming van:

  • Vogels zoals genoemd in de Vogelrichtlijn (artikel 3.1), in de praktijk vaak onderverdeeld in:

– Vogels met jaarrond beschermde nesten, zoals huismus, gierzwaluw en buizerd.

– Overige vogels, waarvan nesten alleen tijdens het broedseizoen zijn beschermd (periode van nestbouw, ei-leg, broeden en voeren van de jongen op het nest).

  • Soorten (exclusief vogels) van de Habitatrichtlijn (bijlage IV) en de Verdragen van Bern (bijlage II) en Bonn (bijlage I), zoals bedoeld in artikel 3.5.
  • Andere soorten (artikel 3.10), onderverdeeld in:

– Soorten waarvoor geen vrijstelling geldt.

– Soorten waarvoor -op basis van de betreffende provinciale verordening- vrijstelling van de verbodsbepalingen geldt.

Indien effecten niet zijn uit te sluiten moet -voorafgaand aan het vaststellen van een plan- zijn beoordeeld of er uitzicht is op het verkrijgen van een ontheffing. Als er aantoonbaar uitzicht is op het verkrijgen van een ontheffing dan kan het plan worden vastgesteld.

3.5.2 Uitgangspunt bestemmingsplan

Het plangebied is met de Quickscan natuurtoets Schoolstraat 62, 64 en 66, Zwolle (Ecogroen, 16 januari 2020) onderzocht. Dit onderzoek is als bijlage opgenomen. Voornaamste uitkomsten zijn:

Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is ‘Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht’ dat op een afstand van circa 2,7 kilometer ten noordwesten van het plangebied ligt. NNN-gebied ligt op circa 2,6 kilometer meter afstand van het plangebied.

Conclusie

Vanwege genoemde afstanden worden in de quickscan negatieve effecten op Natura 2000-gebieden, met uitzondering van stikstofdepositie, en op het NNN uitgesloten. Stikstofdepositie vraagt een berekening.

Stikstof

De bouw van 8 woningen zou kunnen leiden tot een verhoging van de stikstofdepositie op omringende en voor stikstof gevoelige natuurgebieden. Middels een AERIUS-berekening dient de stikstofemissie en depositie op nabij gelegen gebieden te worden bepaald. Door Buro-SRO is een stikstofdepositie berekening uitgevoerd (Voortoets stikstofdepositie Schoolstraat 62 Zwolle, Buro SRO, rapportnummer 89.73.07, d.d. 6 februari 2020, zie bijlage). Hieruit blijkt dat voor de realisatie van 8 appartementen de stikstofdepositie op nabij gelegen Natura 2000-gebieden zowel in de gebruiksfase als in de aanlegfase niet toeneemt.

Conclusie

Er treedt geen aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura-2000 gebied op. De resultaten van de berekening met Aerius calculator bevestigen dit (stikstofdepositie is niet groter dan 0,00 mol/ha/j).

Soortenbescherming

  • De woning binnen het plangebied bevat mogelijk verblijfplaatsen voor vleermuizen. Schade aan onmisbaar foerageergebied en vliegroutes wordt uitgesloten.
  • In dichte begroeiing binnen het plangebied kunnen verblijfplaatsen van de egel aanwezig zijn.
  • In het plangebied zijn geen jaarrond beschermde nesten van vogels aangetroffen. Wel zijn binnen en in de directe omgeving van het plangebied gedurende de broedtijd diverse algemene vogels van bebouwing en struweel broedend te verwachten zoals merel, winterkoning, kauw, houtduif, witte kwikstaart, roodborst en Turkse tortel.
  • Het voorkomen van beschermde flora, reptielen, amfibieën, vissen en ongewervelden in het plangebied wordt uitgesloten.

Conclusie

  • Door de sloop van de woning gaan potentiële verblijfplaatsen van vleermuizen verloren. Nader onderzoek naar vleermuizen is noodzakelijk om eventuele verblijfplaatsen in beeld te brengen. Dit onderzoek wordt uitgevoerd. Wanneer verblijfplaatsen van vleermuizen door de werkzaamheden verloren gaan, is het aanvragen van een ontheffing noodzakelijk. Het is aannemelijk dat een eventuele ontheffing verleend kan worden. Er kan relatief eenvoudig de functionaliteit van de leefomgeving gegarandeerd worden en er is een (volkshuisvestelijk) belang van de sloop en realisatie van het appartementengebouw. Om een ontheffing te kunnen verkrijgen dient in de regel voorzien te worden in alternatieve verblijfplaatsen. In het nieuwe plan wordt voorzien in verblijfplaatsen voor vleermuizen.
  • Door het verwijderen van dichte begroeiing gaan potentiële verblijfplaatsen van egel verloren. Nader onderzoek naar egel is noodzakelijk om eventuele verblijfplaatsen in beeld te brengen. Dit onderzoek wordt uitgevoerd. Wanneer verblijfplaatsen van egel door de werkzaamheden verloren gaan, is het aanvragen van een ontheffing noodzakelijk. Het is aannemelijk dat een eventuele ontheffing verleend kan worden. Er kan relatief eenvoudig de functionaliteit van de leefomgeving gegarandeerd worden en er is een (volkshuisvestelijk) belang van de realisatie van het appartementengebouw. Om een ontheffing te kunnen verkrijgen dient in de regel voorzien te worden in alternatief leefgebied. In het nieuwe plan wordt voorzien in nieuw leefgebied voor de egel.

3.6 Water

3.6.1 Huidige situatie

Waterstructuur

Er is geen oppervlaktewater in de directe omgeving van het plangebied.

Riolering

Het plangebied grenst aan de zuidzijde aan gemeentelijk gemengd rioolstelsel.

Overstromingsrisico

In het plangebied wordt een ontwateringsdiepte van minimaal 0,7 m gehanteerd om grondwateroverlast te voorkomen. De ontwateringsdiepte is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld.

