Plan: | Vechtcorridor Noord, Hessenweg 19 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0193.BP19002-0004 |
Aan de Hessenweg 19 ligt een woonboerderij met daarachter agrarische gronden. Nu bestaat het voornemen om op de locatie een recreatiepark te realiseren met diverse vernieuwende in- en outdooractiviteiten. Het recreatiepark komt te liggen achter de woonboerderij. De woonboerderij in het plangebied blijft behouden en zal worden gebruikt als bedrijfswoning.
Het plangebied omvat globaal bezien de percelen aan de Hessenweg 19, kadastraal bekend onder kadastrale gemeente ZLK00, sectie X, perceelsnummers 00060 en 00785.
Op onderstaande afbeelding wordt het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding van dit bestemmingsplan.
Afbeelding: luchtfoto plangebied
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Vechtcorridor Noord' dat op 5 september 2016 is vastgesteld door de gemeenteraad van Zwolle. Voor het plangebied gelden de bestemmingen 'Wonen', 'Agrarisch' en 'Tuin'. Daarnaast zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie', Waarde - Cultuurhistorie' en Leiding - Water' van toepassing. Ook gelden er de gebiedsaanduidingen 'luchtvaartverkeerzone' en 'geluidzone - industrie'.
Op basis van deze bestemmingen is het gebruik van de gronden voor recreatieve bedrijfsdoeleinden niet toegestaan.
Afbeelding: uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Vechtcorridor Noord' en kadastrale kaart
In dit hoofdstuk komen de, voor dit bestemmingsplan, relevante onderdelen omtrent het beleidskader aan de orde zoals rijksbeleid inclusief de Ladder voor duurzame verstedelijking, provinciaal- en gemeentelijk beleid.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Inleiding
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken; te kiezen voor slimme combinaties van functies; uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.
Binnen de NOVI zijn acht voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. Regio Zwolle is aangewezen als voorlopig NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.
Opgaven
Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:
Realiseren opgaven
In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:
Voor Oost-Nederland is een omgevingsagenda opgesteld, waar Regio Zwolle onderdeel vanuit maakt. In de Omgevingsagenda agenderen het Rijk en regio de gezamenlijke vraagstukken en de gewenste aanpak daarvan. De Omgevingsagenda biedt een basis voor uitvoeringsafspraken en inzet van programma's en projectbesluiten van Rijk en regio.
Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten. Denk aan een Regio Deal en een verstedelijkingsstrategie.
Conclusie
Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen rijksbelangen raakt als opgenomen in de NOVI.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), zoals die geldt vanaf 1 juli 2017, bevat de verplichting om in de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving te geven van de behoefte aan die ontwikkeling. Daarnaast, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient een motivering te worden gegeven waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
In artikel 1.1.1 van het Bro is omschreven wat verstaan moet worden onder een stedelijke ontwikkeling. Namelijk een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Volgens de Handreiking Ladder voor duurzame verstedelijking van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) vallen onder het begrip 'andere stedelijke voorzieningen' onder meer accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure. Bovendien zijn er inmiddels meerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State, waarin het begrip stedelijke ontwikkeling verder is verduidelijkt.
Voor het onderhavig initiatief (het realiseren van een recreatiepark met diverse vernieuwende in- en outdooractiviteiten) kan worden beargumenteerd dat het een nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft. Bij de ladder gaat het primair om het aantonen van de behoefte. In het kader van deze bestemmingsplanprocedure is een behoefteonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 1 van de toelichting opgenomen. De conclusie is dat er een relevante behoefte is, die met dit project bevredigd kan worden. Daarnaast is er sprake van ruimtegebrek binnen bestaand stedelijk gebied voor een dergelijk project. Het project voldoet aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking.
Conclusie
Er is bij het plan geen sprake van rijksbelangen, waardoor de conclusie is dat het plan niet in strijd is met het rijksbeleid.
Omgevingsvisie en Omgevingsverordening provincie Overijssel
De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie en Omgevingsverordening worden actueel gehouden met een jaarlijkse actualisatieronde. Eerder vastgestelde beleidswijzigingen worden dan verwerkt. Provinciale Staten hebben de Actualisatie 2018-2019 op 13 november 2019 gewijzigd vastgesteld. Deze Actualisatie is op 1 december 2019 in werking getreden.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.
De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van visie en verordening
Indien het initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling nodig of mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Op 12 juli 2012 hebben Provinciale Staten van Overijssel besloten de N340 op te waarderen tot een 100 kilometerweg en in Zwolle te verleggen, waarbij de Hessenweg wordt afgewaardeerd. Dit is geregeld in het vastgestelde Provinciale Inpassingsplan (PIP) N340. Op 19 februari 2014 heeft Provinciale Staten besloten dat er een soberder uitvoeringsplan voor de N340 als 80 km weg komt. Er is daarna voor het gebied de gemeentelijk structuurvisie Vechtcorridor Noord opgesteld waarbij de provincie is betrokken. In de structuurvisie is rekening gehouden met provinciale ambities en belangen. Die structuurvisie vormde de basis voor het nu geldende bestemmingsplan Vechtcorridor Noord. Hierbij is het plangebied reeds aangewezen voor vrije tijdsvoorzieningen of andere 'groene functies'. Door vastelling van de gemeentelijke omgevingsvisie "Ons Zwolle van Morgen 2030" (zie paragraaf 2.1.3.1) is dat nu de geldende structuurvisie.
In voorliggend geval maakt het plangebied geen onderdeel uit van bebouwd gebied. De bepalingen voor de groene omgeving zijn van toepassing. Hieronder wordt daarom ingegaan op de artikelen 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit) en 2.1.6 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving).
Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
lid 1:
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening:
Als gevolg van de ontwikkeling vindt extra ruimtebeslag op de groene omgeving plaats. De ontwikkeling vindt immers plaats buiten de begrenzing van het bestaande woonperceel. In paragraaf 2.1.1 is uitvoerig bij de ladder voor duurzame verstedelijking stilgestaan over het ruimtebeslag. Er wordt overigens wel gebruik gemaakt van de benutting van een bestaand erf en bebouwing maar in onderhavig geval vindt er ook een uitbreiding plaats in ruimtebeslag. Daarentegen wordt het perceel efficiënt ingedeeld met een balans tussen recreatie en behoud en versterking van de "groene" kwaliteiten.
Gezien vorenstaande kan worden geconcludeerd dat voorliggend initiatief in overeenstemming is met artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening.
Artikel 2.1.5: Ruimtelijke kwaliteit
lid 1:
In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
lid 2:
In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.
lid 3:
In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.
lid 5:
In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
Artikel. 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
lid 1:
Bestemmingsplannen voor de Groene omgeving kunnen - met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3. en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 - voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit.
Toetsing van het initiatief aan de artikelen 2.1.5. en 2.1.6 van de Omgevingsverordening:
Aan de Hessenweg 19 is sprake van een voormalig agrarisch erf dat haar agrarische functie (al lange tijd) is verloren. Voor het behoud van de vitaliteit en sociaaleconomische kwaliteit van het gebied is het gewenst om ruimte te bieden aan passende vervolgfuncties op vrijgekomen locaties. Aan de andere kant is zoals gezegd op onderhavige locatie geen sprake van buitengebied in klassieke zin van het woord. Het gebied is aan transformatie onderhevig door de inmiddels verlegde N340 en is voor het gebied de inpassing van mogelijk extensieve ’groene’ woon- , werk- en recreatiefuncties ter weerszijden van de Hessenweg beoogd. Hierbij is wel sprake van een goede ruimtelijke inpassing. Dit vindt plaats door het behoud van bestaand groen en kwaliteitsinvesteringen. Dit vindt plaats aan de hand van een een inrichtingsplan, dat als voorwaardelijke verplichting in de regels is opgenomen als Bijlage 1.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn de ontwikkelingsperspectieven voor de Groene Omgeving van belang. In de Groene Omgeving gaat het vooral om: behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap, het realiseren van een samenhangend netwerk van gebieden met natuur- en waterkwaliteit, ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, het toerisme en andere economische dragers, realisatie van waterkwaliteitsdoelen, het duurzaam beheer van drinkwatervoorraden én het opwekken van hernieuwbare energie.
In de Groene Omgeving onderscheidt de provincie de volgende drie ontwikkelingsperspectieven:
De locatie is aangewezen voor het ontwikkelperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'. Voor de Groene Omgeving gelden een aantal ruimtelijke kwaliteitsambities. Daarnaast gelden er verschillende accenten per ontwikkelperspectief.
De ruimtelijke kwaliteitsambities zijn:
De recreatiefunctie zorgt voor de toevoeging van belevingswaarde terwijl de natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten blijven behouden en worden versterkt. Er worden groene kwaliteiten toegevoegd aan het terrein, waaronder de aanleg van een groene singel om het plangebied, bomen en perken in het plangebied en een waterpartij. Door de kwantiteit en kwaliteit hiervan krijgt het terrein een natuurlijke uitstraling, zichtbaar vanaf het openbaar gebied. De bestaande structuren van het landschap blijven behouden; het plangebied wordt ontsloten via de bestaande toerit en door de bestaande groene singel te behouden en te versterken wordt de landschappelijke kwaliteit geborgd.
Voor het ontwikkelperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap' is het van belang dat er ruimte wordt gegeven aan ontwikkelingsmogelijkheden voor de schaalvergroting van de landbouw mits het ruimtelijk raamwerk van lanen, waterlopen, lintbebouwingen en bosstroken daarmee in harmonie is. Onderhavig initiatief betreft danwel geen agrarische bedrijvigheid maar beperkt evenmin de mogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven (zie voor een nadere toelichting paragraaf 2.6). Bovendien is de bestaande bebouwing bestemd als (burger)woning en is er geen agrarische bedrijvigheid (meer) aanwezig.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.
Het plangebied valt binnen de natuurlijke laag dekzandvlakte met de ambitie om de natuurlijke hoogteverschillen en watersystemen te behouden en/of te versterken. Het plangebied wordt ontwikkeld met aandacht voor groene kwaliteiten zoals hiervoor beschreven. Daarnaast wordt er een waterpartij aangelegd.
De ambities voor de laag van het agrarisch cultuurlandschap zijn gericht op het behoud en herstel van de diversiteit van agrarische cultuurlandschappen. Door nieuwe initiatieven zorgvuldig in te passen en aan te sluiten op de dragende structuren van een gebied kan het karakter en het onderscheid met andere gebieden versterkt worden. Het is daarbij de kunst om vormen van grondgebruik, bebouwingsvormen en infrastructuur zo te ordenen dat naast het karakter ook de samenhang in het gebied wordt versterkt en nieuwe kwaliteiten (kunnen) ontstaan. Zorgvuldige arrangementen van bebouwing, versterking van landschappelijke structuren en het beheer van kenmerkende landschapselementen horen daar vanzelfsprekend bij. Onderhavig plan houdt rekening met bestaande landschappelijke kwaliteiten, versterkt de groene kwaliteiten en maakt gebruik van de bestaande ontsluiting. Bovendien blijft de bestaande woning behouden welke het meest zichtbaar blijft vanaf de Hessenweg.
Het onderdeel water wordt nader toegelicht in paragraaf 2.5.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
Inleiding
Ter voorbereiding op de komst van de Omgevingswet heeft de gemeente de omgevingsvisie “Ons Zwolle van morgen 2030” opgesteld.
De omgevingsvisie, dat op 13 september 2021 door de raad is vastgesteld, beschrijft de koers voor de fysieke leefomgeving van de gemeente Zwolle vooral op de periode tot 2030. De visie helpt om de volgende stappen te zetten in de ontwikkeling van de gemeente waarin leefbaarheid, gezondheid, wonen, mobiliteit, klimaat, duurzaamheid en economie hoog in het vaandel staan.
Steeds meer Zwolle: ambities en kernopgaven
Aan de hand van de Zwolse Kernopgaven wordt de omgevingsvisie opgebouwd. “De drager” van de gemeente is het menselijk kapitaal. Centraal staat de ambitie: Zwolle versterkt en benut het menselijk kapitaal van Zwolle. De kwaliteiten op het gebied van landschap, cultuurhistorie en biodiversiteit van de bestaande stad en haar natuurlijke omgeving is een ijzersterk “fundament”, om op verder te bouwen. Centraal staat de ambitie: Zwolle behoudt en versterkt haar ruimtelijke, cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten.
De drager en het fundament vormen de structurele verbindingen in het 'Huis van Zwolle' te midden van de volgende drie leidende ambities voor de verdere ontwikkeling:
Dit is terug te vertalen naar de volgende afbeelding:
Ontwikkelingen en opgaven verbonden aan ambitie
De wereld om ons heen verandert voortdurend. Er zijn allerlei factoren die van invloed zijn hoe we de ruimte inrichten. Trends en ontwikkelingen op gebieden als leef-, klimaatbestendige-, duurzame- en werkgemeente, een gemeente waar we ons verplaatsen en Zwolle als onderdeel van Nederland en de regio geven inzicht voor de visie met een doorkijk naar de effecten ervan voor Zwolle.
