Plan: | Buitengebied, Heinoseweg 27 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0193.BP19001-0004 |
Initiatiefnemer is woonachtig op het voormalig agrarisch erf aan de Heinoseweg 27 in Zwolle, in het buitengebied van de gemeente Zwolle. Het erf bestaat uit een bedrijfswoning met aangebouwd bijgebouw en een zestal bedrijfsgebouwen.
De bedrijfsgebouwen zijn niet meer als zodanig in gebruik en vijf van deze gebouwen zijn daardoor als landschapsontsierend aan te merken. Eén bedrijfsgebouw betreft een karakteristieke schuur, deze is niet als landschapsontsierend aan te merken. Het bijgebouw bij de bestaande woning is tevens niet landschapsontsierend, gezien de staat en het gebruik.
Doordat de agrarische activiteiten zijn beëindigd, wordt niet meer geïnvesteerd in het onderhoud van de bebouwing. Het voornemen bestaat om deze landschapsontsierende bebouwing te slopen. Door middel van de Rood voor rood-regeling kan op basis van de sloop van landschapsontsierende bebouwing één compensatiekavel worden gerealiseerd. Het als karakteristiek aangemerkte bedrijfsgebouw en de bedrijfswoning blijven behouden.
Op basis van de gemeentelijke beleidsnotitie 'Ruimtelijke initiatieven in het Buitengebied' wordt in ruil voor de sloop van de voormalige agrarische bebouwing het recht op één compensatiewoning met een bijgebouw verkregen.
Het voornemen is niet in overeenstemming met de geldende beheersverordening "BV Buitengebied - Herfte, Wijthmen" aangezien het perceel een agrarische bestemming heeft. Het regulier bewonen van het perceel is op deze gronden niet mogelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een passend juridisch kader. Hierbij is aangetoond dat de ontwikkeling vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.
Het plangebied aan de Heinoseweg 27 staat kadastraal bekend als perceel ZLK00, sectie G, nummer 3349. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de kernen Zwolle en Wijthmen en ten opzichte van de directe omgeving weergegeven.
![]() |
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied ten opzichte van de (in)directe omgeving (Bron: Provincie Overijssel) |
Het bestemmingsplan 'Buitengebied, Heinoseweg 27' bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Buitengebied Zwolle', vastgesteld bij raadsbesluit van 7 juni 1979, nr. 217, gedeeltelijk goedgekeurd door gedeputeerde staten op 21 oktober 1980, afd. 2, nr.79565, gedeeltelijk goedgekeurd en gedeeltelijk onherroepelijk geworden bij Koninklijk Besluit van 27 juni 1986, nr. 112.
Voor het gebied is op 1 juli 2013 de beheersverordening 'Buitengebied Herfte, Wijthmen' vastgesteld. Op 11 juli 2013 is deze in werking getreden. Het betreft een regeling waarmee de ter plaatse bestaande planologische mogelijkheden zoals opgenomen in het voorheen geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Zwolle' opnieuw zijn vastgelegd.
In de bijlage van de regels van de beheersverordening zijn plankaarten opgenomen. Op basis van deze plankaarten heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch met waarden - landschap'. Tevens geldt op het perceel de gebiedsaanduidingen 'geluidszone' en 'luchtvaartverkeerszone'. Het perceel is voorzien van een agrarisch bouwvlak.
Gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' zijn hoofdzakelijk bestemd voor de uitoefening van een in hoofdzaak grondgebonden agrarisch bedrijf.
Gronden met de gebiedsaanduiding 'luchtvaartverkeerszone' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede aangewezen voor militaire zaken in de vorm van een militaire laagvliegroute.
Gronden ter plaatse van de geluidszone zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede aangewezen voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting van geluidsgevoelige gebouwen, vanwege de nabijgelegen kartbaan. In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de geldende beheersverordening opgenomen.
![]() |
Afbeelding 1.2: Uitsnede van de geldende beheersverordening (Bron: Gemeente Zwolle) |
Het realiseren van een compensatiewoning past niet binnen het geldend bestemmingsplan, aangezien de gronden een agrarische bestemming hebben. Om het gewenste voornemen mogelijk te maken, dient het bestemmingsplan te worden herzien.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 het beleidskader weergegeven. Hoofdstuk 3 gaat in op de planbeschrijving. In hoofdstuk 4 worden de juridische aspecten/planverantwoording behandeld. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de economische en maatschapelijke uitvoerbaarheid van het plan.
In dit hoofdstuk wordt het beleidskader behandeld.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Ruimte en Infrastructuur (hierna: SVIR) vastgesteld. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden. De SVIR geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Die ambitie is vertaald in doelen voor de middellange termijn tot 2028.
Uitgangspunt van de SVIR is decentraal wat kan, centraal wat moet. Bij het bepalen van wat centraal moet, zijn slechts 13 rijksbelangen omschreven. Een rijksverantwoordelijkheid is slechts dan aan de orde, als:
Conclusie
Er is bij het plan geen sprake van rijksbelangen, waardoor de conclusie is dat het plan niet in strijd is met het rijksbeleid.
Artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), zoals die geldt vanaf 1 juli 2017, bevat de verplichting om in de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving te geven van de behoefte aan die ontwikkeling. Daarnaast, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient een motivering te worden gegeven waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
In artikel 1.1.1 van het Bro is omschreven wat verstaan moet worden onder een stedelijke ontwikkeling. Namelijk een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Volgens de Handreiking Ladder voor duurzame verstedelijking van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) vallen onder het begrip 'andere stedelijke voorzieningen' onder meer accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure. Bovendien zijn er inmiddels meerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State, waarin het begrip stedelijke ontwikkeling verder is verduidelijkt.
Of bij een bovengenoemde voorziening sprake is van een stedelijke ontwikkeling, hangt af van de omvang en de gebruiksmogelijkheden. In de uitspraak van 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953 is bepaald dat woningbouwplannen met een omvang vanaf 12 woningen als stedelijke ontwikkeling kunnen worden gezien, terwijl in de uitspraak van de Afdeling van 16 september 2015:ECLI:NBL:RVS:2015:2921 een plan van 11 woningen niet als stedelijke ontwikkeling werd gezien vanwege de beperkte omvang.
Dit betekent dat er in dit geval geen sprake is een woningbouwlocatie, welke aan te merken is als een stedelijke ontwikkeling. Derhalve is de ladder van duurzame verstedelijking niet van toepassing.
Omgevingsvisie en Omgevingsverordening provincie Overijssel
De Omgevingsvisie Overijssel van 1 mei 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.
De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden. Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
![]() |
Afbeelding 2.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: Provincie Overijssel) |
Generieke beleidskeuzes
Bij de afwegingen in de eerste fase "generieke beleidskeuzes" zijn de artikelen 2.1.3 (Principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit), 2.1.6 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) en 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen) van belang.
Principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (Artikel 2.1.3 lid 2)
Lid 2:
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
Principe van ruimtelijke kwaliteit (Artikel 2.1.5; leden 1,2,3 en 5)
1. In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
2. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.
3. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.
5. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (Artikel 2.1.6 lid 1)
Realisatie nieuwe woningen (lid 1)
Toetsing van het initiatief aan de generieke beleidskeuzes
Door het toepassen van de Rood voor Rood-regeling, neemt de hoeveelheid landschapsontsierende bebouwing in het buitengebied af. Er wordt er één compensatiewoning teruggebouwd. Per saldo is sprake van een afname aan bebouwing. Samenvattend wordt geconcludeerd dat in voldoende mate rekening is gehouden met het gestelde in artikel 2.1.3 van de omgevingsvisie.
Het voorliggende bestemmingsplan leidt daarnaast tot een kwaliteitsimpuls in de groene omgeving (buitengebied) van de gemeente Zwolle. Deze meerwaarde vertaalt zich in de sloop van ontsierende bebouwing en de landschappelijke inpassing van de nieuwe erven. Tot slot wordt gesteld dat de compensatiewoning voldoet aan de kwalitatieve behoefte in de markt en wordt gebouwd voor de lokale behoefte. Bij de overige afwegingen in de eerste fase ‘Of - generieke beleidskeuzes’ zijn er verder geen aspecten die bijzondere aandacht verdienen.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie Overijssel vorm gegeven. Hiervoor gelden de gebiedskenmerken als onderligger. In de Groene Omgeving onderscheidt de provincie de volgende drie ontwikkelingsperspectieven:
De locatie is gelegen binnen het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap'. In afbeelding 2.2 is dit weergegeven.
![]() |
Afbeelding 2.2: Uitsnede van het geldende ontwikkelingsperspectief (Bron: Provincie Overijssel) |
"Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap"
Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied.
Binnen het ontwikkelingsperspectief "Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap" kunnen nieuwe functies een plek krijgen op bestaande vrijkomende erven waar dit tevens maatschappelijke opgaven als behoud en ontwikkeling van cultuurhistorie, natuur en landschap ondersteunt. Zo worden vitaliteit en omgevingskwaliteit in samenhang versterkt.
''Stads- en dorpsrandgebieden''
In de Stedelijke Omgeving vind je enkele bijzondere gebiedscondities die specifieke kansen met zich meebrengen. Denk aan kenniscentra, stadsassen en stationsgebieden, maar ook aan stads- en dorpsrandgebieden.
De stads- en dorpsrandgebieden vormen de overgang tussen de Stedelijke en de Groene Omgeving, en zijn daarmee zowel entree van de stad als verbinding naar het buitengebied. Het vormgeven als entree van zowel de Groene als de Stedelijke Omgeving is een belangrijk kwaliteitsdoel.
Als er naast de inmiddels geplande woon- en werklocaties nog behoefte ontstaat, kunnen nieuwe woon- en werkmilieus worden ingezet om de kwaliteit en aantrekkelijkheid van de stads- en dorpsrandgebieden te verhogen en de landschappelijke structuur in deze gebieden te versterken. In de stads- en dorpsrandgebieden liggen ook kansen om beleidsambities op het gebied van natuur, water, en energie te realiseren én om de functie als ‘uitloop’-gebied voor de stad te versterken door verdichting van het routenetwerk voor langzaam verkeer.
Toetsing aan het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap'
De locatie ligt in het kleinschalige mixlandschap en in de stads- en dorpsrandzone. De woonfunctie wordt als passend gezien in het mixlandschap en de stads- en dorpsrand. Met de ontwikkeling wordt door middel van landschappelijke inpassing van de nieuwbouwlocatie voorzien in een verbetering van het cultuurlandschap. Door de realisatie van de woning en de sloop van landschapsontsierende bebouwing wordt de vitaliteit en de omgevingskwaliteit van het landelijk gebied vergroot. Uit paragraaf 3.8.2 en 3.8.4 blijkt dat er geen sprake is van een directe belemmering van de bedrijfsvoering van omliggende (agrarische) bedrijven. Het initiatief is in overeenstemming met het ontwikkelingsperspectief.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. In voorliggend geval wordt de stedelijke laag buiten beschouwing gelaten, gezien de locatie op basis van deze kenmerken geen specifieke eigenschappen kent.
1. De Natuurlijke laag
De natuurlijke laag is de laag van de bodem, het reliëf, het watersysteem en de natuur die zich hier ‘van nature’ op vestigt. Deze natuurlijke laag is het resultaat van de wisselwerking tussen abiotische (fysische) en biotische factoren en processen. In afbeelding 2.3 wordt een uitsnede van de gebiedskenmerkenkaart van de 'natuurlijke laag' weergegeven.
![]() |
Afbeelding 2.3: Uitsnede van de natuurlijke laag (Bron: Provincie Overijssel) |
De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart 'de Natuurlijke laag' aangeduid met het gebiedstype "Dekzandvlakte en ruggen".
"Dekzandvlakte en ruggen"
De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem, door beplanting met 'natuurlijke' soorten en door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.
2. De laag van het agrarische cultuurlandschap
De tweede laag beschrijft het palet van agrarische cultuurlandschappen met hun dragende structuren en nederzettingsvormen. Deze laag is het resultaat van de wisselwerking tussen verschillen in de natuurlijke ondergrond en de manier waarop gebieden in cultuur werden – en worden – gebracht. Door de eeuwen heen is een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing (hoeven, kernen en dorpen) gegroeid. Vanouds kennen de nederzettingen een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omliggende landschap. In afbeelding 2.4 wordt een uitsnede van de gebiedskenmerkenkaart van de 'laag van het agrarisch cultuurlandschap' weergegeven.
![]() |
Afbeelding 2.4: Uitsnede van de laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: Provincie Overijssel) |
De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap ' aangeduid met het gebiedstype "Oude hoevenlandschap".
“Oude hoevenlandschap”
De ambitie is het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. Deze erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken, recreatie, mits er wordt voortgebouwd aan kenmerkende structuren van het landschap: de open esjes, de routes over de erven, de erf- en landschapsbeplantingen. Binnen deze structuren zijn er vol op mogelijkheden om een functioneel grootschalige landbouw in een kleinschalig landschap te ontwikkelen.