3.6.2 Uitgangspunt bestemmingsplan

Waterstructuur

Onveranderd t.o.v. de huidige situatie.


Riolering

Grenzend aan het plangebied ligt een gemengd rioolstelsel.


In het plangebied is sprake van toename van de hoeveelheid afvalwater ten opzichte van de huidige situatie. Er is echter geen sprake van overbelasting ten aanzien van de capaciteit van het rioleringsstelsel en de capaciteit van zuiveringstechnische werken (rioolwaterzuiveringsinstallatie, transportleidingen en rioolgemalen).


De hemelwaterafvoer (HWA) van de daken en het verharde oppervlak moet zo veel mogelijk binnen het plangebied worden geborgen (infiltreren) en mag niet op het gemengd riool worden geloosd. Binnen het plangebied wordt daartoe minimaal een statische berging gecreëerd van 20 mm per vierkante meter afvoerend verhard oppervlak. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.


Ontwateringsdiepte

Onveranderd t.o.v. de huidige situatie.


Wateroverlast

Om wateroverlast en schade in gebouwen te voorkomen, wordt geadviseerd om een vloerpeil van minimaal 20 cm boven het niveau van de openbare weg te hanteren. Ook aan lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, ventilatieschachten) moet aandacht worden besteed om wateroverlast te voorkomen (bv. toepassing van waterdichte materialen of drempels).


Overstromingsrisico

Het plangebied is gelegen achter een waterkering, waarbij in extreme situaties een kans op overstroming bestaat. Het gebied dat dan overstroomt, wordt omsloten door IJssel, Zwolle-IJsselkanaal/Zwarte Water, Vecht en aan de oostzijde door hoger gelegen gronden. Voor bestemmingsplannen in gebieden waar een kans op overstroming vanuit het primaire watersysteem bestaat, is een overstromingsrisicoparagraaf vereist.


Risico-inventarisatie

Dijktrajecten die een gebied tegen overstromingen beschermen, kennen een overstromingskans. Voor het primaire dijktraject ten zuidwesten van het plangebied geldt een overstromingskans van 1 op 10.000 per jaar. De overstromingskans wordt in de Waterwet toegelicht als: "kans op verlies van waterkerend vermogen van een dijktraject, waardoor het door het dijktraject beschermde gebied zodanig overstroomt, dat dit leidt tot dodelijke slachtoffers of substantiële economische schade".


Met behulp van de risicokaart wordt de maximale waterdiepte in het plangebied tijdens een overstroming geschat tussen de 2,0 tot 5,0 meter (figuur 1). De mogelijke waterdiepte kan daarmee worden aangeduid als diep. De tijd tot overstroming is afhankelijk van de locatie waar de waterkering faalt. In figuur 2 is de tijd tot overstroming van het plangebied bij een dijkdoorbraak van de IJsseldijk bij de IJsselcentrale weergegeven. Dit is traag, namelijk 1 tot 2 dagen. Als de regionale waterkering direct ten zuiden van het plangebied faalt, zal het gebied sneller onder water lopen, maar is de maximale waterdiepte kleiner.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP19019-0004_0017.png"

Figuur 1: Maximale waterdiepte bij een overstroming (bron: risicokaart.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP19019-0004_0018.png"

Figuur 2: Tijd tot overstroming na dijkdoorbraak t.h.v. IJsselcentrale (bron: Provincie Overijssel)

Maatregelen

Bij de ontwikkeling van het plangebied dient rekening te worden gehouden met mogelijke overstroming(en). Het betreft hierbij ook bewustwording dat bouwen in risicovolle gebieden bepaalde risico's met zich meebrengt en dat hier adequaat mee omgesprongen dient te worden. Wat betreft maatregelen kan worden gedacht aan: aanvullend ophogen (voor zover mogelijk) van het plangebied, voldoende hoog aanbrengen vloerpeil, verhoogde drempels, zodanige inrichting gebouw dat bij eventuele overstroming schade zoveel mogelijk wordt beperkt (denk aan materiaalgebruik en minder gevoelige ruimten op de begane grond), aansluiting van het plangebied op dichtstbijzijnde weg waardoor bereikbaarheid gewaarborgd blijft en opstellen van een evacuatieplan. Meer informatie is o.a. te vinden op de website www.onswater.nl.


Watertoets

Het waterschap Drents Overijsselse Delta is via het doorlopen van de digitale watertoets betrokken bij het bestemmingsplan. Hierop is reactie gekomen dat de korte procedure doorlopen kan worden.

3.7 Wonen

3.7.1 Huidige situatie

Het plangebied kent al een woonbestemming. Ter plekke zijn echter alleen eengezinshuizen toegestaan. Met dit plan krijgt het gebied de bestemming Wonen - Meergezinshuis. De nog aanwezige woning wordt gesloopt.

3.7.2 Uitgangspunt bestemmingsplan

Het plan voorziet in 8 koopappartementen, in oppervlak varierend van 43 tot 82 m2. Het grote appartement op de begane grond zal een middelduur appartement worden, de overige 7 appartementen zullen waarschijnlijk allemaal in de categorie goedkoop vallen. Goedkope en kleinere appartementen voorzien duidelijk in de behoefte aan betaalbare woningen voor kleine huishoudens en daarmee voldoet dit plan aan de kwalitatieve behoefte op dat punt.

3.8 Milieu

In deze paragraaf wordt ingegaan op de milieuaspecten die van belang zijn bij het toekennen van bestemmingen. Tevens komt de ligging van kabels, leidingen en straalpaden aan bod.

3.8.1 Geluid

Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde. Ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is toegestaan indien maatregelen om de geluidsbelasting op de buitengevels te beperken niet mogelijk zijn of onvoldoende helpen en indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.