Ruimtelijke koers
Basis
De ruimte om te leven is de belangrijkste waarde. Ruimte om te leven voor mens, plant en dier. Leefbaarheid of kwaliteit van leven staat voorop en is leidend bij iedere ontwikkeling: een gezonde balans tussen welzijn en welvaart.
Sturen op kwalitatieve ontwikkeling
Voor de inrichting van de stad en van het buitengebied zijn de volgende spelregels en principes van toepassing als sturingsfilosofie:
Randvoorwaarden
Deze ontwikkeling vinden plaatsen binnen een aantal randvoorwaarden:
Er is ruimte nodig om het woningtekort aan te pakken. Er is ook ruimte nodig voor een gezonde buitenruimte met veel groen. Er is ruimte nodig voor ondernemers. Ruimte is ook nodig om te wandelen, te fietsen, voor de bus, de trein en de auto.
Uitgangspunt is het toevoegen van stedelijke woonkwaliteit door te ontwikkelen als een sterke groeistad, een vernieuwende woonstad, een solidaire leefstad en een duurzame deltastad. Met 1000 woningen per jaar tot 2030 wordt het woningtekort op alle fronten aangepakt met onderscheidende woonmilieus en een gevarieerd woonaanbod voor iedere inkomenscategorie. Het woonprogramma bestaat voor 30% uit goedkope woningen, 40% is middelduur en 30% duur. Grofweg landt 60% van de nieuwe woningen in de bestaande stad met verschillende stedelijke woonmilieus en stedelijke woonvormen. Grofweg 40% van de woningen wordt gerealiseerd in de suburbane woonmilieus wat hoofzakelijk bestaat uit grondgebonden woningen. In de ontwikkeling van de woningen wordt gestreefd naar nieuwe onderscheidende, stedelijke woonvormen en combinaties van wonen en werken.
Meervoudig ruimtegebruik en denken in drie dimensies is het vertrekpunt. Dat betekent enerzijds de hoogte opzoeken (hoogbouw en verdichting) anderzijds wordt ingezet op beter passende vormen van mobiliteit en bereikbaarheid met minder ruimtebeslag. Tenslotte wordt meer aandacht besteed aan de fietser en de voetganger en minder voorrang gegeven aan de automobilist.
De economie wordt versterkt, voornamelijk voor het cluster rond gezondheidszorg, voor ict/e-commerce en de creatieve industrie. Er wordt ruimte gezien voor groei van de logistieke sector. Innovatie en nieuwe bedrijvigheid wordt gestimuleerd waarbij gekeken wordt naar de koppeling met maatschappelijke thema's.
De Zwolse strategische ontwikkelzones
Er is een drietal strategische ontwikkelzones met daarbinnen diverse gebieden die (deels) transformeren naar een andere functie:
Visie op hoogbouw
Voor de verdere verdichting biedt hoogbouw een oplossing. Dat vraagt een zorgvuldige aanpak passend bij het huidige Zwolse stadsilhouet.
Naar een multifunctioneel buitengebied: stad en land verbonden
Centraal staat de ambitie om te werken aan een vitaal, solidair, gezond en duurzaam buitengebied. Om die ambitie in te vullen staan de volgende doelen centraal:
Raamwerken:
Om het goed ondernemen en prettig wonen in Zwolle te borgen wordt gewerkt aan het behouden, beschermen en ook ontwikkelen van de Zwolse omgevingskwaliteiten. Dit door het vastleggen van de belangrijkste fysieke structuren van Zwolle: raamwerken genoemd, het geraamte van Zwolle.
Het raamwerk laat de grote fysieke structuren zien die bepalend zijn voor de ontwikkeling op lange termijn. Een hoofdstructuur waarbinnen ontwikkelingen mogelijk zijn en benoemd de condities om Zwolle in de toekomst aantrekkelijk en toekomstbestendig te houden. Het gaat om de volgende raamwerken: het fysiek kapitaal (landschap, cultuurhistorie en natuur), klimaatadaptatie, gezondheid, mobiliteit, circulariteit, de ondergrond en de buitenruimte.
Eén van de geformuleerde topambities is het behouden en beschermen van cultuurhistorie, biodiversiteit en landschap als belangrijke fysieke waarden. Er is inzichtelijk gemaakt waar die waarden aanwezig zijn. Daaruit volgen een achttal spelregels hoe hier om te gaan wanneer sprake is van ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving.
Gebiedsprofielen:
De gebiedsprofielen beschrijven een integraal toekomstbeeld voor de gebieden. Er is aandacht voor het gewenste woonmilieu, de sociale en economische dynamiek, de ruimtelijke kwaliteit, de mate van functiemenging, het mobiliteitsbeleid, gezondheid, de mogelijkheden van vergroening en de verduurzaming van gebouwen en de buitenruimte.
Elk gebiedsprofiel is opgebouwd uit de volgende twee onderdelen:
De bestaande kenmerken (fysiek en sociaal) en kwaliteiten van gebieden zijn het vertrekpunt voor ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving.
De volgende gebiedsprofielen worden onderscheiden:
Realisatiestrategie:
Aan de slag met het grote aantal opgaven en uitdagingen kan alleen door samen op te trekken met de Zwolse samenleving, met andere overheden, ondernemers en investeerders. Ons vertrekpunt is, we doen het samen, waarbij de rol van de gemeente telkens maatwerk is en zijn we iedere keer duidelijk over onze rol.
Participatie is van groot belang om doelen en ambities in de leefomgeving te bereiken.
De opgaven worden met een gebiedsgerichte benadering aangepakt op die wijze kunnen opgaven worden gebundeld en meekoppelkansen benut.
Bij ieder initiatief in de fysieke leefomgeving, groot of klein, staan de doelen uit de Omgevingsvisie centraal. De Omgevingsvisie is het integrale beleidskader voor de eerste beoordeling van ruimtelijke initiatieven.
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van visie:
Het te realiseren recreatiepark is aan te merken als het versterken van de stedelijke economie en die van de Vechtcorridor in het bijzonder. Zoals uitgebreid in deze toelichting is beschreven gaat deze ontwikkeling gepaard met de nodige ruimtelijke investeringen die bijdragen aan het aspect landschap als een belangrijke drager van de fysieke waarden. De voorgestane ontwikkeling is te klein om een bijdrage of strijd op te kunnen leveren aan de verschillende thema's binnen de raamwerken.
In de visie maakt het plangebied onderdeel uit van het gebiedsprofiel "Vechtcorridor". Daarin is specifiek het volgende deel opgenomen:
De Vechtcorridor ligt aan de toevgangsweg naar de drukke toeristische regio: "Het Vechtdal". De Vechtcorridor wordt begrensd door Rijksweg A28, Hessenpoort I+II, de spoorlijn naar Meppel-Groningen en de Overijsselsche Vecht, met uitzondering van het tracé van de nieuwe N340. De N340 wordt verlegd, waardoor de bestaande Hessenweg een ander profiel krijgt. De verlegging bieden kansen voor het aantrekkelijker maken van de Vechtcorridor als groene entree tot het Vechtdal. Dit door het op goede wijze inpassen van de N340 met:
Het voorliggende initiatief voldoet aan het beschreven gebiedsprofiel.
Geconcludeerd kan dat het plan in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid.
Archeologisch beleid
Het archeologisch beleid is gebaseerd op de Wet op de archeologische monumentenzorg. Deze wet is per 1 september 2007 in werking getreden. Deze wet voorzag in een nieuwe regeling voor de archeologie in de Monumentenwet 1988.
Als uitwerking van deze wet heeft de gemeenteraad op 18 augustus 2008 besloten het archeologiebeleid gemeente Zwolle vast te stellen. Het beleid is uitgewerkt aan de hand van een viertal kernbegrippen: kenbaarheid, verankering, betaling en kwaliteit. Centraal thema daarbij is dat de archeologische waarden waar nodig worden beschermd, zonder dat er meer maatschappelijke lasten in het leven worden geroepen dan noodzakelijk zijn. Het archeologiebeleid Zwolle bevat onder andere de Archeologische Waarderingskaart Zwolle (welke gebieden hebben een hoge archeologische waarde), kaders wanneer en hoe archeologisch waardevolle gebieden in het bestemmingsplan worden bestemd met een dubbelbestemming en de Lokale Onderzoeksagenda Archeologie Zwolle (archeologische onderzoeksthema's).
In dit bestemmingsplan zijn de archeologische waarden van het plangebied geïnventariseerd en wordt een afweging gemaakt over bescherming ervan met een dubbelbestemming (paragraaf 3.2 Archeologie).
Cultuurhistorisch beleid
In november 2009 stemde de Tweede Kamer in met de beleidsbrief modernisering monumentenzorg (MoMo). Het behoud en de bescherming van monumenten is hiervan een belangrijk doel én er vindt een verbreding plaats naar de omgeving. Overal in steden, dorpen en landschappen zijn plaatsen van herinnering, plaatsen met een bijzondere cultuurhistorische betekenis. Goede ruimtelijke ordening betekent dat alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte in de besluitvorming worden betrokken. Daarom is de eerste pijler van MoMo gericht op cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Om meer vorm en inhoud te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening zullen gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Het Zwolse beleid zoals verwoord in de vastgestelde beleidsnota voor het Zwols monumenten- en archeologiebeleid (Dynamiek van Oud & Nieuw, 2000) is gericht op de instandhouding van historisch waardevolle objecten, complexen, openbare ruimte en stedenbouwkundige en landschappelijke structuren.
Op grond van de Monumentenwet 1988 en de Erfgoedverordening Zwolle 2010 is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning een beschermd (rijks- of gemeentelijk) monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigingen. Ook is het verboden een beschermd monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
In dit bestemmingsplan zijn de cultuurhistorische waarden van het plangebied geinventariseerd, in paragraaf 3.3 Cultuurhistorie wordt hier nader op ingegaan.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met het archeologisch en cultuurhistorisch beleid.
Mobiliteitsvisie
Het op dit moment vigerende Zwolse mobiliteitsbeleid vloeit voort uit het rijks – en provinciaal beleid en is verwoord in de Mobiliteitsvisie. De Mobiliteitsvisie is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 december 2019.
In de mobiliteitsvisie komt naar voren dat de verdere groei van de mobiliteit niet zondermeer opgevangen wordt door de mobiliteitsvraag te faciliteren met nieuwe infrastructuur. En dat de ambitie is voornamelijk te investeren in een bereikbaar en toegankelijk Zwolle, waarbij mobiliteit gaat bijdragen aan andere Zwolse doelstellingen. Van economische groei tot de woningbouwopgave; van klimaatneutrale gemeente tot gezonde en vitale wijken.
De ambitie is dat we ervoor zorgen dat Zwolle ook in de toekomst goed bereikbaar is door fietsen, lopen en reizen met het openbaar vervoer te stimuleren én door het autogebruik beter te spreiden. Alleen met al deze maatregelen kunnen we de knelpunten in het Zwolse verkeer voldoende wegnemen om de verwachte groei van verkeersdeelnemers op te vangen en Zwolle bereikbaar, veilig en leefbaar te houden.
Zwolle heeft een gunstige positie qua ontwikkeling. In de na te streven doelen op het gebied van duurzaamheid, milieu, bereikbaarheid, economische groei, leefbaarheid en dergelijke is het daarom noodzakelijk om prioriteiten te stellen. Zwolle wil de kwaliteiten als bereikbare en gezonde stad vasthouden door, naast de noodzakelijke uitbreiding van de infrastructuur, de samenleving te mobiliseren om de groeiende vraag naar mobiliteit om te buigen in een duurzame richting.
In dit bestemmingsplan zijn de mobiliteitsaspecten onderbouwd in paragraaf 3.4 Verkeer en parkeren.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met het verkeersbeleid.
Bomenverordening en Groene Kaart
Voor de bomen geldt de in 2013 vastgestelde Bomenverordening.
Voor het vellen van een boom binnen de op de Groene Kaart weergegeven groenstructuren (Hoofdgroenstructuur, Wijkgroenstructuur, Groenvoorzienend boomgebied en Hoogstedelijk boomgebied), zoals die staan aangegeven op de Groene Kaart, is een (kap)omgevingsvergunning nodig voor bomen met een omtrek groter dan 30 cm, die staat op een perceel van 400 m² en groter. Onder vellen valt ook het rooien, het verplanten en het verrichten van handelingen die de dood, ernstige beschadiging of ontsiering van een houtopstand als gevolg kunnen hebben.