3. De laag van de beleving
In de laag van de beleving komen de natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over de beleefbaarheid van ruimtelijke kwaliteit, identiteit en tijdsdiepte, van recreatieve gebruiksmogelijkheden die een belangrijke rol spelen bij de waardering van de leefomgeving.
De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Laag van de beleving' aangeduid met de aspecten 'Donkerte' en 'IJssellinie inundatieveld'. In afbeelding 2.5 is dit weergegeven.
![]() |
Afbeelding 2.5: Uitsnede van de laag van de beleving (Bron: Provincie Overijssel) |
“Donkerte”
Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige 'donkere' gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen e.d. en verkennen waar deze 's nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten. Structureel is het vrijwaren van donkere gebieden van verhoging van de dynamiek het perspectief. De ambitie is het rustige en onthaaste karakter te behouden, zodat passages van autosnelwegen en regionale wegen niet leiden tot stedelijke ontwikkeling aan eventuele op- en afritten. Bundeling van stedelijke functies en infrastructuur in de 'lichte' gebieden.
''Bakens in de tijd - IJssellinie''
Bakens in de tijd zijn relicten van diverse aard uit verschillende perioden van de wordingsgeschiedenis van Overijssel. De essentie van de bakens in de tijd is, dat ze de verhalende laag toevoegen aan het landschap. Het zijn belangrijke ingrediënten in de opbouw van gebiedsidentiteit. Het zijn plekken waar ‘tijds- diepte’ tot intense indrukken leidt.
Toetsing aan de gebiedskenmerken
De ontwikkeling vindt grotendeels plaats op het bestaande erf. Eventueel nog aanwezig hoogteverschillen, worden hierbij niet verwijderd. Daarnaast wordt middels het erfinrichtingsplan de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling op een landschappelijk verantwoorde wijze ingepast in het landschap. Hiermee sluit het erf goed aan bij de gebiedskenmerken van omliggend landschap en wordt het initiatief op een passende wijze ingepast in het landschap. Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met het gestelde in de “Natuurlijke laag” en de "Laag van het agrarisch cultuurlandschap". Wat betreft de "Laag van de beleving" wordt gesteld dat er geen sprake is van een onevenredige toename van kunstlicht en er tevens geen sprake is van negatieve effecten op het IJssellinie inundatieveld. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de gebiedskenmerken.
Het structuurplan dat op 16 juni 2008 door de raad is vastgesteld geeft de gemeentelijke visie op de gewenste sociale, economische en ruimtelijke structuur in 2020 weer. Het Structuurplan verwoordt niet alleen een kwantitatieve opgave, maar heel nadrukkelijk ook een kwalitatieve opgave. De visie wordt uiteengerafeld in programma's voor de verschillende beleidsterreinen. De globale visies op de toekomstige sociale, economische en ruimtelijke structuur zijn uitgewerkt tot de kern van het structuurplan: de plankaart met een beschrijving in hoofdlijnen van de meest gewenste ontwikkelingen voor de komende vijftien jaar. De plankaart geeft zo een integraal beeld van de beoogde functies van stad en ommeland tot 2020.
Op de kaart van het structuurplan is de ontwikkeling aangemerkt als 'gemengd landelijk gebied'.
![]() |
Afbeelding 2.6: Uitsnede van de plankaart van het Structuurplan 2020 (Bron: Gemeente Zwolle) |
Het Gemengd landelijk gebied bestaat voornamelijk uit gebieden aan de rand van de stad, en verder uit de hoger gelegen en landschappelijk oude en parkachtig verdichte gebieden rond Zwolle. Het gebied bezit een kenmerkende menging van functies, zoals landbouw, recreatie, wonen, natuur. De grondgebonden landbouwactiviteit bestaat vaak uit enkele grote toekomstgerichte bedrijven, uit een aantal kleinere nevenberoepsbedrijven en uit talrijke percelen van evenzoveel burgers, waar hobbymatig vee wordt gehouden. Vanwege dit versnipperd gebruik is de agrarische structuur vaak slecht, en is het voor de grote bedrijven moeilijk om de noodzakelijke schaalvergroting te realiseren.
Verder is verspreid in het Gemengd landelijk gebied uitbreiding met solitaire nieuwbouw denkbaar, passend in de zogenaamde ‘rood voor rood’ en ‘rood voor groen’ regelingen. Bij ‘rood voor rood’ gaat het om vervanging van gebouwen, die hun functie verliezen, waarvoor een passende functie voor terugkomt, zoals woonbebouwing of andere kleinschalige functies. ‘Rood voor groen’, aangekondigd in de Nota Ruimte, betreft geheel nieuwe bebouwing in het buitengebied. De groene ruimte die verdwijnt voor de nieuwe bebouwing wordt gecompenseerd met extra groenaanleg ter plaatse of elders. Anders gezegd, de verspreide nieuwe bebouwing ‘rood voor groen’ is alleen mogelijke als daadwerkelijk in nieuw groen wordt geïnvesteerd.
Wonen is in dit gebied een belangrijke functie. Hierdoor is de milieutoetsing van bedrijven strenger. Recreatief behoort het gemengd landelijk gebied tot het belangrijkste uitloopgebied van Zwolle. Naast talrijke routes bevinden zich hier de dagrecreatieve centra als de Wijthmenerplas. Natuurwaarden zijn gebonden aan de aanwezige bossen, beken en weteringen en langs akkerranden.
Toetsing
In dit geval gaat het om een rood voor rood ontwikkeling, waarbij een woning wordt gebouwd ter compensatie van de sloop van leegstaande stallen. De nieuwe woning is passend in het gemengd gebied, waar een mening van functies (o.a. wonen) wordt nagestreefd. Tevens is in de structuurvisie aangegeven dat uitbreiding met solitaire nieuwbouw in het landelijk gebied, op basis van regelingen zoals 'rood voor rood', mogelijk is. Deze ontwikkeling sluit hier op aan. Daarmee kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling passend is in het structuurplan.
Naast het vigerende structuurplan Zwolle 2020, wordt inmiddels hard gewerkt aan het opstellen van een omgevingsvisie ter voorbereiding op de komst van de Omgevingswet.
Het college heeft inmiddels op 29 juni 2017 deel 1 van de omgevingsvisie “Mijn Zwolle van morgen” vastgesteld. De raad zal naar verwachting in november met deel 1 van de omgevingsvisie instemmen. Deel 1 is “slechts” een document op hoofdlijnen, waarin, met aandacht voor de strategische opgaven, de verschillende ambities op integrale wijze worden samengebracht. Het document geeft op hoofdlijnen richting aan de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in de toekomst, maar dient in een opvolgend document, omgevingsvisie deel 2, nader te worden uitgewerkt. Dan kunnen ook keuzes gemaakt worden op gebiedsniveau. Dat betekent dat het Structuurplan 2020 zijn status als structuurvisie, zoals bedoeld onder de huidige Wet ruimtelijke ordening, voor het grootste deel behoudt. Het document kan pas vervallen, nadat de volledige omgevingsvisie (deel 2) zal zijn vastgesteld.
Als onderlegger voor de omgevingsvisie geldt onder meer de Woonvisie van de gemeente Zwolle, waarin een richtinggevend kader is neergelegd voor de wijze waarop de gemeente Zwolle tot keuzes willen komen ten aanzien van woningbouw, waarbij de behoefte enerzijds en de belangen vanuit de kwaliteit van de centrumstad anderzijds van belang zijn en waarbij tevens voldoende ruimte wordt gegeven aan woonpartners en andere initiatiefnemers.
In de omgevingsvisie is aangegeven dat leegstand van agrarische gebouwen ook speelt in de gemeente Zwolle. Echter als gevolg van de nabijheid van de stad, is er vrijwel altijd belangstelling voor een woonfunctie op deze plekken. De KGO zorgt daarnaast vrijwel altijd voor een landschappelijk verantwoorde invulling.
Toetsing
Deze ontwikkeling voorziet op sloop van leegstaande gebouwen en de realisatie van een compensatiewoning. In de omgevingsvisie is aangegeven dat er in deze gevallen rondom Zwolle vrijwel altijd mogelijkheden zijn voor landschappelijke inpassing en altijd vraag is naar woonfuncties. In dit geval is dat ook het geval. Met de ontwikkeling wordt bijgedragen aan een vitalere, toekomstbestendigere omgeving. Deze ontwikkeling past binnen de hoofdlijnen en ambities uit de omgevingsvisie deel 1.
De Zwolse woonvisie: 'Ruimte voor Wonen 2017 – 2027'. is vastgesteld door de raad op 8 mei 2017. In het kort komt de woonvisie op het volgende neer: Zwolle groeit. Dat komt onder meer doordat Zwolle een jonge stad is met een sterke geboortegroei. Daarnaast komen mensen heel gericht naar Zwolle, omdat het goed wonen, werken en leven is in Zwolle. Vanuit deze groei wil Zwolle haar sterke regiofunctie behouden en zich als centrumstad verder ontwikkelen. Dat betekent goed nadenken over de plek, de woonvorm en de doelgroep en ons bewust zijn van leefomgeving en woonmilieu. Ruimte voor Wonen betekent bij het maken van keuzes voor woonmilieus rekening houden met het water dat Zwolle omringt en vormt; onze waardevolle blauw/groenstructuur die we als aantrekkelijke woonomgeving beter kunnen benutten. Het betekent ook ruimte geven aan (particuliere) initiatieven die zorgen voor variatie in nieuwe, duurzame woonconcepten. Bijvoorbeeld met (collectief) particuliere vormen van zelfbouw, CPO, duurzame (energie)initiatieven of nieuwe woonzorgconcepten die langer zelfstandig wonen mogelijk maken. Vernieuwing kan ook door transformatie van kantoren of ander vastgoed, waarbij functiemenging (wonen, werken, recreëren) en diversiteit in woontypen gewenst zijn. Daarbij zijn natuurlijke wijkvernieuwing en toekomstbestendige wijken met goede voorzieningen belangrijke uitgangspunten.
De belangrijke trends en ontwikkelingen, die van invloed zijn op de woningvraag zijn:
De nieuwe woonvisie beschrijft een toekomstbestendig, vernieuwend en duurzaam woonbeleid. Dat betekent aandacht voor verstedelijking en transformatie: 3000 woningen moeten binnenstedelijk worden gebouwd. De andere 3000 komen in Stadshagen. In het woningbouwprogramma gaan we uit van een verdeling 30% goedkoop, 40% midden en 30% duur segment (zie onderstaande tabel), waarbij doelgroep- en functiemenging (wonen, werken, zorgen) wenselijk is.
koop | huur | ||
Goedkoop | tot 180.000 | tot 7101 | |
Middelduur | 180.000 - 270.000 | 710-900 | |
Duur | vanaf 270.000 | vanaf 900 |
1 prijspeil 2016 liberalisatiegrens (710,68 exacte huur)
Vanuit het woningbouwprogramma is de omslag gemaakt naar kwalitatief programmeren en stimuleren zodat vanuit de kracht van de locatie en met de nodige flexibiliteit kan worden ingespeeld op de marktvraag. De gemeente schrijft niet vooraf in detail voor welke woningen, waar en wanneer gebouwd moeten worden. Maar vanuit haar publieke rol toetst de gemeente de plannen op ruimtelijke kwaliteit en het ontstaan van een mix van producten en woningtypen.
Deze ontwikkeling past binnen de hoofdlijnen en ambities uit de woonvisie 2017-2027. Het initiatief draagt bij aan een toekomstbestendige en duurzame woningvoorraad.
Toetsing
Gelet ook op hetgeen is opgemerkt in de paragraaf ten aanzien van de behoefte-onderbouwing van de ladder voor duurzame verstedelijking, kan de conclusie worden getrokken dat het plan in overeenstemming is met het volkshuisvestingsbeleid.
Algemeen
Zwolle maakt al jaren een groei door. Dat uit zich ondermeer in de bouw van nieuwe woonwijken, de ontwikkeling van bedrijven locaties en de aanleg van nieuwe infrastructuur. De komende jaren groeit Zwolle verder, en dan zoveel mogelijk op een evenwichtige en duurzame wijze. Om in te spelen op de toekomstige ruimtelijke opgaven kiest de gemeenteraad in Structuurplan Zwolle 2020 (juni 2008) nadrukkelijk voor het beter benutten van de beschikbare ruimte in de bestaande stad. Uitbreiden blijft echter noodzakelijk, maar vindt plaats in kleinschalige eenheden.
Het Structuurplan geeft een eerste aanzet tot een nieuw ruimtelijk beleidskader voor het buitengebied door het in drie landschappen te verdelen. Op basis van ruimtelijke en functionele eigenschappen maakt het onderscheid tussen Natuurlandschap, Agrarisch landschap en Gemengd landelijk gebied. Deze globale indeling vormt de strategische stap voor een gebiedsgerichte aanpak van landbouw, landschap, milieu, wonen, werken en overige aspecten van het buitengebied. Uiteindelijk krijgt deze aanpak een plek in een nieuw bestemmingsplan voor het buitengebied.
