direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Diezerpoort, Langenholterweg 10-7
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0193.BP19007-0003

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voorliggend wijzigingsplan is bedoeld om het juridisch kader te bieden voor het kunnen uitvoeren van een gewenst bouwinitiatief. Tevens biedt voorliggend wijzigingsplan de onderbouwing waarom het gewenste ruimtelijk initiatief inpasbaar is op de door initiatiefnemer gewenste locatie, in dit geval het wijzigen van de bestemming ‘Gemengd – 5’ naar een bestemming ‘Wonen – Meergezinshuis’ met bouwvlak om zodoende maximaal 12 wooneenheden (huurwoningen) te kunnen bouwen op het perceel kadastraal bekend Zwolle, sectie A nummer 6610 (binnen het oranje kader) en plaatselijk bekend als Langenholterweg 10-7 te Zwolle, gelegen in de Zwolse wijk Diezerpoort. Ten behoeve van het parkeren wordt ook het aangrenzende perceel aangekocht, het betreft hier het perceel kadastraal bekend gemeente Zwolle, sectie A nummer 6024 (binnen het blauwe kader indicatief weergegeven).

Onderstaand een weergave van de ligging van het perceel vanuit de lucht, gevolgd door een foto van streetview. Het betreffen de voormalige gebouwen van een lagere school en een bijbehorend terrein.

Van het aanwezige (voormalige) schoolgebouw rest alleen nog de voorzijde, want een groot deel van het achterliggende pand is jaren gelden afgebrand en niet herbouwd. De initiatiefnemer is voornemens het pand geheel te slopen en er ter plekke een appartementencomplex te realiseren. In dit te bouwen appartementencomplex is het de bedoeling dat er 12 huurappartementen worden gerealiseerd, verdeeld over 2 hoofdgebouwen. In een eerdere fase werd gesproken over 11 huurappartementen maar dat was financieel niet haalbaar, vandaar dat in overleg met de gemeente is besloten om voor 12 appartementen te gaan. De oppervlakte van de appartementen zal circa 50 a 55 m2 bedragen en zijn primair bedoeld voor 1 en 2-persoons huishoudens.

Onderstaand een weergave van de bestaande situatie qua gebouwen en de beoogde nieuwe situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP19007-0003_0001.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP19007-0003_0002.jpg"

De woongebouwen krijgen een maximale goot- en bouwhoogte van 7,0 m en 10,0 meter.

1.2 Plangebied

Het plangebied bevindt zich in de wijk Diezerpoort en wordt globaal begrensd door de Langenholterweg in het westen, de Schoolstraat in het zuiden en de Warmoesstraat in het oosten.

1.3 Geldende bestemmingsplannen

De gronden waar het verzoek betrekking op heeft zijn gelegen in een tweetal bestemmingsplannen, te weten:

  • 1. bestemmingsplan Diezerpoort, zoals deze is vastgesteld op 13 mei 2013 en is voorzien van het IMRO-nummer NL.IMRO.0193.BP10017-0004. De gronden zijn hierin bestemd met de enkelbestemming ‘Gemengd – 5’ en de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’. Tevens kent het perceel een gebiedsaanduiding ‘Gebiedsaanduiding wro-zone – wijzigingsgebied’.
  • 2. Zwolle, parapluplan parkeren, zoals deze is vastgesteld op 3 juli 2017 en is voorzien van het IMRO-nummer NL.IMRO.0193.BP16012-0003.

Onderstaand een weergave van de bestemmingsplanverbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP19007-0003_0003.jpg"

1.3.1 Bestemmingsplan Diezerpoort

Binnen deze bestemming zijn ten aanzien van het aspect wonen ‘bijzondere woonvormen’ toegestaan. Een bijzondere woonvorm is gedefinieerd als ‘een gebouw of gedeelte van een gebouw dat blijkens aard, indeling en inrichting geschikt is voor de huisvesting van specifieke doelgroepen‘. In voorliggend bouwplan is sprake van ‘regulier wonen’, hetgeen niet is aan te merken als een bijzondere woonvorm.

Het bestemmingsplan kent een wijzigingsbevoegdheid die als volgt luidt:

Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied' de bestemmingen 'Gemengd - 5', 'Wonen' en 'Verkeer - Erftoegangsweg' wijzigen in bestemmingen en nieuwe bouwvlakken ten behoeve van woningen en bestemmingen voor de bijbehorende tuinen, erven, wegen en groenvoorzieningen, mits:

  • a. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;
  • b. de volgende wijzigingsregels in acht worden genomen:
    • 1. de goothoogte van de hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan 7 meter;
    • 2. de bouwhoogte van de hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan 10 meter;
    • 3. de hoofdgebouwen dienen te worden afgedekt met een kap;
    • 4. aan de zijde van de Langenholterweg en Schoolstraat wordt continuïteit in de straatwand nagestreefd;
    • 5. op de begane grond van de gebouwen kan een kleinschalig bedrijf worden toegestaan voor functies die zijn aangeduid als toelaatbaar binnen de bestemming 'Wonen' in de Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging, welke als een bijlage bij deze regels is opgenomen;
  • c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het stedenbouwkundig beeld;
    • 2. de woonsituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de parkeergelegenheid;
    • 5. de sociale veiligheid;
    • 6. de milieusituatie;
    • 7. de groenstructuur;
    • 8. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

In hoofdstuk 2 onder het aspect gemeentelijk beleid wordt nader ingegaan op de wijzigingsbevoegdheid.

1.3.2 Bestemmingsplan Zwolle, parapluplan parkeren

Als gevolg van dit bestemmingsplan worden de regels van artikel 34 van het bestemmingsplan Diezerpoort vervangen door Artikel 95 Overige regels. Deze regels van Artikel 95 gaan over ‘parkeren’ en ‘laden en lossen’. In dit wijzigingsplan zullen deze regels eveneens onverkort van toepassing worden verklaard.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Inleiding

In het plangebied wordt de juridisch-planologische basis gegeven voor een herontwikkeling tot woningbouw, waarbij in totaliteit 12 woningen (huurwoningen) worden gebouwd.

2.2 Ruimtelijk beleid

2.2.1 Rijksbeleid

De Omgevingsvisie is hét kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2020. De Omgevingsvisie heeft voor de provincie een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is. De missie van de provincie is het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is. De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Het provinciaal belang ligt in het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van de kernkwaliteiten. Omdat niet alle kernkwaliteiten goed te duiden zijn in het fysiek-ruimtelijk domein zijn deze vertaald naar indicatoren.

Met een deel van de kernkwaliteiten heeft de provincie speciale ambities. Inzet is de kernkwaliteiten te behouden en waar mogelijk te ontwikkelen.

Een toets aan het geoportaal Drenthe laat zien dat voor het plangebied geen specifieke kernkwaliteiten aanwezig zijn waarmee een provinciaal belang is gediend.

Naast de kernkwaliteiten van Drenthe is er de dynamiek van de bedrijvigheid. In het bijzonder wanneer sprake is van ontwikkelingen met positieve aspecten voor de werkgelegenheid en de vestiging van bedrijven. Deze aspecten vormen daarom de kernwaarde bedrijvigheid. Aspecten van de kernwaarde bedrijvigheid zijn vooral terug te vinden in het sociaaleconomische systeem en in het landbouwsysteem, maar ook bij natuur als het om de vrijetijdseconomie gaat. Kernkwaliteiten en kernwaarde wegen als uitgangspunt even zwaar.

Vanuit de doelstelling om zorgvuldig en doelmatig om te gaan met de ruimte in Drenthe, hanteert de provincie het uitgangspunt ‘inbreiding gaat voor uitbreiding’. Dit houdt in dat de provincie Drenthe prioriteit geeft aan herstructurering (inclusief verduurzaming) van de woningvoorraad en aan het herontwikkelen en herbestemmen van gronden en panden. Daarnaast ligt er een beperkte opgave om de woningvoorraad uit te breiden.

Voor dit bestemmingsplan geldt dat er sprake is van inbreiding.

2.2.1.1 Structuurvisie Ruimte en Infrastructuur

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Ruimte en Infrastructuur (hierna: SVIR) vastgesteld. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden. De SVIR geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Die ambitie is vertaald in doelen voor de middellange termijn tot 2028.

Uitgangspunt van de SVIR is decentraal wat kan, centraal wat moet. Bij het bepalen van wat centraal moet, zijn

slechts 13 rijksbelangen omschreven. Een rijksverantwoordelijkheid is slechts dan aan de orde, als:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt, of;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan, of;
  • het een onderwerp betreft dat provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.

Conclusie

Er is bij het plan geen sprake van rijksbelangen, waardoor de conclusie is dat het plan niet in strijd is met het rijksbeleid.

2.2.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), zoals die geldt vanaf 1 juli 2017, bevat de verplichting om in de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving te geven van de behoefte aan die ontwikkeling. Daarnaast, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient een motivering te worden gegeven waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

In artikel 1.1.1 van het Bro is omschreven wat verstaan moet worden onder een stedelijke ontwikkeling. Namelijk een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Volgens de Handreiking Ladder voor duurzame verstedelijking van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) vallen onder het begrip 'andere stedelijke voorzieningen' onder meer accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure. Bovendien zijn er inmiddels meerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State, waarin het begrip stedelijke ontwikkeling verder is verduidelijkt.

2.2.1.3 Stedelijke ontwikkeling

Of bij een bovengenoemde voorziening sprake is van een stedelijke ontwikkeling, hangt af van de omvang en de gebruiksmogelijkheden. In de uitspraak van 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953 is bepaald dat woningbouwplannen met een omvang vanaf 12 woningen als stedelijke ontwikkeling kunnen worden gezien, terwijl in de uitspraak van de Afdeling van 16 september 2015:ECLI:NBL:RVS:2015:2921 een plan van 11

woningen niet als stedelijke ontwikkeling werd gezien vanwege de beperkte omvang.

Dit betekent dat er wel sprake is een woningbouwlocatie, welke aan te merken is als een stedelijke ontwikkeling. Derhalve is de ladder van duurzame verstedelijking wel van toepassing.

Nu de ladder van toepassing is, moet worden omschreven wat de behoefte is aan de woningen die mogelijk gemaakt worden binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de woningbouwontwikkeling. Daarbij zijn de aard en omvang van de ontwikkeling leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen.

Tevens moet op basis van de aard en omvang van het woningbouwplan worden bepaald of er regionale afstemming nodig is. Tenslotte moet worden gemotiveerd, indien de woningbouwontwikkeling voorziet in een behoefte en gepland is buiten het bestaand stedelijk gebied, waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Behoefte binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied

Kort gezegd is de 'behoefte' het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

De provincie Overijssel heeft eind 2014 een regionale woonvisie West Overijssel vastgesteld. Ter uitvoering hiervan is in 2015 het Regionale Woonprogrammering (RWP West-Overijssel, 7 december 2015) opgesteld. Het doel hiervan is om tot een betere balans van vraag en aanbod op de woningmarkt te komen, kwantitatief en kwalitatief, waarbij iedere gemeente bouwt voor de lokale behoefte. In dit document - RWP

West-Overijssel (Regionale Woon Programmering) - zijn afspraken gemaakt over woonregio's en nadere afspraken over aantallen woningen en afstemming met de regio.

De gemeenten en de provincie hebben op 27 januari 2016 de samenwerkingsovereenkomst getekend. Het RWP West-Overijssel wordt tweejaarlijks geactualiseerd. In 2017 zijn de regionale woonafspraken op basis van nieuwe huishoudprognoses geactualiseerd en in mei 2017 bestuurlijk vastgesteld.

In dit rapport is aangegeven dat veruit de meeste verhuisbewegingen plaats vinden binnen de gemeentegrenzen. Daarmee zijn woningmarkten in West-Overijssel in eerste instantie lokaal georiënteerd. West-Overijsel wordt onderscheiden in vier subregio's zodat op lager schaalniveau naar de marktsituatie kan worden gekeken en afstemming van plannen kan plaatsvinden. Zwolle valt in de subregio Kop Zuid (Zwolle, Kampen en Zwartewaterland).

Voor West-Overijssel is de huishoudensprognose geactualiseerd. Daarvoor is een systematiek ontwikkeld waarbij 1) actuele marktinzichten worden betrokken, 2) ontwikkelingen op regionaal niveau worden meegewogen en 3) op lokaal niveau een stabieler beeld ontstaat over de verwachte huishoudensontwikkeling als basis voor programmering. Omdat prognoses gepaard gaan met enige onzekerheid maken de gemeenten in West-Overijssel de afspraak te werken met een bandbreedte.

Zowel de onderkant als de bovenkant van de bandbreedte hebben waarde. Dit voorkomt blindstaren op één getal en helpt gemeenten in West-Overijssel een stap te zetten naar meer kwalitatief en adaptief programmeren. De bovenkant van de bandbreedte kan worden opgezocht onder de volgende voorwaarden:

  • Het betreft voornamelijk woningbouwplannen binnen de bebouwde kom van de gemeente;
  • Indien sprake van overprogrammering heeft de gemeente een door provincie geaccordeerd deprogrammeerplan en is hier aantoonbaar mee aan de slag;
  • Gemeenten hebben ook na tien jaar nog groei laten zien, gemeenten met krimp moeten extra onderbouwen waarom ze de bovenkant van de bandbreedte opzoeken (specifieke doelgroepen kunnen een rol spelen).