Er is geen sprake van industrielawaai. Het plangebied bevindt zich niet binnen een geluidszone van spoorweglawaai.


In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones. Uitzondering hierop zijn wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt en wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied. Ter plaatse bedraagt de snelheid van de Schoolstraat en omringende wegen 30 km/uur en is er sprake van een als woonerf aangeduid gebied. Nader onderzoek naar wegverkeerslawaai vanuit de Wet geluidhinder bezien is niet nodig voor deze straten.


Wel is het van belang om na te gaan of zich binnen 200 meter afstand van het plangebied wegen bevinden waar 50 km-uur of harder mag worden gereden. Dergelijke wegen hebben een geluidszone van 200 meter binnen de bebouwde kom. Ten zuidwesten, westen en noorden van het plangebied bevinden zich een aantal wegen waar 50 km-uur mag worden gereden, te weten de Diezerkade, de Burgermeester Drijbersingel, de Van Wevelinkhovenstraat.


Uit de geluidskaart van de gemeente Zwolle (Geluidsbelasting wegverkeer 2035) blijkt dat de geluidsbelasting ten gevolge van de genoemde wegen ter plaatse van de planlocatie lager is dan 48 dB Lden, zie onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP19019-0004_0019.png"

Uit de figuur blijkt dat aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan en nader onderzoek niet nodig is. Daarmee vormt het aspect geluid geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.


Aanvullend wordt verwezen naar het voor het nabij gelegen locatie 'Langenholterweg' op 1 oktober 2019 vastgestelde wijzigingsplan Langenholterweg 10-7, waarbij akoestisch onderzoek is uitgevoerd (Geluidmeesters, 31 mei 2019). Daaruit blijkt het volgende:

  • Uit de resultaten blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder niet wordt overschreden. Er zijn vanuit de Wet geluidhinder, ten aanzien van verkeerslawaai, dan ook geen belemmeringen geconstateerd om de appartementen te realiseren.
  • De gecumuleerde geluidbelasting, van alle wegvakken (incl. wegen met een snelheidsregime van 30 km/uur en binnen een woonerf) bedraagt op één gevel ten hoogste 56 dB. Indien rekening wordt gehouden met 5 dB aftrek, overeenkomstig artikel 110g Wgh., bedraagt de geluidbelasting ten hoogste 51 dB. Dit is beperkt hoger dan de voorkeursgrenswaarde maar fors lager dan de maximale ontheffingswaarde van 63 dB in stedelijk gebied. Op alle overige gevels is de geluidbelasting lager dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB).
  • Om een goed woon- en leefklimaat te garanderen adviseren we de gecumuleerde geluidbelasting als uitgangspunt te hanteren voor het vaststellen van de benodigde geluidwering. Het maximaal toelaatbare binnen niveau bedraagt 33 dB (eis nieuwbouw Bouwbesluit). Op basis van de resultaten blijkt dat voor de NW-gevel van blok 1 niet met de minimale geluidweringseis van 20 dB uit het Bouwbesluit kan worden voldaan. Voor deze gevel is een geluidwering van ten hoogste (56-33 =) 23 dB nodig. Voor de berekening van de geluidwering zal een aanvullend rapport moeten worden opgesteld.


Conclusie

Op basis van de geluidskaart van Zwolle is geconcludeerd dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de uitvoering van het bestemmingsplan. Ten behoeve van het vaststellen van de benodigde geluidwering wordt verwezen naar een akoestisch onderzoek dat recent is uitgevoerd voor een nabij gelegen locatie.

3.8.2 Bedrijvigheid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van geplande milieugevoelige functies, zoals woningen, ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en dat rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en de milieuruimte van de betreffende milieubelastende functies. Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden.


Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de VNG publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (uitgave 2009). Deze publicatie bevat onder meer lijsten met richtafstanden van diverse milieuhinderlijke activiteiten en stappenplannen voor concrete situaties. De richtafstanden uit bijlage 1 van de VNG publicatie gaan uit van een 'rustige woonwijk'. Indien er sprake is van het omgevingstype 'gemengd gebied' dan kan de richtafstand terug worden gebracht met één afstandsstap.


In de omgeving van het plangebied bevinden zich bestemmingen ten behoeve van 'Detailhandel' en 'Gemengd' gebruik waar ook nog bovenwoningen zijn toegestaan. Het plangebied kenmerkt zich als een gemengd gebied waardoor conform VNG publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' de te hanteren richtafstand met één stap mag worden verkleind. Planologisch zijn in de genoemde bestemmingen maximaal bedrijvigheid toegestaan uit milieucategorie 2. Daarbij geldt, na verkleining van de richtafstand met één stap vanwege de ligging in een gemengd gebied, een richtafstand van 10 meter voor hinder. Uitsluitend de direct naast het perceel gelegen locatie (Schoolstraat 66) vormt qua richtafstand een aandachtspunt. Op dit perceel worden in de huidige situatie echter geen bedrijfsactiviteiten uitgevoerd. Er is derhalve geen milieuhinder te verwachten. Het plangebied kent ook al een woonbestemming, waardoor er met het plan geen beperking optreedt voor omliggende percelen.

3.8.3 Trillingen

Het onderdeel trillingen is niet van toepassing, spoorwegen en wegen waarover zwaar vrachtverkeer rijdt liggen op voldoende afstand.

3.8.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).


Projecten die 'niet in betekende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. In de AMvB-nibm zijn de criteria vastgelegd om te kunnen beoordelen of voor een project sprake is van nibm.


Met de inwerkingtreding van de NSL op 1 augustus 2009 geldt de volgende bovengrens om als NIBM-project te worden aangemerkt: de bouw van 1500 woningen aan één ontsluitingsweg. Het bouwplan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van maximaal 8 wooneenheden en is daarmee qua omvang en verkeersaantrekkende werking kleinschaliger dan de bouw van 1500 woningen aan één ontsluitingsweg. Het project kan daarom worden beschouwd als een nibm-project. Onderzoek naar de luchtkwaliteit is niet verder nodig.