Wonen, werken en leefbaarheid
Zwolle wil de leefbaarheid en de sociaal-economische structuur van het landelijk gebied behouden en versterken. Daartoe wil de gemeente ruimte bieden voor passende vormen van wonen en werken in het buitengebied. Passend wil zeggen dat wonen en werken moeten passen bij het karakter en de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied. Naast wonen in of ter plaatse van vrijkomende agrarische bebouwing wil Zwolle meer ruimte bieden voor wonen in een dorps woonmilieu. Dat moet wel passen bij de identiteit en de schaal van de kernen en de buurtschappen en mag de ruimtelijke kwaliteit van de kernen niet aantasten. Het buitengebied moet ruimte bieden voor wonen in lagere prijsklassen, dat bevordert de sociale en economische structuur. Zwolle geeft meer prioriteit aan wonen dan aan werken in vrijkomende agrarische bebouwing. Dit vanwege de grote behoefte aan landelijk wonen en de relatief bescheiden potentiële bijdrage van werken in vrijkomende agrarische bebouwing aan de werkgelegenheid in Zwolle.
Conclusie
Voorliggend initiatief past binnen de visie om in het buitengebied vrijkomende agrarische bebouwing te slopen en ter compensatie een nieuwe woning te bouwen. De ontwikkeling past bij de identiteit van de omgeving, nabij een dorp en in een gemengd gebied.
Algemeen
De gemeente Zwolle heeft het beleid voor ruimtelijke initiatieven in het buitengebied verwerkt in een handreiking. Hierin staan de kaders waar onder andere een Rood voor rood-project aan moet voldoen. De handreiking beschrijft het proces om te komen tot een plan van voldoende ruimtelijke kwaliteit en geeft regels en instrumenten om dit te bereiken.
Rood voor rood-woningen
Zwolle zal het bouwen van Rood voor rood-woningen (woningen in ruil voor het slopen gebouwen van gestopte landbouwbedrijven) toestaan in kleine kernen of geconcentreerd op vrijkomende erven in het gemengd landelijk gebied. Rood-voor-rood woningen zijn niet gewenst in het agrarisch gebied vanwege landschap, belemmeringen voor landbouwbedrijven en de grote afstand tot voorzieningen. Hierop geldt een uitzondering, wanneer woningen specifiek worden gerealiseerd voor starters en ouderen. Daarmee wordt recht gedaan aan het in stand houden van de leefbaarheid van het platteland. Bouwen (dicht) bij de kernen heeft als voordeel dat de woningen dicht bij de voorzieningen komen. Daarnaast is realisatie van afzonderlijke Rood-voor-rood woningen incidenteel mogelijk op erven in het gemengd landelijk gebied, voor zover dit aansluit bij de bebouwingsstructuur en voldoende kwaliteitswinst oplevert. Zwolle gaat in de uitwerking van het Rood voor rood-beleid na of het mogelijk is om in plaats van één groot vrijstaand huis meerdere kleinere woningen te bouwen die beter bereikbaar zijn voor (jonge) streekbewoners en daarmee de leefbaarheid en het voorzieningenniveau van het buitengebied ten goede komen.
Locatiekenmerken
Bij vervangende nieuwbouw van een woning kan op dezelfde locatie gebouwd worden. Vaak bestaat de wens om de woning ruimer op de kavel te zetten. Dat is bij karakteristieke woningen of in een karakteristieke bebouwde omgeving vaak ongewenst. Dit is dan ook maatwerk en zeker geen automatisme.
Bij sloop van agrarische bedrijfsgebouwen is de locatiekeuze van de nieuwe woning aan de orde. In principe kan deze op het ontruimde erf worden gebouwd, met name wanneer het een oude bebouwingsplek betreft en de beide bouwvolumes (oud en nieuw) niet te veel verschillen. Om dit te bereiken zullen veelal één of meerdere bijgebouwen inpandig moeten worden opgelost.
Bijzonder geschikt voor nieuwe woningen op het erf zijn het Dekzandruggenlandschap en de hoogten en dijken in het Rivierlandschap (LOP).
In het Agrarisch landschap en het Natuurlandschap (Visie Buitengebied Zwolle) kunnen geen woningen worden toegevoegd, dus ook niet op het erf.
Ruimtelijke investering
Als duidelijk is dat de locatie en het initiatief mogelijkheden bieden, betekent dit nog niet dat er sprake is van een plan met voldoende ruimtelijke kwaliteit.
De volgende stap is dan ook om te kijken of het plan zelfstandig voldoende bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteitsverbetering of dat er eventueel aanvullende eisen moeten worden gesteld die eventuele negatieve effecten van het initiatief op de ruimtelijke kwaliteit voldoende compenseren. Hiermee wordt elk initiatief verplicht tot een basisinspanning in de ruimtelijke kwaliteitsverbetering.
Naast de basisinspanning van ruimtelijke kwaliteitsverbetering is er bij plannen met een bestemmingswinst altijd sprake van een minimale kwaliteitsinspanning die in geld wordt uitgedrukt, de investeringsopgave. Het grootste deel van de investering in ruimtelijke kwaliteit heeft betrekking op de locatie en de omgeving waar het initiatief zich afspeelt. Immers daar vindt de ingreep plaats.
Er worden bij initiatieven met een investeringsopgave verschillende soorten inspanningen voor kwaliteitsverbetering onderscheiden:
Basisinspanning
De basisinspanning is dus in alle gevallen verplicht en is afhankelijk van de functie in relatie tot de omgeving. Voor een grotere ontwikkeling is meestal een robuustere basisinspanning vereist. Dat kan tot uitdrukking komen in de landschapselementen, maar ook in een aanpassing van de ontsluiting en/of nadere eisen voor vorm, omvang en situering van gebouwen. Ook kan gedacht worden aan sanering van landschapsontsierende opstallen en investeringen voor behoud van karakteristieke gebouwen of beheer op de langere termijn. Uitgangspunt is dat minimaal 40% van de investering wordt besteed aan kwaliteitsverbetering van de locatie
Aanvullende kwaliteitsinspanning
Aanvullende kwaliteitinspanningen in de omgeving zijn maatwerk. Hierbij kan gedacht worden aan aspecten als landschap, cultuurhistorie, archeologie, natuur, bos, water, recreatie, maar ook de sanering van landschapsontsierende opstallen. Verder kan gedacht worden aan een bijdrage aan gebiedskwaliteiten en – doelstellingen. Het gaat hier om minimaal 30% aan kwaliteitsverbetering in de omgeving van het initiatief.
Extra investering
Omdat ontwikkeling van locaties niet los kunnen worden gezien van de totale ontwikkeling van het buitengebied wordt ook uitgegaan van een bijdrage aan ruimtelijke kwaliteit elders. Zo geeft de Visie Buitengebied bijvoorbeeld aan dat ingeval van sloop van een bedrijf in het agrarisch landschap de Rood voor rood-compensatiewoningen in het gemengd landelijk gebied moeten worden gebouwd. De opbrengst van de woning wordt dan ook voor een deel ingezet om de bedrijfsgebouwen elders te slopen. Voor kwaliteitsverbetering elders is 30% beschikbaar.
Spelregels Rood voor rood
De spelregels van Rood voor rood geven aan hoeveel er gesloopt moet worden om nieuwe bebouwing (meestal een woning) terug te bouwen. Deze spelregels sluiten deels globaal aan bij de oorspronkelijke provinciale regeling, maar geven ook inhoud aan de Zwolse wens om te komen tot differentiëring van het woningbestand in het buitengebied. De oppervlakte c.q. inhoud per gebouw moeten worden opgenomen. De afmetingen moeten in meters zijn aangegeven op een situatieschets. Bij sloop van gebouwen is altijd sprake van een onderzoeksvraag in het kader van de Wet natuurbescherming.
Voor te slopen (agrarisch) bedrijfsgebouw in het buitengebied mag onder voorwaarden één woning worden teruggebouwd, namelijk:
Daarbij worden op het erf van het stoppende bedrijf alle niet-karakteristieke bedrijfsgebouwen, voer- en mestplaten, mestzakken, foliebassins, sleufsilo’s, erfverhardingen en kavelpaden, voer- en mestsilo’s en kassen gesloopt (dus ook het meerdere van wat nodig is voor een woning).
De oppervlakten van bedrijfsgebouwen en voer- en mestsilo’s tellen voor 100% mee, de oppervlakten van kassen tellen voor 25% mee, en de voer- en mestplaten, mestkelders, mestzakken, foliebassins, sleufsilo’s, erfverhardingen en kavelpaden tellen niet mee bij de bepaling van de oppervlakte.
Komt men niet aan de nodige oppervlakte op eigen erf, dan mag men combineren met andere erven. Op dat andere erf gelden omtrent sloop dezelfde regels. Ook daar mag het meerdere dus niet blijven staan, en ook niet worden gebruikt voor aanvulling van een derde bedrijf. Het aldus bundelen van erven vindt in principe binnen Zwolle plaats, maar 25% van de benodigde oppervlakte mag van buiten de gemeente komen.
Wanneer er een veelvoud van de benodigde oppervlakte wordt gesloopt, dan kan er eventueel een tweede bouwkavel worden verkregen. Dit geldt uitsluitend wanneer de financiële verrekening met één woning niet haalbaar is.
De regeling geldt niet voor:
Toetsing
Voorliggend initiatief betreft een Rood voor rood woning in een gemengd landelijk gebied. De locatie is daarmee als geschikt aan te merken. De woning wordt teruggebouwd op het voormalige erf, waarmee aan de locatie-eisen wordt voldaan.
Wat betreft de ruimtelijke investering bestaat de basisinspanning uit de landschappelijke inpassing van het geheel. De aanvullende inspanning betreft de sloop van landschapsontsierende bebouwing. Van een extra investering is geen sprake, aangezien het in dit geval niet gaat om verplaatsing.
In dit geval is er sprake van de sloop van 600 m2. Ter compensatie wordt er een woning met een inhoud van 400 m3 gebouwd. Alle niet karakteristieke gebouwen worden gesloopt. Eén karakteristieke schuur blijft behouden. Tevens wordt de overtollige erfverharding verwijderd. De sloop is afkomstig van eigen erf, van bundeling van erven is dus geen sprake. Tot slot wordt gesteld dat het gaat om gebouwen die zijn opgericht voor 1 januari 2004 en waarop een noodzaak tot sloop rust.
Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met het gemeentelijk Rood voor rood beleid zoals vervat in de nota 'Ruimtelijke initiatieven Buitengebied', een handleiding voor het begeleiden van aanvragen'.
Algemeen
De gemeente Zwolle heeft in 2010 in samenspraak met de lokale bevolking een dorpsplan voor Wijthmen opgesteld. Met het dorpsplan is een samenhangend toekomstbeeld van het dorp opgesteld, gekoppeld aan een concreet uitvoeringsprogramma. De identiteit en de eigenheid van Wijthmen zijn de leidraad geweest voor het opstellen van het voorkeursscenario. Het voorkeursscenario is de basis voor het dorpsplan en de verdere ontwikkelingen.
Woningbouw is een belangrijk thema in Wijthmen. Woningen kunnen echter niet overal worden toegevoegd. Bij het bouwen van woningen buiten de bebouwde kom kan de (nieuwe) woning pas gebouwd worden als er een kwaliteitsverbetering van het landschap wordt gerealiseerd. Ook moet de woning aansluiten bij het karakter van het gebied.
Zowel het noordelijk als het zuidelijk buitengebied wordt gekenmerkt door een grote openheid. Er is eigenlijk geen bebouwing in het gebied op enkele verspreid in het landschap liggende boerenerven na. Het toevoegen van woningen in dit gebied is dan ook niet gewenst. Dit betekent dat het toevoegen van woningen buiten de bebouwde kom eigenlijk alleen mogelijk is op de essen en belten. Dit is het hogere deel van Wijthmen en ligt globaal tussen de Heinoseweg en de Erfgenamenweg / Oude Wijthmenerweg. Hier is op dit moment al lintbebouwing aanwezig
Het dorpsplan beschikt over een eigen identiteits- en visiekaart, waarin ook de zoekgebieen voor woningbouw staan weergegeven. Op basis van deze visiekaart blijkt dat het plangebied gelegen is in een gebied dat is aangemerkt als zoekgebied voor de bouw van verspreide woningen. In afbeelding 2.7 is dit visueel weergegeven.
![]() |
Afbeelding 2.7: Uitsnede van de visiekaart van Dorpsplan Wijthmen (Bron: Gemeente Zwolle) |
Toetsing
De beoogde woning ligt in een zoekgebied voor woningen om en nabij Wijthmen. Het initiatief is dan ook passend binnen de kaders van het Dorpsplan Wijthmen.
Het archeologisch beleid is gebaseerd op de Wet op de archeologische monumentenzorg. Deze wet is per 1 september 2007 in werking getreden. Deze wet voorzag in een nieuwe regeling voor de archeologie in de Monumentenwet 1988.