Alle gemeenten in West-Overijssel hebben hun harde plannen grondig geïnventariseerd en ingevuld in de planmonitor. Daarbij is een verschil gemaakt tussen onherroepelijke bestemmingsplannen met bouwtitel en plannen met een uitwerkingsplicht of wijzigingsbevoegdheid. Uitwerkingsplichten en wijzigingsbevoegdheden tellen mee als harde plancapaciteit. Zie tabel 1.

Wel dient in het kader van de Ladder en/of uitvoerbaarheid/goede ruimtelijke ordening nog een afweging plaats te vinden Monitoring van vraag en aanbod is een noodzakelijk en continu proces om gezamenlijke uitgangspunten actueel te houden.

Het aantal van maximaal 12 appartementen te realiseren middels dit bestemmingsplan, maakt deel uit van de harde plancapaciteit. Gelet op het feit dat er een ondercapaciteit is in de vraag naar het aantal woningen, is er ruim voldoende kwantitatieve ruimte voor de woningen.

Procedure regionale afstemming

Zoals aangegeven werken gemeenten in Overijssel met dezelfde uitgangspunten om overprogrammering te voorkomen. Binnen de RWP is de afspraak gemaakt maximaal 100% van de gemeentelijke vraag naar woningen beschikbaar te maken in harde plannen.

Door te programmeren voor de eigen behoefte zorgen gemeenten ervoor dat er geen overaanbod in harde plannen ontstaat op de (regionale) woningmarkt. Hierdoor gaat er in principe geen extra aanzuigende werking uit naar huishoudens van andere gemeenten. Daarbij zijn migratiecijfers verwerkt in de huishoudensprognose en daarmee ook de regionale behoefte.

In de samenwerkingsovereenkomst hebben de provincie en de gemeenten in West Overijssel opgenomen dat ten behoefte van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en de regionale onderbouwing en afstemming voor de ladder van duurzame verstedelijking gemeenten en provincie afspraken maken over programmeren. Deze zijn verder uitgewerkt in rapport RWP.

De afspraken over de regionale afstemming zijn de volgende:

  • Gemeenten stemmen woningbouwplannen vanaf 25* woningen binnen bestaand stedelijk gebied af met gemeenten in de subregio. Er is sprake van een regionaal afgestemd plan zodra melding is gemaakt en mogelijkheid is geboden mee te denken over het woonplan.
  • Gemeenten stemmen woningbouwplannen vanaf 25* woningen buiten bestaand stedelijk gebied af met gemeenten in de subregio en andere planrelevante gemeenten.
  • Er is sprake van een regionaal afgestemd plan, zodra de meerderheid van de subregio en planrelevante gemeenten hebben ingestemd.

Woonvisie ‘Ruimte voor Wonen 2017 – 2027’

De Zwolse woonvisie: 'Ruimte voor Wonen 2017 – 2027'. is vastgesteld door de raad op 8 mei 2017. In het kort komt de woonvisie op het volgende neer: Zwolle groeit. Dat komt onder meer doordat Zwolle een jonge stad is met een sterke geboortegroei. Daarnaast komen mensen heel gericht naar Zwolle, omdat het goed wonen, werken en leven is in Zwolle. Vanuit deze groei wil Zwolle haar sterke regiofunctie behouden en zich als centrumstad verder ontwikkelen. Dat betekent goed nadenken over de plek, de woonvorm en de doelgroep en ons bewust zijn van leefomgeving en woonmilieu.

Ruimte voor Wonen betekent bij het maken van keuzes voor woonmilieus rekening houden met het water dat Zwolle omringt en vormt; onze waardevolle blauw/groenstructuur die we als aantrekkelijke woonomgeving beter kunnen benutten. Het betekent ook ruimte geven aan (particuliere) initiatieven die zorgen voor variatie in nieuwe, duurzame woonconcepten. Bijvoorbeeld met (collectief) particuliere vormen van zelfbouw, CPO, duurzame (energie)initiatieven of nieuwe woonzorgconcepten die langer zelfstandig wonen mogelijk maken.

Vernieuwing kan ook door transformatie van kantoren of ander vastgoed, waarbij functiemenging (wonen, werken, recreëren) en diversiteit in woontypen gewenst zijn. Daarbij zijn natuurlijke wijkvernieuwing en toekomstbestendige wijken met goede voorzieningen belangrijke uitgangspunten.

Voor de Woonvisie is een inventarisatie uitgevoerd naar belangrijke trends en ontwikkelingen, die van invloed zijn op de woningvraag:

  • Het aantal huishoudens in Zwolle neemt sterk toe: van 57.276 huishoudens in 2016 tot 64.741 in 2040. Ook onder nieuwe vestigers is Zwolle populair. Er zijn 5.500 – 6.000 nieuwe woningen nodig tot 2027 en 10.000 tot 2040.
  • Zwolle is een jonge stad: 85% van de inwoners is jonger dan 65 en 22% is jonger dan 18. Het aantal kinderen en jongeren groeit nog en daarmee blijft er vraag naar eengezinswoningen.
  • Het aantal 65 plussers neemt toe: in 2030 zijn er 44% meer 65 plussers ten opzichte van 2016. De vergrijzing en langer zelfstandig wonen vergt de komende jaren extra aandacht.
  • Het aantal een- en tweepersoonshuishoudens neemt aanzienlijk toe en daarmee de vraag naar kleinere woningen (tot 3 kamers).
  • Starters en jongere huishoudens zijn onder de woningzoekenden oververtegenwoordigd. Daarnaast is er woningdruk door de uitstroom uit beschermd wonen en van statushouders.
  • De vraag naar vrije sector huur en woningen (huur en koop) in het goedkope segment is relatief groot.

In dit plan wordt voorzien in meergezinshuizen in de huursector en die voorziet in een kwalitatieve behoefte.

Als de woningbouwontwikkeling voorziet in een behoefte en gepland is binnen bestaand stedelijk gebied dan wordt voldaan aan de Ladder.

Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt:

In de behoefte kan worden voorzien op een locatie binnen het bestaand stedelijk gebied en voldoet daarmee aan de Ladder.

Het woonprogramma voorziet in een behoefte en voldoet hiermee aan de ladder.

De gemeenten in West-Overijssel hebben de hoofdafspraak gemaakt dat iedere gemeente maximaal 100% van de eigen vraag naar woningen als harde plancapaciteit beschikbaar maakt. Dat is in lijn met de Ladder voor duurzame verstedelijking en de visie van provincie.

2.2.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie en Omgevingsverordening provincie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel van 1 mei 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.

Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende

structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.

De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de

Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden. Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van

Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP19007-0003_0004.jpg"

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel 2017

Indien het initiatief, de bouw van 12 woningen aan de Langen, wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Of een ontwikkeling nodig of mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Zo dienen gemeenten in het kader van woningbouw- en bedrijven terreinontwikkeling afspraken te maken met buurgemeenten. Andere generieke beleidskeuzes betreffen onder andere reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond, landbouwontwikkelingsgebieden voor de intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000- gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones.

In dit geval heeft het wijzigingsplan betrekking op de bouw van 2 woongebouwen met daarin ruimte voor maximaal 12 huurwoningen voor 1 en 2 persoons huishoudens. Vanuit de vastgestelde woonvisie blijkt dat er voldoende ruimte is voor deze woningen.

Het gehele grondgebied van Overijssel heeft in de Omgevingsvisie een bepaald ontwikkelingsperspectief gekregen waarmee richting wordt gegeven aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Het plangebied heeft op basis daarvan het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken'. Binnen dit perspectief is ruimte voor herstructurering, inbreiding en transformatie naar diverse woon- werk- en gemengde stadsmilieus. Omdat het hier gaat om een herstructurering van een reeds bebouwde locatie binnen bestaand stedelijk gebied (inbreiding) naar woningbouw is dit plan in overeenstemming met dit ontwikkelingsperspectief.

De gebiedskenmerken met een provinciaal belang zijn opgenomen in de Catalogus Gebiedskenmerken. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is beschreven welke kwaliteiten en kenmerken in de vier lagen behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden. De kwaliteitsopgaven en -voorwaarden in de catalogus zijn integraal, in de zin dat ze aspecten als milieu, water, cultuur, landschap en infrastructuur omvatten voor zover ze te koppelen zijn aan een gebiedstype.

De gebiedskenmerken onderscheiden we in vier lagen:

  • 1. de natuurlijke laag
  • 2. de laag van het agrarisch cultuurlandschap
  • 3. de stedelijke laag
  • 4. de laag van de beleving

Hierna wordt ingegaan op de diverse lagen.

2.2.2.1 De natuurlijke laag

De natuurlijke laag is ontstaan doordat abiotische processen – zoals ijs- wind- en waterstromen, erosie en sedimentatie – en biotische processen – zoals vestiging van plant- en diersoorten – inwerken op de ondergrond van bodem en geologie. Op basis van de kaart ‘natuurlijke laag’ geldt het volgende. Er is sprake van de laag ‘dekzandvlakte en ruggen’.

De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie Overijssel. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/ nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd.

In de occupatiegeschiedenis zijn de dekzandgebieden voor het overgrote deel in cultuur gebracht als essenlandschap, oude hoevenlandschap en heideontginningslandschap. Kenmerkend reliëf is op veel plaatsen vervlakt, b.v. door egalisaties ten behoeve van de landbouw.

Het voorgenomen bouwplan heeft geen negatieve effecten op het omliggende landschap en de landschappelijke kwaliteiten en structuren, er is immers sprake van bestaand stedelijk gebied op een locatie waar ook de restanten van een voormalig schoolgebouw nog staan. Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft op de gebiedskenmerken van de ‘Natuurlijke laag’.

De kaartlaag "stedelijke laag" geeft aan dat er sprake is van een ‘historische centra, binnensteden’.

De historische centra, binnensteden en landstadjes vormen de functionele en emotionele kernen van de steden en dorpen. Ruimtelijk kenmerkend zijn de compacte bebouwingsstructuur, veelal binnen (voormalige) omwalling en veel individuele karakterverschillen op korte afstand. Veel historische centra, binnensteden en landstadjes herbergen bijzondere condities zoals een waterfront of stationsgebied en staan symbool voor de identiteit en eigenheid van de steden en stadjes. Functioneel worden deze gebieden gekenmerkt door een mix van functies waarvan de concentratie van voorzieningen op het gebied van detailhandel, horeca, cultuur, onderwijs, gezondheidszorg et cetera een belangrijk deel vormt. Oude singels en parken refereren aan oude stadswallen. Het historisch patroon van straten en bebouwing vormt nog steeds de onderlegger van de oude centra. Lokaal en streekgebonden variëren de historische centra, binnensteden en landstadjes sterk van elkaar. Onder andere zijn te herkennen: Hanzesteden, de kernen van de Stedenband Twente en de landstadjes.

  • Hoge dynamiek: functieveranderingen, verdichting en inbreiding
  • Centra worden autoluw
  • Eigen karakteristiek staat onder druk van ontwikkelingen
  • Uniformering van het winkelaanbod, horeca en woningbouwsegment
  • Kwaliteit van de openbare ruimte staat onder druk van functionele eisen (verkeer, markten, evenementen)
  • Transformaties leiden niet altijd tot kwaliteitsverbetering
  • Hernieuwde aandacht voor karakter en cultuurhistorische waarde als identiteit en ‘selling point’

Vitale stads- en dorpscentra met een gevarieerd functioneel en ruimtelijk beeld. Eigen karakter van het centrum wordt opgezocht en versterkt. Het patroon van straten, pleinen en andere openbare ruimten wordt in stand gehouden en waar mogelijk versterkt of hersteld. Archeologische en historische waarden worden zichtbaar gemaakt en ingezet ter versterking van de eigen identiteit van gebieden. Cultuurhistorische waardevolle en beeldbepalende gebouwen krijgen waar nodig nieuwe functies en economische dragers. Bijzondere condities (waterfront, stationsgebied) worden benut. Behouden en versterken van de leefbaarheid van de centra door het behouden en versterken van de mix van functies en integrale oplossingen voor de functionele claim op de openbare ruimte.

Norm

  • De historische centra, binnensteden en landstadjes krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van het bestaande, historische patroon van wegen en bebouwing.

Richting

  • Als ontwikkelingen plaats vinden in historische centra, binnensteden en landstadjes, dan dragen deze bij aan behoud en versterking de mix van functies, het historisch gegroeide patroon van wegen en openbare ruimten en de leefbaarheid. Grote bouwopgaven, zoals bij herstructurering, inbreiding of intensivering van woon-, werk-, en voorzieningen milieus worden ingepast met respect voor de historie, het individuele karakter van de bebouwing en de leefbaarheid, in relatie tot de problematiek van verkeer en parkeren.

Inspiratie

  • Nieuwe bebouwing is individueel en afwisselend; voegt zich in de structuur van de omgeving.
  • Zorgvuldig reclamebeleid.

Op de locatie waar de woningbouw is voorzien is momenteel nog sprake van bestaande (restanten van) bebouwing. Er komt nieuwe bebouwing terug dat qua uiterlijk past bij het aanwezige bebouwingspatroon. Er vindt geen aantasting plaats van de aanwezige stedelijke laag.