Bomen die, vanwege ouderdom, omvang, soort of andere redenen bijzonder zijn, staan op de Groene Kaart aangegeven als bijzondere boom. Voor deze bomen geldt dat ze in principe niet gekapt mogen worden, tenzij daarvoor een uitzonderlijke reden is. Dit verbod geldt voor alle bijzondere bomen, ongeacht de locatie op de Groene Kaart, de stamomvang van de boom en de perceelsgrootte van het perceel waarop de bijzondere boom staat. Het basisprincipe is dat bij kap van bomen herplant plaats vindt; voor iedere gekapte boom een nieuwe boom. Wanneer er geen mogelijkheden zijn voor (voldoende) herplant, moet financiële compensatie plaatsvinden.
In dit bestemmingsplan zijn de groenaspecten onderbouwd in paragraaf 3.5 Natuur.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met het groenbeleid.
Europees en nationaal beleid
Duurzaam, schoon oppervlaktewater en bescherming van het drinkwater voor de toekomst. Dat zijn, heel in het kort, de belangrijkste doelstellingen van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Waterbeheer 21e eeuw (WB21), die samengaan zijn in het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW).
Europese Kaderrichtlijn Water
De Kaderrichtlijn Water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater op orde komt. Oppervlaktewater moet voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van “een goede chemische toestand”. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat “een goede ecologische toestand”. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen.
Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).
In de geldende Europese richtlijnen en de EU richtlijn Prioritaire Stoffen staat precies omschreven wat een goede chemische toestand voor oppervlaktewater is. De ecologische doelstellingen stellen de lidstaten onderling vast in zogeheten (internationale) stroomgebiedbeheersplannen. Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.
Van 2010 tot 2015 is de eerste tranche uitgevoerd. De tweede tranche maatregelen loopt van 2016 tot 2021.
Waterwet
De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de watersysteembenadering centraal. Er wordt uitgegaan van het geheel van relaties tussen waterkwaliteit, waterkwantiteit, oppervlaktewater, grondwater, watergebruikers en grondgebruikers. Hierbij wordt het kader geschept voor het Nederlandse waterbeheer in de komende decennia. Per 1 januari 2017 is de Waterwet gewijzigd. De beoordeling van de veiligheid van primaire waterkeringen wordt nu gebaseerd op de overstromingskans. In 2050 moeten de waterkeringen voldoen aan de normen die per 1 januari 2017 van kracht zijn.
Waterbeheer 21e eeuw
De commissie Waterbeheer 21e eeuw (WB21) is gevraagd advies uit te brengen over de waterhuishoudkundige inrichting van Nederland, rekening houdend met ontwikkelingen zoals klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelstijging. Deze ontwikkelingen stellen strengere eisen aan het waterbeheer. In WB21 wordt uitgegaan van twee principes (tritsen) voor duurzaam waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer:
Bij “vasthouden, bergen, afvoeren” wordt regenwater zoveel als mogelijk bovenstrooms vastgehouden in de bodem en het oppervlaktewater. Wanneer toch een wateroverschot ontstaat, wordt het water eerst tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en dan pas afgevoerd. Bij “schoonhouden, scheiden en zuiveren” gaat het om een voorkeurvolgorde, waarbij de voorkeur uitgaat naar het voorkomen van verontreiniging (schoonhouden). Als toch verontreiniging ontstaat, moeten schoon- en vuilwater zoveel mogelijk worden gescheiden. Ten slotte wordt het verontreinigde water zo goed mogelijk gezuiverd.
Deltawet
Het doel van de Deltawet, aangenomen op 28 juni 2011, is ons land nu en in de toekomst beschermen tegen hoogwater en de zoetwatervoorziening op orde houden.
De afgelopen eeuw is de zeespiegel gestegen, de bodem gedaald en het is warmer geworden. Dat zet door, blijkt uit de cijfers van het KNMI. Hevigere weersomstandigheden, zoals meer regen en periodes van droogte, zijn zaken om rekening mee te houden. Het Deltaprogramma is er om de huidige veiligheid op orde te krijgen en ervoor te zorgen dat ons land is voorbereid op de toekomst. En om daarbij de juiste maatregelen te nemen voor een veilig en aantrekkelijk Nederland met voldoende zoetwater. In het Deltaprogramma werken het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen samen met maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven en kennisinstituten. Dit gebeurt onder regie van de Deltacommissaris.
Naast de lopende programma's, zoals Ruimte voor de Rivier, Maaswerken, Zwakke Schakels Kust en het nieuwe Hoogwaterbeschermingsprogramma, staan in het Deltaprogramma vijf deltabeslissingen centraal. Deze beslissingen gaan over de normen van onze belangrijkste dijken en andere waterkeringen en de strategieën voor onze waterveiligheid, over de beschikbaarheid en verdeling van zoetwater, over het IJsselmeerpeil, over de manier waarop gebieden veilig kunnen blijven zonder aan economische waarde in te boeten en over hoe bij het bouwen van buurten en wijken rekening kan worden gehouden met water. In 2014 zijn de deltabeslissingen in de Tweede Kamer besproken.
Provinciaal beleid
Provincie Overijssel heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in een Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Deze zijn op 1 mei 2017 vastgesteld. De 'Omgevingsvisie Overijssel 2017. Beken kleur' heeft tevens de status van Regionaal Waterplan onder de Waterwet en het Milieubeleidsplan onder de Wet milieubeheer.
Waterschapsbeleid
Het algemene beleid van waterschap Drents Overijsselse Delta is verwoord in het Waterbeheerplan 2016-2021, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, de Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Het beleid van het waterschap sluit nauw aan bij de uitgangspunten van WB21. In 2013 is de beleidsnota "Water raakt!" door het Algemeen Bestuur vastgesteld. Deze nota beschrijft de voor het waterschap gewenste situatie in bestaand en nieuw stedelijk gebied. Om deze situatie te bereiken heeft het waterschap in 2015 het beheer en onderhoud van veel wateren overgenomen van de gemeente Zwolle. Op watergangen van waterschap Drents Overijsselse Delta is de keur van toepassing. In de keur is aangegeven wat wel en niet mag bij watergangen, waterkeringen en kernzones. Bijvoorbeeld regels voor bouwwerken op of langs watergangen. De genoemde beleidsdocumenten liggen ter inzage op het hoofdkantoor van waterschap Drents Overijsselse Delta. Ook zijn deze te raadplegen op de website: www.wdodelta.nl.
Gemeentelijk beleid
Gemeente Zwolle heeft haar beleid ten aanzien van afvalwater, grondwater en hemelwater vastgelegd in het Gemeentelijke Rioleringsplan 2016-2020. Hier staan ook ontwerprichtlijnen in beschreven waaraan voldaan moet worden.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met het waterbeleid.
Algemeen beleid
Zwolle beschouwt milieu in de omgevingsvisie als een integraal onderdeel van de fysieke leefomgeving. Milieuruimte is niet fysiek zichtbaar maar van groot belang om de bewoners, werkers en bezoekers van Zwolle te beschermen tegen de nadelige effecten van een groeiende en verdere verstedelijking van de stad van bijvoorbeeld de nadelige effecten op de gezondheid van werklocaties, infrastructuur en energiewinning.
Aan de andere kant hebben bijvoorbeeld werklocaties maar ook energiewinning voldoende milieuruimte nodig om optimaal te kunnen functioneren en zich te kunnen ontwikkelen. Het betekent overigens niet dat ontwikkelingen of gebruik door kwetsbare functies binnen de zones uitgesloten worden, er dient wel rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van de milieuruimte (en de bijbehorende belangen).
De volgende milieuaspecten kennen milieuzones: geluid, trillingen, externe veiligheid, luchtkwaliteit, bodem, ondergrond en tenslotte geur. Op diverse thema's is separaat beleid geformuleerd in Zwolle. Het beleid voor de aspecten die relevant zijn voor het plangebied wordt hierna beschreven.
Bedrijvigheid
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we enerzijds het aanbrengen van voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen en gevoelige bestemmingen zoals woningen. Anderzijds worden milieugevoelige functies zoals wonen en recreëren beoordeeld. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. De onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Zwolle hanteert bij de uitwerking van het bovenstaande principe de veel gebruikte VNG-handreiking "Bedrijven en Milieuzonering" (2009). Hierin zijn richtafstanden aangegeven die aangehouden kunnen worden tussen bedrijven c.q. voorzieningen en woningen.
Geluid
In de milieuvisie 'Milieu op scherp' wordt de ambitie voor geluid als volgt omschreven. Zwolle is een dynamische stad met geluidniveaus die passen binnen de wettelijke grenswaarden. Er zijn alleen geluiden die passen bij de functie van een gebied en ook de geluidbelasting binnen het gebied is gerelateerd aan de functie van het gebied. Dit is vastgelegd in de 'Handreiking gebiedsgericht werken aan milieu gemeente Zwolle'.
Een belangrijke doelstelling is het verminderen van geluidshinder in bestaande woningen en voorkomen van geluidshinder bij renovatie en nieuwbouw. Een belangrijke maatregel om deze doelstelling te bereiken is het toepassen van stillere wegdeksoorten. Een andere maatregel is het meenemen van de geluidsdoelstellingen bij de ruimtelijke planontwikkeling.
In de door de gemeenteraad vastgestelde 'Handreiking gebiedsgericht werken aan milieu gemeente Zwolle' (juli 2007) en in de beleidsregel 'Hogere waarden Wet geluidhinder' (9 februari 2007) worden de ambities en de grenswaarden (dit is de maximale waarde waarvoor nog hogere grenswaarden worden vastgesteld) per gebiedstype genoemd.
Het gebiedstype dat het best past bij onderhavig bestemmingsplan is het gebiedtype 'gemengd landelijk'. Er wordt gewoond, gewerkt en gerecreëerd. De diversiteit binnen deze gebieden is groot. Ook de milieukwaliteit is divers. De gebieden bevinden zich veelal rond infrastructuur zoals ontsluitingswegen, waterwegen en spoorwegen. De milieuambitieniveau is afgestemd op het achtergrondniveau. Met dit plan worden geen geluidsgevoelige objecten toegevoegd. Wel worden er bedrijfsmatige activiteiten toegevoegd die geluidhinder kunnen veroorzaken op de omgeving.
Luchtkwaliteit
Zwolle wil, binnen de beïnvloedingssfeer van de gemeente, een significante bijdrage leveren aan de verbetering van de luchtkwaliteit. Om dat te bereiken zijn de volgende doelen geformuleerd:
Stikstof
De Wet natuurbescherming verplicht vooraf te toetsen of plannen conflicteren met beschermde natuurwaarden. Emissies van stikstof kunnen over grotere afstand tot negatieve effecten leiden op natuur.
De Wet stikstofreductie en natuurverbetering, die per 1 juli 2021 inwerking is getreden, voorziet in een structurele aanpak van de stikstofproblematiek. De wet geeft de opdracht voor een programma van maatregelen om stikstofreductie te bereiken en de natuur te herstellen. De wet maakt ook een gedeeltelijke vrijstelling mogelijk van de natuurvergunningplicht voor het aspect stikstof voor activiteiten van de bouwsector
Externe veiligheid
De beleidsvisie externe veiligheid is op 6 maart 2007 vastgesteld door de gemeenteraad. In de visie wordt ernaar gestreefd om voor haar gehele grondgebied te voldoen aan de basisveiligheid, zodat onder meer overal wordt voldaan aan de normen voor plaatsgebonden risico (PR).
Op 20 januari 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders als nadere uitwerking van de doelstelling uit de beleidsvisie het gebiedsgericht beleidskader externe veiligheid vastgesteld. Het gaat om een ruimtelijke uitwerking van het externe veiligheidsbeleid dat aansluit op het gebiedsgerichte milieubeleid.
Op basis van kenmerken (fysieke omgeving, hulpverleningsniveau en zelfredzaamheid) die bij een bepaald gebiedstype horen is een beleidsstandpunt bepaald ten aanzien van een mogelijke toename van het groepsrisico. Tevens is op basis van dezelfde kenmerken van een gebiedstype bepaald of er plaats is voor nieuwe risicobronnen. Een afwijkend gebiedstype vormen de stroomzones. Stroomzones zijn gebieden rondom infrastructuur (spoorlijnen, wegen en waterwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Voor stroomzones is een apart beleidskader geformuleerd.
Het plangebied valt in het gebiedstype 'gemengd landelijk'. Er wordt gewoond, gewerkt en gerecreëerd. De diversiteit binnen deze gebieden is groot. Ook de milieukwaliteit is divers. De gebieden bevinden zich veelal rond infrastructuur zoals ontsluitingswegen, waterwegen en spoorwegen. De milieukwaliteit is afgestemd op het achtergrondniveau. Het plangebied valt ook binnen het overkoepelende gebiedstype 'stroomzone'.