3.8.5 Geur

Het onderdeel geur is niet van toepassing, er bevinden zich geen agrarische bedrijven of geur-veroorzakende fabrieken in de nabijheid van het plangebied.

3.8.6 Bodemkwaliteit

In het bestemmingsplan dient aangegeven te worden wat de kwaliteit van de bodem ter plaatse van het plangebied is. Tevens dient, op basis van de Mor (Ministeriële regeling omgevingsrecht), bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen een rapportage van een recent uitgevoerd verkennend bodemonderzoek toegevoegd te worden. Voor verkennend bodemonderzoek op een locatie wordt de norm NEN 5740 gehanteerd (onderzoeksstrategie voor verkennend bodemonderzoek).


De bodemonderzoeksplicht geldt alleen voor bouwwerken waarvoor:

  • een reguliere omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is vereist;
  • waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend (twee of meer uren per dag) mensen zullen verblijven;
  • die de grond raken;
  • waarvan het bestaande gebruik wijzigt (interne verbouwing);
  • die niet naar aard en omvang gelijk zijn aan een bouwwerk genoemd in het Besluit bouwwerken;
  • waarvan geen reeds bruikbare recente onderzoeksresultaten aanwezig zijn;
  • die geen tijdelijk bouwwerk betreffen waarbij uit het vooronderzoek blijkt dat de locatie onverdacht is.


Er is sprake van nieuw te realiseren appartementengebouw en daarmee een verblijfsgebied waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven. Er is een verkennend bodemonderzoek nodig.


Door onderzoeksbureau Boluwa Eco Systems BV uit Heerde is een verkennend en aanvullend bodemonderzoek inclusief asbest uitgevoerd. Het onderzoeksrapport, bekend onder de gegevens 'Verkennend/aanvullend bodemonderzoek, verkennend bodemonderzoek asbest Schoolstraat 62 te Zwolle, rapportnummer 19162 en d.d. 13 november 2019 is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd. Onderstaand een uiteenzetting van de resultaten en conclusies van het uitgevoerd onderzoek.


Het verkennend bodemonderzoek dient voor het vastleggen van de kwaliteit van de bodem van het terrein voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning in verband met herontwikkeling van de locatie. Doel van het onderzoek is het vaststellen van eventuele verontreiniging van grond en grondwater van de locatie, en een globaal inzicht te verschaffen in de aard, plaats en concentratie van eventuele verontreinigende stoffen.


Vooronderzoek

Uit het vooronderzoek blijkt dat in de grond tot 2,0 m-mv diverse bijmengingen met puin, glas en kooldelen worden aangetroffen. In deze bodemlaag worden sterk verhoogde gehalten aan koper, lood, zink en PAK gemeten. De ophooglaag is niet afgeperkt. In het grondwater worden enkel licht verhoogde concentraties aan zink gemeten. Uit de Omgevingsrapportage blijkt dat op het terrein asbest is aangetoond. Het onderzoek is echter niet uitgevoerd conform de NEN 5707.


Verkennend bodemonderzoek

Uit het verkennend bodemonderzoek blijkt dat op het terrein en in de grond geen asbestverdacht materiaal is waargenomen. In de bovengrond zijn bijmengingen met puin en plaatselijk plastic aangetoond. Uit de analyse en toetsingsresultaten van de grond blijkt dat er geen sprake is van verontreiniging met asbest. Uit de analyse en toetsingsresultaten blijkt dat de bovengrond plaatselijk sterk verontreinigd is met lood en zink. Volgens het toetsingskader uit de circulaire bodemsanering 2013, gedateerd van 1 juli 2013 dient op de locatie een nader/afperkend onderzoek plaats te vinden. Gesteld wordt echter dat op basis van het uitgevoerde aanvullende onderzoek een duidelijk beeld kan worden verkregen van de aangetroffen verontreiniging en een nader onderzoek achtwege kan worden gelaten.


Volgens schatting is een oppervlakte van ca. 300 m² op het perceel licht tot sterk [>interventiewaarde] verontreinigd met lood en zink. De dikte van de verontreinigde laag wordt geschat op ca. 0,50 m. Dit houdt in dat er ca. 150 m³ verontreinigde grond wordt aangetroffen. Deze verontreiniging maakt deel uit van de reeds bekende verontreiniging ten noorden grenzend aan de locatie. Wegens het feit dat de interventiewaarde wordt overschreden is op de locatie sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Op basis van het vooronderzoek wordt gesteld dat het hier een historische verontreiniging betreft, waarvoor geen spoedeisende saneringsplicht geldt. Indien in de toekomst op de locatie ontwikkelingen plaatsvinden kan het in dat kader noodzakelijk zijn dat de aanwezige bodemverontreiniging dient te worden gesaneerd.


Reactie bevoegd gezag op bodemonderzoek

Het bevoegd gezag heeft het verkennend en aanvullend bodemonderzoek inclusief asbest beoordeeld. Hieruit blijkt dat onderzoek inhoudelijk niet akkoord is omdat er uitgegaan is van een verkeerde onderzoeksstrategie waardoor minder boringen zijn geplaatst. Een uitbreiding van het onderzoek is echter niet noodzakelijk omdat het onwaarschijnlijk is dat hier extra informatie uit naar voren zou komen. Bevoegd gezag stelt echter, in tegenstelling tot dat wat in het bodemonderzoek is gesteld, dat een nader bodemonderzoek wel uitgevoerd moet worden om de verontreiniging af te perken. Het ligt voor de hand dat de aangetoonde verontreiniging gerelateerd is aan de ophooglaag, maar onvoldoende is aangetoond dat de ophooglaag slechts 50 cm betreft.