In deze kaart valt het gebied in de "IJssellinie inundatieveld". De IJssellinie was een militaire verdedigingslinie die tussen 1951 en 1954 langs de IJssel gebouwd werd om Nederland door middel van inundatie (het onder water zetten van land) te beschermen tegen een landinvasie. In de gebiedskenmerken is dit gebied een van de bakens in de tijd en geldt er een cultuurhistorische ambitie. Het creëren van verbindingen en verbanden tussen bestaande bakens die onderdeel van een groter geheel zijn, maar nu verloren of geïsoleerd in het landschap liggen is een onderdeel van die ambitie. Ook is het mogelijk bakens van deze tijd toe te voegen. Cultuurhistorische waarden dienen behouden te worden door ze bewust in te zetten in gebiedsopgaves.

Op de plaats van de gewenste nieuwbouw is er sprake van cultuurhistorische waarden. Het gebouw is aangemerkt als een gebouw met en hoge cultuurhistorische waarde. In de paragraven 2.3 en 3.3 is nader ingegaan op het gemeentelijke cultuurhistorische beleid en de doorwerking naar het bouwplan.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

2.2.3 Gemeentelijk beleid

2.2.3.1 Structuurplan Zwolle 2020

Het structuurplan dat op 16 juni 2008 door de raad is vastgesteld geeft de gemeentelijke visie op de gewenste sociale, economische en ruimtelijke structuur in 2020 weer. Het Structuurplan verwoordt niet alleen een kwantitatieve opgave, maar heel nadrukkelijk ook een kwalitatieve opgave. De visie wordt uiteengerafeld in programma's voor de verschillende beleidsterreinen. De globale visies op de toekomstige sociale, economische en ruimtelijke structuur zijn uitgewerkt tot de kern van het structuurplan: de plankaart met een beschrijving in hoofdlijnen van de meest gewenste ontwikkelingen voor de komende vijftien jaar. De plankaart geeft zo een integraal beeld van de beoogde functies van stad en ommeland tot 2020.

Naast het vigerende structuurplan Zwolle 2020, wordt inmiddels hard gewerkt aan het opstellen van een omgevingsvisie ter voorbereiding op de komst van de Omgevingswet.

Het college heeft inmiddels op 29 juni 2017 deel 1 van de omgevingsvisie "Mijn Zwolle van morgen" vastgesteld. De raad heeft op 30 oktober 2017 ingestemd met deel 1 van de omgevingsvisie. Deel 1 is "slechts" een document op hoofdlijnen, waarin, met aandacht voor de strategische opgaven, de verschillende ambities op integrale wijze worden samengebracht. Het document geeft op hoofdlijnen richting aan de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in de toekomst, maar dient in een opvolgend document, omgevingsvisie deel 2, nader te worden uitgewerkt. Dan kunnen ook keuzes gemaakt worden op gebiedsniveau. Dat betekent dat het Structuurplan 2020 zijn status als structuurvisie, zoals bedoeld onder de huidige Wet ruimtelijke ordening, voor het grootste deel behoudt. Het document kan pas vervallen, nadat de volledige omgevingsvisie (deel 2) zal zijn vastgesteld.

Als onderlegger voor de omgevingsvisie geldt onder meer de Woonvisie van de gemeente Zwolle, waarin een richtinggevend kader is neergelegd voor de wijze waarop wij tot keuzes willen komen ten aanzien van woningbouw, waarbij de behoefte enerzijds en de belangen vanuit de kwaliteit van de centrumstad anderzijds van belang zijn en waarbij tevens voldoende ruimte wordt gegeven aan woonpartners en andere initiatiefnemers.

Deze ontwikkeling past binnen de hoofdlijnen en ambities uit het structuurplan.

2.2.3.2 Gemeentelijke Woonvisie 2017-2027

De Zwolse woonvisie: 'Ruimte voor Wonen 2017 – 2027' is vastgesteld door de raad op 8 mei 2017. De woonvisie is in het kader van de Ladder van duurzame verstedelijking omschreven in paragraaf 2.2.1.2.

2.3 Archeologisch beleid

Archeologisch beleid

Het archeologisch beleid is gebaseerd op de Wet op de archeologische monumentenzorg. Deze wet is per 1 september 2007 in werking getreden. Deze wet voorzag in een nieuwe regeling voor de archeologie in de Monumentenwet 1988.

Als uitwerking van deze wet heeft de gemeenteraad op 18 augustus 2008 besloten het archeologiebeleid gemeente Zwolle vast te stellen. Het beleid is uitgewerkt aan de hand van een viertal kernbegrippen: kenbaarheid, verankering, betaling en kwaliteit.

Centraal thema daarbij is dat de archeologische waarden waar nodig worden beschermd, zonder dat er meer maatschappelijke lasten in het leven worden geroepen dan noodzakelijk zijn. Het archeologiebeleid Zwolle bevat onder andere de Archeologische Waarderingskaart Zwolle (welke gebieden hebben een hoge archeologische waarde), kaders wanneer en hoe archeologisch waardevolle gebieden in het bestemmingsplan worden bestemd met een dubbelbestemming en de Lokale Onderzoeksagenda Archeologie Zwolle (archeologische onderzoeksthema's).

Cultuurhistorisch beleid

Het Zwolse beleid zoals verwoord in de vastgestelde beleidsnota voor het Zwolse monumenten- en archeologiebeleid (Dynamiek van Oud & Nieuw, 2000) is gericht op de instandhouding van historisch waardevolle objecten, complexen, openbare ruimte en stedenbouwkundige en landschappelijke structuren.

Op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit: het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een rijksmonument of het herstellen, gebruiken of laten gebruiken van een rijksmonument op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

Op grond van de Erfgoedverordening Zwolle 2010 is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning een beschermd (rijks- of gemeentelijk) monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigingen. Ook is het verboden een beschermd monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

Op 1 juli 2015 is artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd. Daarmee dienen cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Dit betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en daar conclusies aan verbinden die in een bestemmingsplan verankerd worden. De gemeente Zwolle heeft als onderdeel van de hele inventarisatie van haar grondgebied voor dit plangebied inventarisaties van cultuurhistorische waarden laten uitvoeren.

Zoals in paragraaf 3.3 uitvoerig besproken kent het plangebied een hoge cultuurhistorische waarde. Echter is het pand deels in een ‘ruïneuze staat’, het betreft met name de achterliggende bebouwing/lokalen. In het vigerende bestemmingsplan zijn echter geen beschermende regels opgenomen ten aanzien van deze cultuurhistorische waarden.

Wel kan worden aangegeven dat er met respect van de aanwezige cultuurhistorische waarden. Bij het ontwerp van de vervangende nieuwbouw is rekening gehouden met de nog aanwezige cultuurhistorische waardevolle elementen en die zijn vertaald in het bouwplan door:

  • In het ontwerp is waar mogelijk geprobeerd de stijl van het Interbellum aan te houden. Echter zijn er ook punten verwerkt van de hedendaagse architectuur aangezien het ontwerp een andere functie heeft dan destijds het geval was. Het ontwerp heeft een hedendaags karakter welke verweven is met details uit de huidige situatie. In eerste instantie was het ontwerp meer sober dan deze uiteindelijk is geworden. Er zijn, in overleg met Welstand, hedendaagse details toegevoegd om een bijzonder element in de straat te behouden;
  • De roedeverdeling in de bestaande kozijnen zorgt ervoor dat er vierkante vlakken in het kozijn ontstaan. Deze zijn teruggebracht in het bovenlicht van de kozijnen;
  • Het tegelwerk met hierin opgenomen R.K. Frobel School uit de bestaande school wordt opnieuw aangebracht in de nieuwe gevel;
  • In de bestaande entree is een trap in het metselwerk aangebracht, deze wordt ook aangebracht in de nieuwe situatie;
  • Het kader van de voordeur is afgeleid uit het bestaande ontwerp door middel van vertanding;
  • De plint en het transraam zal worden uitgevoerd in baksteen metselwerk;
  • Metselwerk van de voorgevel zal in Noors/kettingverband worden uitgevoerd;
  • De lekdorpels worden als bestaand uitgevoerd door middel van bakstenen lekdorpels;
  • Het betonnen afdakje boven de voordeur wordt hetzelfde uitgevoerd als in de bestaande situatie;
  • In de bestaande gevel is een simpele afgetimmerde goot met kraal toegepast. In de nieuwe situatie wordt ook gekozen voor een afgetimmerde goot met kraal. Om het bouwwerk meer elan te geven wordt de goot iets complexer uitgevoerd;
  • Er loopt een doorlopende rollaag onder de goot in de bestaande situatie. Deze verspringt ten opzichte van het metselwerk onder de rollaag. De doorlopende rollaag sluit aan tegen de rollaag boven de kozijnen. Dit detail is ook teruggebracht in het nieuwe ontwerp.

Conclusie

In het bouwplan is rekening gehouden met de nog aanwezige cultuurhistorische waarden. Die waarden zijn betrokken in het ontwerp van de woongebouwen.

2.4 Waterbeleid

Duurzaam, schoon oppervlaktewater en bescherming van het drinkwater voor de toekomst. Dat zijn, heel in het kort, de belangrijkste doelstellingen van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Waterbeheer 21e eeuw (WB21), die samengaan zijn in het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW).

De Kaderrichtlijn Water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater op orde komt. Oppervlaktewater moet voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van "een goede chemische toestand". Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat "een goede ecologische toestand". Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen.

Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).

In de geldende Europese richtlijnen en de EU richtlijn Prioritaire Stoffen staat precies omschreven wat een goede chemische toestand voor oppervlaktewater is. De ecologische doelstellingen stellen de lidstaten onderling vast in zogeheten (internationale) stroomgebiedbeheersplannen. Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.

Van 2010 tot 2015 is de eerste tranche uitgevoerd. De tweede tranche maatregelen loopt van 2016 tot 2021.

De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de watersysteembenadering centraal. Er wordt uitgegaan van het geheel van relaties tussen waterkwaliteit, waterkwantiteit, oppervlaktewater, grondwater, watergebruikers en grondgebruikers. Hierbij wordt het kader geschept voor het Nederlandse waterbeheer in de komende decennia.

Per 1 januari 2017 is de Waterwet gewijzigd. De beoordeling van de veiligheid van primaire waterkeringen wordt nu gebaseerd op de overstromingskans. In 2050 moeten de waterkeringen voldoen aan de normen die per 1 januari 2017 van kracht zijn.

De commissie Waterbeheer 21e eeuw (WB21) is gevraag advies uit te brengen over de waterhuishoudkundige inrichting van Nederland, rekening houdend met ontwikkelingen zoals klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelstijging. Deze ontwikkelingen stellen strengere eisen aan het waterbeheer. In WB21 wordt uitgegaan van twee principes (tritsen) voor duurzaam waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer:

Vasthouden, bergen en vertraagt afvoeren;

Schoonhouden, scheiden en zuiveren.

Bij "vasthouden, bergen, afvoeren" wordt regenwater zoveel als mogelijk bovenstrooms vastgehouden in de bodem en het oppervlaktewater. Wanneer toch een wateroverschot ontstaat, wordt het water eerst tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en dan pas afgevoerd. Bij "schoonhouden, scheiden en zuiveren" gaat het om een voorkeurvolgorde, waarbij de voorkeur uitgaat naar het voorkomen van verontreiniging (schoonhouden). Als toch verontreiniging ontstaat, moeten schoon- en vuilwater zoveel mogelijk worden gescheiden. Ten slotte wordt het verontreinigde water zo goed mogelijk gezuiverd.

Het doel van de Deltawet, aangenomen op 28 juni 2011, is ons land nu en in de toekomst beschermen tegen hoogwater en de zoetwatervoorziening op orde houden.

De afgelopen eeuw is de zeespiegel gestegen, de bodem gedaald en het is warmer geworden. Dat zet door, blijkt uit de cijfers van het KNMI. Hevigere weersomstandigheden, zoals meer regen en periodes van droogte, zijn zaken om rekening mee te houden. Het Deltaprogramma is er om de huidige veiligheid op orde te krijgen en ervoor te zorgen dat ons land is voorbereid op de toekomst. En om daarbij de juiste maatregelen te nemen voor een veilig en aantrekkelijk Nederland met voldoende zoetwater. In het Deltaprogramma werken het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen samen met maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven en kennisinstituten. Dit gebeurt onder regie van de Deltacommissaris.

Naast de lopende programma’s, zoals Ruimte voor de Rivier, Maaswerken, Zwakke Schakels Kust en het nieuwe Hoogwaterbeschermingsprogramma, staan in het Deltaprogramma vijf deltabeslissingen centraal. Deze beslissingen gaan over de normen van onze belangrijkste dijken en andere waterkeringen en de strategieën voor onze waterveiligheid, over de beschikbaarheid en verdeling van zoetwater, over het IJsselmeerpeil, over de manier waarop gebieden veilig kunnen blijven zonder aan economische waarde in te boeten en over hoe bij het bouwen van buurten en wijken rekening kan worden gehouden met water. In 2014 zijn de deltabeslissingen in de Tweede Kamer besproken.

Provincie Overijssel heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in een Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Deze zijn op 1 mei 2017 vastgesteld. De ‘Omgevingsvisie Overijssel 2017. Beken kleur’ heeft tevens de status van Regionaal Waterplan onder de Waterwet en het Milieubeleidsplan onder de Wet milieubeheer.