Bodem
In januari 2010 heeft de gemeente een nieuw bodembeleidsplan vastgesteld. Dit bodembeleidsplan kent in overeenstemming met het gemeentelijk milieubeleid een gebiedsgerichte benadering. In het plan wordt onderscheid gemaakt tussen de bovengrond (de laag tot ca. 0,5 meter onder maaiveld) en de ondergrond (dieper dan 0,5 meter onder maaiveld). Op 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit in werking getreden. In dat kader heeft de gemeente Zwolle op 9 december 2008 een bodemfunctieklassenkaart vastgesteld, waarop voor de hele gemeente wordt aangegeven welke functie de bodem heeft of welke functie in de toekomst wordt nagestreefd. De functieklassenindeling is gebaseerd op het gebiedsgericht milieubeleid van de gemeente. De volgende functies worden onderscheiden: wonen, industrie, water, buitendijksgebied, AW2000 ('schone grond') en hoofdwegen. Onderhavig plangebied heeft na de planrealisatie de functie wonen en leisure.
Met de invoering van het Besluit bodemkwaliteit zijn de kwaliteitsklassen landbouw/natuur, wonen en industrie ingevoerd. Op 24 augustus 2015 heeft de gemeente de bodemkwaliteitskaart vastgesteld gebaseerd op de kwaliteitsklassen van het Besluit bodemkwaliteit.
Het plangebied ligt binnen de bodemfunctie 'landbouw/natuur'. In dit deel geldt tevens 'landbouw/natuur' als de kwaliteitsklasse voor de bovengrond (bovenste 50 cm onder maaiveld) en de ondergrond (van 0,5 tot 2,0 meter onder maaiveld). Volgens het gemeentelijke Bodembeleidsplan (van kracht per 11 januari 2010) mag de bodemkwaliteitsklassenkaart als kwaliteitsbewijs worden gebruikt bij het herontwikkeling van een locatie. Een onderzoek is dan niet nodig. Eventueel vrijkomende grond mag volgens het bodembeleid binnen de gemeente worden hergebruikt met de bodemkwaliteitsklassenkaart als kwaliteitsbewijs. Voorwaarde hiervoor is dat de locatie niet verdacht wordt van bodemverontreiniging op basis van het huidige of historische gebruik, en er geen (al dan niet gesaneerd) geval van bodemverontreiniging bekend is. Indien er aanwijzingen zijn dat de bodemkwaliteit niet geschikt is voor de functie, kan een bodemonderzoek nodig zijn om te bepalen of de locatie gesaneerd dient te worden.
Normaliter worden verontreinigingen in de bovengrond functiegericht gesaneerd. Dit houdt in dat een locatie geschikt wordt gemaakt voor de functie. De terugsaneerwaarde is afhankelijk van de functie van de locatie en gericht op het voorkomen van eventuele risico's. Bij een functiegerichte sanering wordt daarom vaak een leeflaag aangebracht, die contact met de verontreinigde grond moet voorkomen.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met het milieubeleid.
In dit hoofdstuk wordt de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied omschreven. Daarnaast wordt een beschrijving gegeven van de uitgangspunten die gehanteerd zijn bij het maken van dit bestemmingsplan.
Op het perceel aan de Hessenweg 19 is een oude boerderijwoning aanwezig. De functie van agrarisch bedrijf is al geruime tijd vervallen. In het huidige bestemmingsplan heeft het perceel een woonbestemming. Er zijn op het erf nog diverse elementen van weleer aanwezig, zoals een hooiberg met betonnen roeden.
Het perceel is gelegen aan de noordzijde van de Vecht nabij bedrijventerrein Hessenpoort, in de zogenaamde Vechtcorridor. Op het terrein zijn diverse bijgebouwen en opstallen aanwezig en het terrein omvat in totaal circa 2,5 hectare. De grond is agrarisch in gebruik, momenteel betreft het intensief gebruikt grasland. Rond de bebouwing is opgaand groen aanwezig en aan de oostelijke en westelijke zijden van het plangebied zijn groensingels en greppels aanwezig. Open water ontbreekt binnen het plangebied.
De voorgenomen ontwikkeling behelst het realiseren van een recreatiepark met diverse vernieuwende in- en outdooractiviteiten. Het recreatiepark komt te liggen achter de woonboerderij, in een te realiseren boskamer. De voor het gebied zo karakteristieke woonboerderij blijft behouden en zal worden gebruikt als bedrijfswoning.
De locatie is door de initiatiefnemers gekozen vanwege de omvang van het terrein, de bereikbaarheid en als aanvulling op het bestaande aanbod van recreatieve mogelijkheden (onder andere beeldenpark Anningahof en Buitenplaats de Luwte). Een uitbreiding in groene (leisure) functies ter plaatse en als overgang tussen bedrijventerrein Hessenpoort en het Vechtgebied is een gewenste ontwikkeling (zie hoofdstuk 2).
Planvorming
Het recreatiepark met 'groene recreatie' zal gefaseerd worden ontwikkeld. Qua bebouwing wordt een nieuw recreatiegebouw gebouwd, bedoeld voor ondersteunende horeca, slechtweervoorziening en indoor recreatie. De nieuwbouw zal circa 450-500 m² vloeroppervlak met twee bouwlagen beslaan. Het ontwerp is nog niet bekend, maar wordt landschappelijk ingepast en zal qua uitstraling zich gaan voegen naar het karakter van het erf.
In de buitenruimte wordt over het hele terrein allerlei beplanting aangebracht, waaronder veel bosschages. In het landschap worden glooiingen aangebracht om zo een divers en aantrekkelijk parklandschap te creëren en scheiding te brengen tussen de verschillende attracties. Tevens valt hier de landscaping ten behoeve van de buitenactiviteiten onder. Er vindt geen kap van bomen plaats.
Er zal ook nog een tweede vergelijkbare activiteitengebouw worden gerealiseerd. In de buitenruimte zullen een natuurspeelplaats, outdoor escape room(s), lasergame arena's en mogelijk een klimpark worden gerealiseerd. Er is specifiek een ruimte toegewezen als parkeerterrein met een omvang van circa 40 bij 50 meter wat ruimt afdoende is om te voorzien in de parkeerbehoefte.
Inrichting
Bij de inrichting van het recreatiepark wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de huidige inrichting van het landschap. Aan de hand van een aantal elementen wordt de inrichting beschreven.
Infrastructuur
Voor navigatie en zichtbaarheid is het belangrijk dat het recreatiepark goed te zien is vanaf de weg. Dit zal de verkeersveiligheid en doorstroming bevorderen. Omdat de Hessenweg 19 in de binnenbocht van een knik zit, is de zichtbaarheid van de entree voor het verkeer vanuit Zwolle niet goed te zien, en vraagt dit aandacht. De entree sluit aan bij de omgeving door te kiezen voor schanskorven gevuld met keien in de vorm van obelisken met daarbij naamaanduiding. De entree is momenteel 3 meter breed en ernstig verouderd. Om de verkeersdruk langs de huidige Hessenweg te beperken en met de veiligheid in acht nemend, komt er tweerichtingsverkeer naar de parkeerplaatsen. Dit houdt in dat er een 5 meter breed pad komt. Door de verbreding van de entree zal de vegetatie 2 meter vanaf de huidige inrit moeten worden verwijderd. Dit wordt gecompenseerd door vegetatie elders op het terrein. De aanleg van het parkeerterrein wordt uitgevoerd in grastegels zodat het grasland hier optisch blijft bestaan en daarmee aansluit bij het omringende graslandschap. Het parkeerterrein zal haaks georiënteerd zijn op de entreeweg, in het verlengde van de kavel van het naastgelegen perceel.
Bebouwing
Bij zowel de plaatsing van de te realiseren gebouwen als de inrichting van het terrein voor de activiteiten is de geschiedenis met betrekking tot het ontstaan van de huidige indeling van het boerenerf betrokken. Hierop is terug gegrepen en de bebouwing is zo georiënteerd dat deze parallel loopt met de bestaande bebouwing, die in lijn staat met de Hessenweg. Tevens zijn de gebouwen achter de bestaande bebouwing gepland en van een schaal dat wanneer men dit van voren bekijkt de nieuwe gebouwen niet langs de huidige woning en schuren zichtbaar zijn. Op het terrein is ruimte voor een tweetal loodsen. Eén locatie is vastgelegd, de andere is nader in te vullen op het terrein. Hiervoor geldt een kapverplichting. Daar waar een erfafscheiding komt in de vorm van een schutting, is gekozen voor een betonschutting. Omdat de schutting wordt begroeid met klimop zal deze in de omgeving opgaan.
Inpassing in het landschap / vegetatie
De boskamer, waarbinnen de kavel ligt, vormt een afgebakende groene ruimte binnen het landschap waarin de recreatieve voorzieningen een plaats zullen krijgen. Deze boskamer grijpt terug op de omzoming van boerenkavels met boomrijen. Tevens wordt de aanwezigheid van landschapselementen zoals bomenrijen, houtwallen en hagen gezien als een versterking van de recreatieve waarden van de omgeving. Het perceel is nu door 3 boomsingels omringd, de 4e boomwal richting de nieuwe N340 is inmiddels aangeplant met twijgen. Doordat het perceel van alle kanten omringd wordt door een boommuur, is het zicht op de boskamer zeer beperkt.
Naast geschiedenis en inheemse beplanting, zijn wintervastheid, onderhoudsvriendelijkheid en uitstraling belangrijke factoren bij de keuze voor vegetatie. Aan de boulevard wordt de valse christusdoorn aangelegd. Aangezien de valse christusdoorn vooral voor kwam op luxe boerenerven en er voor de boulevard een bepaalde exotische uitstraling benaderd wil worden, is voor deze plant gekozen. Op het einde van de boulevard is gekozen voor een boomperk, deze heeft een belangrijke visuele functie omdat de zichtlijn vanaf de Hessenweg hierop centreert. Daarom is gekozen voor een uitzonderlijkere en toekomstbestendige boom, als een nalatenis aan de toekomstige generaties, de Mammoetboom (Sequoiadendron giganteum). Op de betonschuttingen wordt klimop (Hedera helix) aangebracht. Dit is een inheemse plant en de meest logische keuze gezien de uitstraling, het onderhoud en de wintervastheid van deze plant. Aan de noordkant van de parkeerplaatsen wordt een wilde haag geplaatst. Deze keuze is gebaseerd op de lokale fauna. Door de diverse soorten kan deze winterdicht aangeplant worden en vormt het een gevarieerd geheel. Aan de zuidkant van de parkeerplaatsen wordt een zandwal opgericht. Deze wal is bedoeld voor het afschermen van de parkeervoorziening richting het aangrenzende erf. Voor de beplanting is gezocht naar onderhoudsvriendelijke groene begroeiing die in staat is een zandwal in stand te houden, met enige variatie voor de uitstraling. Uitgekomen is bij de krentenstuik, de rododendron en de laurierkers. Het weilandgras loopt door over de heuvel. Voor verdere variatie en wintervastheid wordt ook buxus en hulst aangeplant. Voor de 3 meter brede zuidzijde die het privéterrein van het weiland afscheid is gekozen om de bestaande beplanting in driehoeksverband voort te zetten. Dat betekent de beuk, kastanje, berk en eik. Voor de oostzijde is onder andere gekeken naar de bomen die in die singel staan.
De diverse inrichtingsmaatregelen zijn als voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen inhoudende dat er sprake is van een strijdig gebruik als de inrichtingsmaatregelen niet worden getroffen en in stand worden gehouden.
In 2002 is door de gemeente Zwolle een Archeologische Waarderingskaart Zwolle vervaardigd. Voor de waarderingskaart is gebruik gemaakt van informatie uit het Centraal Archeologisch Archief (CAA) bij de Rijksdienst voor het cultureel erfgoed (RCE), informatie van amateur-archeologen, gegevens van dearcheologische sectie van de gemeente Zwolle, het kadastrale minuutplan uit 1832, de geomorfologischekaart en waarnemingen in het veld. Dit heeft geresulteerd in een analoge en digitale waarderingskaart. In 2002 is vastgelegd dat de kaart dynamisch is. Dit betekent dat de waarde van de gebieden kan veranderen.
In de Wet voor de archeologische monumentenzorg en het daarop gebaseerde archeologiebeleid binnen degemeente Zwolle is vastgelegd dat de archeologische waarden in de bestemmingsplannen vastgelegd.
Het plangebied ligt deels in een gebied met een archeologische verwachtingswaarde van 50%. Dit betreft grofweg het deel dat nu in gebruik is als woonerf met daarin de bestaande woning en bijgebouwen. Het overige deel kent een archeologische verwachtingswaarde van 10%.
Afbeelding: uitsnede archeologische waarderingskaart
Een 50% gebied heeft vooral betrekking op 'esgronden' en 'dekzandruggen'. Niet alleen op gemeentelijk niveau, maar ook op provinciaal en landelijk niveau is gebleken dat deze plekken een kans van 1 op 2 hebben op de aanwezigheid van prehistorische of vroeg middeleeuwse sporen. De trefkans is dus zeerhoog. Hier moet de 'verstoorder' toestaan dat er eerst een proefonderzoek plaats vindt op basis waarvangeoordeeld wordt of er een volledig archeologisch onderzoek verricht moet worden. De 'verstoorder' wordt aangeslagen voor alle hiermee gepaard gaande kosten. Een en ander geschiedt volgens de wettelijk voorgeschreven regels conform het Kwaliteitshandboek voor de Nederlandse Archeologie.