Als uitwerking van deze wet heeft de gemeenteraad op 18 augustus 2008 besloten het archeologiebeleid gemeente Zwolle vast te stellen. Het beleid is uitgewerkt aan de hand van een viertal kernbegrippen: kenbaarheid, verankering, betaling en kwaliteit. Centraal thema daarbij is, dat de archeologische waarden waar nodig worden beschermd, zonder dat er meer maatschappelijke lasten in het leven worden geroepen dan noodzakelijk zijn. Het archeologiebeleid Zwolle bevat onder andere de Archeologische Waarderingskaart Zwolle (welke gebieden hebben een hoge archeologische waarde), kaders wanneer en hoe archeologisch waardevolle gebieden in het bestemmingsplan worden bestemd met een dubbelbestemming en de Lokale Onderzoeksagenda Archeologie Zwolle (archeologische onderzoeksthema's).
Het Zwolse beleid zoals verwoord in de vastgestelde beleidsnota voor het Zwolse monumenten- en archeologiebeleid (Dynamiek van Oud & Nieuw, 2000) is gericht op de instandhouding van historisch waardevolle objecten, complexen, openbare ruimte en stedenbouwkundige en landschappelijke structuren.
Op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit: het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een rijksmonument of het herstellen, gebruiken of laten gebruiken van een rijksmonument op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Op grond van de Erfgoedverordening Zwolle 2010 is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning een beschermd (rijks- of gemeentelijk) monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigingen. Ook is het verboden een beschermd monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Op 1 juli 2015 is artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd. Daarmee dienen cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Dit betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en daar conclusies aan verbinden die in een bestemmingsplan verankerd worden. De gemeente Zwolle heeft als onderdeel van de hele inventarisatie van haar grondgebied voor dit plangebied inventarisaties van cultuurhistorische waarden laten uitvoeren. Binnen het bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de geïnventariseerde cultuurhistorische waarden door een beschermende regeling voor cultuurhistorisch waardevolle objecten op te nemen. Daarnaast houdt het bestemmingsplan er rekening mee dat de directe omgeving van monumenten niet onevenredig wordt verstoord.
In dit geval is er geen sprake de sloop of verbouw, verstoring of wijziging van een beschermd monument. Het plan is in overeenstemming met het archeologisch en cultuurhistorisch beleid. Voor een nadere toetsing aan de aspecten archeologie en cultuurhistorie wordt verwezen naar paragraaf 3.2.
Het op dit moment vigerende Zwolse mobiliteitsbeleid vloeit voort uit het rijks – en provinciaal beleid en is verwoord in de Mobiliteitsvisie. De Mobiliteitsvisie is door de gemeenteraad vastgesteld op 2 februari 2009.
Uit de Mobiliteitsvisie komt naar voren dat de verdere groei van de mobiliteit niet opgevangen kan worden door de mobiliteitsvraag te faciliteren met nieuwe infrastructuur. Zwolle heeft een gunstige positie qua ontwikkeling. In de na te streven doelen op het gebied van duurzaamheid, milieu, bereikbaarheid, economische groei, leefbaarheid en dergelijke is het daarom noodzakelijk om prioriteiten te stellen. Zwolle wil de kwaliteiten als bereikbare en gezonde stad vasthouden door, naast de noodzakelijke uitbreiding van de infrastructuur, de samenleving te mobiliseren om de groeiende vraag naar mobiliteit om te buigen in een duurzame richting.
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen directe gevolgen voor de doelstellingen zoals die zijn verwoord in de Mobiliteitsvisie. Het plan is in overeenstemming met het verkeersbeleid.
Het Groenbeleidsplan, vastgesteld door de gemeenteraad op 30 maart 1998, geeft aan dat de hoofdgroenstructuur stevig genoeg moet zijn om duurzaam in stand te worden gehouden. Het groen zal meerdere functies vervullen, zal natuurwaarden in zich bergen en duidelijk herkenbaar zijn in de stad. Het netwerk van groene dragers in het Structuurplan 2020 is grotendeels afgeleid van het Groenbeleidsplan en aangevuld met nieuw structuurgroen dat voor de periode tot 2020 op het programma staat. Buurtgroen staat niet zelfstandig op de plankaart van het Structuurplan. Wel vormt het een onlosmakelijk onderdeel van de ruimtelijke opzet en inrichting van woon- en werkmilieus.
Voor de bomen geldt de in 2013 vastgestelde Bomenverordening.
Voor het vellen van een boom binnen de op de Groene Kaart weergegeven groenstructuren (Hoofdgroenstructuur, Wijkgroenstructuur, Groenvoorzienend boomgebied en Hoogstedelijk boomgebied), zoals die staan aangegeven op de Groene Kaart, is een (kap)omgevingsvergunning nodig voor bomen met een omtrek groter dan 30 cm, die staat op een perceel van 400 m² en groter. Onder vellen valt ook het rooien, het verplanten en het verrichten van handelingen die de dood, ernstige beschadiging of ontsiering van een houtopstand als gevolg kunnen hebben.
Bomen die, vanwege ouderdom, omvang, soort of andere redenen bijzonder zijn, staan op de Groene Kaart aangegeven als bijzondere boom. Voor deze bomen geldt dat ze in principe niet gekapt mogen worden, tenzij daarvoor een uitzonderlijke reden is. Dit verbod geldt voor alle bijzondere bomen, ongeacht de locatie op de Groene Kaart, de stamomvang van de boom en de perceelsgrootte van het perceel waarop de bijzondere boom staat. Het basisprincipe is dat bij kap van bomen herplant plaats vindt; voor iedere gekapte boom een nieuwe boom. Wanneer er geen mogelijkheden zijn voor (voldoende) herplant, moet financiële compensatie plaatsvinden.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met het groenbeleid. Het vernieuwde erf wordt adequaat landschappelijk ingepast en er worden geen waardevolle bomen geveld.
De Rood voor rood ontwikkeling wordt geheel landschappelijk ingepast. Van een aantasting of verwijdering van groen is, met uitzondering van normaal onderhoud, geen sprake. Voor een nadere toelichting op de landschappelijke inpassing wordt verwezen naar paragraaf 3.1.3. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat het plan in overeenstemming is met het gemeentelijk Groenbeleid.
Duurzaam schoon oppervlaktewater en bescherming van het drinkwater voor de toekomst. Dat zijn heel in het kort de belangrijkste doelstellingen van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Waterbeheer 21e eeuw (WB21), die voortaan samengaan via het Nationaal Bestuursakkoord Water.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).
In de geldende Europese richtlijnen en de EU richtlijn Prioritaire Stoffen staat precies omschreven wat een goede chemische toestand voor oppervlaktewater is. De ecologische doelstellingen stellen de lidstaten onderling vast in zogeheten (internationale) stroomgebiedbeheersplannen. Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.
WB21 anticipeert op toekomstige ontwikkelingen zoals klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelstijging. Deze ontwikkelingen stellen strengere eisen aan het waterbeheer. In WB21 wordt uitgegaan van twee principes (tritsen) voor duurzame waterkwantiteit- en duurzaam waterkwaliteitsbeheer:
Bij 'vasthouden, bergen en afvoeren' wordt regenwater zoveel als mogelijk bovenstrooms vastgehouden in de bodem en het oppervlaktewater. Wanneer er toch een wateroverschot ontstaat wordt het water eerst tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en dan pas afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het om een voorkeursvolgorde waarbij de voorkeur uitgaat naar het voorkomen van verontreiniging (schoonhouden). Als toch verontreiniging ontstaat, moeten schoon en vuil water zoveel mogelijk worden gescheiden. Ten slotte wordt het verontreinigde water zo goed mogelijk gezuiverd.
Het doel van de Deltawet, aangenomen op 28 juni 2011, is ons land nu en in de toekomst beschermen tegen hoogwater en de zoetwatervoorziening op orde houden.
De afgelopen eeuw is de zeespiegel gestegen, de bodem gedaald en het is warmer geworden. Dat zet door, blijkt uit de cijfers van het KNMI. Hevigere weersomstandigheden, zoals meer regen en periodes van droogte, zijn zaken om rekening mee te houden. Het Deltaprogramma is er om de huidige veiligheid op orde te krijgen en ervoor te zorgen dat ons land is voorbereid op de toekomst. En om daarbij de juiste maatregelen te nemen voor een veilig en aantrekkelijk Nederland met voldoende zoetwater. In het Deltaprogramma werken het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen samen met maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven en kennisinstituten. Dit gebeurt onder regie van de Deltacommissaris, waarvan de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu de coördinerende bewindspersoon is.
Naast de lopende programma's, zoals Ruimte voor de Rivier, Maaswerken, Zwakke Schakels Kust en Hoogwaterbeschermingsprogramma, staan in het Deltaprogramma vijf deltabeslissingen centraal. Deze beslissingen gaan over de normen van onze belangrijkste dijken en andere waterkeringen en de strategieën voor onze waterveiligheid, over de beschikbaarheid en verdeling van zoetwater, over het peil van het IJsselmeer, over de manier waarop gebieden veilig kunnen blijven zonder aan economische waarde in te boeten en over hoe bij het bouwen van buurten en wijken rekening kan worden gehouden met water. In 2014 zijn de deltabeslissingen in de Tweede Kamer besproken.
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Het algemene beleid van Waterschap Drents Overijsselse Delta is verwoord in het Waterbeheerplan 2016-2021, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, de Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050, het Beleidskader Recreatief Medegebruik en de Beleidsnota Water Raakt van 2013. Het beleid van het waterschap sluit nauw aan bij de uitgangspunten van WB21. In 2007 is de nota "Leven met Water in stedelijk gebied" vastgesteld. Deze nota beschrijft de voor het waterschap gewenste situatie in bestaand en nieuw stedelijk gebied. Om deze situatie te bereiken heeft het waterschap in 2015 het beheer en onderhoud van deze wateren overgenomen van de gemeente Zwolle. Op watergangen van Waterschap Drents Overijsselse Delta is de keur van toepassing. In de keur is aangegeven wat wel en niet mag bij watergangen, waterkeringen en kernzones. Bijvoorbeeld regels voor bouwwerken op of langs watergangen. De genoemde beleidsdocumenten liggen ter inzage op het hoofdkantoor van Waterschap Drents Overijsselse Delta te Zwolle.
Gemeente Zwolle heeft in de Wateragenda (2015) uitgangspunten vastgelegd om vorm te geven aan de opgaven rondom water en (aanpassen aan het) klimaat. Gemeente Zwolle heeft haar beleid ten aanzien van hemelwaterinfiltratie vastgelegd in de gemeentelijke bouwverordening. Verder zijn in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2020 ontwerprichtlijnen en beleidskeuzes beschreven waaraan voldaan moet worden.
Het voorgenomen plan is in overeenstemming met het waterbeleid. Eén en ander blijkt tevens uit de uitgevoerde watertoets, zoals opgenomen in Bijlage 1.
Het gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid, waaronder de woningbouw, is vastgelegd in de Woonvisie 2005-2020 (vastgesteld raad april 2005). De Woonvisie 2005-2020 geeft de gemeentelijke koers voor dewoningbouw in de komende jaren weer. Naast blijvende aandacht voor het realiseren van productieaantallen (bouwopgave) ligt de ambitie in een versterking van de woonmilieudifferentiatie waarbij wordt ingespeeld op de woonwensen vanuit de leefstijlprofielen.
Vanaf medio 2008, dus na de vaststelling van de Woonvisie, is de woningmarkt echter sterk teruggevallen als gevolg van de financiële en economische crisis. De wereld om ons heen is sindsdien ingrijpend gewijzigd, dit geldt ook voor de woningbouw. De raad heeft in december 2012 ingestemd met de gedachte dat het beleid minder programmerend moet zijn, en meer faciliterend. Tevens is besloten de verwachtingen omtrent de woningproductie in de komende vijf jaar te halveren tot gemiddeld 400 woningen per jaar, waarvan de helft op locaties in bestaand stedelijke gebied. Voor de jaren na 2017 zou van een iets hogere productie mag worden uitgegaan.
Deze nieuwe inzichten zijn uitgewerkt in de Woonagenda 2013-2017 (vastgesteld raad juni 2013). In de Woonagenda is onder meer vastgelegd dat voor ontwikkelaars op woningbouwlocaties in beginsel programmatische vrijheid bestaat, maar dat de plannen worden beoordeeld op basis van de 'kleurenwaaier'. De kleurenwaaier heeft als toekomstbeeld: toevoeging sociale huurwoningen, geen grootschalige clustering van koopwoningen met matige kwaliteit, toevoeging van de vrije sector huurwoningen, toevoeging ruime en goede middeldure koopwoningen, realiseren bijzondere architectuur en/of woonmilieus, realiseren functiemenging, realiseren pauzewoningen.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met het volkshuisvestingsbeleid.
Beroep- en bedrijf aan huis
Beroep aan huis wordt toegestaan.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met het economisch beleid.
De gemeenteraad heeft in 2005 de milieuvisie 'Milieu op scherp' vastgesteld. De milieuvisie geeft de richting aan van het Zwolse milieubeleid. In de milieuvisie worden ambities en doelstellingen geformuleerd en worden prioriteiten gesteld in de ontwikkeling en uitvoering van het Zwolse milieubeleid.