Het algemene beleid van waterschap Drents Overijsselse Delta is verwoord in het Waterbeheerplan 2016-2021, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, de Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Het beleid van het waterschap sluit nauw aan bij de uitgangspunten van WB21. In 2013 is de beleidsnota "Water raakt!" door het Algemeen Bestuur vastgesteld. Deze nota beschrijft de voor het waterschap gewenste situatie in bestaand en nieuw stedelijk gebied. Om deze situatie te bereiken heeft het waterschap in 2015 het beheer en onderhoud van veel wateren overgenomen van de gemeente Zwolle. Op watergangen van waterschap Drents Overijsselse Delta is de keur van toepassing. In de keur is aangegeven wat wel en niet mag bij watergangen, waterkeringen en kernzones. Bijvoorbeeld regels voor bouwwerken op of langs watergangen. De genoemde beleidsdocumenten liggen ter inzage op het hoofdkantoor van waterschap Drents Overijsselse Delta. Ook zijn deze te raadplegen op de website: www.wdodelta.nl.

Gemeente Zwolle heeft in de Wateragenda (2015) uitgangspunten vastgelegd om vorm te geven aan de opgaven rondom water en (aanpassing aan het) klimaat. Gemeente Zwolle heeft haar beleid ten aanzien van afvalwater, grondwater en hemelwater vastgelegd in het Gemeentelijke Rioleringsplan 2016-2020. Hier staan ook ontwerprichtlijnen in beschreven waaraan voldaan moet worden.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het waterbeleid.

2.5 Volkshuisvestingsbeleid

Het gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid is vastgesteld in de Zwolse woonvisie: 'Ruimte voor Wonen 2017 – 2027', zoals die is vastgesteld door de raad op 8 mei 2017.

De woonvisie is in het kader van de Ladder van duurzame verstedelijking omschreven in paragraaf 2.2.1.2.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het volkshuisvestingsbeleid.

2.6 Economisch beleid

Beroep- en bedrijf aan huis

Beroep en bedrijf aan huis wordt toegestaan.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het economisch beleid.

2.7 Milieubeleid

Algemeen beleid

De gemeenteraad heeft in 2005 de milieuvisie 'Milieu op scherp' vastgesteld. De milieuvisie geeft de richting aan van het Zwolse milieubeleid. In de milieuvisie worden ambities en doelstellingen geformuleerd en worden prioriteiten gesteld in de ontwikkeling en uitvoering van het Zwolse milieubeleid.

In de milieuvisie is de strategie geformuleerd die Zwolle wil hanteren om te komen tot een effectief en efficiënt milieubeleid. Er worden parallelle sporen gevolgd. Per sector (geluid, bodem, externe veiligheid, luchtkwaliteit enzovoort) wordt beleid geformuleerd. Op dit moment (anno 2017) is voor de sectoren energie, duurzaam bouwen, bodem, grondwater, geluid, afval, luchtkwaliteit en externe veiligheid beleid vastgesteld. Zwolle heeft daarnaast gebiedsgericht milieubeleid ontwikkeld. Door middel van gebiedsgerichte aanpak wordt het sectorale milieubeleid per gebied geïntegreerd. Het principe is dat binnen het grondgebied van Zwolle diverse gebiedstypen worden onderscheiden op basis van ruimtelijke kenmerken en functies. Vervolgens wordt vastgesteld welke milieukwaliteit nagestreefd wordt bij een dergelijk gebiedstype. Uiteindelijk zal dit referentie milieukwaliteitsprofiel de basis vormen voor de uitwerking van het milieubeleid in een specifiek gebied.

Voor het plangebied worden de verschillende milieuthema's hierna kort beschreven.

Bedrijvigheid en Inwaartse zonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurd onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we enerzijds het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen en gevoelige bestemmingen zoals woningen. Anderzijds worden milieugevoelige functies zoals wonen en recreëren beoordeeld. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. De onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • 1. Het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • 2. Het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteit duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren.

Zwolle hanteert bij de uitwerking van het bovenstaande principe de veel gebruikte VNG-handreiking "Bedrijven en Milieuzonering"(2009). Hierin zijn richtafstanden aangegeven die aangehouden kunnen worden tussen bedrijven c.q. voorzieningen en woningen. In paragraaf 3.8.3 is nader ingegaan op deze milieuzonering voor het plangebied.

2.8 Verkeersbeleid

Mobiliteitsvisie

Het op dit moment vigerende Zwolse mobiliteitsbeleid vloeit voort uit het rijks – en provinciaal beleid en is verwoord in de Mobiliteitsvisie. De Mobiliteitsvisie is door de gemeenteraad vastgesteld op 2 februari 2009 en in 2014 geactualiseerd in het Actieprogramma Mobiliteit 2014-2017.

De Mobiliteitsvisie vervangt het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) uit 2001. De Mobiliteitsvisie richt zich vooral op niet-infrastructurele aspecten omdat dit tot op heden onderbelicht gebleven in het mobiliteitsbeleid van de gemeente.

In het GVVP en in de Mobiliteitsvisie zijn de rondom gelegen wegen Langenholterweg, Schoolstraat en de Warmoesstraat gecategoriseerd als ‘woonerf’ (30 km/uur ). De hoofdontsluiting van het plangebied is aan de zijde van de Warmoesstraat.

De weg(en) in het plangebied zijn erftoegangswegen en in de basis geschikt voor maximaal 30 km/uur.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het verkeersbeleid.

Parkeren

De Regeling Parkeernormen 2016 is het toetsingskader voor parkeren in het geval van vastgoedontwikkelingen, bestemmingsplannen en aanvragen van een omgevingsvergunning in de gemeente Zwolle. Het beleid van de Gemeente Zwolle is dat de parkeeropgave van een bouwplan of een ontwikkeling primair op eigen terrein van het bouwplan of ontwikkeling gerealiseerd moet worden. Wat de parkeeropgave is, wordt bepaald aan de hand van de parkeerkencijfers CROW. De aan te leggen parkeerplaatsen dienen ook te voldoen aan de eisen uit De Regeling Parkeernormen 2016 van de gemeente Zwolle t.a.v. maatvoering en bruikbaarheid.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied omschreven. Daarnaast wordt een beschrijving gegeven van de uitgangspunten die gehanteerd zijn bij het maken van dit bestemmingsplan.

3.1 Stedenbouw

3.1.1 Huidige situatie

Het plangebied aan de Langenholterweg 10-7 bevindt zich in de stad Zwolle, in de wijk Diezerpoort. Onderstaand is de ligging van de wijk Diezerpoort ten opzichte van de stad Zwolle weergegeven, waarbij de wijk Diezerpoort in de groene kleur is weergegeven.

Wijk Diezerpoort

Diezerpoort is één van de oudste wijken in Zwolle en goed bereikbaar door de ideale ligging dichtbij de binnenstad. De wijk heeft een grote diversiteit aan woningen, koop en huur, duur en goedkoop en een mix aan bewoners uit verschillende culturen.

In 1962 werd in Diezerpoort de miljoenste naoorlogse woning van Nederland opgeleverd, namelijk de portiekwoning Hogenkampsweg 139. Dit feit werd op 8 november 1962 gevierd en bijgewoond door Koningin Juliana.

De wijk Diezerpoort bestaat uit een aantal buurten: Dieze-West (met Het Noorden, de Schildersbuurt en Bollebieste), Dieze Centrum (met de Bagijneweide), de Indische buurt (inclusief nieuwbouw Molenoever, voormalig bedrijventerrein Floresstraat), Dieze Oost (met Meppelerstraatweg Zuid, Hogenkampsweg). Hierdoor zullen de bewoners eerder de naam van hun buurt noemen dan dat ze zeggen dat ze in Diezerpoort wonen.

De Diezerkade, Thomas à Kempisstraat en de Vechtstraat (samen Diezerbrink) en de Hogenkampsweg zijn belangrijke winkelstraten van Diezerpoort.

In 2009 is samen met bewoners en ondernemers vastgesteld hoe de wijk Diezerpoort er uit moet zien in 2020. De ideeën staan in de Ontwikkelingsvisie ‘Diezerpoort ben ik’. Sindsdien is de mooie volkswijk van Zwolle volop in ontwikkeling.

Op onderstaande weergave is te zien waar het plangebied zich bevindt ten opzichte van de wijk Diezerpoort en het centrumgebied van Zwolle.

De locatie zelf is voorzien van de restanten van een voormalig schoolgebouw (Rooms Katholieke Fröbelschool). Van dit schoolgebouw rest alleen nog de voorzijde, want een groot deel van het achterliggende pand is jaren gelden afgebrand en niet herbouwd. De initiatiefnemer is voornemens het pand geheel te slopen en er ter plekke een appartementencomplex te realiseren.

Hierna volgen enkele foto’s van de bestaande situatie op het terrein.

3.1.2 Nieuwe situatie

Het bouwplan voor de bouw van de 12 woningen dient zich te voegen in het ter plaatse aanwezige bebouwingspatroon. Het gebied heeft voornamelijk een woonfunctie, waarbij de historische structuur door latere inbreidingen en vernieuwing op veel plaatsen is aangetast. De bebouwing aan de Thomas Kempisstraat en Meppelerstraatweg (de historische uitvalsweg naar Meppel) en aan de Vechtstraat (ook een oude lijn), wordt gekenmerkt door een aaneenschakeling van individuele panden met diverse functies.

De noordelijke rand, grenzend aan de begraafplaats en de ontsluitingswegen, heeft een groen karakter. Hier bevinden zich diverse bijzondere functies.

Voor het ontwerp van de woongebouwen is inspiratie gehaald vanuit de directe omgeving. Onderstaand wordt nader ingegaan op het bouwplan en de keuzes die daaraan ten grondslag hebben gelegen.

Er zal sprake zijn van een tweetal los van elkaar staande woongebouwen. In beide woongebouwen komen 6 woningen. Om dit te borgen zijn op de verbeelding ook twee bouwvlakken geprojecteerd. Het parkeren vindt plaats op het ‘hofje’ aan de zuidkant van de woongebouwen en op het terrein van de woongebouwen zelf. Het perceel aan de zuidkant wordt ten behoeve van dit project ook aangekocht. Ook wordt nog voorzien in het realiseren van bergingsruimte per woning. De oppervlakte per berging zal circa 5 m 2 gaan bedragen en deze zullen in een gezamenlijke berging worden gebouwd.. Verder wordt met de vormgeving en materiaalkeuze van de woongebouwen aansluiting gezocht en gevonden bij de nog aanwezige cultuurhistorisch waardevolle elementen van de bestaande bebouwing en komt die terig in de nieuwbouw. In de paragrafen over cultuurhistorie is uitvoerig benoemd welke onderdelen en elementen dat zijn. Onderstaand volgen enkele visualisaties daarvan.

3.2 Archeologie

In de toelichting moet worden aangegeven hoe het cultureel erfgoed wordt beschermd in relatie tot de wettelijke bepalingen (Erfgoedwet 2016) en hoe met het oog op het noodzakelijk onderzoek met het aspect archeologie is omgegaan. Eventuele onderzoeksrapporten moeten als bijlage bij de toelichting worden gevoegd.

Op basis van het geldende bestemmingsplan geldt er ter plaatse een archeologische dubbelbestemming Waarde – Archeologie. Op onderstaande figuur zijn de gebieden met deze archeologische dubbelbestemming ‘rood’ weergegeven, zo ook ter plaatse van het plangebied.

Voor gebieden met deze dubbelbestemming geldt dat onderzoek naar archeologie nodig is bij ruimtelijke (en daarmee gepaard gaande bodemverstorende werkzaamheden) van meer dan 100 m

2 én dieper dan 0,50 meter.

De gebouwen ten behoeve van de woningen worden in gezamenlijkheid groter

dan 100 m2 en zullen ook dieper dan 0,50 meter worden verstoord, zodat de ontwikkeling op voorhand nader archeologisch onderzoek dient te worden.

Ook is nog een oude akte aanwezig uit het jaar 1921 waarin verwoord is dat de gronden tot op een diepte van circa 2,90 meter zijn uitgegraven en opgevuld met rivierzand. Onderstaand een weergave daarvan.

Uit deze oude akte blijkt inderdaad dat onder de fundering van het schoolgebouw de bodem is afgegraven en is opgevuld met scherp rivierzand. Uit de akte blijkt niet duidelijk of dit alleen ter plekke van de muren is gebeurd of over het gehele oppervlak van het gebouw. De ervaring leert dat dit veelal alleen werd gedaan onder de fundering van de muren. In de tussenruimten kunnen dan nog archeologische sporen aanwezig zijn. Ook is het gebied van archeologisch belang vanwege de mogelijke aanwezigheid van ambachten uit de Late Middeleeuwen. Zo is bekend dat ergens in het gebied een pottenbakkerij moet hebben gelegen. Om dit alsnog te toetsen en inzichtelijk te krijgen zal een booronderzoek plaats dienen te vinden die hierin uitsluitsel kan bieden.

Het gevraagde booronderzoek is uitgevoerd door Laagland Archeologie. Het bij het onderzoek behorende onderzoeksrapport is als bijlage bij het wijzigingsplan gevoegd. Onderstaand volgt een uiteenzetting van de resultaten.

Binnen de onderzochte diepte van 0,9 m +NAP (straatzijde) tot 0,4 m +NAP aan de

achterzijde zijn geen aanwijzingen gevonden voor archeologische resten ter plaatse.

Eventuele archeologische resten liggen dieper en zullen door de voorziene

graafwerkzaamheden, die reiken tot maximaal 1,0 m + NAP niet worden geroerd.

Het vermoeden dat de bodem in zijn geheel is afgegraven en is aangevuld met

rivierzand kan door de resultaten van het booronderzoek worden bevestigd.