De te verstoren gronden liggen in het gebied met een verwachtingswaarde van 10%. Van een archeologische onderzoeksplicht is dan ook geen sprake. Een archeologisch onderzoek kan achterwege worden gelaten. Bij een eventuele archeologische toevalsvondst wordt de gemeente geïnformeerd voor een eventuele inmeting.
Het deel van het plangebied met een archeologische waardering van 50% heeft in het bestemmingsplan de dubbelbestemming Waarde - Archeologie gekregen. Deze dubbelbestemming bevat een regeling om op een passende manier rekening te houden met de kans op archeologische vondsten.
Cultuurhistorie is de afgelopen jaren beleidsmatig steeds meer in de belangstelling komen te staan. Overheden zien in toenemende mate de waarde in van cultuurhistorische objecten en structuren.
In het Besluit ruimtelijke ordening is expliciet opgenomen, dat in ruimtelijke besluiten aandacht moet worden besteed aan cultuurhistorie.
Binnen het plangebied zijn er geen panden aanwezig die op grond van de Monumentenwet 1988 en de gemeentelijke monumentenverordening beschermd zijn. Binnen het plangebied zelf zijn wel cultuurhistorische waarden aanwezig. In het plangebied bevindt zich namelijk een cultuurhistorisch waardevolle boerderij met erf. Het overzicht van cultuurhistorisch waardevolle boerderijen is gebaseerd op de 'inventarisatie historische boerderijen in de gemeente Zwolle' (2002). Bij de waardering is onderzocht of een boerderij op de kadastrale minuut van 1832 voorkwam. Hiermee is in beeld gebracht welke boerderijen (waarschijnlijk) een oudere boerderij betreffen. Verder zijn aan de hand van een architectonische waardering 1, 2 of 3 sterren aan een boerderij toegekend. De inventarisatie heeft geleid tot een lijst van cultuurhistorisch waardevolle boerderijen die met name is gebaseerd op ouderdom (van voor 1832) en/of bijzondere architectonische kwaliteit, de Hessenweg 19 behoort hier ook toe. In 2012 heeft een nadere studie plaatsgevonden naar de cultuurhistorische waarden van deze boerderijen en de erven.
Het bouwplan bestaat uit het realiseren van een grote schuur achter het bestaande erf. De cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en de beschermde erfstructuur blijven behouden (en beschermd door toekenning van de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie). De nieuwe schuur is gepland in het agrarisch gebied achter de historische boerderij. Dit valt buiten de bescherming van het bestemmingsplan. Het aspect cultuurhistorie vormt om die reden voor de ontwikkeling geen belemmering.
Verkeer
De bestaande woning wordt ontsloten via een erftoegangsweg die aansluit op de Hessenweg (de voormalige N340). Sinds eind augustus 2021 is de nieuwe N340 in gebruik.
De erftoegangsweg loopt tot aan de noordgrens van het woonerf en biedt toegang tot het verharde terrein achter de woning met aansluitend de schuren.
Parkeren
Achter de woning is een verhard terrein waar geparkeerd kan worden.
Verkeer
De ontsluiting vindt plaats via de route Hessenweg - Kranenburgweg. In deze nieuwe situatie heeft de Hessenweg de functie van erftoegangsweg, geschikt voor verkeer in twee richtingen. Fietsverkeer heeft een apart fietspad ten zuiden daarvan. De bestaande erftoegangsweg van nummer 19 wordt benut als toegansgweg tot het recreatieterrein en wordt verlengd tot aan de noordzijde van het plangebied. Dit biedt voldoende ontsluitingsmogelijkheden voor de ontwikkeling. De wegen beschikken over voldoende capaciteit waarbinnen de verkeersstromen als gevolg van de ontwikkeling kunnen worden opgevangen.
Parkeren
Bij dit initiatief is er niet gerekend met een parkeerkencijfer, omdat het uitgangspunt dat de parkeerbehoefte op eigen terrein wordt opgevangen, door de initiatiefnemer in acht wordt genomen.
Er wordt van 40 parkeerplekken uitgegaan en dit is gebaseerd op het aantal bezoekers dat gelijktijdig op het terrein is (inclusief overlap) en is mede gebaseerd op ervaringen van een event-locatie elders. Het parkeerterrein heeft een omvang van circa 40 bij 50 meter. Dat is ruim afdoende om 40 parkeerplaatsen aan te leggen. Het dubbele aantal zal zelfs gehaald kunnen worden. Op eigen terrein is dus uitbreidingsmogelijkheid van de parkeercapaciteit aanwezig, indien blijkt dat de huidige inschatting van de parkeerbehoefte ontoereikend blijkt te zijn.
Gebaseerd op ervaringen komen er gemiddeld 3-4 bezoekers in een auto. Het gaat hier bij uitstek om groepsactiviteiten waarbij relatief vaker samen de locatie zal worden bezocht. Daarnaast komen er veel bezoekers op de fiets. Er wordt van een piek van 330 bezoekers per dag op de drukste dagen uitgegaan. De activiteiten zijn opgedeeld in 10 tijdsloten. Hetgeen van een maximale invulling van een dag uitgaat (van 7 tot 22 uur). In de praktijk zal dit scenario niet tot nauwelijks voorkomen Dit betekent een gemiddelde van 33 bezoekers per tijdslot van 1,5 uur. In extreme gevallen overlappen deze tijdsloten elkaar een half uur, hetgeen een capaciteit voor 66 bezoekers geeft. Bij een extreme berekening van 2 bezoekers per auto en dat alle bezoekers met de auto komen zijn er 33 parkeerplaatsen nodig. Die zijn ruimschoots voorhanden dus ook als er van een bezetting van 2 personen per auto levert dat geen probleem op.
Om de voldoende parkeergelegenheid te borgen op het terrein is op de verbeelding het parkeerterrein vastgelegd.
3.5 Natuur
Het plangebied bestaat uit het woonerf met woning en bijgebouwen met daarachter agrarische gronden, bestaande uit graslandschap, met aan de west- en oostzijde houtopstanden (groensingels).
In lijn met de 'Structuurvisie Vechtcorridor Noord' (dat als basis heeft gediend voor dit bestemmingsplan) wordt het plangebied ontwikkeld tot boskamer met een groene singel aan de randen. In paragraaf 3.1 is de toekomstige (groene) indeling van het plangebied nader omschreven.
Ten behoeve van het bestemmingsplan is er een quickscan natuur uitgevoerd door Ecogroen bv, deze is als Bijlage 2 toegevoegd bij deze bestemmingsplantoelichting. De bevindingen worden hieronder beknopt omschreven.
Soortenbescherming
Uit het onderzoek blijkt dat het onderdeel soortenbescherming geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan. Wel komen er een aantal aandachtspunten/maatregelen naar voren waar in de vervolgfasen, bij het verlenen van de omgevingsvergunning en de uitvoering van werkzaamheden, rekening mee gehouden moet worden.
Natura 2000
Voor de voorgenomen ontwikkeling is een stikstofdepositie onderzoek uitgevoerd. Voor een nadere uiteenzetting hierover wordt verwezen naar paragraaf 3.8.3.
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het NNN en de zone ONW. Het provinciale beleid kent ook geen externe werking, zodat er geen nadere effectbeoordeling aan de orde is. In het licht van een goede ruimtelijke ordening is er - gezien de afstand en de aard en omvang van de plannen - geen sprake van negatief effect op het functioneren van het nabijgelegen NNN- gebied. Vervolgstappen ten aanzien van NNN- gebieden zijn niet aan de orde.
Waterstructuur
Ten zuiden en ten oosten van het plangebied bevinden zich watergangen. Bovendien ligt het plangebied nabij de rivier de Vecht. Het plangebied bevindt zich net buiten de beschermingszone van de waterkering langs de Vecht.
Riolering
De inzameling van afvalwater (droogweerafvoer (DWA)) in dit gebied vindt plaats middels een drukrioleringssysteem (riolering waarbij het transport plaatsvindt door middel van pompen en persleidingen). Drukriolering heeft een beperkte capaciteit waarop alleen afvalwater van huishoudelijke aard of bedrijfsafvalwater mag worden aangesloten als de capaciteit van het stelsel dit toelaat.
Op het drukrioleringssysteem mag geen drainage of regenwater worden aangesloten, omdat het rioleringssysteem daar niet op is berekend. De hemelwaterafvoer (HWA) van daken, terrassen en parkeerplaatsen moet binnen het plangebied worden geborgen en mag niet tot overlast leiden op omliggende percelen.
Ontwateringsdiepte
In het plangebied wordt een ontwateringsdiepte van minimaal 0,7 m gehanteerd om grondwateroverlast te voorkomen. De ontwateringsdiepte is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. De grondwaterstand in het gebied zal worden beïnvloed door de waterstand in de Vecht en zal dan ook mee fluctueren met de peilfluctuaties van de Vecht.
Waterstructuur
Blijft onveranderd ten opzichte van de huidige situatie.
Riolering
Er zal een toename zijn in de hoeveelheid afvalwater, voornamelijk door toiletbezoek. Het gaat vooral om korte toiletbezoeken. Op de herentoiletten komen watervrije urinoirs, de overige toiletten worden waterbesparend. Er wordt vanuit gegaan dat de openingstijden waarop de drukte verwacht wordt zo'n 10 uur per dag zijn. Per bezoeker vwordt 1 kort toiletbezoek verwacht. Per 6 bezoekers wordt 1 lang toiletbezoek verwacht. De toiletten worden 4x per dag gereinigd. De volgende tabel geeft het gemiddelde verwachte geproduceerde afvalwater weer. Dit is wanneer de bezoekersaantallen evenredig verspreidt worden over de draaiuren van het jaar. De normale verwachting is minder bezoekers door de week en meer in het weekend. Het gemiddelde afvalwater bedraagt 34,2 liter per uur, dit betekent 342 liter per dag.
Gemiddeld verwachte waterverbruik per uur/liter | ||||||
Bezoekers | Uur | Handenwassen | WC | Schoonmaken | ||
Watervrij | 2 | 1.5 | 0 | 1.7 | 6.4 | |
#1 | 3 | 1.5 | 3 | 1.7 | 18.6 | |
#2 | 1 | 1.5 | 6 | 1.7 | 9.2 | |
34.2 |
Op rustige dagen ligt het waterverbruik lager, op drukke dagen wordt van een piekbelasting uitgegaan die circa 3x zo hoog ligt, dat wil zeggen circa 100 liter per uur. Dit betekent dus met in achtneming van 10 actieve uren per dag, dit op de drukke dagen zo'n 1000 liter per dag zal betekenen.
Deze hoeveelheden zijn geen probleem voor de pompput, dat kan verwerkt worden. Aandachtspunt is wel dat er geen regenwater geloosd mag worden op de pompput. Om die reden zal regenwater van de daken en het verharde oppervlak moet binnen het plangebied worden geborgen (infiltreren).
Ontwateringsdiepte
Onveranderd ten opzichte van de huidige situatie.
Wateroverlast
Om wateroverlast en schade in gebouwen te voorkomen, wordt geadviseerd om een vloerpeil van minimaal 20 cm boven het niveau van de openbare weg te hanteren. Ook aan lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, ventilatieschachten) moet aandacht worden besteed om wateroverlast te voorkomen (bv. toepassing van waterdichte materialen of drempels).
Overstromingsrisico
Het plangebied is gelegen achter een waterkering, waarbij in extreme situaties een kans op overstroming bestaat. Het gebied dat dan overstroomt, wordt omsloten door de Vecht, het Zwarte Water en hoge gronden aan de noord- en oostzijde. Voor bestemmingsplannen in gebieden waar een kans op overstroming vanuit het primaire watersysteem bestaat, is een overstromingsrisicoparagraaf vereist.
Risico-inventarisatie
Dijktrajecten die een gebied tegen overstromingen beschermen, kennen een overstromingskans. Het primaire dijktraject nabij het plangebied kent een overstromingskans van 1 op 1.000 per jaar. De overstromingskans wordt in de Waterwet toegelicht als: “kans op verlies van waterkerend vermogen van een dijktraject, waardoor het door het dijktraject beschermde gebied zodanig overstroomt, dat dit leidt tot dodelijke slachtoffers of substantiële economische schade”.
De maximale waterdiepte in het plangebied tijdens een overstroming wordt geschat op 0,5 tot 0,8 meter (figuur 1). De mogelijke waterdiepte kan daarmee worden aangeduid als ondiep. De tijd tot overstroming is afhankelijk van de locatie waar de waterkering faalt. In figuur 2 is de tijd tot overstroming van het plangebied bij een dijkdoorbraak van de Vechtdijk bij Dalfsen weergegeven. Dit is snel, namelijk 6 tot 24 uur.