In de milieuvisie is de strategie geformuleerd die Zwolle wil hanteren om te komen tot een effectief en efficiënt milieubeleid. Er worden parallelle sporen gevolgd.
Door de gemeente is het gebiedsgericht milieubeleid (2007) vastgesteld samen met de beleidsregel “Hogere waarden Wet geluidhinder” waarin de ambities en grenswaarden per gebiedstype is opgenomen.
Het beleid voor de aspecten geluid en externe veiligheid wordt hierna kort beschreven.
In de milieuvisie 'Milieu op scherp' wordt de ambitie voor geluid als volgt omschreven:
Zwolle is een dynamische stad met geluidsniveaus die passen binnen de wettelijke grenswaarden. Er zijn alleen geluiden die passen bij de functie van een gebied. Een belangrijke doelstelling is het verminderen van geluidshinder in bestaande woningen en voorkomen van geluidshinder bij renovatie en nieuwbouw. Een belangrijke maatregel om deze doelstelling te bereiken is het toepassen van stillere wegdeksoorten. Een andere maatregel is het meenemen van de geluidsdoelstellingen bij de ruimtelijke planontwikkeling.
In de door de gemeenteraad vastgestelde 'Handreiking gebiedsgericht werken aan milieu gemeente Zwolle' (juli 2007) en in de beleidsregel 'Hogere waarden Wet geluidhinder' (februari 2007) worden de begrippen ambitieniveau en grenswaarde (dit is de basiskwaliteit, die de gemeente voor een bepaald gebied nastreeft; indien de basiskwaliteit niet wordt bereikt, dan dient akoestische compensatie te worden verkregen) geïntroduceerd. Ambitieniveau en grenswaarde verschillen per gebiedstype. Naast het ambitieniveau en de grenswaarde blijven de voorkeursgrenswaarde en de hoogste toelaatbare waarde uit de Wet geluidhinder gehanteerd.
Het perceel Heinoseweg 27 behoort tot het gebiedstype 'stroomzone'. Voor het gebiedstype 'stroomzone' geldt een grenswaarde van 63 dB en een ambitiewaarde van 48 dB.
De beleidsvisie externe veiligheid is in maart 2007 vastgesteld door de gemeenteraad en geactualiseerd in 2013. Grote lijn van de visie is het voldoen aan de basisveiligheid binnen de gemeentelijke grenzen. Dit betekent dat:
In januari 2009 hebben burgemeester en wethouders het gebiedsgerichte beleidskader externe veiligheid vastgesteld. Het gaat om een ruimtelijke uitwerking van het externe veiligheidsbeleid dat aansluit op het gebiedsgerichte milieubeleid. Op basis van kenmerken (fysieke omgeving, hulpverleningsniveau en zelfredzaamheid) die bij een bepaald gebiedstype horen is een beleidsstandpunt bepaald ten aanzien van een mogelijke toename van het groepsrisico.
Tevens is op basis van dezelfde kenmerken van een gebiedstype bepaald of er plaats is voor nieuwe risicobronnen.
De zone langs de Heinoseweg is getypeerd als stroomzone. Stroomzones zijn gebieden rondom infrastructuur (spoorlijnen, wegen en waterwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Voor stroomzones is een apart beleidskader geformuleerd.
Het beleidskader voor de stroomzone is, anders dan de overige gebieden, niet normatief (t.a.v. het groepsrisico) maar is vooral gericht op een goede borging van de externe veiligheid belangen in het gebiedsontwikkelingsproces. Dit betekent dat er bij het ontwerpproces op voorhand geen maximaal groepsrisiconiveau voorgeschreven wordt maar dat er gezamenlijk gezocht wordt naar een verantwoorde ontwikkeling. Dit gebeurt door vanuit het beleidskader randvoorwaarden, uitgangspunten en handreikingen aan het ontwerp mee te geven ten aanzien van functies, inrichting en eventuele maatregelen. Op deze manier zal het groepsrisico zoveel mogelijk beperkt worden en kan het bestuur een verantwoord besluit nemen over het eventueel te accepteren restrisico.
Algemeen
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Situatie plangebied
Hiervoor is een lijst met categorieën van gevallen beschreven, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling in vergelijking met voorgenoemde voorbeelden van categorieën, kan worden aangenomen, temeer omdat er geen onevenredige toename van het aantal verkeersbewegingen te verwachten is, dat voorliggende ontwikkeling 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Tevens wordt opgemerkt dat de functie 'wonen' niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.
Gezien het vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Het plan is in overeenstemming met het milieubeleid. Aan de ambitieniveaus voor zowel het gemeentelijk beleid als het beleid uit de Wet geluidhinder wordt voldaan (zie paragraaf 3.8.1). Ook het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling. Voor een nadere onderbouwing hierop wordt verwezen naar paragraaf 3.8.6.
Bij het Rood voor rood project zal er sprake zijn van een kwaliteitsverbetering van de woningvoorraad in de gemeente Zwolle, zowel op het gebied van wooncomfort als energieprestatie. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaamheid. Voor de te realiseren woning heeft initiatiefnemer de ambitie om de woningen aan een EPC te laten voldoen die minimaal 10% beter is dan de geldende wettelijke voorschriften zoals opgenomen in het Bouwbesluit.
Het buitengebied is van oudsher van belang geweest voor de agrarische sector. De sector is echter de afgelopen jaren onder druk komen te staan. Er vindt schaalvergroting plaats, het aantal bedrijven neemt steeds verder af en ondernemers zijn op zoek naar mogelijkheden om hun agrarische bedrijfsvoering te verbreden. Daarnaast komen er, door het verdwijnen van agrarische bedrijven, agrarische complexen vrij. Om de vitaliteit en sociaaleconomische kwaliteit van het buitengebied te behouden, is het gewenst om onder voorwaarden ruimte te bieden aan passende vervolgfuncties op vrijgekomen voormalige agrarische bedrijfslocaties. Zo ook op het perceel aan de Heinoseweg 27 te Zwolle. Het agrarisch gebruik is niet meer reëel en de ontwikkelingsmogelijkheden ter plaatse zijn beperkt. Doordat de bebouwing in slechte staat verkeert, worden deze als landschapsontsierend aangemerkt.
Het voornemen bestaat om de landschapsontsierende gebouwen te slopen en een compensatiewoning in het kader van rood-voor-rood te realiseren.
De ontwikkeling vindt plaats onder toepassing van de beleidslijn Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Twee principes vormen hierbij het vertrekpunt:
In de volgende paragraaf wordt ingegaan op de ontwikkelruimte en de investeringen in de ruimtelijke kwaliteit. Tevens wordt verwezen naar paragraaf 2.2.2, waarin nader is getoetst aan de KGO-regeling.
Het plangebied ligt in het buitengebied van Zwolle, op een korte afstand ten noordwesten van de kern Wijthmen. De ruimtelijk-functionele structuur bestaat uit verspreid liggende woningen en kleinschalige (agrarische) bedrijven, agrarische percelen en bospercelen. Belangrijke ruimtelijke structuurdrager vormt de provinciale weg N35.
Het plangebied zelf ligt aan de Heinoseweg. De Heinoseweg vormt op dit deel een parallelweg van de N35. Het erf wordt middels één in- en uitrit op de Heinoseweg ontsloten.
Het erf bestaat uit een voormalige bedrijfswoning met aangebouwd bijgebouw en vijf voormalige bedrijfsgebouwen. Bij de bedrijfswoning staan nog een karakteristieke schuur en een klein bakhuis en een tuinhuis, welke niet als landschapsontsierend worden aangemerkt. In afbeelding 3.1 en 3.2 zijn respectievelijk een luchtfoto en een straatbeeld van de huidige situatie opgenomen.
![]() |
Afbeelding 3.1: Huidige situatie plangebied (Bron: Provincie Overijssel) |
![]() |
Afbeelding 3.2: Straatbeeld huidige situatie (Bron: Google streetview) |
De oppervlakte van de te slopen landschapsontsierende bebouwing bedraagt circa 600 m2. In afbeelding 3.3 is een overzicht van de te slopen en te behouden bebouwing weergegeven.
De ontwikkeling bestaat in hoofdlijnen uit:
![]() |
Afbeelding 3.3: Gewenste ontwikkeling (Bron: BJZ.nu) |
Voor de ontwikkeling is door de Erfontwikkelaar een erfinrichtingsplan opgesteld. In afbeelding 3.5 is een uitsnede opgenomen.
De compensatiewoning wordt gebouwd op de plaats waar nu een landschapsontsierend gebouw staat. De woning zal evenwijdig aan de Heinoseweg worden gebouwd. Het nieuwe bijgebouw wordt achter de voorgevel van de woning, haaks op deze woning gebouwd. Het erf zal worden ontsloten via een nieuw aan te leggen gezamenlijke in- en uitrit. De inrit ligt exact tussen de twee woningen in, zodat het beeld van één gezamenlijk erfensemble ontstaat.
Aan de voorzijde van de compensatiekavel én aan de westzijde van de bestaande woning worden nieuwe groenstroken gerealiseerd. De daar reeds liggende houtsingels worden hier in meegenomen. Binnen deze groenstroken zullen bestaande zomereiken worden gekapt en vervangen door onderbeplanting met nieuwe boomvormers. Het eindbeeld betreft een gesloten houtsingel van circa 20 meter breed aan beide zijden van het erf. Deze houtsingels zorgt tevens als afschermende werking voor de nabijgelegen N35. Deze groenstrook was in het verleden reeds aanwezig en wordt met dit voornemen hersteld. De aanwezigheid van de groenstrook is zichtbaar in afbeelding 3.4 (historische kaart van het plangebied).
![]() |
Afbeelding 3.4 Historische kaart van het plangebied rond 1904 (Bron: Topotijdreis.nl) |
Aan de oostzijde zal de compensatiekavel worden begeleid met een nieuw aan te leggen gemengde wilde haag met een hoogte van maximaal 2 meter. Achter de compensatiewoning zal een hoogstamfruitboomgaard bestaande uit 5 bomen worden gerealiseerd. Aan de westzijde van de compensatiekavel en aan de achterzijde van het agrarische perceel staan momenteel reeds een aantal bomen. Deze bomenstructuur zal worden hersteld en aangevuld met gebiedseigen bomen zoals de zomereik, gewone es, winterlinde en beuk. Tot slot zal er op het weiland achter de bestaande woning een solitaire Hollandse linde worden aangeplant.
![]() |
Afbeelding 3.5: Uitsnede van het erfinrichtingsplan (Bron: De Erfontwikkelaar) |
Met de kwaliteitsimpuls Groene Omgeving biedt de provincie Overijssel beleidsruimte aan gemeenten voor ontwikkelingen in de groene ruimte. Nieuwe ontwikkelingen moeten mogelijk zijn onder voorwaarde dat ze bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving. In het buitengebied is ruimte voor grootschalige uitbreidingen en nieuwe ontwikkelingen mits die gelijk opgaan met verbeteringen van de ruimtelijke kwaliteit.
Ruimtelijke kwaliteit wordt gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande gebiedskwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen, waarbij bestaande kwaliteiten worden beschermd en versterkt en nieuwe kwaliteiten worden toegevoegd.
In voorliggend geval gaat het om een gebiedseigen ontwikkeling. In het mixlandschap is namelijk ruimte voor (verbrede) agrarische bedrijven en woningen. De activiteiten zullen plaatsvinden op een plek waar grotendeels al bebouwing staat. Het totale bebouwde oppervlakte neemt af. De schaal van de ontwikkeling is klein, mede door de positionering van de gebouwen middels de één erfgedachte. De impact op de omgeving kan hiermee als positief worden ervaren.
Tot slot wordt geconcludeerd dat er sprake is van een eigenbelang (nieuwe woning) én een maatschappelijk belang, omdat er landschapsontsierende bebouwing voorzien van asbest wordt opgeruimd. Met de sloop en het opnieuw inrichten van het erf ontstaat een kwaliteitsverbetering van het erf en omliggend landschap. Dit is een impuls voor de leefomgeving en het landschap.
Samengevat bestaat de kwaliteitsimpuls uit het volgende:
Basisinspanning:
Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving:
In 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders opdracht gegeven om een archeologische waarderingskaart te maken voor het gemeentelijke grondgebied. Met behulp van deze beleidsadvieskaart, die in september 2003 in gebruik is genomen, kunnen tijdig maatregelen genomen worden bij planologische procedures. Het is een onontbeerlijk instrument om actief beleid op te baseren, waardevolle gebieden aan te wijzen en bouwplannen in een vroeg stadium te toetsen.
De archeologische dienst van de gemeente Zwolle heeft de Archeologische Waarderingskaart Zwolle (AWZ) opgesteld, die fijnmazig van karakter is. De binnenstad is vrij gedifferentieerd gewaardeerd terwijl het buitengebied qua potentieel vrij nauwkeurig in kaart is gebracht. Het archeologisch potentieel van de verschillende gebieden is in de volgende percentages uitgedrukt:
Het voorliggende plangebied Heinoseweg 27 bevindt zich op een verhoging, een dekzandrug. Het gebied heeft deels een verwachtingswaarde van 10% en deels een verwachtingswaarde van 50%. In afbeelding 3.6 is dit weergegeven.