Op basis van het uitgevoerde booronderzoek worden geen archeologische resten

verwacht binnen de voorziene ontgravingsdiepte van 1,3 m -mv / 1,0 m + NAP.

Om deze reden adviseren we geen vervolgonderzoek uit te voeren en het plangebied

vrij te geven.

Het is niet uit te sluiten dat onder de opgebrachte rivierzandlaag nog archeologische

resten aanwezig zijn. Het wordt derhalve aangeraden om de dubbelbestemming

archeologie op het plangebied te laten rusten, zodat bij toekomstige diepere

graafwerkzaamheden alsnog rekening kan worden gehouden met archeologische

resten.

De implementatie van dit advies is in handen van de gemeente Zwolle.

De gemeente Zwolle heeft het rapport beoordeeld en komt met de navolgende reactie. Zij is het eens met het rapport en met de conclusie dat de dubbelbestemming gehandhaafd dient te blijven. Uit het rapport volgt verder dat de bodem ten behoeve van de bouw niet dieper dan 1.0 m + NAP zal worden verstoord. Indien dit het geval is dan kan er inderdaad de conclusie worden getrokken dat er geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

Binnen de gemeente Zwolle geldt echter wel dat hei- of schroefpalen als bodemverstoring worden gezien. Het palenplan is in dit geval bepalend of er wel of geen aanvullend onderzoek nodig is.

3.3 Cultuurhistorie

Inleiding

Voor het plangebied is een inventarisatie van cultuurhistorische waarden uitgevoerd door Monumenten Advies Bureau uit Nijmegen. Het betreft de cultuurhistorische analyse Projectgebied Diezerpoort, Gemeente Zwolle. Deze analyse dient als input voor het bestemmingsplan. Met name is onderzoek verricht naar de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, maar ook andere aspecten zoals de historisch-ruimtelijke structuren zijn geanalyseerd en gewaardeerd.

Huidige situatie

De planlocatie ligt in een van oorsprong laatmiddeleeuwse voorstadsontwikkeling, organisch gegroeid rond en aan een netwerk van vanuit de kern van Zwolle uitwaaierende wegen naar dorpen en buurtschappen buiten Zwolle. Het stratenpatroon is grillig. Aan weerszijden van de straten bevinden zich belangrijke relicten van eeuwenoude verkavelingstructuren. De Langenholterweg maakt deel uit van de prestedelijke hoofdstructuur van Diezerpoort. De bebouwing kwam perceelsgewijs tot stand en heeft van oudsher gecombineerde functies: wonen, werken, winkels. De historische gelaagdheid is zichtbaar in de bebouwing, die in uiteenlopende tijdsperioden tot stand kwam.

Cultuurhistorische waardering

Langenholterweg 10a is één van de belangrijkste voorbeelden van vooroorlogse scholen in Diezerpoort. De typologie en de architectonische uitwerking van deze scholen is functionalistisch. De moderne scholenbouw wordt gekenmerkt door vernieuwende plattegrondvormen, grote lokalen met veel lichttoetreding, liefst van meerdere zijden, functiescheiding (lokalen, gymzalen, personeelsruimten in aparte bouwdelen) en een eenvoudige, heldere architectuur.

Het pand heeft architectuurhistorische waarden en krijgt in de analyse de beoordeling hoge cultuurhistorische waarde. Dat wil zeggen dat het object kenmerkend is voor een bepaalde bouwstijl, stroming, bouwperiode of typologie. Tevens kan er sprake zijn van stedenbouwkundig-historische of landschappelijke waarden, d.w.z. als onderdelen van bijzondere complexmatige ontwikkelingen of vanwege specifieke situationele aspecten. Deze waarde is dusdanig hoog, dat behoud (en bescherming) van dit object te overwegen is.

Hieronder staat de beschrijving uit het rapport van MAB.

Zoals inzichtelijke gemaakt heeft het gebied een hoge cultuurhistorische waarde. Echter is het pand in een zeer vervallen staat, deels zelfs ‘ruïneus’. Wel kan worden aangegeven dat er met respect van de aanwezige cultuurhistorische waarden. Bij het ontwerp van de vervangende nieuwbouw is rekening gehouden met de nog aanwezige cultuurhistorische waardevolle elementen en die zijn vertaald in het bouwplan door:

  • In het ontwerp is waar mogelijk geprobeerd de stijl van het Interbellum aan te houden. Echter zijn er ook punten verwerkt van de hedendaagse architectuur aangezien het ontwerp een andere functie heeft dan destijds het geval was. Het ontwerp heeft een hedendaags karakter welke verweven is met details uit de huidige situatie. In eerste instantie was het ontwerp meer sober dan deze uiteindelijk is geworden. Er zijn, in overleg met Welstand, hedendaagse details toegevoegd om een bijzonder element in de straat te behouden;
  • De roedeverdeling in de bestaande kozijnen zorgt ervoor dat er vierkante vlakken in het kozijn ontstaan. Deze zijn teruggebracht in het bovenlicht van de kozijnen;
  • Het tegelwerk met hierin opgenomen R.K. Frobel School uit de bestaande school wordt opnieuw aangebracht in de nieuwe gevel;
  • In de bestaande entree is een trap in het metselwerk aangebracht, deze wordt ook aangebracht in de nieuwe situatie;
  • Het kader van de voordeur is afgeleid uit het bestaande ontwerp door middel van vertanding;
  • De plint en het transraam zal worden uitgevoerd in baksteen metselwerk;
  • Metselwerk van de voorgevel zal in Noors/kettingverband worden uitgevoerd;
  • De lekdorpels worden als bestaand uitgevoerd door middel van bakstenen lekdorpels;
  • Het betonnen afdakje boven de voordeur wordt hetzelfde uitgevoerd als in de bestaande situatie;
  • In de bestaande gevel is een simpele afgetimmerde goot met kraal toegepast. In de nieuwe situatie wordt ook gekozen voor een afgetimmerde goot met kraal. Om het bouwwerk meer elan te geven wordt de goot iets complexer uitgevoerd;
  • Er loopt een doorlopende rollaag onder de goot in de bestaande situatie. Deze verspringt ten opzichte van het metselwerk onder de rollaag. De doorlopende rollaag sluit aan tegen de rollaag boven de kozijnen. Dit detail is ook teruggebracht in het nieuwe ontwerp.

3.4 Verkeer

In deze paragraaf worden de voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten beschreven. Aangegeven wordt wat de beperkingen en mogelijkheden in het plangebied zijn, bezien vanuit verschillende milieudisciplines.

3.4.1 Huidige situatie

Categorisering van wegen

Om de gewenste afstemming tussen vormgeving en functie van de weg te kunnen bereiken, is het Zwolse wegennet gecategoriseerd naar een aantal te onderscheiden verkeersfuncties. Binnen de bebouwde kom onderscheiden we wegen met een erftoegangsfunctie en wegen met een gebiedsontsluitende functie. De Langenholterweg is aangeduid als een erftoegangsweg. Een erftoegangsweg is een weg die bedoeld is om verkeer uit te wisselen, zowel op wegvakken als op kruispunten. Het is de laagste van de drie wegcategorieën die onderscheiden worden binnen Duurzaam Veilig. Binnen de bebouwde kom wordt geen onderscheid gemaakt in verschillende typen erftoegangswegen en er gelden ook minder richtlijnen voor de vormgeving. Op ETW's binnen de kom geldt een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur, eveneens zonaal toegepast. Een speciale uitvoering is het woonerf, waar gemotoriseerd verkeer ondergeschikt is gesteld aan langzaam verkeer. Op het woonerf geldt als maximumsnelheid "stapvoets", wat juridisch is bepaald op 15 kilometer per uur. Het woonerf wordt niet specifiek genoemd binnen Duurzaam Veilig. Ter plaatse is sprake van een woonerf-situatie waarbij stapvoets gereden mag worden.

Parkeren

De openbare ruimte in de omgeving van het plangebied heeft een beperkte opnamecapaciteit voor het parkeren. Incidenteel bevinden zich er parkeerstroken langs de Langenholterweg, zoals hieronder zichtbaar is gemaakt met aan de rechterkant het te slopen gebouw.

In-en uitritten op de Langenholterweg

De Langenholterweg is via meerdere grotere straten te bereiken, zo is aan de westkant sprake van een aansluiting op de Van Wevelinkhove, aan de zuidkant de Diezerkade en aan de noordkant via de Bisschop Willebrandlaan. Voor de geplande toegang naar de woongebouwen wordt gebruik gemaakt van de bestaande in- uitrit die zich bevindt langs de Warmoesstraat. Het aantal in- en uitritten wordt dus niet vergroot als gevolg van dit bouwplan.

Openbaar vervoer

Door de Langenholterweg zelf rijden geen bussen. Bussen rijden op de Van Wevelinkhovenstraat en de Diezerkade, deze twee straten bevinden zich op loopafstand van het plangebied.

3.4.2 Uitgangspunten wijzigingsplan

Parkeren

De Regeling Parkeernormen 2016 is het toetsingskader voor parkeren in het geval van

vastgoedontwikkelingen, bestemmingsplannen en aanvragen van een omgevingsvergunning in de gemeente Zwolle. Het beleid van de Gemeente Zwolle is dat de parkeeropgave van een bouwplan of een ontwikkeling primair op eigen terrein van het bouwplan of ontwikkeling gerealiseerd moet worden. Wat de

parkeeropgave is, wordt bepaald aan de hand van de parkeerkencijfers CROW. De hoogte van de parkeernorm voor (gestapelde) woningen is afhankelijk van het prijssegment en of het koop of huur betreft. Daarnaast speelt de locatie een rol. De parkeerplaatsen moeten afzonderlijk kunnen worden gebruikt en bereikbaar zijn op een verkeersveilige wijze.

Het bouwplan ligt volgens de parkeerregeling in het gebied ‘schil’ en ‘sterk stedelijk’.

De appartementen van 50 à 60 m2 liggen in de onderkant van de appartementensector midden/goedkoop.

Voor het bepalen van de parkeerbehoefte voor de bouw van de 12 woningen is gebruik gemaakt van de Regeling Parkeernormen 2016.

Het uitgangspunt van de parkeerregeling is dat er, afhankelijk van de omvang, de bestemming, de functie en het gebruik van het gebouw en/of het terrein, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto´s parkeerruimte op het eigen terrein moet worden aangelegd conform de parkeeropgave. De parkeeropgave wordt bepaald op basis van de Parkeerkencijfers van het CROW en de in het bijgevoegde kaartbeeld aangegeven indeling in schil centrum, centrum, niet stedelijk, matig stedelijk, sterk stedelijk en zeer sterk stedelijk. Een berekening die resulteert in een getal met een decimaal, wordt bij decimalen van 4 of lager afgerond naar hetzelfde getal en bij decimalen hoger dan 4 afgerond naar het eerstvolgende getal.

Ligging plangebied

Het plangebied bevindt zich in het gebied ‘schil centrum’ zo is te zien op de kaart op de volgende bladzijde.

CROW-normering

Vervolgens geldt de normering vanuit de CROW. Onderstaand de weergave van de bij de parkeerregeling behorende CROW-normering.

Voor het bouwplan geldt een gemiddelde parkeernorm van 1,1 parkeerplaats per woning (min 0,7 en max 1,5 pp/woning in sterk stedelijk gebied). Deze parkeernorm is opgebouwd uit twee componenten, te weten 0,8 pp per woning en 0,3 pp per bezoeker.

Voor de woningen geldt dan dat er 12 x 0,8 = 9,6 = 10 parkeerplaatsen nodig zijn. Voor de bezoekers 3,6 pp. Samen zijn er 13,2 parkeerplaatsen benodigd en dat mag worden afgerond naar 13 parkeerplaatsen.

Parkeren op eigen terrein

In eerste aanleg moet het parkeren op eigen terrein opgelost worden. Binnen het plangebied is ruimte voor maximaal 10 parkeerplaatsen. Deze 10 parkeerplaatsen kunnen worden aangewend voor de eigen bewoners van de 12 appartementen.

Betekent dat er een tekort aan 3 parkeerplaatsen aanwezig is voor de bezoekers. Deze 3 parkeerplaatsen kunnen vanwege de beschikbare ruimte niet op eigen terrein worden ingevuld.

De bewoners worden in de gelegenheid gesteld een parkeerplaats te kunnen huren op het eigen parkeerterrein en kunnen dan ook niet meer in aanmerking komen voor een parkeervergunning. Voor de bezoeker zijn er parkeerplaatsen met betaald parkeren aanwezig in de openbare ruimte en een parkeergarage in de nabijheid van het bouwplan.

Fietsverkeer

Om het fietsverkeer te stimuleren zal bij de woongebouwen een gezamenlijke berging worden gerealiseerd. Vanuit deze berging is het mogelijk om nagenoeg direct toegang te krijgen tot het hoofdfietsroutenetwerk van Zwolle.

3.5 Natuur

De Wet natuurbescherming (Wnb) is in werking getreden op 1 januari 2017. Deze wet vervangt de volgende drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (houtopstanden). De provincie is bij de Wnb het bevoegd gezag voor de toetsing van werkzaamheden en handelingen bij Natura 2000-gebieden en dier- en plantensoorten. Het Rijk blijft bevoegd gezag bij ruimtelijke ingrepen met grote nationale belangen. Voor gemeenten geldt dat zij het bevoegd gezag zijn voor omgevingsvergunningen.