Afbeelding: Maximale waterdiepte bij een overstroming (bron: risicokaart.nl)
Afbeelding: Tijd tot overstroming na dijkdoorbraak t.h.v. Dalfsen (bron: Provincie Overijssel)
Maatregelen
Bij de ontwikkeling van het plangebied dient rekening te worden gehouden met mogelijke overstroming(en). Het betreft hierbij ook bewustwording dat bouwen in risicovolle gebieden bepaalde risico's met zich meebrengt en dat hier adequaat mee omgesprongen dient te worden. Wat betreft maatregelen kan worden gedacht aan: aanvullend ophogen (voor zover mogelijk) van het plangebied, voldoende hoog aanbrengen vloerpeil, verhoogde drempels, zodanige inrichting gebouw dat bij eventuele overstroming schade zoveel mogelijk wordt beperkt (denk aan materiaalgebruik en minder gevoelige ruimten op de begane grond), aansluiting van het plangebied op dichtstbijzijnde weg waardoor bereikbaarheid gewaarborgd blijft en opstellen van een evacuatieplan. Meer informatie is o.a. te vinden op de website www.onswater.nl.
Watertoets
Het waterschap Drents Overijsselse Delta is via het doorlopen van de digitale watertoets betrokken bij het bestemmingsplan. Hierop is reactie gekomen dat belangen van het waterschap worden geraakt en de normale procedure doorlopen moet worden.
Het plangebied is momenteel in gebruik als woonerf met daarachter agrarische gronden in de vorm van graslandschap.
Het recreatiepark omvat diverse in- en outdooractiviteiten; een natuurspeelplaats, klimpark, lasergame arena en één of meer outdoor escape rooms. Er zal in fasen worden ontwikkeld. Het plan voegt een unieke recreatieve voorziening toe in de gemeente en draagt bij aan de beleefbaarheid van het Vechtdal.
In deze paragraaf wordt ingegaan op de milieuaspecten die van belang zijn bij het toekennen van bestemmingen. Tevens komt de ligging van kabels, leidingen en straalpaden aan bod.
Bij de beoordeling van geluidhinder van bedrijven op de omgeving wordt gebruik gemaakt van de uitgave 'bedrijven en milieuzonering' van de VNG. Aan de hand van richtafstanden wordt voor elke milieucategorie of bedrijfsactiviteit aangegeven in hoeverre hinder te verwachten is. Aan de hand daarvan kan beoordeeld worden of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Naast het toetsingskader uit de VNG-brochure stelt de gemeente Zwolle bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), in het kader van een goede ruimtelijke ordening, dat het akoestisch klimaat inzichtelijk te worden gemaakt en beoordeeld indien er sprake is van geluidgevoelige bestemmingen ter plaatse van of nabij de ontwikkeling. Het akoestisch klimaat wordt bepaald door alle aanwezige geluidbronnen samen. In dat kader dienen ook de wegen bij de beoordeling te worden betrokken. Aangetoond dient te worden dat als gevolg van de gecumuleerde geluidbelasting geen sprake is van onaanvaardbare negatieve effecten op het woon- en leefklimaat.
Situatie plangebied
Onderhavig plan heeft betrekking op de voorgenomen realisatie van een leisurepark met diverse out- en indooractiviteiten. Het gaat daarbij onder meer om escaperooms, lasergames en levend ganzenbord. In een bedrijfshal worden eveneens nog enkele indoorgames ontwikkeld. Verder is er sprake van een buitenterras en een parkeerplaats voor bezoekers. Door 'Het Geluidburo bv' zijn de geluidniveaus als gevolg van het initiatief op de (bestaande) woningen in de directe omgeving (Hessenweg 15, 17) en de bedrijfswoning (Hessenweg 19) op het eigen perceel zelf onderzocht (Akoestisch Onderzoek V1.0 Realisatie leisurepark AKA Escaperooms Hessenweg 19 Zwolle, Het Geluidburo bv, 28 mei 2020, kenmerk 8028 PB – 19 W003), dat als Bijlage 3 van de toelichting is opgenomen.
Onderstaande afbeelding is een plattegrond opgenomen van het terrein met de verwachte activiteiten.
De representatieve bedrijfssituatie die is gehanteerd in het akoestisch rekenmodel is als volgt:
Uit de resultaten van het akoestisch rekenmodel wordt geconcludeerd dat er (ruimschoots) wordt voldaan aan de richtwaarden voor de goede ruimtelijke ordening (stappenplan geluid VNG-publicatie 'bedrijven en milieuzonering') en de ambitiewaarde van het gebiedsgerichte geluidbeleid van de gemeente Zwolle. De langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus ter plaatse van de woning Hessenweg 17 zijn minder dan 40 dB(A) in de dagperiode en maximaal 40 dB(A) in de avondperiode. De piekgeluidniveaus voldoen ruimschoots aan de gestelde richt- en ambitiewaarden en leiden niet tot hinder.
De akoestische bijdrage van het leisurepark op het omgevingsgeluid van de omgeving (provinciale weg toekomst en huidig en de geluidzone van industrieterrein Hessenpoort) is minimaal. Het geluid van het leisurepark zal vooral worden gemaskeerd door de genoemde geluidbronnen.
Als zodanig is er sprake van een goede ruimtelijke ordening en een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en zijn er geen akoestische belemmeringen om het leisurepark te realiseren. Het akoestisch onderzoek is door de Omgevingsdienst IJsselland gecontroleerd en als toereikend aangemerkt.
Uit het onderzoek blijkt dat de grondwal tussen het parkeerterrein en de woning Hessenweg 17 noodzakelijk is om ter hoogte van deze woning in de nachtperiode te kunnen voldoen aan de dan voor het maximale geluidsniveau geldende richtwaarde van 60 dB(A). De noodzaak voor en de situering van de grondwal zowel in het kader van de ruimtelijke inpassing als in kader van de milieuvergunning is vastgelegd in de vorm van een voorwaardelijke verplichting (zie artikel 4.5.2). Ter bescherming van de leefomgeving zullen de berekende geluidniveaus vast worden gelegd en als maatwerkvoorschriften worden opgenomen in het maatwerkbesluit.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
Algemeen
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van milieugevoelige functies, zoals woningen, in de omgeving van geplande milieubelastende functies ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en dat rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en de milieuruimte van de betreffende milieubelastende functies. Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden.
Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie binnen het plangebied past in de omgeving. Ondervindt het hinder van bestaande functies in de omgeving en andersom of de nieuwe functie de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantast. Het plangebied is niet gelegen binnen richtafstanden van bedrijven waardoor deze niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd. Het plan maakt geen geluidsgevoelige objecten mogelijk. Het plan voorziet wel in een (beperkt) kwetsbaar object, meer daarover is onder de paragraaf externe veiligheid (3.8.6) opgenomen.
Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast. De functie is vergelijkbaar met een milieucategorie 2 bedrijf, waarvoor in een rustig gebied een richtafstand geldt van 30 meter. Binnen een straal van 30 meter is de woning aan de Hessenweg 17 en de bedrijswoning aan de Hessenweg 19 (op het eigen perceel) gelegen. De bebouwing aan de Hessenweg 15a heeft geen woonbestemming. Het aspect geluid vormt bij deze richtafstand het meest maatgevende aspect. Zoals onder de paragraaf geluid (3.8.1) aangegeven, is er sprake van een goede ruimtelijke ordening en een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en zijn er geen akoestische belemmeringen om het leisurepark te realiseren. De overige aspecten (geur, stof en veiligheid) vormen op basis van de afstand geen belemmering.
Conclusie
Het aspect bedrijvigheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
NSL
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
Projecten die 'niet in betekende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. In de AMvB-nibm zijn de criteria vastgelegd om te kunnen beoordelen of voor een project sprake is van nibm.
Met de inwerkingtreding van de NSL op 1 augustus 2009 geldt de volgende bovengrens om als NIBM-project te worden aangemerkt: de bouw van 1500 woningen en/of 100.000 m² aan kantooroppervlak aan één ontsluitingsweg.
Voorgenomen ontwikkeling is niet eenduidig aan deze grenzen te koppelen. Het oppervlak van het plangebied bedraagt circa 2 hectare en is qua aard en omvang dusdanig dat het als een nibm-project te beschouwen is. Onderzoek naar de luchtkwaliteit is niet verder benodigd. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Stikstof
De realisatie van het leisurepark gaat onder andere gepaard met de bouw van een nieuwe recreatiegebouw, het opknappen van bestaande gebouwen en het inrichten van de buitenruimte ten behoeve van de activiteiten. Verder heeft het leisurepark een verkeersaantrekkende werking als gevolg van de bezoekers van het leisurepark. Deze activiteiten zouden kunnen leiden tot een verhoging van de stikstofdepositie op omringende en voor stikstof gevoelige natuurgebieden.
Middels een AERIUS-berekening dient de stikstofemissie en depositie op nabij gelegen gebieden te worden bepaald. Door Ecogroen is een stikstofdepositie berekening uitgevoerd (Quickscan natuurtoets ontwikkeling recreatiepark Hessenweg 19 Zwolle, Ecogroen, d.d. 23 oktober 2020, 18-081), dat als Bijlage 2 van de toelichting is opgenomen.
Uit de AERIUS-berekening blijkt dat het plan leidt tot een toename van stikstofdepositie in het Natura 2000-gebied Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht. Daarom is nagegaan of op de locaties met een toename (>0,00 mol/ha/jaar) van stikstofdepositie sprake is van een overschrijding van de KDW (kritische depositie-waarde, dit is de grens waarboven het risico bestaat dat de kwaliteit van het habitat of leefgebied significant wordt aangetast door de verzurende en/of vermestende invloed van atmosferische stikstofdepositie) van de daar aanwezige habitattypen/leefgebieden door het project plus de ADW (achtergrond-depositie, de huidige atmosferische stikstofdepositie in de lucht die op een bepaald habitattype of leefgebied neerslaat).
Hieruit blijkt dat de depositie van het project en de achtergronddepositie samen in geen van de hexagonen leidt tot een (naderende) overschrijding van de kritische depositiewaarde. Negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van habitattypen Glanshaver- en vossenstaarthooilanden (glanshaver) en Glanshaver- en vossenstaarthooilanden (grote vossenstaart) zijn uitgesloten.
Geconcludeerd wordt dat negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van deze habitattypen zijn uitgesloten omdat stikstof op dit moment geen knelpunt is. De huidige stikstofbelasting, inclusief het project, is lager dan de kritische depositiewaarde van de betreffende habitattypen.
Overige effecten op Natura 2000 zijn uitgesloten. In het kader van de Wet natuurbescherming, onderdeel gebiedsbescherming (Natura 2000-gebieden) is het voorliggende plan voor het ontwikkelen van een recreatiepark uitvoerbaar. Bij uitvoering van het plan is geen sprake van vergunningplicht in het kader van de Wet natuurbescherming.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit (waaronder stikstof) vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied. Het plan maakt echter geen geurgevoelige objecten mogelijk. Toetsing aan de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) kan achterwege blijven. Ook worden agrarisch bedrijven in de omgeving niet in de bedrijfsvoering belemmerd. Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoering van onderhavig plan.
Het plangebied ligt binnen de bodemfunctie 'landbouw/natuur'. In dit deel geldt tevens 'landbouw/natuur' als de kwaliteitsklasse voor de bovengrond (bovenste 50 cm onder maaiveld) en de ondergrond (van 0,5 tot 2,0 meter onder maaiveld). Onderhavig plan voorziet niet in een gevoeliger gebruik dan in de huidige situatie planologisch is toegestaan. Het uitvoeren van bodemonderzoek kan achterwege blijven. De aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van onderhavig plan.
Algemeen
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over 'externe veiligheid' om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn voor risicovolle inrichtingen vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Wat betreft het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt het toetsingskader gevormd door de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, de Nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (RNVGS) en de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen.
Plangebied
Het project zelf maakt geen risicovolle inrichting mogelijk die leidt tot nadelige gevolgen voor het milieu. Conform artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen kan het plan wel aangeduid worden als een beperkt kwetsbaar object: 'sport- en kampeerterreinen en terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet bestemd zijn voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen'. Beoordeeld dient te worden of er in de nabijheid van het terrein eventueel Bevi-inrichtingen zijn die van invloed zijn/kunnen zijn op het plan. Om dit te beoordelen is de risicokaart en de atlas van Overijssel geraadpleegd. Op deze risicokaarten zijn onder andere risicovolle inrichtingen en risicovol transport over spoor en weg weergegeven.
Bevi-inrichtingen binnen en buiten het plangebied
Binnen het plangebied bevinden zich geen Bevi-inrichtingen en/of bedrijven die invloed hebben op het plangebied. Ten noorden van het plangebied is bedrijventerrein Hessenpoort gelegen. Hierop zijn enkele Bevi-inrichtingen gevestigd. Het plangebied ligt op een afstand groter dan 450 meter vanaf deze Bevi-inrichtingen en ligt daarmee op voldoende afstand waardoor externe veiligheid geen belemmering vormt voor onderhavig plan en de bedrijfsvoering van de betreffende bedrijven.