![]() |
Afbeelding 3.6: Uitsnede archeologische waarderingskaart (Bron: Gemeente Zwolle) |
De te verstoren gronden liggen in het gebied met een verwachtingswaarde van 10%. Van een archeologische onderzoeksplicht is dan ook geen sprake. Een archeologisch onderzoek kan achterwege worden gelaten.
Bij een eventuele archeologische toevalsvondst wordt de gemeente geinformeerd voor een eventuele inmeting.
Het ensemble aan de Heinoseweg 27 bestaat uit een boerderij met bedrijfsgebouwen. Het hoofdvolume, de boerderijwoning, is van het hallenhuistype en heeft bakstenen gevels boven een gecementeerde plint en een zadeldak met wolfseinden dat laag is doorgetrokken. De voorgevel heeft een klassieke indeling met hoge vensters.
Het erf heeft één erftoegang en is zelf transparant van opzet met een groene inrichting.
In de plannen wordt de bestaande woonboerderij behouden. Tevens wordt de bestaande, karakteristieke schuur (schuur met rood pannendak) behouden. De overige bebouwing is cultuurhistorisch gezien niet van waarde, en wordt gesloopt. In het nieuwe plan wordt de bebouwing zo gesitueerd dat de karakteristieke kenmerken van het erfensemble behouden blijven. Er is hierbij aansluiting gezocht bij het landelijk karakter van de bebouwing in de directe omgeving.
Voor wat betreft de compensatiewoning is in het architectonische ontwerp rekening gehouden met de situering van de bebouwing op het erf en aansluiting gezocht worden bij het landelijke karakter van de bebouwing in de directe omgeving.
De Heinoseweg vormt op deze locatie een parallelweg van de N35. Het perceel wordt op deze parallelweg ontsloten. In de huidige situatie wordt het parkeren op het eigen erf opgevangen.
Met het initiatief wordt een extra woning toegevoegd, wat een zeer beperkte verkeersgeneratie op zal leveren. De agrarische functie komt met dit plan echter te vervallen, waardoor er per saldo sprake zal zijn van een afname aan verkeersbewegingen. In de toekomstige situatie wordt gebruik gemaakt van een nieuw aan te leggen in- en uitrit, die op een veilige en overzichtelijke wijze op de Heinoseweg zal worden ontsloten.
Met dit initiatief wordt één compensatiewoning op een erf toegevoegd. Parkeren ten behoeve van de woonfunctie vindt ook in de nieuwe situatie plaats op eigen terrein. Gezien de ruime omvang van het perceel en gezien de nieuwe inrichting zoals weergegeven in afbeelding 3.5, wordt gesteld dat hieraan kan worden voldaan.
Geconcludeerd wordt dat het aspect verkeer en parkeren geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Het perceel Heinoseweg 27 is gelegen in de Sallandse dekzandvlakte die zich kenmerkt door de afwisseling van opgewaaide dekzandruggen en uitgesleten beekdalachtige laagten en de daarbij horende hoogteverschillen. De genoemde ruggen en laagten zijn overwegend zuidoost-noordwest georiënteerd. Het bestaande boerenerf ligt op het westelijke uiteinde van een dergelijke dekzandrug. Ook de bebouwing en de bebossing in de directe omgeving liggen op dezelfde rug. Het bos achter het erf is rond de eeuwwisseling aangeplant als openbaar wandelbos.
Vanaf 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Met deze wet worden de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen (de Vogel- en Habitatrichtlijn) zo helder mogelijk geïmplementeerd. De Wet natuurbescherming kent een apart beschermingsregime voor soorten van de Vogelrichtlijn, een apart beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn (het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn) en een apart beschermingsregime voor andere soorten, die vanuit nationaal oogpunt beschermd worden. Elk van deze beschermingsregimes kent zijn eigen verbodsbepalingen en vereisten voor vrijstelling of ontheffing van de verboden.
Natura 2000
Nederland heeft aan de hand van een vergunningenstelsel een zorgvuldige afweging gewaarborgd rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden.
Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied of het Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied ligt op een afstand van 3,2 kilometer. Gezien de afstand van het plangebied tot het Natura 2000-gebied, de aard en omvang van de ontwikkeling wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden.
Stikstofdepositie
Bij elke activiteit die een extra stikstofdepositie met zich meebrengt, dient te worden getoetst of er sprake is van significant negatieve effecten op Natura 2000 gebieden. In dit geval gaat het om een rood voor rood ontwikkeling, welke per saldo geen verkeersbewegingen met zich meebrengt. Het gaat immers om de bouw van één woning ter compensatie van de sloop van stallen en het opheffen van een agrarische functie.
Het plangebied ligt op een ruime afstand, namelijk circa 3,2 kilometer, van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht'. Gezien de grote afstand en de beperkte schaal en omvang van de ontwikkeling zijn significant negatieve effecten voor stikstofgevoelige gebieden in deze Natura 2000 gebieden uitgesloten.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
In afbeelding 3.7 is de ligging van het plangebied ten opzichte van het Natura 2000-gebied en het NNN weergegeven. Het plangebied is met een rode ster aangegeven.
![]() |
Afbeelding 3.7: Ligging van het plangebied ten opzichte van Natura 2000 en het NNN (Bron: Provincie Overijssel) |
Tevens wordt de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.
In voorliggend geval is door Natuurbank Overijssel een quickscan flora- en fauna uitgevoerd. Onderstaand wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 3 van deze toelichting.
De voorgenomen activiteiten worden gezien als ruimtelijke ontwikkeling. Voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke faunasoorten geldt in Overijssel een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'doden, verwonden en het opzettelijk beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties', als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. Voor beschermde soorten die niet op deze vrijstellingslijst staan, is een ontheffing vereist om ze te mogen verwonden en doden of om opzettelijk rust- en voortplantingslocaties te mogen beschadigen en te vernielen. In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het plangebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten.
Het plangebied behoort vermoedelijk tot functioneel leefgebied van verschillende vogel-, amfibieën-, vleermuis- en grondgebonden zoogdiersoorten. Voorgenoemde soorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar vermoedelijk nestelen er ieder voorjaar vogels in het plangebied, bezetten sommige grondgebonden zoogdiersoorten er een rust- en/of voortplantingsplaats en bezetten sommige amfibieënsoorten er een (winter)rustplaats. Vleermuizen bezetten geen rust- of verblijfplaats in het plangebied. In het plangebied nestelen alleen vogelsoorten waarvan uitsluitend het bezette nest beschermd is, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Bebouwing waarin vogels nestelen mag alleen gesloopt worden buiten de voortplantingstijd van vogels. Voor de grondgebonden zoogdier- en/of amfibieënsoorten, die een rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'doden en verwonden' en het 'beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties' (of de soort is niet beschermd). In het kader van de zorgplicht worden geen nadere maatregelen voorgesteld.
Mits bezette vogelnesten beschermd worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Het plangebied ligt op enige afstand van beschermd (natuur)gebied en de invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal. De voorgenomen activiteiten hebben geen negatief effect op beschermd natuurgebied en leiden niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming.
De droogweerafvoer vanuit het gebied wordt afgevoerd naar het bestaande gemeentelijke gemengde rioolstelsel.
De richtlijn binnen de gemeente Zwolle is om een ontwateringsdiepte van minimaal 0,7 m te hanteren om grondwateroverlast te voorkomen. De ontwateringsdiepte is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en de kruin van de weg in de openbare ruimte. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte.
Om wateroverlast en schade in gebouwen te voorkomen, wordt geadviseerd om een drempelhoogte van minimaal 20 cm boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders) moet aandacht worden besteed om wateroverlast te voorkomen (bv. toepassing van waterdichte materialen).
Bij nieuwe ontwikkelingen is het gewenst dat tijdig wordt nagedacht over voorzieningen dan wel maatregelen die kunnen worden getroffen, waarbij eventuele risico's en nadelige effecten van een overstroming kunnen worden beperkt. Het betreft ook een stuk bewustwording dat bouwen in risicovolle gebieden bepaalde risico's met zich meebrengt en dat hier adequaat mee omgesprongen dient te worden.
De provinciale omgevingsverordening (artikel 2.14.4) schrijft voor dat voor ruimtelijke ontwikkelingen in overstroombaar gebied een overstromingsrisicoparagraaf moet wordt opgenomen in de toelichting bij bestemmingsplannen.
Onder overstroombaar gebied verstaan we gebieden die normaal gesproken niet onder water staan, maar kunnen overstromen (tijdelijk onder water staan) als gevolg van een extreme gebeurtenis. Het gaat zowel om buitendijkse gebieden die bij hoogwater overstromen (bijvoorbeeld uiterwaarden) als om de beschermde gebieden achter de dijk (binnendijkse gebieden) die alleen bij een calamiteit onder water komen te staan. Het plangebied bevindt zich in overstroombaar gebied. In afbeelding 3.8 is dit weergegeven.
![]() |
Afbeelding 3.8: Ligging van het plangebied binnen het overstroombaar gebied (Bron: Provincie Overijssel) |
Risico-inventarisatie
De ernst van een overstroming wordt bepaald door:
Maximale waterdiepte bij en kans op overstroming
Op de risicokaart komt het volgende kaartbeeld naar voren bij overstromingen van een kleine kans (1/1000 tot 1/10.000 jaar). Dit zijn de overstromingen vanuit het primaire systeem (bijvoorbeeld de IJssel of de Vecht) waar de dijken een strenge norm hebben. Voor de betreffende locatie wordt een waterdiepte van 0,8 – 2,0 m gevonden.
![]() |
Afbeelding 3.9: Maximale waterdiepte in het plangebied (Bron: Provincie Overijssel) |
De mogelijke waterdiepte kan daarmee worden aangeduid als ondiep. De tijd tot overstroming is afhankelijk van de locatie waar de waterkering faalt.
Bij de ontwikkeling van het plangebied dient rekening te worden gehouden met mogelijke overstroming(en). Het betreft ook een stuk bewustwording, dat bouwen in risicovolle gebieden bepaalde risico's met zich meebrengt en dat hier adequaat mee omgesprongen dient te worden. Wat betreft maatregelen kan worden gedacht aan: aanvullend ophogen (voor zover mogelijk) van het plangebied, voldoende hoog aanbrengen vloerpeil, verhoogde drempels, zodanige inrichting gebouw dat bij eventuele overstroming schade zoveel mogelijk wordt beperkt (denk aan materiaalgebruik en minder gevoelige ruimten op de begane grond), aansluiting van het plangebied op dichtstbijzijnde weg waardoor bereikbaarheid gewaarborgd blijft en opstellen van een evacuatieplan.
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het waterschap Drents Overijsselse Delta is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Het watertoetsresultaat is opgenomen in bijlage van deze toelichting. Op basis van deze toets blijkt de 'korte procedure' van toepassing is. Het waterschap Drents Overijsselse Delta heeft dan ook geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling.
Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. Bij de bouw worden namelijk geen uitlogende materialen gebruikt. Daarnaast zal hemelwater worden geïnfiltreerd. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. Tevens is er geen toename van het verharde oppervlak.
Op de locatie aan de Heinoseweg 27 is in de huidige situatie een agrarisch erf aanwezig.
Op de locatie wordt landschapsontsierende bebouwing gesloopt en ter compensatie een nieuwe woning met bijgebouw gerealiseerd. De doelgroep is het koopsegment. Het plan sluit aan bij de vraag naar woningen in het buitengebied en in de kern Wijthmen, voor de lokale behoefte.
In deze paragraaf wordt ingegaan op de milieuaspecten die van belang zijn bij het toekennen van bestemmingen. Tevens komt de ligging van kabels, leidingen en straalpaden aan bod.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan/wijzigingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen
In dit geval wordt een geluidsgevoelig object toegevoegd, namelijk de compensatiewoning.
In artikel 74.1 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben. In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte afhankelijk is van het aantal rijstroken en van de ligging van het plangebied binnen stedelijk gebied of buitenstedelijk gebied.
De compensatiewoning is gelegen binnen de geluidszone van de Heinoseweg (N35) en de naastgelegen parallelweg (tevens de Heinoseweg). Tevens ligt het plangebied nabij een kartbaan. Buijvoets bouw- en geluidsadvisering heeft een akoestisch onderzoek weg- en industrielawaai uitgevoerd. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ten aanzien van wegverkeer ingegaan. Het volledige document is opgenomen in Bijlage 2.
Conclusie wegverkeer
Voor het gebiedstype “dorps-landelijk” hanteert de gemeente een ambitie van 48 dB en een grenswaarde van 58 dB. De maximaal toelaatbare grenswaarde voor een autoweg is 53 dB en is hier bepalend. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat niet kan worden voldaan aan de ambitie van 48 dB voor de geluidbelasting t.g.v. de N35. Met de hoogst berekende belasting van 52 dB t.g.v. de N35 blijft de geluidbelasting onder de grenswaarde van 58 dB uit het Gebiedsgericht Milieubeleid voor dit gebiedstype. In dit geval kan na een eenvoudige administratieve toets de hogere waarde worden vastgesteld voor de N35 mits kan worden voldaan aan minimaal één van de gestelde criteria zoals beschreven in de gemeentelijke beleidsregel.