Conclusie

Op basis van de beschikbare informatie kan worden gesteld dat de bodemkwaliteit op de locatie momenteel niet voldoet aan de beoogde functie. Voorafgaand aan de bouw van de appartementen zal de bodemkwaliteit geschikt moeten worden gemaakt voor het beoogde gebruik. In het kader daarvan dient mogelijk nog nader bodemonderzoek plaats te vinden en mogelijk een saneringsplan worden opgesteld. Dit dient bij het indienen van de omgevingsvergunning bouw gereed te zijn. De gemeente Zwolle is hiertoe het bevoegd gezag. Op basis van de beschikbare bodemonderzoeken is voldoende inzicht in de bodemkwaliteit om te kunnen ramen wat de kosten zijn om de locatie geschikt te maken voor woningbouw. Op basis daarvan staat vast dat de sanering financieel uitvoerbaar is. Het aspect bodemkwaliteit vormt daarmee geen onoverkomelijke belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

3.8.7 Externe veiligheid

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) richt zich primair op inrichtingen zoals bedoeld in de Wet milieubeheer. In artikel 2, lid 1 van het BeviI staan de inrichtingen genoemd waarop het besluit van toepassing is. Deze inrichtingen brengen risico's met zich mee voor de in de omgeving aanwezige risicogevoelige objecten.


Een woning is niet aangemerkt als (risico veroorzakende) inrichting. Woningen zijn echter aan te merken als een (beperkt) kwetsbaar object, zodat op zich beoordeeld dient te worden of er in de nabijheid van het terrein eventueel Bevi-inrichtingen zijn die van invloed zijn/kunnen zijn op het woningbouwplan.


Binnen en buiten het plangebied bevinden zich geen Bevi-inrichtingen en/of bedrijven die invloed hebben op het plangebied. Het plangebied ligt niet in een inventarisatiegebied van een Bevi-inrichting.

Op circa 740 meter afstand van het plangebied ligt de A28. Hierover worden diverse gevaarlijke stoffen vervoerd. Bij een incident kunnen deze gevaarlijke stoffen vrijkomen. Vanwege de afstand tot de nieuw te bouwen woningen is alleen het scenario waarbij een toxische stof vrijkomt relevant. Bij zo'n incident kunnen deze stoffen zorgen voor een giftige wolk die over de nieuwe woningen trekt.


Zelfredzaamheid / Bestrijdbaarheid (artikel 7 Bevt)
Voor het plangebied en de beoogde functie-uitoefening gelden op basis van het planologische kader de volgende voorwaarden:

  • de woningen dienen te worden voorzien van afsluitbare mechanische ventilatie zodat de aanwezigen bij een incident in de omgeving veilig binnen kunnen schuilen;
  • de toekomstige bewoners dienen te worden geïnformeerd over de mogelijke risico's die zij lopen vanwege de A28 en wat zij bij een eventueel incident zelf kunnen doen.

Conclusie

Het plan zelf voorziet niet in de oprichting van een risicovolle activiteit. Een verdere afweging of de planontwikkeling al dan niet leidt tot (on)aanvaardbaar risico in het kader van de externe veiligheid kan achterwege blijven. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het gewenste bouwplan.

3.8.8 M.e.r. beoordeling

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:


1. Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.

2. Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).

3. Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);

Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).



Drempelwaarden Besluit m.e.r

Voor wat betreft het gehele plangebied wordt voorzien in directe eindbestemmingen waardoor het voldoet aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempel-waarden overschrijden.


In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.


Aangezien in dit geval er sprake van is dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:

1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,

2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of

3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.


Indien het plan wordt vergeleken met de drempelwaarden uit de D-lijst kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.


In onderdeel D 11.2 wordt onder een stedelijke ontwikkeling het volgende verstaan: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. In de nota van toelichting op het Besluit mer wordt het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' geduid. Hier wordt het volgende over gezegd: "Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Er kan overigens geen misverstand over bestaan dat ook dorpen hieronder vallen. Wat stedelijke ontwikkeling inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen."


Uit voorgaande volgt dat de realisatie van een appartementencomplex met 8 wooneenheden in algemene zin niet te kwalificeren is als stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. Er is namelijk geen sprake van aanzienlijke gevolgen voor het milieu (zie ook paragraaf 3.8) en er is heel beperkt tot geen sprake van een toename aan bebouwd oppervlakte aangezien een deel van de locatie nog bebouwd is en op een deel van de locatie bebouwing aanwezig is geweest. In die gevallen is het Besluit m.e.r. niet van toepassing en hoeft geen aanmeldnotitie te worden opgesteld.


Conclusie:

De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van dit plan.

3.8.9 Afval

Ten aanzien van het afvoeren van huishoudelijk afval zal aansluiting worden gezocht bij de reguliere afvalophaaldienst in de wijk Diezerpoort. De appartementen kunnen aangesloten worden op een bestaande ondergrondse restafvalcontainers 95558 in de Schoolstraat.


Papier en PMD (Plastic - Metalen en Dranken verpakkingen) worden alternerend ingezameld, dat wil zeggen de ene week wordt papier en de week erop PMD ingezameld. Papier kan eventueel ook in een aantal gezamenlijke blauwe mini-containers worden ingezameld, hiervoor is dan wel ruimte nodig. GFT wordt door middel van een mini-container in een beugel wekelijks ingezameld.


Ten tijde van de sloop van bebouwing en de aanleg van het woongebouw zal het bouwafval worden afgevoerd door de slopers en bouwers. Dit kan tijdens de sloop- en bouwfase tot (tijdelijke) enige hinder leiden voor de omgeving.

3.8.10 Kabels, leidingen en straalpaden

Er zijn geen buisleidingen in de buurt aanwezig. Er bevinden zich geen hoogspanningslijnen in de nabijheid van het plangebied. Binnen het plangebied bevinden zich voor zover bekend geen planologisch relevante kabels en leidingen die een belemmeringen vormen voor de realisatie van onderhavig plan.