In het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met Europese en nationale wetgeving en beleid ten aanzien van de natuurbescherming. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied. Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelen voor soorten en vegetatietypen opgesteld.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) - voorheen Ecologische Hoofdstructuur - is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid.

Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN.

Van belang is om na te gaan of zich in de directe nabijheid van het plangebied waardevolle natuurgebieden bevinden. De onderzochte locatie ligt op meer dan 3 kilometer afstand van de dichtstbijzijnde grens van Natuurnetwerk Nederland. Tevens ligt de onderzochte locatie op meer dan 3 kilometer afstand van de dichtstbijzijnde grens van N2000 gebieden. Nader onderzoek naar gebiedsbescherming is niet nodig.

Soortenbescherming

Het uitgangspunt van de Wnb is dat er geen (opzettelijke) schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan.

De soortenbescherming binnen de Wnb is daarbij opgedeeld in drie beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Bij beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en/of andere activiteiten moet rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen dier- en plantensoorten.

Er dient een ontheffing op grond van artikel 3.3, 3.8 en/of 3.10 Wnb te worden aangevraagd voor een (bouw)werkzaamheid of activiteit indien het volgende van toepassing is:

  • uit gegevens of onderzoek blijkt dat er sprake is van verstoring of doden van (een) beschermde soort(en);
  • het bouwwerk en/of de activiteit veroorzaakt beschadiging of vernieling van voortplanting- of rustplaatsen van dieren, dan wel ontworteling of vernieling van plantensoorten;
  • er kan geen gebruik gemaakt worden van een vrijstelling op grond van de W et natuurbescherming;
  • er kan niet gewerkt worden volgens een goedgekeurde gedragscode.

Van belang is om na te gaan of één of meerdere van deze verbodsactiviteiten van toepassing zijn of kunnen zijn. Ten behoeve van het bouwplan worden eerst de bestaande gebouwen verwijderd. Op voorhand is niet uit te sluiten of zich in deze te slopen gebouwen ook voor de flora- en fauna waardevolle soorten bevinden. Daarom is voordat de gebouwen gesloopt gaan worden een QuickScan Flora en Fauna nodig.

Door onderzoeksbureau Alcedo Natuurprojecten is vervolgens een ecologische quickscan uitgevoerd. Het onderzoeksrapport, bekend onder de gegevens ‘Ecologische quickscan Langenholterweg 12, rapportnummer 2019-026, d.d. 10 april 2019’ is als bijlage bij dit wijzigingsplan gevoegd. Hierna volgt een uiteenzetting van de resultaten van het onderzoek.

Op basis van deze quickscan kan het volgende worden geconcludeerd:

  • Op de onderzochte locatie is het voorkomen van middels de Wnb beschermde diersoorten niet aangetoond;
  • Op basis van de het veldonderzoek ter plaatse worden beschermde diersoorten ook niet verwacht;
  • Soortgericht vervolgonderzoek ter plaatse is niet noodzakelijk;
  • De voorgenomen plannen hebben geen invloed op het aangrenzende Natuurnetwerk Nederland, Natura 2000 en/of de gunstige staat van instandhouding van wettelijk beschermde plant- en diersoorten;
  • Het aanvragen van een ontheffing inzake de Wnb is niet noodzakelijk.

Verder geeft het ecologisch onderzoeksbureau nog de volgende algemene aanbevelingen mee.

Op verzoek van de initiatiefnemers worden de volgende adviezen verstrekt:

  • Richt de nieuwbouw in op een natuur-inclusieve wijze. Bijvoorbeeld door in de muur inbouwkasten voor huismussen en vleermuizen te integreren. De mogelijkheden hiervoor zijn tegenwoordig zeer betaalbaar, eenvoudig, vrijwel onzichtbaar toe te passen en niet storend in de algehele architectuur;
  • Informatie hierover is te vinden op: www.vivara.pro

3.6 Water

Op 9 mei 2019 is de watertoets uitgevoerd. Het plangebied bevindt zich binnen het beheersgebied van het waterschap Drents Overijsselse Delta. Er is sprake van een project waarbij belangen van het waterschap geraakt zijn (dit in verband met het toevoegen van meer dan 30 vervuilingseenheden binnen stedelijk gebied). Over het aspect water is vervolgens contact gezocht met het waterschap over de invulling van de paragraaf over water. Het resultaat en de ontvangen informatie heeft geleid tot onderstaande uiteenzetting, waarmee het waterschap kan instemmen mits nog inzichtelijk wordt gemaakt wat de GHG binnen het gebied bedraagt.

Water – huidige situatie

Waterstructuur

Er is geen oppervlaktewater in de buurt van het plangebied.

Waterhuishouding

Het plan ligt in het stroomgebied Sallandse Weteringen/Stadgracht. Nabij het plangebied liggen primaire watergangen SW.10/ Stadgracht en de SW.12/beduikerde watergang onder Van Wevelinkhovenstraat die in het beheer van het waterschap zijn. Het peilgebied heeft een maximumpeil van NAP – 0,3 m NAP. Dit peil is de instelhoogte van het kunstwerk. Lokaal kunnen er verschillen optreden in het peil afhankelijk van de afstand tot de instelhoogte.

Riolering

Het plangebied grenst aan de noordzijde aan gemeentelijk gemengd rioolstelsel en aan de zuidzijde aan een gescheiden rioolstelsel.

Ontwateringsdiepte

In het plangebied wordt een ontwateringsdiepte van minimaal 0,7 m gehanteerd om grondwateroverlast te voorkomen. De ontwateringsdiepte is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en de kruin van de weg in de openbare ruimte. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte.

De doorlatendheid van de bodem is met de volgende vereenvoudigde proef te bepalen.

  • 1. Graaf een gat van ongeveer 30 x 30 x 30 cm;
  • 2. Giet in het gat een emmer water om de grond vochtig te maken;
  • 3. Wacht een halve dag tot een dag;
  • 4. Plaats in het gat een duimstok om de waterdiepte te lezen;
  • 5. Giet in het gat een emmer water (10-12 liter). Het water staat ong. 10 cm hoog;
  • 6. Meet de tijd op dat het duurt voordat het water 10 cm gezakt is/het gat is leeg gestroomd;
  • 7. Lees in onderstaande tabel hoe groot de doorlatendheid en de benodigde berging ongeveer zijn.

Bij extreme neerslag kan er sprake zijn van wateroverlast in de openbare ruimte zo blijkt uit de hierna weergegeven kaart.

Waterstructuur

Onveranderd t.o.v. de huidige situatie, ook in de nieuwe situatie is geen oppervlaktewater aanwezig in de directe nabijheid.

Grenzend aan het plangebied liggen een gemengd rioolstelsel en een gescheiden stelsel van de gemeente Zwolle. In het plangebied is ten opzichte van de bestaande situatie (leegstaande gebouwen van een voormalige school) sprake van een toename van de hoeveelheid afvalwater ten opzichte van de huidige situatie. Er komen in totaliteit 12 huisaansluitingen bij. De woonbebouwing gaat worden aangesloten op het bestaande rioolstelsel qua vuil afvalwater. Het rioolstelsel is daar ter plaatse op berekend.

Hemelwater moet zo veel mogelijk binnen het plangebied worden geborgen (infiltreren). De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen.

Voor het bepalen van de GHG in de nabijheid van het plangebied is gebruik gemaakt van het grondwatermeetpunt ter plaatse van de Schoolstraat. Onderstaand een weergave daarvan.

Gemiddeld genomen zit de GHG op -0,19 meter onder NAP. Op basis van de hoogtekaart is te zien dat het maaiveld ter plaatse van het plangebied zich op circa 1,4 tot 1,9 meter boven NAP bevindt.

Ter plaatse is de proef uitgevoerd om de ontwateringsdiepte te bepalen. Binnen 3 minuten was de waterkolom verdwenen in de grond, hetgeen betekent dat de waterdoorlatendheid uitstekend is te noemen. Dit zal mede komen doordat ter plaatse ten tijde van de realisatie van de school de grond is uitgegraven en opgevuld met een laag van bijna 3 meter rivierzand uit de IJssel, deze bestaat uit grovere delen waar het water snel in kan wegzijgen. Daarnaast wordt er gebouwd zonder kruipruimte.

In totaal komt er circa 380 m2 aan bebouwing te staan (woongebouwen + bergingen). Dat betekent 7,55 mm x 380 m2 = 2.850 liter water te bergen, hetgeen gelijk staat aan 2,85 m3. Deze berging zal worden bereikt door het toepassen van infiltratiekratten. De exacte locatie daarvan wordt in overleg met de gemeente bepaald. De gemeente zal ook als voorwaarde aan de omgevingsvergunning koppelen dat er minimaal 2,85 m3 aan waterbergend vermogen op eigen terrein moet worden gerealiseerd.

Het terrein wordt verder ook nog eens opgehoogd om het hoogteverschil richting de Warmoesstraat te verkleinen. Doordat het terrein wordt opgehoogd komt de ontwateringsdiepte naar valt te verwachten nog dieper te liggen, hetgeen een positief gevolg heeft bij eventuele langdurig natte omstandigheden.

Om wateroverlast en schade in gebouwen te voorkomen, wordt geadviseerd om een vloerpeil van minimaal 20 cm boven het niveau van de openbare weg te hanteren. Ook aan lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, ventilatieschachten) moet aandacht worden besteed om wateroverlast te voorkomen (bv. toepassing van waterdichte materialen of drempels). Dit gaat gebeuren, richting de aan de oostelijk gelegen Warmoesstraat worden de gronden ook verder opgehoogd tot plaatselijk met circa 50 centimeter om zodoende een vloerpeil van minimaal 20 centimeter boven het niveau van de Warmoesstraat te verkrijgen.

Het plangebied is gelegen achter een waterkering, waarbij in extreme situaties een kans op overstroming bestaat. Het gebied dat dan overstroomt, wordt omsloten door IJssel, Zwolle-IJsselkanaal/Zwarte Water, Vecht en aan de oostzijde door hoger gelegen gronden. Voor bestemmingsplannen in gebieden waar een kans op overstroming vanuit het primaire watersysteem bestaat, is een overstromingsrisicoparagraaf vereist.

Dijktrajecten die een gebied tegen overstromingen beschermen, kennen een overstromingskans. Voor het primaire dijktraject ten westen van het plangebied geldt een overstromingskans van 1 op 10.000 per jaar. De overstromingskans wordt in de Waterwet toegelicht als: "kans op verlies van waterkerend vermogen van een dijktraject, waardoor het door het dijktraject beschermde gebied zodanig overstroomt, dat dit leidt tot dodelijke slachtoffers of substantiële economische schade". De regionale waterkering rondom de Zwolse stadsgrachten kent een overschrijdingskans van 1 op 200 per jaar.

Met behulp van de provinciale digitale Wateratlas wordt de maximale waterdiepte in het plangebied tijdens een overstroming geschat tussen de 0,5 meter en 1,0 meter (figuur 1). De mogelijke waterdiepte kan daarmee worden aangeduid als ondiep. De tijd tot overstroming is afhankelijk van de locatie waar de waterkering faalt. In figuur 2 is de tijd tot overstroming van het plangebied bij een dijkdoorbraak weergegeven. Dit is snel, namelijk binnen dezelfde dag van de dijkdoorbraak.

Bij de ontwikkeling van het plangebied dient rekening te worden gehouden met mogelijke overstroming(en). Het betreft hierbij ook bewustwording dat bouwen in risicovolle gebieden bepaalde risico's met zich meebrengt en dat hier adequaat mee omgesprongen dient te worden.

Wat betreft maatregelen kan worden gedacht aan: aanvullend ophogen (voor zover mogelijk) van het plangebied, voldoende hoog aanbrengen vloerpeil, verhoogde drempels, zodanige inrichting gebouw dat bij eventuele overstroming schade zoveel mogelijk wordt beperkt (denk aan materiaalgebruik en minder gevoelige ruimten op de begane grond), aansluiting van het plangebied op dichtstbijzijnde weg waardoor bereikbaarheid gewaarborgd blijft en opstellen van een evacuatieplan. Meer informatie is o.a. te vinden op de website www.onswater.nl.

Ten aanzien van het plan kan worden gesteld dat richting de zijde van de Warmoesstraat (is aan de oostkant van het plangebied) de gronden verhoogd zullen gaan worden met circa 50 cm om zodoende het vloerpeil op 20 centimeter boven de bovenkant van de Warmoesstraat komt te liggen. Verder zal voor wat betreft de afvoer van hemelwater gebruik worden gemaakt van infiltratiekratten.

Het waterschap Drents Overijsselse Delta is via het doorlopen van de digitale watertoets betrokken bij het bestemmingsplan. Hierop is reactie gekomen dat belangen van het waterschap worden geraakt en de normale procedure doorlopen moet worden, hetgeen normaal gesproken betekent dat eerst vooroverleg moet worden uitgevoerd. Vanuit diverse overleggen tussen de opsteller van het wijzigingsplan en het waterschap is inmiddels duidelijk geworden dat deze overleggen gelijkgesteld kunnen worden als het wettelijke vooroverleg.

3.7 Wonen

3.7.1 Huidige situatie

In de bestaande situatie is sprake van de bebouwing van een voormalige basisschool. Deze school is al sinds lange tijd niet meer in gebruik en het terrein is aan verpaupering onderhevig, hetgeen zowel de gemeente als de directe omgeving al lange tijd een doorn in het oog is.