Hogere grenswaarden worden vastgesteld als aan één of meer van de volgende criteria wordt voldaan als gevolg van een aanwezige weg voor nog niet geprojecteerde woningen buiten de bebouwde kom, die :
Criterium 3 is voor het plan het meest van toepassing. Omdat bij het voorgenomen plan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB vanwege wegverkeerslawaai wordt overschreden, dient een hogere waarde te worden aangevraagd voor de N35: 52 dB.
Omdat het binnenniveau door voldoende maatregelen aan de gevels wordt gewaarborgd op 33 dB, de noordgevel geluidluw ligt en ook de tuin rondom luw ligt is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat m.b.t. het aspect wegverkeerslawaai.
Conclusie kartbaan
Uit de berekeningen volgt dat de geluidbelasting t.g.v. de kartbaan op 4.5 m hoogte, uitgaande van de vergunde geluidruimte, afgerond 51 dBA bedraagt waarmee de grenswaarde van 50 dBA met 1 dBA wordt overschreden, de maximaal toelaatbare grenswaarde van 55 dBA t.g.v. industrielawaai wordt niet overschreden. Maatregelen de geluidbelasting te beperken d.m.v. een scherm zijn niet effectief op een waarneemhoogte van 4.5 m (verdieping).
De geluidbelasting in punt 5 op de voorgevel van de bestaande woning nr 29 is gelijk aan de belasting op de nieuwe woning waarmee de nieuwe woning geen beperking vormt voor de kartbaan.
Om een voldoende geluidsniveau te waarborgen, is ter plaatse van de zone van de kartbaan in de regels de algemene aanduiding 'geluidzone' opgenomen. In deze bepaling in de regels (Artikel 8) is bepaald dat de geluidsbelasting niet meer dan 50 dB(A) mag bedragen. Hierdoor wordt een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd. De overschrijding van 1 dB is er op de verdieping. De compensatiewoning beschikt echter over één bouwlaag, waardoor er geen sprake is van een verdieping, dus geen sprake is van een overschrijding.
Cumulatie wegverkeer en kartbaan
De gecumuleerde geluidbelasting is afgerond maximaal 56 dB. Een gecumuleerde belasting van 56 dB op de voorgevel kan worden geclassificeerd als matig en geldt hier alleen voor de voorgevel op de verdieping. De geluidbelasting op de linker zijgevel van de verdieping kan worden geclassificeerd als redelijk. Op de overige gevels van de verdieping en alle gevels van de begane grond kan de belasting worden geclassificeerd als goed.
Geadviseerd wordt bij het dimensioneren van de gevelisolatie met de gecumuleerde geluidbelasting rekening te houden, dat zijn de voor- en l-zijgevel van de verdieping.
In dit geval beschikt de nieuwe woning over één bouwlaag. Er is dus geen sprake van een verdieping, waardoor het aspect 'geluid' geen belemmering vormt. Er dient vanwege wegverkeerlawaai een hogere waarde te worden aangevraagd voor de N34: 52 dB.
Railverkeerslawaai kan in dit geval buiten beschouwing worden gelaten aangezien de dichtstbijzijnde spoorweg op ruime afstand is gelegen.
In de nabijheid van het plangebied is een gezoneerde kartbaan aanwezig. De nieuwe woning ligt net binnen de 50 dB(A) zone en heeft een belasting van 51 dB(A). Voor industrielawaai dient een hogere waardevan 51 dB te worden aangevraagd.
In paragraaf 3.8.2 wordt nader ingegaan op onder meer het aspect geluid van de in de omgeving aanwezige (individuele) bedrijvigheid, waaronder de kartbaan.
Gelet op vorenstaande is in het plangebied sprake van een goed woon- en leefklimaat. Het aspect geluid vormt, met inachtneming van het aanvragen en verlenen van een hogere waarde ten gevolge van het aspect 'industrielawaai' daarom geen belemmering voor dit plan.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.
Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'.
Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.
Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
In dit geval gaat het om een locatie in het buitengebied, waar er geen sprake is van een menging van functies. Daarom wordt uitgegaan van het gebiedstype 'rustige woonwijk'. In de volgende tabel worden bijbehorende richtafstanden weergegeven.
![]() |
Tabel 2: Milieucategorieën en richtafstanden (Bron: VNG) |
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.
Er wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
De functie 'wonen' is niet milieubelastend voor de omgeving. Er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. In de nabijheid van het plangebied liggen een aantal milieubelastende functies. Hierna wordt er op de verschillende functies ingegaan.
Kartbaan Karba (Heinoseweg 10)
Aan de overzijde van de N35 ligt Kartbaan Karba. Op basis van de VNG-publicatie 'bedrijven en milieuzonering' geldt voor de functie 'skelter- en kartbanen, open lucht, > 8 uur per week in gebruik' een richtafstand van 1.000 meter voor geluid, 50 meter voor geur en stof en 30 meter voor gevaar. De functie is gelegen op circa 55 meter afstand van het plangebied. De richtafstand ten aanzien van het aspect 'geluid' wordt dan ook niet gehaald.
In voorliggend geval is door Buijvoets Bouw- en geluidsadvisering een akoestisch onderzoek naar de kartbaan uitgevoerd. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 2 van deze toelichting.
Uit de berekeningen volgt dat de geluidbelasting ten gevolge van de kartbaan op 4.5 m hoogte, uitgaande van de vergunde geluidruimte, afgerond 51 dBA bedraagt waarmee de grenswaarde van 50 dBA met 1 dBA wordt overschreden, de maximaal toelaatbare grenswaarde van 55 dBA ten gevolge van industrielawaai wordt niet overschreden. Maatregelen de geluidbelasting te beperken door middel van een scherm zijn niet effectief op een waarneemhoogte van 4.5 m (verdieping).
De geluidbelasting in punt 5 op de voorgevel van de bestaande woning nr 29 is gelijk aan de belasting op de nieuwe woning waarmee de nieuwe woning geen beperking vormt voor de kartbaan.
In de Wet geluidhinder (artikel 110a) is bepaald dat bij het vaststellen van een hogere waarde rekening moet worden gehouden met het eventueel optreden van cumulatie van geluid. Ter bescherming van (toekomstige) bewoners mag de gecumuleerde geluidsbelasting niet onaanvaardbaar hoog worden. In dit geval bedraagt de cumulatie maximaal 56 dB.
Een gecumuleerde belasting LDEN van 56 dB kan worden geclassificeerd als matig en geldt hier alleen voor de voorgevel op de verdieping. Op alle gevels van de begane grond en op de andere gevels van de verdieping is cumulatie niet van toepassing. Geadviseerd wordt bij het dimensioneren van de gevelisolatie met de gecumuleerde geluidbelasting rekening te houden.
Agrarisch bedrijven (Heinoseweg 12 en Heinoseweg 81)
De agrarische bedrijven aan de Heinoseweg 12 en Heinoseweg 81 betreffen beide grondgebonden veehouderijen (melkvee). De bedrijven liggen op een afstand van respectievelijk 120 en 210 meter afstand van het plangebied.
Bij veehouderijen geldt, op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', de grootste richtafstand veelal voor het aspect geur. Bij veehouderijen zijn echter niet de richtafstanden, maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekende geuremissiecontouren voor vergunningplichtige veebedrijven bepalend. In deze paragraaf zullen de richtafstanden bij veehouderijen voor wat betreft het aspect geur daarom buiten beschouwing blijven, maar worden wel de overige milieuaspecten behandeld. In paragraaf 3.8.4 wordt nader ingegaan op het aspect geur.
Op basis van den VNG-uitgave geldt voor een grondgebonden veehouderij (fokken en houden van rundvee) een grootste afstand van 30 meter voor de aspecten stof en geluid. Aan deze richtafstand wordt ruimschoots voldaan.
Gelet op de onderlinge afstand (circa 120 en 210 meter) wordt geconcludeerd dat wordt voldaan aan de richtafstand en ter plaatse van het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Van een belemmering van de bedrijfsvoering en/of ontwikkelingsmogelijkheden is ook geen sprake.
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen. In de nabijheid van het plangebied liggen agrarische bedrijven. Deze bedrijven worden door de ontwikkeling niet belemmerd in hun bedrijfsvoering en ter plaatse van de woningen is sprake van een goed woon- en leefklimaat (zie ook paragraaf 3.8.2).
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
In subparagraaf 3.8.3.1.2 worden voorbeelden aangegeven die aangemerkt worden als een project dat “niet in betekenende mate bijdraagt” aan luchtverontreiniging. In vergelijking hiermee is dit plan zeker aan te merken als een project dat “niet in betekenende mate bijdraagt” aan luchtverontreiniging.
Ook wordt geconcludeerd dat dit plan niet voorziet in een nieuwe gevoelige bestemming als bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen. Door het opheffen van het agrarisch bedrijf ontstaat een verbetering van de luchtkwaliteit.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.
De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odeur units per kubieke meter lucht.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
De Wgv bevat een regeling (art. 14, lid 2 en 3) voor ondermeer voormalige bedrijfswoningen en compensatiewoningen in het kader van Rood voor rood. Het tweede lid van artikel 14 luidt:
Voor de toepassing van de artikelen 3, 4 en 6 bedraagt de afstand tussen een veehouderij en een woning die op of na 19 maart 2000 is gebouwd:
ten minste 100 meter indien de woning binnen de bebouwde kom is gelegen en ten minste 50 meter indien de woning buiten de bebouwde kom is gelegen.
Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Zwolle. De betreffende veehouderijen aan de Heinoseweg 12 en Heinoseweg 81 liggen op respectievelijk 120 en 210 meter afstand. In dit geval geldt een richtafstand van 50 meter. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan. Gelet op de onderlinge afstand wordt gesteld dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied. Omgekeerd worden de agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.
Om aan te kunnen aantonen dat de grond geschikt is voor de functie ‘wonen met tuin’ is een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 vereist. In dit geval is de compensatiekavel gelegen op de plaats waar momenteel nog de agrarische bebouwing staat. De kwaliteit van de bodem kan door de sloop van de gebouwen worden beïnvloed. Een verkennend bodemonderzoek zal dan ook na de sloop van de bebouwing worden uitgevoerd. Op voorhand wordt uitgegaan van een onverdachte locatie.
Het bodemonderzoek zal na de sloop van de bebouwing worden uitgevoerd.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
De regelgeving omtrent het vervoer van gevaarlijke stoffen via buisleiding is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 3.10 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied (rode ster) en omgeving weergegeven.
![]() |
Afbeelding 3.10: Uitsnede risicokaart (Bron: Risicokaart.nl) |
Uit de inventarisatie blijkt dan ook dat het plangebied:
Het plangebied is gelegen op circa 30 meter van de N35. Deze weg betreft een vervoersroute voor gevaarlijke stoffen. Er geldt geen plaatsgebonden risicocontour en geen plasbrandaandachtsgebied. Wel geldt er een groepsrisicoplafond van 47 meter. Dit betekent dat voor ontwikkelingen binnen een straal van 47 meter van de risicobron een nadere verantworoding van het groepsrisico dient te worden gegeven. Deze verantwoording is opgenomen in paragraaf 3.8.6.3. Tevens liggen er in de nabijheid van het plangebied hoogspanningskabels. In paragraaf 3.8.7 wordt hier nader op ingegaan.
Het groepsrisico wordt als volgt omschreven:
Cumulatieve kansen per jaar per kilometer transportroute dat tien of meer personen in het invloedsgebied van een transportroute overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval op die transportroute waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
Hierna wordt een verantwoording van het groepsrisico gegeven.
In voorliggend geval is sprake van de bouw van één woning. Op basis van de handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico (HART) blijkt dat men voor wat betreft personendichtheid uitgaat van gemiddeld 2,4 personen per woning. Aangezien het in dit geval gaat om één woning zal de personendichtheid van het gebied dan ook met 2,4 personen toenemen.
Deze personen zullen echter niet altijd aanwezig zijn, aangezien de personen overdag werkende zullen zijn. Er wordt daarom voor de berekening uitgegaan van een gemiddeld bezettingsgraad van 70%. Dit betekent dat er wordt uitgegaan van een gemiddelde personendichtheid van 1,68 personen. In de avonduren en in de weekenden kan dit aantal hoger zijn, aangezien de bewoner(s) dan over het algemeen thuis zullen zijn en eventueel bezoek zullen hebben.
In dit geval wordt aan de ontwikkelingsspecifieke aspecten te worden getoetst. Dit betreffen de volgende aspecten: bereikbaarheid van hulpdiensten ter plaatse, vluchtmogelijkheden en (zelf)redzaamheid van de aanwezige personen. Hierna worden de voorgenoemde aspecten nader onderbouwd:
Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling niet resulteert in onevenredige toename van het groepsrisico ter plaatse. Om het risico verder te beperken wordt er gebruik gemaakt van afsluitbare ventilatie van de woning.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig initiatief.