3.8.11 KEC

Klimaatadaptatie: In het ontwerp is rekening gehouden met klimaatveranderingen, om wateroverlast te voorkomen wordt het achtererfgebied voorzien van voldoende groen. Daarnaast zal het regenwater worden geïnfiltreerd op eigen terrein.


Energietransitie: Het uitgangspunt is het voldoen aan het huidige bouwbesluit, dus een EPC van 0,40. De appartementen worden voorzien van een warmtepomp en op het dak worden zonnepanelen geplaatst. Het type warmtepomp en de exacte hoeveelheid zonnepanelen worden in een later stadium bekend. Afhankelijk van het exacte type warmtepomp krijgen de toekomstige bewoners de (optionele) mogelijkheid om het appartement passief, dan wel actief te koelen.


Circulariteit: Bij de sloop worden de materialen gescheiden, uitkomend staal worden gerecycled en het puin zal worden verwerkt tot menggranulaat.

Hoofdstuk 4 Juridische aspecten

4.1 Inleiding

Dit bestemmingsplan is gemaakt conform het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 21. Dit handboek is gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen SVBP2012, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. De regels zijn binnen de systematiek van de SVBP2012 aangepast aan de Zwolse situatie en uitgebreid met extra standaardbestemmingen, waaraan in Zwolle behoefte is. De regels van Diezerpoort, Schoolstraat 62, 64 zijn voor zover nodig op hun beurt weer aangepast aan specifieke situaties in het plangebied van het bestemmingsplan.

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:

Inleidende regels

Bestemmingsregels

Algemene regels

Overgangs- en slotregels

1 Inleidende regels

De inleidende regels zijn van algemene aard en bestaan uit de volgende regels:

Begrippen

Wijze van meten

2 Bestemmingsregels

Toelichting op de regels voor de enkelbestemmingen:

Het gehele plangebied krijgt de enkelbestemming Wonen - Meergezinshuis. De regels die op deze bestemming van toepassing zijn, worden zoveel mogelijk in de bestemmingsregels zelf geregeld. Op deze wijze wordt bij de digitale versie van het plan bij het aanklikken op adres of bestemmingsvlak zo veel mogelijk informatie gegeven zonder dat er verder doorgeklikt behoeft te worden.

De opbouw van een bestemmingsregel is als volgt:

  • 1. Bestemmingsomschrijving;
  • 2. Bouwregels;
  • 3. Nadere eisen;
  • 4. Afwijken van de bouwregels;
  • 5. Specifieke gebruiksregels;

Per bestemmingsonderdeel wordt hierna een korte toelichting wordt gegeven.

  • 1. Bestemmingsomschrijving:

In de bestemmingsomschrijving wordt een nadere omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De hoofdfunctie wordt als eerste genoemd. Indien van toepassing, worden ook aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. De ondergeschiktheid wordt aangegeven door de zin 'met daaraan ondergeschikt'. De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie in de bestemming. De bestemmingsomschrijving is niet alleen functioneel maar bevat ook inrichtingsaspecten.

  • 2. Bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld.

Bij woningen wordt een onderscheid gemaakt tussen 'hoofdgebouwen', 'bijbehorende bouwwerken' en 'overige bouwwerken'. Een 'bijbehorend bouwwerk' is een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak'. Deze definitie is gelijk aan de definitie in het Besluit omgevingsrecht (Bor).

De maatvoering waaraan een (hoofd)gebouw, bijbehorend bouwwerk c.q. bouwwerk, geen gebouw zijnde, dient te voldoen wordt in deze regel opgenomen. De maximum goothoogte en maximum bouwhoogte worden in meters weergegeven.

De hoogte van de gebouwen wordt op de kaart aangegeven, indien er geen uniforme hoogteregels voor de gehele bestemming van toepassing zijn. Dit wordt in de verbeelding op papier van het plan gedaan door middel van een symbool in de vorm van een rondje verdeeld in een matrix met 2 of 3 vlakken. Linksboven staat bijvoorbeeld de maximum goothoogte in meters vermeld, rechtsboven de maximum bouwhoogte in meters en onderaan staat zo nodig het maximum bebouwingspercentage aangegeven. Het symbool is gekoppeld aan het bouwvlak, of indien er geen bouwvlak aanwezig is, aan het bestemmingsvlak.

  • 3. Nadere eisen:

Op grond van artikel 3.6, eerste lid onder d, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat door burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen worden gesteld. Het betreft hier nadere eisen ten behoeve van bepaalde doorgaans kwalitatief omschreven criteria, zoals stedenbouwkundig beeld, woonsituatie, en verkeersveiligheid. De nadere eisenregeling biedt de mogelijkheid om in concrete situaties in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning sturend op te treden door het stellen van nadere eisen. De criteria zijn in de bepaling van nadere eisen zelf opgenomen.

De procedure voor het stellen van nadere eisen is in deze bestemmingsregels omschreven in de Algemene regels 

4. Afwijken van de bouwregels:

Op grond van artikel 3.6, eerste lid onder c, van de Wro kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat bij een omgevingsvergunning van het bestemmingsplan kan worden afgeweken. In deze bepaling wordt een opsomming gegeven van de bouwregels waarvan kan worden afgeweken. Een afwijkingsmogelijkheid van de bouwregels wordt alleen opgenomen, indien dit noodzakelijk wordt geacht in verband met het gewenste beleid en het een afwijking of verduidelijking betreft van de algemene afwijkingsregels. De criteria zijn in de afwijkingsregel zelf opgenomen.

De procedure voor het afwijken van de bouwregels is omschreven in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

5. Specifieke gebruiksregels:

In artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wabo wordt aangegeven dat het verboden is zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. Ter verduidelijking worden iin de specifieke gebruiksregels specifieke vormen van gebruik met name uitgesloten. Dit zijn gebruiksvormen, waarvan het op voorhand gewenst is aan te geven dat deze in ieder geval niet zijn toegestaan.