3.7.2 Nieuwe situatie

Op de locatie worden twee nieuwe woongebouwen gerealiseerd met daarin de ruimte voor maximaal 12 appartementen in de huursector. De oppervlakte van de appartementen zal circa 50 a 55 m2 bedragen en zijn primair bedoeld voor 1 en 2-persoons huishoudens. Het plan sluit aan bij de vraag naar dergelijke woningen in de wijk Diezerpoort en voor Zwolle als geheel gezien de woonvisie ‘Ruimte voor Wonen 2017 – 2027’

3.8 Milieu

In deze paragraaf wordt ingegaan op de milieuaspecten die van belang zijn bij het toekennen van bestemmingen.

3.8.1 M.e.r.-beoordeling

De milieueffectrapportage is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. De m.e.r.-procedure is gekoppeld aan de 'moederprocedure'. Dit is de procedure op grond waarvan de besluitvorming plaatsvindt, bijvoorbeeld de bestemmingsplanprocedure, of een milieuvergunningsprocedure.

In het Besluit m.e.r., bijlage D, onder artikel 11 (Woningbouw, Stedelijke ontwikkeling, Industrieterreinen) staat onder artikel 11.3 genoemd dat een m.e.r-beoordeling moet plaatsvinden in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject (met inbegrip van winkelcentra of parkeerterreinen): indien:

De oppervlakte een aaneengesloten gebied betreft van 100 hectare en groter dan 2000 woningen betreft.

Qua aard, omvang en ligging is voorliggend ruimtelijk plan niet gelijk te stellen aan de betreffende en omschreven activiteit zoals bedoeld in het Besluit m.e.r. en lijkt een nadere verantwoording niet nodig te zijn.

3.8.1.1 M.e.r.-aanmeldnotitie

Op 7 juli 2017 is een wetswijziging van het Besluit milieueffectrapportage inwerking getreden. Eén van de belangrijkste gevolgen van deze wetswijziging is dat vanaf 16 mei 2017 een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie.

Dit is een extra stap in de procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Het nut van deze notitie is dat al in een vroeg stadium beoordeeld wordt of de activiteit belangrijke nadelige milieugevolgen heeft. De beslissing van het bevoegd gezag of een milieueffectrapportage moet worden opgesteld, vindt plaats op basis van deze notitie.

Een aanmeldnotitie moet alleen worden opgesteld indien een particulier of een ondernemer de initiatiefnemer is van de voorgenomen activiteit. De notitie moet ingediend worden bij het bevoegd gezag.

Deze aanmeldnotitie is vormvrij, maar heeft wel een aantal inhoudelijke voorwaarden. De aanmeldnotitie moet in ieder geval informatie bevatten over de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten van de activiteit. Binnen zes weken nadat de initiatiefnemer deze informatie heeft verstrekt, moet het bevoegd gezag beslissen of een milieueffectrapportage moet worden opgesteld.

Ten behoeve van het plan is een vormvrije m.e.r.-aanmeldnotitie opgesteld. Het bevoegd gezag neemt hier een besluit over. De vormvrije m.e.r.-aanmeldnotitie is als bijlage bij dit wijzigingsplan gevoegd.

Uit deze effectbeoordeling blijkt dat er geen significant negatieve milieueffecten te verwachten zijn bij uitvoering van de voorgenomen activiteit. De algehele conclusie is dan ook dat voor de gekozen Wabo-procedure er geen m.e.r.-plicht geldt en er dus geen Mer hoeft te worden opgesteld.

In onderstaande tabelvorm is nog een kwalitatief oordeel geveld over de effecten op diverse milieufactoren, zoals in het voorgaande hoofdstuk is beschreven.

Milieueffect   Effecten   Bijzonderheden  
Archeologie   Geen effecten mits er niet wordt geboord overeenkomstig de reactie van de archeoloog.   De nieuwbouw wordt gebouwd op gronden die reeds zijn verstoord omdat er een lagere school heeft gestaan waarbij in het verre verleden de gronden tot circa 2,90 meter diep is opgevuld met rivierzand.  
Bodem   Geen effecten   Het uitgevoerde verkennende bodemonderzoek heeft aangetoond dat er ten aanzien van het aspect bodem geen belemmeringen zijn voor uitvoering van het gewenste bouwplan. Ook het uitgevoerde aanvullende onderzoek heeft niet tot andere inzichten geleid. Bij deze onderzoeken is ervan uitgegaan dat de nieuwbouw een betonvloer zonder kruipruimte krijgt.  
Ecologie   Er zijn geen nadelige effecten ten aanzien van ecologie te verwachten   Ecologisch onderzoek heeft uitgewezen dat er geen effect is op de gebiedsbescherming en soortenbescherming.  
Geluid   Er zijn geen nadelige effecten ten aanzien van geluid te verwachten.   Uit de resultaten blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder niet wordt overschreden. Er zijn vanuit de Wet geluidhinder, ten aanzien van verkeerslawaai, dan ook geen belemmeringen geconstateerd om de appartementen te realiseren.Voor de berekening van de geluidwering zal nog een aanvullend rapport moeten worden opgesteld.  
Milieuhinder   Er zijn geen nadelige effecten ten aanzien van milieuhinder te verwachten.   De woningen bevinden zich op voldoende afstand ten opzichte van andere, niet woonfuncties, er is geen milieuhinder te verwachten.  
Luchtkwaliteit   Het project is niet nadelig voor de luchtkwaliteit, er worden geen normen overschreden.   Het project is via de NIBM-tool als niet nadelig voor de luchtkwaliteit beoordeeld.  
Verkeer en vervoer en parkeren   Het project voorziet niet in een significante verkeersaantrekkende werking op de woonwijk. Ook het parkeren is inpasbaar.    
Water   Het bouwplan is verenigbaar met de belangen van het waterschap.   Watertoets is uitgevoerd en er dient met de aanbevelingen vanuit de standaard waterparagraaf rekening gehouden te worden.  

Middels voorliggende m.e.r.-beoordeling zijn de verwachte milieueffecten van de voorgenomen activiteit overeenkomstig de beoordelingscriteria van bijlage III bij de Europese Richtlijn ‘betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten’ in beeld gebracht.

Uit deze effectbeoordeling blijkt dat er geen significant negatieve milieueffecten te verwachten zijn bij uitvoering van de voorgenomen activiteit. De algehele conclusie is dan ook dat voor de gekozen procedure er geen m.e.r.-plicht geldt en er dus geen milieueffectenrapportage hoeft te worden opgesteld.

3.8.2 Geluid

Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde. Ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is toegestaan indien maatregelen om de geluidsbelasting op de buitengevels te beperken niet mogelijk zijn of onvoldoende helpen en indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones. Uitzondering hierop zijn wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt en wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied. Ter plaatse bedraagt de snelheid van de Langenholterweg omringende wegen 30 km/uur en is er sprake van een als woonerf aangeduid gebied. Nader onderzoek naar wegverkeerslawaai vanuit de Wet geluidhinder bezien is niet nodig voor deze straat. Wel is het van belang om na te gaan of zich binnen 200 meter afstand van het plangebied wegen bevinden waar 50 km-uur of harder mag worden gereden.

Dergelijke wegen hebben een geluidszone van 200 meter binnen de bebouwde kom. Onderstaand is een cirkel met een straal van 200 meter getrokken rondom het plangebied.

Op een afstand van circa 118 meter ten westen van het plangebied bevindt zich de Van Wevelinkhovenstraat. Dit betreft een weg waar 50 km-uur mag worden gereden. Het plangebied bevindt zich wettelijk gezien binnen de geluidszone van deze weg, ondanks dat er diverse andere bebouwing tussen deze weg en het plangebied aanwezig is. Om deze reden is dan ook een akoestisch onderzoek nodig. In dit akoestisch onderzoek kan dan ook gelijk onderzoek worden gedaan naar een zogeheten ´goed woon/ en leefklimaat´ vanuit het spoor van een goede ruimtelijke ordening.

Door onderzoeksbureau Geluidmeesters is vervolgens dit onderzoek uitgevoerd. Het bij het onderzoek behorende rapport is als bijlage bij dit wijzigingsplan gevoegd. Hierna volgt een uiteenzetting van de resultaten van het uitgevoerd onderzoek.

Uit de resultaten blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder niet wordt overschreden. Er zijn vanuit de Wet geluidhinder, ten aanzien van verkeerslawaai, dan ook geen belemmeringen geconstateerd om de appartementen te realiseren.

De gecumuleerde geluidbelasting, van alle wegvakken (incl. wegen met een snelheidsregime van 30 km/uur en binnen een woonerf) bedraagt op één gevel ten hoogste 56 dB. Indien rekening wordt gehouden met 5 dB aftrek, overeenkomstig artikel 110g Wgh., bedraagt de geluidbelasting ten hoogste 51 dB. Dit is beperkt hoger dan de voorkeursgrenswaarde maar fors lager dan de maximale ontheffingswaarde van 63 dB in stedelijk gebied. Op alle overige gevels is de geluidbelasting lager dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB).

Om een goed woon- en leefklimaat te garanderen adviseren we de gecumuleerde geluidbelasting als uitgangspunt te hanteren voor het vaststellen van de benodigde geluidwering. Het maximaal toelaatbare binnenniveau bedraagt 33 dB (eis nieuwbouw Bouwbesluit). Op basis van de resultaten blijkt dat voor de NW-gevel van blok 1 niet met de minimale geluidweringseis van 20 dB uit het Bouwbesluit kan worden voldaan. Voor deze gevel is een geluidwering van ten hoogste (56-33 =) 23 dB nodig. Voor de berekening van de geluidwering zal een aanvullend rapport moeten worden opgesteld.

Er is geen sprake van industrielawaai.

Het plangebied bevindt zich niet binnen een geluidszone van spoorweglawaai.

3.8.3 Bedrijvigheid (Wet milieubeheer)

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van geplande milieugevoelige functies, zoals woningen, ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en dat rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en de milieuruimte van de betreffende milieubelastende functies. Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de VNG publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (uitgave 2009). Deze publicatie bevat onder meer lijsten met richtafstanden van diverse milieuhinderlijke activiteiten en stappenplannen voor concrete situaties. De richtafstanden uit bijlage 1 voor de VNG publicatie gaan uit van een 'rustige woonwijk'. Indien er sprake is van het omgevingstype 'gemengd gebied' dan kan de richtafstand terug worden gebracht met één afstandsstap.

Aan de zuidkant bevindt zich een bestemming ‘Gemengd’ waar ook nog bovenwoningen zijn toegestaan. Voor deze bestemming geldt een grootste normafstand van 30 meter voor hinder (omdat hier max milieucategorie 2 bedrijvigheid is toegestaan). Er bevinden zich echter andere woonbestemmingen tussen deze gemengde bestemming en het beoogde woningbouwplan waar dit wijzigingsplan voor is opgesteld. De tussenliggende woningen (en de bovenwoningen boven de bestemming ‘gemengd’) zijn daardoor eerder belemmerend voor eventuele bedrijvigheid binnen de bestemming ‘Gemengd’ dan de nieuwe woonbebouwing. Er is geen milieuhinder te verwachten.

3.8.4 Trillingen

Het onderdeel trillingen is niet van toepassing, spoorwegen en wegen waarover zwaar vrachtverkeer rijdt liggen op voldoende afstand.

3.8.5 Luchtkwaliteit

3.8.5.1 NSL

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Projecten die ‘niet in betekende mate’ (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. In de AMvB-nibm zijn de criteria vastgelegd om te kunnen beoordelen of voor een project sprake is van nibm.

Met de inwerkingtreding van de NSL op 1 augustus 2009 geldt de volgende bovengrens om als NIBM-project te worden aangemerkt: de bouw van 1500 woningen aan één ontsluitingsweg. Het bouwplan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van maximaal 12 wooneenheden en is daarmee qua omvang en verkeersaantrekkende werking kleinschaliger dan de bouw van 1500 woningen aan één ontsluitingsweg. Het project kan daarom worden beschouwd als een nibm-project. Onderzoek naar de luchtkwaliteit is niet verder nodig.

3.8.5.2 Stikstof

De bouw van 12 extra woningen zou kunnen leiden tot een verhoging van de stikstofdepositie op omringende en voor stikstof gevoelige natuurgebieden. Volgens onderzoek van KEMA reikt het effect van stikstofemissies van verkeer redelijkerwijs niet verder dan 3 kilometer.

Binnen 3 kilometer van het plangebied ligt wel een Natura 2000-gebied, maar betreft het hier geen stikstof gevoelig gebied binnen het Natura 2000-gebied.

3.8.6 Geur

Het onderdeel geur is niet van toepassing, er bevinden zich geen agrarische bedrijven of geur-veroorzakende fabrieken in de nabijheid van het plangebied.

3.8.7 Bodemkwaliteit

In het bestemmingsplan dient aangegeven te worden wat de kwaliteit van de bodem ter plaatse van het plangebied is. Tevens dient, op basis van de Mor (Ministeriële regeling omgevingsrecht), bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen een rapportage van een recent uitgevoerd verkennend bodemonderzoek toegevoegd te worden. Voor verkennend bodemonderzoek op een locatie wordt de norm NEN 5740 gehanteerd (onderzoeksstrategie voor verkennend bodemonderzoek).