Buisleidingen
In de directe omgeving zijn geen buisleidingen aanwezig.
Route gevaarlijke stoffen
Op circa 350 meter ten oosten van het plangebied ligt het spoor Zwolle – Meppel, hierover vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Het betreft o.a. brandbare en toxische vloeistoffen. Het invloedgebied bij transport van deze stoffen over spoor is groter dan 1.500 meter en vormt derhalve een aandachtspunt voor dit plan. Ook de N340 is aangewezen ten behoeve van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. De weg ligt nu nog aan de voorzijde van het plangebied op circa 40 meter van het meest nabijgelegen bedrijfsgebouw. Bij de ingebruiknae van de nieuwe N340 ligt de weg op ongeveer 190 meter afstand. Een verantwoording van het groepsrisico is benodigd waarbij tenminste wordt ingegaan op de mogelijkheden voor rampbestrijding en hulpverlening en de zelfredzaamheid van de bevolking.
Zelfredzaamheid / Bestrijdbaarheid (artikel 7 Bevt)
Voor het plangebied en de beoogde (nieuwe) functie-uitoefening, waarbij met name een doelgroep met hoge mate van zelfredzaamheid aanwezig zal zijn, geldt op basis van het planologische kader de volgende voorwaarde:
Hoogspanningsleidingen
Er bevinden zich hoogspanningsmasten ten oosten van het plangebied. De locatie is gelegen op voldoende afstand (>250 meter) van de hoogspanningsmasten.
Conclusie
Het plan zelf voorziet niet in de oprichting van een risicovolle activiteit. Het plan wordt wel beschouwd als een beperk kwetsbaar object. Een verdere afweging in het kader van de externe veiligheid kan achterwege blijven omdat risicobronnen in de omgeving op voldoende afstand zijn gelegen. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de planontwikkeling.
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht. Aan de zuidzijde van het plangebied is in het vigerend bestemmingsplan een dubbelbestemming opgenomen ter bescherming van de aanwezige waterleiding hier. Doordat deze dubbelbestemming wordt overgenomen in de bestemmingsplanwijziging en ter plaatse geen werkzaamheden zijn voorzien is de bescherming van de leiding voldoende geborgd. Verder liggen geen kabels of leidingen ter plaatse die moeten worden voorzien van een planologische regeling.
In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r. Onderhavige activiteit is onderdeel van bijlage D van het Besluit m.e.r. maar overschrijdt de daarin opgenomen drempelwaarden niet. Derhalve is een (vormvrije) m.e.r. beoordeling uitgevoerd welke is opgenomen in een aanmeldnotitie (Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling Hessenweg 19 Zwolle, 5 augustus 2020, versie 1.2), dat als Bijlage 4 van de toelichting is opgenomen.
De conclusie van de uitgevoerde (vormvrije) m.e.r. beoordeling is dat het realiseren van een outdoor recreatiepark niet leidt tot nadelige gevolgen voor het milieu. Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) is niet noodzakelijk. Burgemeester en wethouders hebben op 12 januari 2021 dan ook besloten om geen milieueffectrapport op te stellen.
Algemeen
Bedrijven zullen een transitie moeten gaan maken naar een zero footprint. Een maatschappelijke plicht die de initiatiefnemer ervaart om de belasting op het milieu zo neutraal mogelijk te maken.
Energie
Om dit te bereiken wordt onder andere geïnvesteerd in zonnepanelen. Het hoofdgebouw zal dermate geïsoleerd worden dat er minimale verwarming nodig is. Daarnaast wordt gekeken naar het implementeren van een warmtepomp voor de hoofdgebouwen in de toekomst. Er zal gasvrij ontwikkeld worden (o.a. geen gasverwarming). Ook zullen nieuwe klimaatneutrale ontwikkelingen nauwlettend in de gaten worden gehouden.
De verlichting zal nagenoeg enkel uit duurzame LEDs bestaan. Daarnaast zal er intelligente verlichting worden aangebracht, deze staat alleen aan als het nodig is. Bij het aanschaffen van nieuwe electronica wordt een zo hoog mogelijke energielabel in overweging genomen. In de ondersteunende horeca is het plan om zoveel mogelijk gebruik te maken van gezonde bereidingen, bijvoorbeeld door gebruik van airfryers in plaats van frituurpannen, dit voorkomt frituurvet. Daarnaast is dit gezonder voor de bezoekers.
Circulariteit
Tijdens de bouw van de voorzieningen wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van circulaire materialen. Bij de uitbating van het park wordt het gebruik van niet-recyclebare materialen geminimaliseerd en synthetische materialen zoveel mogelijk uitgesloten. Natuurlijk wordt het afvalmateriaal ook in de toekomst zo efficiënt mogelijk gescheiden. Ook bestaat het voornemen om voedingswaren lokaal in te kopen.
Compensatie verharding
In Nederland heeft de afgelopen tientallen jaren een verharding plaatsgevonden van de oppervlakte, door de groei van steden, aanleg van wegen en het verdwijnen van groen in het verstedelijkt gebied. In het plan zal ook beperkte verharding van wat nu een weiland is plaatsvinden. Gelet op de locatie zal er minder last zijn van de gevolgen van de klimaatverandering die binnen het verstedelijkt gebied optreden. De verharding wordt in ruime mate gecompenseerd door de aanleg van verticale vegetatie en beplanting van het terrein (zie inrichtingsmaatregelen) en een waterpartij die tevens dienst doet als natuurlijke waterberging van het regenwater van de gebouwen.
Dit bestemmingsplan is gemaakt conform het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 21. Dit handboek is gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen SVBP2012, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.
De regels zijn binnen de systematiek van de SVBP2012 aangepast aan de Zwolse situatie en uitgebreid met extra standaardbestemmingen, waaraan in Zwolle behoefte is. De regels van Vechtcorridor Noord, Hessenweg 19 zijn voor zover nodig op hun beurt weer aangepast aan specifieke situaties in het plangebied van het bestemmingsplan Vechtcorridor Noord, Hessenweg 19.
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:
Gevolgd door de volgende bijlagen:
Hoofdstuk 1 Inleidende regels :
De inleidende regels zijn van algemene aard en bestaan uit de volgende regels:
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels :
Toelichting op de regels voor de enkelbestemmingen:
Het gehele plangebied is onderverdeeld in enkelbestemmingen. Dit in tegenstelling tot een bestemming die andere bestemmingen als dubbelbestemming overlapt. De dubbelbestemmingen behoeven niet in het gehele plangebied voor te komen.
Een enkelbestemming kan in het plangebied op één plaats, maar ook op meerdere plaatsen voorkomen. De bij deze bestemmingen behorende regels zijn per bestemming in een apart artikel ondergebracht.
Alle regels die op een bepaalde bestemming van toepassing zijn, worden zoveel mogelijk in de bestemmingsregels zelf geregeld. Op deze wijze wordt bij de digitale versie van het plan bij het aanklikken op adres of bestemmingsvlak zo veel mogelijk informatie gegeven zonder dat er verder doorgeklikt behoeft te worden.
De opbouw van een bestemmingsregel is als volgt:
Per bestemmingsonderdeel wordt hierna een korte toelichting wordt gegeven.
In de bestemmingsomschrijving wordt een nadere omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De hoofdfunctie wordt als eerste genoemd. Indien van toepassing, worden ook aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. De ondergeschiktheid wordt aangegeven door de zin 'met daaraan ondergeschikt'. De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie in de bestemming. De bestemmingsomschrijving is niet alleen functioneel maar bevat ook inrichtingsaspecten.
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld.
Bij woningen wordt een onderscheid gemaakt tussen 'hoofdgebouwen', 'bijbehorende bouwwerken' en 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak'. Een 'bijbehorend bouwwerk' is een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak'. Deze definitie is gelijk aan de definitie in het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Voor de andere functies geldt dat er meestal geen sprake is van 'bijbehorende bouwwerken'. Bij deze functies wordt dan alleen gebruik gemaakt van de begrippen 'gebouwen' en 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde'.
De maatvoering waaraan een (hoofd)gebouw, bijbehorend bouwwerk c.q. bouwwerk, geen gebouw zijnde, dient te voldoen wordt in deze regel opgenomen. De maximum goothoogte en maximum bouwhoogte worden in meters weergegeven, de dakhelling in graden.
De hoogte van de gebouwen wordt op de kaart aangegeven, indien er geen uniforme hoogteregels voor de gehele bestemming van toepassing zijn. Dit wordt in de verbeelding op papier van het plan gedaan door middel van een symbool in de vorm van een rondje verdeeld in een matrix met 2 of 3 vlakken. Linksboven staat bijvoorbeeld de maximum goothoogte in meters vermeld, rechtsboven de maximum bouwhoogte in meters en onderaan staat zo nodig het maximum bebouwingspercentage aangegeven. Het symbool is gekoppeld aan het bouwvlak, of indien er geen bouwvlak aanwezig is, aan het bestemmingsvlak.
Op grond van artikel 3.6, eerste lid onder d, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat door burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen worden gesteld. Het betreft hier nadere eisen ten behoeve van bepaalde doorgaans kwalitatief omschreven criteria, zoals stedenbouwkundig beeld, woonsituatie, en verkeersveiligheid. De nadere eisenregeling biedt de mogelijkheid om in concrete situaties in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning sturend op te treden door het stellen van nadere eisen. De criteria zijn in de bepaling van nadere eisen zelf opgenomen.
De procedure voor het stellen van nadere eisen is in deze bestemmingsregels omschreven in de bouwregels waarvan kan worden afgeweken. Een afwijkingsmogelijkheid van de bouwregels wordt alleen opgenomen, indien dit noodzakelijk wordt geacht in verband met het gewenste beleid en het een afwijking of verduidelijking betreft van de algemene afwijkingsregels. De criteria zijn in de afwijkingsregel zelf opgenomen.
De procedure voor het afwijken van de bouwregels is omschreven in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
In artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wabo wordt aangegeven dat het verboden is zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. Ter verduidelijking worden in een aantal bestemmingen in de specifieke gebruiksregels specifieke vormen van gebruik met name uitgesloten. Dit zijn gebruiksvormen, waarvan het op voorhand gewenst is aan te geven dat deze in ieder geval niet zijn toegestaan.
Bij specifieke gebruiksregels wordt in een aantal bestemmingen een daarop gerichte afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Bij zo'n specifieke afwijkingsbevoegdheid zijn ook hier de criteria opgenomen. Ook deze afwijkingsbevoegdheid is gebaseerd op artikel 3.6, eerste lid onder c, van de Wro
De procedure voor het afwijken van de gebruiksregels is omschreven in de Wabo.
Door het opnemen van de eis voor een omgevingsvergunning overeenkomstig artikel 2.1, eerste lid onder b, van de Wabo, kunnen specifieke inrichtingsactiviteiten aan een omgevingsvergunning worden verbonden. Het betreft het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden. Het bouwen wordt niet aangemerkt als zo'n inrichtingsactiviteit. De eis voor een dergelijke omgevingsvergunning wordt opgenomen om extra bescherming aan een specifieke waarde van de bestemming te bieden, zoals de landschappelijke of cultuurhistorische waarde. De eis voor deze omgevingsvergunning wordt met de criteria voor vergunningverlening in de bestemmingsregel opgenomen.
Dit betekent dat in die gevallen dat er gebouwd wordt, er niet ook nog een vergunning nodig is voor het uitvoeren van een werk, tenzij de (bouw)aanvraag ook ziet op het uitvoeren van werken (bijvoorbeeld het inrichten van een terrein met parkeerplaatsen).
Het gaat hier om een specifieke op een bepaalde bestemming gerichte wijzigingsbevoegdheid als bedoel in artikel 3.6, eerste lid onder a, van de Wro. Hierin wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om de betreffende bestemming op de aangegeven punten te wijzigen.
Op het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid is de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure (Uov) van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.
Toelichting op de regels voor dubbelbestemmingen:
Een dubbelbestemming wordt opgenomen in een bestemmingsplan wanneer er sprake is van twee functies die onafhankelijk van elkaar op dezelfde plaats voorkomen. Het opnemen van een dubbelbestemming zorgt met het oog op een specifiek belang voor bescherming van het betreffende gebied.
Het betreft in dit plan:
Deze bestemmingen liggen als het ware over de reguliere (enkel)bestemmingen heen. De bestemmingsomschrijving van de dubbelbestemming geeft aan dat de gronden, naast de andere aan die gronden gegeven (enkel)bestemmingen, mede voor deze dubbelbestemming zijn bestemd.
De opbouw van een dubbelbestemmingregel is dezelfde als die van een (enkel)bestemmingsregel, maar alleen die regels worden ter aanvulling opgenomen die noodzakelijk zijn. De regels in de dubbelbestemming geven de verhouding van de enkelbestemming ten opzicht van de dubbelbestemming aan.