Toelichting op de regels voor dubbelbestemmingen:

Een dubbelbestemming wordt opgenomen in een bestemmingsplan wanneer er sprake is van twee functies die onafhankelijk van elkaar op dezelfde plaats voorkomen. Het opnemen van een dubbelbestemming zorgt met het oog op een specifiek belang voor bescherming van het betreffende gebied.

Het betreft in dit plan: Waarde - Archeologie

De bestemming ligt als het ware over de reguliere (enkel)bestemming heen. De bestemmingsomschrijving van de dubbelbestemming geeft aan dat de gronden, naast de andere aan die gronden gegeven (enkel)bestemmingen, mede voor deze dubbelbestemming zijn bestemd.

De opbouw van een dubbelbestemmingregel is dezelfde als die van een (enkel)bestemmingsregel, maar alleen die regels worden ter aanvulling opgenomen die noodzakelijk zijn. De regels in de dubbelbestemming geven de verhouding van de enkelbestemming ten opzicht van de dubbelbestemming aan.

3 Algemene regels

In de algemene regels zijn de volgende regels in onderstaande volgorde opgenomen:

Anti-dubbeltelregel

Algemene afwijkingsregels

Algemene procedureregels

Overige regels

4 Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk komen de overgangsregels en de slotbepaling aan de orde.

4.2 Inleidende regels

Begrippen

Hierin worden de in de regels gebruikte begrippen gedefinieerd. Ze zijn alfabetisch gerangschikt met uitzondering van de begrippen plan en bestemmingplan die als eerste zijn genoemd.

Het doel van deze regels is om misverstanden of verschillen in interpretatie te voorkomen. Dit als aanvulling op de gevallen waarbij het woordenboek van Van Dale geen uitsluitsel geeft.

Wijze van meten

Dit is de handleiding voor de manier van meten van diverse in het plan bepaalde maten.

4.3 Bestemmingsregels

Hierna wordt - voor zover nog nodig - een toelichting op de artikelen van de bestemmingsregels gegeven:

Wonen - Meergezinshuis

Deze bestemming is bedoeld voor meergezinshuizen. Dit zijn flats en andere gebouwen met meerdere naast en/of boven elkaar gelegen woningen, welke in tegenstelling tot het eengezinshuis qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kunnen worden. De definitie van meergezinshuis is opgenomen in de begrippen.

Uitgangspunten:

  • Binnen het bouwvlak mogen hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken worden gebouwd.
  • Op het erf binnen deze bestemming, dat buiten het bouwvlak is gelegen, mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd tot een maximum van in totaal 50 m2; .
  • Op het erf binnen deze bestemming, dat buiten het bouwvlak is gelegen, mogen overige bouwwerken worden gebouwd. Ter plekke van de aanduiding 'overbouwing' is een hogere bouwmaat opgenomen voor de buitentrap en galeij/buitenruimte van het appartementengebouw.
  • Met de aanduiding 'maximaal aantal wooneenheden' wordt het maximaal toegestane aantal woningen vastgelegd op acht. Dit conform het bouwplan. Om zo goed mogelijk in te spelen op een toekomstige vraag wordt een afwijkingsbevoegdheid voor het college opgenomen om onder voorwaarden en binnen het toegestane bouwvolume het aantal toegestane woningen te verhogen van acht naar negen.

Beroep aan huis:

Volgens vaste jurisprudentie moet binnen een woonbestemming ook een aan huis verbonden beroep worden toegelaten. Uit de jurisprudentie kan als enige ruimtelijk relevant criterium worden afgeleid het hebben van 'een ruimtelijke uitwerking of uitstraling, die in overeenstemming is met de woonfunctie van het betrokken perceel'.

Er is in dit plan een regeling opgenomen voor het gebruik van een deel van een woning voor een aan huis verbonden beroep, zoals in de gemeente Zwolle bij deze bestemming gebruikelijk is. De beperking van het ruimtebeslag van de woning met inbegrip van de bijgebouwen tot 30% van het vloeroppervlak van de woning (met een absoluut maximum van 50 m²) dient om het verlies of de bovenmatige aantasting van de woonfunctie of van het woonkarakter tegen te gaan. Op deze wijze wordt tevens voorkomen dat de verkeersaantrekkende werking te groot zal worden.

Het verhuren of anderszins beschikbaar stellen van woonruimte aan derden voor de uitoefening van een beroep of bedrijf, hoe gering ook van omvang, is zonder meer als strijdig met de woonbestemming aan te merken.

In de begrippen is een definitie opgenomen over wat onder een aan huis verbonden beroep moet worden verstaan. Het gaat om een dienstverlenend beroep. De definitie van beroep aan huis is gelijk aan de landelijk gehanteerde standaarddefinitie. Indien er personeel in dienst wordt genomen kan er eerder sprake zijn van een ruimtelijke uitwerking of uitstraling die niet met de woonfunctie in overeenstemming is.

Waarde - Archeologie

Uitgangspunten voor deze dubbelbestemming zijn:

  • De gebieden die volgens de gemeentelijke archeologische waarderingskaart een grote vondstkans hebben (50% of meer) zijn mede bestemd tot archeologisch waardevol gebied.
  • Bij de regeling voor de dubbelbestemming is nauwe aansluiting gezocht bij de Wet op de archeologische monumentenzorg.
  • Bij verstoringen in de bodem met een grotere diepte dan 0,5 meter en een grotere oppervlakte dan 100 m² zijn specifieke bouwregels en een omgevingsgunningenstelsel conform de regeling uit de Wet op de archeologische monumentenzorg van toepassing.