De bodemonderzoeksplicht geldt alleen voor bouwwerken waarvoor:

  • een reguliere omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is vereist;
  • waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend (twee of meer uren per dag) mensen zullen verblijven;
  • die de grond raken;
  • waarvan het bestaande gebruik wijzigt (interne verbouwing);
  • die niet naar aard en omvang gelijk zijn aan een bouwwerk genoemd in het Besluit bouwwerken;
  • waarvan geen reeds bruikbare recente onderzoeksresultaten aanwezig zijn;
  • die geen tijdelijk bouwwerk betreffen waarbij uit het vooronderzoek blijkt dat de locatie onverdacht is.

Er is sprake van nieuw te realiseren appartementengebouw en daarmee een verblijfsgebied waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven. Er is een verkennend bodemonderzoek nodig.

Door onderzoeksbureau Asma uit Nieuwediep is vervolgens een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport, bekend onder de gegevens ‘Verkennend bodemonderzoek ter plaatse van de Langenholterweg 10/7 te Zwolle, rapportnummer 11262 en d.d. 21 februari 2019’ is als bijlage bij dit wijzigingsplan gevoegd. Onderstaand een uiteenzetting van de resultaten en conclusies van het uitgevoerde onderzoek.

Het verkennend onderzoek heeft als doel de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem te bepalen. Zowel het maaiveld ter plaatse van de verrichte boringen als de opgeboorde grond is zintuiglijk geïnspecteerd op de aanwezigheid van asbestverdachte materialen.

Op het maaiveld en in de grond, ter plaatse van de verrichte boringen, zijn geen aanwijzingen gevonden die duiden op de aanwezigheid van asbest. Uit de analyseresultaten blijkt dat in de bovengrond licht tot matig verhoogde gehalten aan zink zijn aangetoond. In de ondergrond zijn licht verhoogde gehalten aan kwik, lood, zink, koper en PAK aangetoond.

In het grondwater zijn licht verhoogde concentraties aan molybdeen en zink aangetoond. De verhoogde gehalten vormen bij ongewijzigd gebruik geen risico voor de volksgezondheid en/of het milieu.

Het verkennend bodemonderzoek ter plaatse van de locatie is uitgevoerd volgens de

onderzoekshypothese "verdacht", waarbij geen verontreiniging verwacht werd. Uit het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de milieuhygiënische kwaliteit overeenkomt met deze verwachting; er zijn immers meerdere stoffen in verhoogde gehalten/concentraties aangetroffen. Aanpassing van de hypothese achten we niet wenselijk. Het uitvoeren van een nader onderzoek is, gezien de grootte van de locatie en de onderzoeksinspaning, niet nodig.

De milieuhygiënische kwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen nieuwbouw; er van uitgaande dat de nieuwbouw een betonvloer zonder kruipruimte krijgt.

Vanuit initiatiefnemer is aangegeven dat er sprake zal zijn van het bouwen zonder kruipruimte. De gemeente kan bij de voorwaarden bij de omgevingsvergunning dit ook als uitvoeringseis afdwingen, zodat deze aanbeveling ook borgbaar is.

Verder heeft het bevoegd gezag het verkennend bodemonderzoek beoordeeld. Vanuit deze beoordeling is aangegeven dat aanvullend onderzoek nodig is. Dit onderzoek is eveneens uitgevoerd door Asma.

Voor het vooronderzoek wordt verwezen naar het verkennend bodemonderzoek. Er dient te worden opgemerkt dat de grondwaterstromingsrichting opnieuw beoordeeld is. Deze is, in tegenstelling met wat er in het verkennend onderzoek staat, oostelijk tot zuidoostelijk gericht.

Dit onderzoek is een aanvulling op het verkennend bodemonderzoek uit februari van dit jaar. Het verkennend onderzoek heeft als doel de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem te bepalen. Zowel het maaiveld ter plaatse van de verrichte boringen als de opgeboorde grond is zintuiglijk geïnspecteerd op de aanwezigheid van asbestverdachte materialen. Op het maaiveld en in de grond, ter plaatse van de verrichte boringen, zijn geen aanwijzingen gevonden die duiden op de aanwezigheid van asbest.

Uit de analyseresultaten blijkt dat in het aanvullende monster van de bovengrond licht verhoogde gehalten aan zink, lood en PCB zijn aangetoond. De verhoogde gehalten vormen geen risico voor de volksgezondheid en/of het milieu.

Het bevoegd gezag heeft ingestemd met het aanvullende onderzoek.

3.8.8 Verzuring

Het onderdeel verzuring is niet van toepassing

3.8.9 Externe veiligheid

Het Besluit richt zich primair op inrichtingen zoals bedoeld in de Wet milieubeheer. In artikel 2, lid 1 van het BEVI staan de inrichtingen genoemd waarop het besluit van toepassing is. Deze inrichtingen brengen risico’s met zich mee voor de in de omgeving aanwezige risicogevoelige objecten.

Een woning is niet aangemerkt als (risico veroorzakende) inrichting. Woningen zijn echter aan te merken als een (beperkt) kwetsbaar object, zodat op zich beoordeeld dient te worden of er in de nabijheid van het terrein eventueel Bevi-inrichtingen zijn die van invloed zijn/kunnen zijn op het woningbouwplan. Daartoe onderstaande weergave van de risicokaart.

3.8.9.1 Bevi-inrichtingen binnen en buiten het plangebied

Binnen en buiten het plangebied bevinden zich geen Bevi-inrichtingen en/of bedrijven die invloed hebben op het plangebied. Het plangebied ligt niet in een inventarisatiegebied van een Bevi-inrichting.

3.8.9.2 Buisleidingen

Er zijn geen buisleidingen in de buurt aanwezig.

3.8.9.3 Route gevaarlijke stoffen

Op 770 meter afstand van het plangebied ligt de A28. Hierover worden diverse gevaarlijke stoffen vervoerd. Bij een incident kunnen deze gevaarlijke stoffen vrijkomen. Vanwege de afstand tot de nieuw te bouwen woningen is alleen het scenario waarbij een toxische stof vrijkomt relevant. Bij zo’n incident kunnen deze stoffen zorgen voor een giftige wolk die over de nieuwe woningen trekt.

Voor het plangebied en de beoogde functie-uitoefening zijn op basis van het planologische kader in afstemming met de Veiligheidsregio de volgende voorwaarden bepaald:

  • de woningen dienen te worden voorzien van afsluitbare mechanische ventilatie zodat de aanwezigen bij een incident in de omgeving veilig binnen kunnen schuilen;
  • de toekomstige bewoners dienen te worden geïnformeerd over de mogelijke risico’s die zij lopen vanwege de A28 en wat zij bij een eventueel incident zelf kunnen doen.
3.8.9.4 Hoogspanningsleidingen

Er bevinden zich geen hoogspanningsmasten in de nabijheid van het plangebied.

Conclusie

Het plan zelf voorziet niet in de oprichting van een risicovolle activiteit. Een verdere afweging of de planontwikkeling al dan niet leidt tot (on)aanvaardbaar risico in het kader van de externe veiligheid kan achterwege blijven. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het gewenste bouwplan.

3.8.10 Afval

Ten aanzien van het afvoeren van huishoudelijk afval zal aansluiting worden gezocht bij de reguliere afvalophaaldienst in de wijk Diezerpoort. Initiatiefnemer heeft contact gehad met de afvalophaaldienst van de ROVA. Deze hebben aangegeven dat er rondom het plangebied 2 locaties beschikbaar zijn voor het vinden van aansluiting op bestaande locaties voor het ophalen van het afval. Het betreffen de locaties Warmoerstraat 95522 / 95523 deze heeft 71 adressen en de locatie Schoolstraat 95558 heeft 53 adressen. Met deze aantallen op de ondergrondse containers kunnen de 12 appartementen op één van de locaties voor restafval worden toegevoegd.

Ten tijde van de sloop van bebouwing en de aanleg van de woongebouwen zal het bouwafval worden afgevoerd door de slopers en bouwers. Dit kan tijdens de sloop- en bouwfase tot (tijdelijke) overlast leiden voor de omgeving.

Hoofdstuk 4 Juridische aspecten

4.1 Inleiding

Dit wijzigingsplan is gemaakt conform het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 21. Dit handboek is gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen SVBP2012, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.

De regels zijn binnen de systematiek van de SVBP2012 aangepast aan de Zwolse situatie en uitgebreid met extra standaardbestemmingen, waaraan in Zwolle behoefte is. De regels van Diezerpoort, Langenholterweg 10-7 zijn voor zover nodig op hun beurt weer aangepast aan specifieke situaties in het plangebied van het bestemmingsplan Diezerpoort, Langenholterweg 10-7.

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.

De inleidende regels zijn van algemene aard en bestaan uit de volgende regels:

Artikel 1 Begrippen

Hierin worden de in de regels gebruikte begrippen gedefinieerd.

Artikel 2 Verwijzing

In dit artikel wordt aangegeven dat de regels van het bestemmingsplan 'Diezerpoort' van toepassing zijn.

Artikel 3 Wonen – Meergezinshuis

Artikel 4 Wonen – Meergezinshuis zonder bebouwing;

Artikel 5 Waarde - Archeologie

In deze artikelen is een verwijzing naar de regels van de overeenkomende bestemmingen in het bestemmingsplan 'Diezerpoort' opgenomen.

In dit laatste hoofdstuk komt de slotbepaling aan de orde. Deze regel bevat zowel de aanhalingstitel van het plan, de aanhalingstitel van de regels van het plan als de vaststellingregel van het plan.

4.2 Handboek

Dit wijzigingsplan is vervaardigd conform de richtlijnen van het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 21.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Algemeen

Indien sprake is van een of meerdere aangewezen bouwplannen in de zin van artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening, in combinatie met een planologische maatregel is afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening (Grondexploitatiewet) van toepassing. Dit brengt met zich mee dat de gemeenteraad een exploitatieplan dient vast te stellen tenzij middels gemeentelijke gronduitgifte dan wel, of in combinatie met, een anterieure overeenkomst de kosten in de grondexploitatie anderszins verzekerd zijn en, indien noodzakelijk, er afspraken zijn gemaakt over een tijdvak, fasering en locatie-eisen.

De kosten in verband met het uitvoeren van het wijzigingsplan komen voor rekening van de initiatiefnemer. De Initiatiefnemer heeft voldoende aannemelijk gemaakt het risico ten aanzien van de exploitatie van de in het wijzigingsplan voorziene ontwikkeling te kunnen dragen.

De gemeentelijke kosten in verband met de procedure die moet leiden tot het onherroepelijk worden van het wijzigingsplan worden middels een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en initiatiefnemer voor rekening van de initiatiefnemer gebracht . In deze anterieure overeenkomst zal ook een planschadeverhaalsbepaling worden opgenomen. Hiermee wordt gewaarborgd dat eventueel te vergoeden planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt. Ook overige kosten die de gemeente maakt in verband met onderhavige wijzigingsplan worden middels de anterieure overeenkomst voor rekening van de initiatiefnemer gebracht. Het vaststellen van een exploitatieplan is derhalve niet noodzakelijk.

De gronden in het plangebied zijn grotendeels in eigendom bij de initiatiefnemer. De gronden zijn voor een deel in eigendom bij de gemeente Zwolle. De gemeente Zwolle is bereid deze gronden aan de initiatiefnemer te verkopen en de betreffende gronden vervolgens in eigendom over te dragen aan de initiatiefnemer.

Conclusie

Het vaststellen van een exploitatieplan door het college van burgemeester en wethouders blijft achterwege, omdat met het aangaan van een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer de kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd zijn (art 6.12, tweede lid, sub a). Ook is de economische uitvoerbaarheid van het project voldoende aangetoond.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.2.1 Overleg met de buurt

Op 28 mei 2019 is door de gemeente en initiatiefnemer een voorlichtingsbijeenkomst georganiseerd in de vorm van een inloopavond. Voor deze bijeenkomst waren ruim 200 mensen van aangrenzende straten aangeschreven. Er zijn circa 15 mensen uit de directe omgeving gekomen om het beeldmateriaal en de maquette te bekijken. Daarbij hebben de ontwikkelaar en de architect een toelichting op de plannen gegeven.

De algemene reactie van de mensen op de plannen is positief. Omwonenden zijn blij dat er iets met het verpauperde terrein gaat gebeuren. Naar aanleiding van de bijeenkomst zijn de plannen niet aangepast

5.2.2 Uitkomsten overleg

In berichtgeving vanuit het voormalige ministerie van VROM is aangegeven dat slechtst plannen die aantoonbaar van nationaal belang zijn, aan VROM aangeboden dienen te worden. Daarvan is in casu geen sprake.

Het plan behoort tot een categorie van gevallen waarvan Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel op grond van artikel 3.1.1, tweede lid Bro, hebben beslist dat geen vooroverleg nodig is.

Het waterschap heeft een positief wateradvies gegeven.

5.2.3 Uitkomst ter inzage ligging

Het ontwerpwijzigingsplan heeft, met de daarbij behorende stukken, met ingang van 11 juli 2019 gedurende zes weken tot en met 21 augustus 2019 voor een ieder ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend. Wel heeft de Veiligheidsregio verzocht om in de paragraaf over externe veiligheid een tekstpassage op te nemen over de A28. Deze is overeenkomstig het voorstel van de Veiligheidsregio in paragraaf 3.8.9.3. opgenomen ter vervanging van de bestaande tekst in de genoemde paragraaf.