In de algemene regels zijn de volgende regels in onderstaande volgorde opgenomen:
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In dit laatste hoofdstuk komen de overgangsregels en de slotbepaling aan de orde.
Ten slotte zijn als bijlagen bij de regels gevoegd:
Hierin worden de in de regels gebruikte begrippen gedefinieerd. Ze zijn alfabetisch gerangschikt met uitzondering van de begrippen plan en bestemmingplan die als eerste zijn genoemd.
Het doel van deze regels is om misverstanden of verschillen in interpretatie te voorkomen. Dit als aanvulling op de gevallen waarbij het woordenboek van Van Dale geen uitsluitsel geeft.
Dit is de handleiding voor de manier van meten van diverse in het plan bepaalde maten.
Hierna wordt - voor zover nog nodig - een toelichting op de artikelen van de bestemmingsregels gegeven:
Deze bestemming is opgenomen voor de gronden ter versterking van het groene karakter van de Vechtcorridor.
Artikel 4 Cultuur en ontspanning
Deze bestemming is opgenomen om het te realiseren recreatiepark mogelijk te maken. Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met daaraan ondergeschikt onder andere horeca met een buitenterras. De locatie hiervoor is aangegeven. De outdooractiviteiten zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'speelterrein', dit om voldoende afstand te creëren richting het aangrenzende erf. Tevens is één bedrijfswoning toegestaan.
Bouwregels:
In de bouwregels is onderscheid gemaakt tussen gebouwen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
De gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd. Voor het nieuw te bouwen recreatiegebouw binnen het bouwvlak geldt ook de verplichting dat die moet worden voorzien van een kap met een dakhelling van niet minder dan 15°. Ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouw' mogen gebouwen buiten het bouwvlak worden gebouwd. Daar is ook het maximum vierkante meters aan bebouwing aangegeven. De goot- en bouwhoogte verschillen per aangewezen bebouwing en is per locatie op de verbeelding aangegeven. Voor de gronden direct gelegen bij de bedrijfswoning geldt dat hier alleen bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de bedrijfswoning mogen worden gebouwd.
Tot slot zijn overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan, met inachtneming van de daarvoor opgenomen bouwhoogtes.
Afwijken van de bouw- en gebruiksregels:
Ten aanzien van de afmetingen en plaats van bebouwing kunnen nadere eisen worden gesteld. Van de bouwregels kan onder voorwaarden worden afgeweken ten behoeve van het bouwen buiten het bouwvlak, het verhogen van de goot- en bouwhoogten en het verkleinen van de dakhelling.
In de specifieke gebruiksregels zijn vormen van strijdig gebruik opgenomen. Tevens is hier de voorwaardelijke verplichting opgenomen, die voorziet in de landschappelijke inpassing van het geheel.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:
Ten slotte is er een verbod opgenomen dat niet zonder omgevingsvergunning oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 500 m² ter plaatse van de aanduiding 'speelterrein' kunnen worden aangelegd. Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel of de ontwikkeling van de landschapswaarden van de gronden kan een dergelijke vergunning worden verleend.
Binnen deze bestemming mogen uitsluitend overige bouwwerken als bedoeld in 1.48 worden gebouwd.
Deze bestemming is opgenomen voor de in-en uitrit van het perceel naar de (afgewaardeerde) Hessenweg.
Deze bestemming valt samen met andere bestemmingen en wordt daarom dubbelbestemming genoemd. Deze dubbelbestemming omvat het in het plangebied gelegen ondergrondse net van hoofdtransportleidingen voor de drinkwatervoorziening. Deze leidingen transporteren drinkwater van de productielocatie naar centrale punten in de verderop gelegen voorzieningsgebieden.
In een brief van 27 februari 2004 heeft waterleidingbedrijf Vitens de gemeente verzocht de voor het bedrijf cruciale hoofdtransportleidingen in de bestemmingsplannen op te nemen. Het bedrijf beriep zich daarbij op de 'Handreiking en beoordeling ruimtelijke plannen' van de provincie Overijssel. Voor de invoer van de juiste gegevens heeft Vitens de gemeente later een digitaal bestand met de bedoelde hoofdtransportleidingen toegezonden. De leidingen zijn conform dit bestand opgenomen.
Bouwwerken ten behoeve van andere bestemmingen, welke met deze dubbelbestemming samenvallen, mogen uitsluitend worden gebouwd met toepassing van een afwijking, nadat advies van de leidingbeheerder is ingewonnen.
Ter bescherming van de leidingen is voor het uitvoeren van een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden een omgevingsvergunningenstelsel van toepassing.
Artikel 8 Waarde - Archeologie
Uitgangspunten voor deze dubbelbestemming zijn:
Artikel 9 Waarde - Cultuurhistorie
Uitgangspunt voor deze dubbelbestemming is dat de cultuurhistorische waarden van de ruimtelijke structuur en de bebouwing worden gerespecteerd.
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een perceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 11 Algemene aanduidingsregels geluidzone - industrie
Het bedrijventerrein Hessenpoort is een gezoneerd bedrijventerrein, omdat op dit industrieterrein geluidszoneringsplichtige inrichtingen zijn toegestaan. In dit artikel is deze geluidzone opgenomen. Dit artikel regelt behalve de daar voorkomende bestemmingen, ook het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting van geluidsgevoelige gebouwen vanwege het industrieterrein Hessenpoort.
Artikel 12 Algemene aanduidingsregels luchtvaartverkeerzone
Door het plangebied loopt een laagvliegroute van defensie. Indien de bouwhoogte van de bouwwerken 40 meter of meer bedraagt, zal het college van burgemeester en wethouders dit moeten melden aan het ministerie van Defensie zodat in het belang van de vliegveiligheid zorg kan worden gedragen voor het vermelden ervan in de vluchtplannen van de Koninklijke Luchtmacht.
Artikel 13 Algemene afwijkingsregels
In deze regels is als eerste de op grond van vaste jurisprudentie vereiste algemene afwijking in de vorm van de zogenaamde 'toverformule' opgenomen. Bij een omgevingsvergunning moet van het gebruiksverbod worden afgeweken, indien strikte toepassing zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Daarnaast wordt in deze regels de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde in het bestemmingsplan geregelde onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Deze regels zijn niet van toepassing, indien en voor zover er specifieke in de bestemming zelf geregelde afwijkingsregels van toepassing zijn.
Ten slotte zijn de criteria voor de toepassing van deze afwijkingsregels hier opgenomen.
Artikel 14 Algemene procedureregels
Hierin wordt de standaardprocedure bij Zwolse bestemmingsplannen voor de voorbereiding van een besluit tot het stellen van een nadere eis beschreven.
In dit artikel wordt geregeld dat bij een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen. Daarbij moet worden voldaan worden aan de parkeeropgave, zoals neergelegd in de “Regeling Parkeernormen 2016”. Indien deze regeling wordt gewijzigd, moet rekening worden gehouden met deze wijziging.
Bij een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken, indien anderszins in voldoende ruimte kan worden voorzien. Ten slotte kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken in bijzondere omstandigheden, onder andere op basis van criteria van de “Regeling Parkeernormen 2016".
Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorgeschreven.
Tevens is een hardheidsclausule opgenomen in de vorm van persoonsgebonden overgangsrecht op de wijze zoals door de regering bij de totstandkoming van het Bro werd aanbevolen.
Als laatste wordt de slotregel opgenomen. Deze regel bevat zowel de aanhalingstitel van het plan, de aanhalingstitel van de regels van het plan als de vaststellingsregel van het plan.
Bijlage 1 Inrichtingsmaatregelen
Deze bijlage omvat de inrichtingsmaatregelen die noodzakelijk zijn voor een goede ruimtelijke inpassing van het plangebied.
Bijlage 2 Beschrijving cultuurhistorie Hessenweg 19:
Deze bijlage omvat voor het adres Hessenweg 19 de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en structuren.
Dit bestemmingsplan is vervaardigd conform de richtlijnen van het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 23.
De planontwikkeling en -uitvoering zijn in goed overleg met de gemeente Zwolle en de initiatiefnemer gestart. Er is een anterieure overeenkomst gesloten om de realisatie van een recreatiepark voor indoor- en outdooractiviteiten op de locatie Hessenweg 19 te realiseren.
De daadwerkelijke uitvoering van het bestemmingsplan komt voor rekening van de initiatiefnemer, evenals de mogelijke planschade als gevolg van de planvorming. Het plan is dus in financiële zin uitvoerbaar.
Het kostenverhaal is hiermee verzekerd en is op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a Wet ruimtelijke ordening geen exploitatieplan nodig.
In deze paragraaf wordt uitgelegd hoe het initiatief is gecommuniceerd met de buurt en wat de resultaten zijn van het vooroverleg met de vooroverlegpartners. Hiermee wordt de maatschappelijke uitvoerbaarheid toegelicht.
Vooral de bewoners van Hessenweg 17 zijn in dit kader belangrijk omdat zij omsloten worden door het perceel Hessenweg 19. De initiatiefnemers hebben daarop direct een afspraak gemaakt met de bewoners van Hessenweg 17. Er is ook in vroeg stadium contact gezocht met de overburen van Hessenweg 14 (toenmalig Dijkmoment en Camping Vecht&Zo). Beide buren stonden niet negatief tegenover de plannen. De buren van Hessenweg 17 zijn regelmatig langsgeweest, de buren van Hessenweg 14 zijn regelmatig uitgenodigd om langs te komen, maar die zijn tot op heden nog niet op bezoek geweest.
Begin december 2018 hebben de initiatiefnemers een kennismakingsronde door de buurt gemaakt waarbij iedereen officieel op de hoogte van plannen is gebracht. Daarnaast hebben de initiatiefnemers een open uitnodiging aan iedereen gegeven voor koffie en thee, waarbij openheid van zaken wordt gegeven over alle plannen. De meeste buren die de initiatiefnemers gesproken hebben waren vooral benieuwd en stonden niet negatief tegenover de plannen. De bewoner van Hessenweg 15 gaf aan dat hij niet blij was met de plannen, maar is niet ingegaan op de uitnodiging om langs te komen.
De buren van Hessenweg 17 hebben hun huis halverwege 2019 te koop gezet. Ze maakten zich zorgen om de verkoopbaarheid van het perceel, er is daarom afgesproken om via de makelaar alle geïnteresseerde kopers bij de initiatiefnemers langs te laten komen om de plannen door te nemen. Het huis is halverwege 2019 verkocht. Sinds januari 2021 zijn er nieuwe eigenaren van perceel Hessenweg 14.
Het voorstel om dit bestemmingsplan vast te stellen stond geagendeerd voor de raadsvergadering van 13 september 2021. De gemeenteraad heeft daarentegen besloten om het voorstel van de agenda af te halen. De gemeenteraad heeft gevraagd om de omgeving opnieuw en beter te betrekken bij de ontwikkeling om zo te komen tot een breder gedragen besluit.
Naar aanleiding hiervan is op 4 november 2021 (op ambtelijk niveau) in overleg getreden met de buurt. Dit overleg heeft er toe geleid dat het plan op een aantal punten is aangepast.
Op 2 november 2020 is het bestemmingsplan in het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening naar 4 instanties verzonden met het verzoek om binnen vier weken schriftelijk te reageren.
Het plan is toegezonden naar de volgende instanties:
Onderstaand samengevat de vooroverlegreacties die ontvangen zijn:
Opmerking:
Het bestemmingsplan past in het provinciaal ruimtelijk beleid. Er zijn geen belemmeringen om het plan in deze vorm in procedure te brengen.
Reactie gemeente:
De opmerking wordt voor kennisgeving aangenomen.
2. Waterschap Drents Overijsselse Delta
Opmerkingen:
Reactie gemeente:
3. Veiligheidsregio IJsselland
Opmerkingen:
Geadviseerd wordt om:
Reactie gemeente:
4. GGD
Opmerking:
Voor dit plan springt één thema als grootste aandachtsgebied voor gezondheid eruit en dat is het thema geluid. Geluid is na luchtvervuiling de milieufactor met de meest negatieve effecten op de gezondheid. Er lijkt er vooral 's nachts een hoge geluidswaarde te (kunnen) gelden, namelijk een maximale richtwaarde van 60 dB(A) op de meest nabij gelegen woning. Afgevraagd wordt of dit correct is.
Reactie gemeente:
Er wordt zeer waarschijnlijk naar onderstaande tabel gerefereert. De geluidnormen waaraan voldaan zal moeten worden, waarbij:
Lar,LT = Langtijdgemiddeld geluid
LaMax = Piekgeluiden
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat onderstaande waarden uit het rekenmodel kunnen optreden. Er wordt dus voldaan aan de normen uit het activiteitenbesluit.
Er kan dus geconcludeerd worden dat er piekgeluiden tot en met 57 dB (A) voorkomen in de nacht (wettelijke max = 60 dB(A)), als gevolg van komen en gaan van bezoekers en stemgeluid.