4.4 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een perceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Overige regels

In dit artikel wordt geregeld dat een bouwplan moet voorzien in voldoende ruimte voor parkeren, laden en lossen. Wat voldoende is, wordt op basis van het algemene parkeerbeleid van de gemeente Zwolle bepaald tijdens de beoordeling van een bouwplan. Bij een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken, indien anderszins in voldoende ruimte kan worden voorzien. Hierbij kan gedacht worden aan het betalen van een compenserende bijdrage aan de gemeente Zwolle. Ten slotte kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken in bijzondere omstandigheden, onder andere op basis van criteria van het algemene parkeerbeleid.

Algemene afwijkingsregels

In deze regels is als eerste de op grond van vaste jurisprudentie vereiste algemene afwijking in de vorm van de zogenaamde 'toverformule' opgenomen. Bij een omgevingsvergunning moet van het gebruiksverbod worden afgeweken, indien strikte toepassing zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Daarnaast wordt in deze regels de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde in het bestemmingsplan geregelde onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Deze regels zijn niet van toepassing, indien en voor zover er specifieke in de bestemming zelf geregelde afwijkingsregels van toepassing zijn.

Ten slotte zijn de criteria voor de toepassing van deze afwijkingsregels hier opgenomen.

Algemene procedureregels

Hierin wordt de standaardprocedure bij Zwolse bestemmingsplannen voor de voorbereiding van een besluit tot het stellen van een nadere eis beschreven.

4.5 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht

Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorgeschreven.

Tevens is een hardheidsclausule opgenomen in de vorm van persoonsgebonden overgangsrecht op de wijze zoals door de regering bij de totstandkoming van het Bro werd aanbevolen.

Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen. Deze regel bevat zowel de aanhalingstitel van het plan, de aanhalingstitel van de regels van het plan als de vaststellingsregel van het plan.

4.6 Handboek

Dit bestemmingsplan is vervaardigd conform de richtlijnen van het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 21.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Indien sprake is van een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening, (hierna "een aangewezen bouwplan"), in combinatie met een planologische maatregel is afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing. Dit houdt in dat de gemeenteraad een exploitatieplan dient vast te stellen tenzij middels gemeentelijke gronduitgifte dan wel, of in combinatie met, een anterieure overeenkomst het verhalen van de kosten in de grondexploitatie anderszins verzekerd is en, indien noodzakelijk, er afspraken zijn gemaakt over een tijdvak, fasering en locatie-eisen.


Het onderhavige plan voorziet in de realisatie van een woongebouw met 8 woningen. De gronden in het plangebied zijn grotendeels in eigendom bij de gemeente en deels in eigendom bij de ontwikkelaar. De gemeente heeft voor de gronden in het plangebied waarvan de gemeente eigenaar is, een verkoopovereenkomst gesloten met de ontwikkelaar die het plan zal ontwikkelen en realiseren.


De gemeentelijke plankosten worden verhaald middels de met de voornoemde verkoopovereenkomst overeengekomen gronduitgifte aan de ontwikkelaar. De ontwikkelaar zal voor haar rekening en risico het bouwprogramma ontwikkelen, realiseren en het gerealiseerde bouwprogramma vervolgens verkopen.


De gemeente is geen direct financiële partner bij het onderhavige bouwplan en loopt ten aanzien van het plan geen financieel risico. Wel heeft de gemeente toegezegd een financiële bijdrage te zullen leveren aan het saneren van de in de gronden van het plangebied aanwezige bodemverontreiniging.


De ontwikkelaar is voldoende solvabel en vermogend om het bouwplan te kunnen uitvoeren, staat niet onder surseance van betaling en bevindt zich niet in staat van faillissement. Met de in de verkoopovereenkomst overeengekomen gronduitgifte aan de ontwikkelaar is het project voor de gemeente Zwolle financieel uitvoerbaar.


Conclusie
Het vaststellen van een exploitatieplan door de raad blijft achterwege, omdat met het aangaan van de verkoopovereenkomst met de ontwikkelaar de kosten van exploitatie anderszins verzekerd zijn (art 6.12, tweede lid, sub a Wro).

De economische uitvoerbaarheid van het project is voldoende aangetoond.


5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.2.1 Overleg met de buurt

De initiatiefnemer heeft gesprekken gevoerd met de direct belanghebbenden. De reacties op de ontwikkeling en het ontwerp zijn positief.Door de coronacrisis was het niet mogelijk om een inloopavond te organiseren ten behoeve van de presentatie van het nieuwebouwplan en het onderliggende bestemmingsplan. Er vanuit gaande dat er op korte termijn geen inloopavond mogelijk is, wordt in overleg met de initiatiefnemer bepaald hoe en wanneer de buurt over het bouwplan wordt geïnformeerd. Streven is de buurt met ondermeer beeldmateriaal te informeren over het bouwplan.

5.2.2 Uitkomsten vooroverleg

Op 12 februari 2020 is het voorontwerpbestemmingsplan Diezerpoort Schoolstraat 62-64 in het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening naar de Provincie Overijssel en het Waterschap Drents Overijsselse Delta verzonden met het verzoek om vóór 28 februari 2020 schriftelijk te reageren.

De provincie geeft in een reactie van 13 februari aan dat het bestemmingsplan in het provinciale ruimtelijk beleid past en ziet geen belemmeringen wanneer dit plan in deze vorm in procedure wordt gebracht.

Het waterschap vraagt in een reactie van 25 februari of al bekend is hoe het infiltreren van het hemelwater wordt gerealiseerd en stemt in met het plan. In antwoord op de vraag kan aangegeven worden dat infiltratie in ieder geval binnen de in deze plantoelichting gestelde randvoorwaarden (zijnde 20mm berging per m2 verhard oppervlak) dient plaats te vinden. De precieze wijze waarop dit gebeurt wordt in een later stadium ingevuld en getoetst bij de aanvraag omgevingsvergunning.