In 2005 heeft het rijk een advies opgesteld waarin is opgenomen dat vanuit het voorzorgprincipe rekening moet worden gehouden met de invloed van de magneetvelden bij bovengrondse hoogspanningslijnen op de gezondheid van kinderen. In het advies is opgenomen dat zoveel als mogelijk moet worden voorkomen dat er nieuwe situaties ontstaan van gevoelige bestemmingen waarbij kinderen (jonger dan 15 jaar) langdurig blootgesteld kunnen worden aan magneetvelden van meer dan 0,4 microTesla. Onder gevoelige bestemmingen wordt ook onderhavig plangebied beschouwd (brief van de minister van VROM met kenmerk DGM\2008105664 d.d. 4 november 2008).
In de nabije omgeving van het plangebied (ten westen) bevindt zich een hoogspanningslijn met een spanning van 380 kV waarvoor een indicatieve zone geldt van 135 meter (aan weerszijden van de mast) en een hoogspanningslijn met een spanning van 110 kV, waarvoor een indicatieve zone geldt van 50m. De netbeheerders zijn respectievelijk TenneT TSO bv en Enexis. De indicatieve afstand geeft bij benadering een magneetveldzone van 0,4 micro Tesla (bij een jaargemiddelde belasting van 30 %) aan.
Het plangebied ligt op een afstand van circa 300 meter van de hoogspanningslijn. Hiermee ligt het plangebied buiten de zone waarbinnen nader onderzoek nodig is.
De in de nabije omgeving van het plangebied gelegen hoogspanningslijn vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Bij het project zal er sprake zijn van een verbetering van de woningvoorraad in de gemeente Zwolle. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaamheid. Er zal worden voldaan aan de duurzaamheidsnormen zoals opgenomen in het bouwbesluit.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r. Beoordeling gehanteerd.
Artikel 2.8 lid 1 van de Wet natuurbescherming
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op circa 13 kilometer afstand van het plangebied. Gezien de aard en omvang van de in deze ruimtelijke onderbouwing besloten ontwikkeling in relatie tot de ruime afstand tot Natura 2000-gebied wordt geconcludeerd dat geen sprake zal zijn van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura-2000 gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 lid 1 van de Wet natuurbescherming is in het kader van deze ruimtelijke onderbouwing dan ook niet noodzakelijk. Daarom is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.
Stikstofdepositie
Bij elke activiteit die een extra stikstofdepositie met zich meebrengt, dient te worden getoetst of er sprake is van significant negatieve effecten op Natura 2000 gebieden. In dit geval gaat het om een rood voor rood ontwikkeling, waarbij er sprake is van de bouw van één woning.
Het plangebied ligt op een ruime afstand, namelijk circa 3,2 kilometer, van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht'. Gezien de grote afstand en de beperkte schaal en omvang van de ontwikkeling zijn significant negatieve effecten voor stikstofgevoelige gebieden in deze Natura 2000 gebieden uitgesloten.
Drempelwaarden Besluit m.e.r
Voor wat betreft het gehele plangebied wordt voorzien in directe eindbestemmingen waardoor het voldoet aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.
In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.
Aangezien hier in dit geval sprake van is dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:
Indien het plan wordt vergeleken met de drempelwaarden uit de D-lijst kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
In onderdeel D 11.2 wordt onder een stedelijke ontwikkeling het volgende verstaan: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.
De m.e.r.- plicht geldt bij projecten van een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
In de nota van toelichting op het Besluit mer wordt het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' geduid. Hier wordt het volgende over gezegd: “Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Er kan overigens geen misverstand over bestaan dat ook dorpen hieronder vallen. Wat stedelijke ontwikkeling inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen.”
Uit voorgaande volgt dat de realisatie van een rood voor rood woning in algemene zin niet te kwalificeren is als stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. Er is namelijk geen sprake van aanzienlijke gevolgen voor het milieu (zie ook paragraaf 3.8) en er is geen sprake van een toename aan bebouwd oppervlakte.
De kwalificatie is wel afhankelijk van specifieke omstandigheden van een project en de ruimtelijke gevolgen die het project met zich meebrengt. In die gevallen is het Besluit m.e.r. niet van toepassing en hoeft geen aanmeldnotitie te worden opgesteld.
Toetsing
De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van het verlenen van deze omgevingsvergunning.
Dit bestemmingsplan is gemaakt conform het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 21. Dit handboek is gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen SVBP2012, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.
De regels zijn binnen de systematiek van de SVBP2012 aangepast aan de Zwolse situatie en uitgebreid met extra standaardbestemmingen, waaraan in Zwolle behoefte is. De regels van de Beheersverordening Buitengebied - Herfte, Wijthmen, zijn voor zover nodig op hun beurt weer aangepast aan specifieke situaties in het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied, Heinoseweg 27.
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:
Gevolgd door de volgende bijlagen:
Hoofdstuk 1 Inleidende regels:
De inleidende regels zijn van algemene aard en bestaan uit de volgende regels:
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels:
Toelichting op de regels voor de enkelbestemmingen:
Het gehele plangebied is onderverdeeld in enkelbestemmingen. Binnen het plangebied ligt een archeologische dubbelbestemming.
Een enkelbestemming kan in het plangebied op één plaats, maar ook op meerdere plaatsen voorkomen. De bij deze bestemmingen behorende regels zijn per bestemming in een apart artikel ondergebracht.
Alle regels die op een bepaalde bestemming van toepassing zijn, worden zoveel mogelijk in de bestemmingsregels zelf geregeld. Op deze wijze wordt bij de digitale versie van het plan bij het aanklikken op adres of bestemmingsvlak zo veel mogelijk informatie gegeven zonder dat er verder doorgeklikt behoeft te worden.
De opbouw van een bestemmingsregel is als volgt:
Per bestemmingsonderdeel wordt hierna een korte toelichting wordt gegeven.
In de bestemmingsomschrijving wordt een nadere omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De hoofdfunctie wordt als eerste genoemd. Indien van toepassing, worden ook aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. De ondergeschiktheid wordt aangegeven door de zin 'met daaraan ondergeschikt'. De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie in de bestemming. De bestemmingsomschrijving is niet alleen functioneel maar bevat ook inrichtingsaspecten.
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld.
Bij woningen wordt een onderscheid gemaakt tussen 'hoofdgebouwen', 'bijbehorende bouwwerken' en 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak'. Een 'bijbehorend bouwwerk' is een 'uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel een functioneel met een zich op het zelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak'. Deze definitie is gelijk aan de definitie in het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Voor de andere functies geldt dat er meestal geen sprake is van 'bijbehorende bouwwerken'. Bij deze functies wordt dan alleen gebruik gemaakt van de begrippen 'gebouwen' en 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde'.
De maatvoering waaraan een (hoofd)gebouw, bijbehorend bouwwerk c.q. bouwwerk, geen gebouw zijnde, dient te voldoen wordt in deze regel opgenomen. De maximum goothoogte en maximum bouwhoogte worden in meters weergegeven, de dakhelling in graden.
De hoogte van de gebouwen wordt op de kaart aangegeven, indien er geen uniforme hoogteregels voor de gehele bestemming van toepassing zijn. Dit wordt in de verbeelding op papier van het plan gedaan door middel van een symbool in de vorm van een rondje verdeeld in een matrix met 2 of 3 vlakken. Linksboven staat bijvoorbeeld de maximum goothoogte in meters vermeld, rechtsboven de maximum bouwhoogte in meters en onderaan staat zo nodig het maximum bebouwingspercentage aangegeven. Het symbool is gekoppeld aan het bouwvlak, of indien er geen bouwvlak aanwezig is, aan het bestemmingsvlak.
Op grond van artikel 3.6, eerste lid onder d, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat door burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen worden gesteld. Het betreft hier nadere eisen ten behoeve van bepaalde doorgaans kwalitatief omschreven criteria, zoals stedenbouwkundig beeld, woonsituatie, en verkeersveiligheid. De nadere eisenregeling biedt de mogelijkheid om in concrete situaties in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning sturend op te treden door het stellen van nadere eisen. De criteria zijn in de bepaling van nadere eisen zelf opgenomen.
Op grond van artikel 3.6, eerste lid onder c, van de Wro kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat bij een omgevingsvergunning van het bestemmingsplan kan worden afgeweken. In deze bepaling wordt een opsomming gegeven van de bouwregels waarvan kan worden afgeweken. Een afwijkingsmogelijkheid van de bouwregels wordt alleen opgenomen, indien dit noodzakelijk wordt geacht in verband met het gewenste beleid en het een afwijking of verduidelijking betreft van de algemene afwijkingsregels. De criteria zijn in de afwijkingsregel zelf opgenomen.
De procedure voor het afwijken van de bouwregels is omschreven in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
In artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wabo wordt aangegeven dat het verboden is zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. Ter verduidelijking worden in een aantal bestemmingen in de specifieke gebruiksregels specifieke vormen van gebruik met name uitgesloten. Dit zijn gebruiksvormen, waarvan het op voorhand gewenst is aan te geven dat deze in ieder geval niet zijn toegestaan.
Bij specifieke gebruiksregels wordt in een aantal bestemmingen een daarop gerichte afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Bij zo'n specifieke afwijkingsbevoegdheid zijn ook hier de criteria opgenomen. Ook deze afwijkingsbevoegdheid is gebaseerd op artikel 3.6, eerste lid onder c, van de Wro
De procedure voor het afwijken van de gebruiksregels is omschreven in de Wabo.
Door het opnemen van de eis voor een omgevingsvergunning overeenkomstig artikel 2.1, eerste lid onder b, van de Wabo, kunnen specifieke inrichtingsactiviteiten aan een omgevingsvergunning worden verbonden. Het betreft het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden. Het bouwen wordt niet aangemerkt als zo'n inrichtingsactiviteit. De eis voor een dergelijke omgevingsvergunning wordt opgenomen om extra bescherming aan een specifieke waarde van de bestemming te bieden, zoals de landschappelijke of cultuurhistorische waarde. De eis voor deze omgevingsvergunning wordt met de criteria voor vergunningverlening in de bestemmingsregel opgenomen.
Toelichting op de regels voor dubbelbestemmingen
Een dubbelbestemming wordt opgenomen in een bestemmingsplan wanneer er sprake is van twee functies die onafhankelijk van elkaar op dezelfde plaats voorkomen. Het opnemen van een dubbelbestemming zorgt met het oog op een specifiek belang voor bescherming van het betreffende gebied.
Het betreft in dit plan:
Artikel 6 Waarde - Archeologie
Deze bestemming ligt als het ware over de reguliere (enkel)bestemmingen heen. De bestemmingsomschrijving van de dubbelbestemming geeft aan dat de gronden, naast de andere aan die gronden gegeven (enkel)bestemmingen, mede voor deze dubbelbestemming zijn bestemd.
De opbouw van een dubbelbestemmingregel is dezelfde als die van een (enkel)bestemmingsregel, maar alleen die regels worden ter aanvulling opgenomen die noodzakelijk zijn. De regels in de dubbelbestemming geven de verhouding van de enkelbestemming ten opzicht van de dubbelbestemming aan.
In de algemene regels zijn de volgende regels in onderstaande volgorde opgenomen:
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels:
In het laatste hoofdstuk komen de overgangsregels en de slotbepaling aan de orde.
Ten slotte zijn als bijlagen bij de regels gevoegd:
Hierin worden de in de regels gebruikte begrippen gedefinieerd. Ze zijn alfabetisch gerangschikt met uitzondering van de begrippen plan en bestemmingplan die als eerste zijn genoemd.
Het doel van deze regels is om misverstanden of verschillen in interpretatie te voorkomen. Dit als aanvulling op de gevallen waarbij het woordenboek van Van Dale geen uitsluitsel geeft.
Dit is de handleiding voor de manier van meten van diverse in het plan bepaalde maten.
Hierna wordt - voor zover nog nodig - een toelichting op een aantal artikelen van de bestemmingsregels gegeven:
Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschap:
Deze bestemming is opgenomen op de gronden die zijn gelegen binnen het voormalige (vervallen) bouwvlak, maar buiten de kavels van de bestaande woning en de compensatiewoning.
Binnen deze bestemming worden uitsluitend grondgebonden bedrijven toegestaan. Omschakeling van grondgebonden naar niet-grondgebonden bedrijfsvoering is niet toegestaan. In een grondgebonden agrarische bedrijf vindt de bedrijfsvoering hoofdzakelijk niet in gebouwen plaats, zoals een melkveehouderij, een akkerbouwbedrijf of een tuinbouwbedrijf. In dit geval is er dan ook geen bouwvlak aanwezig. Er zijn dan ook enkel, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.
Het gebruik van agrarische gronden is noodzakelijk voor het functioneren van het bedrijf. Ter bescherming van de landschappelijke waarden is voor het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen.
Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van de voortuinen van zowel de bestaande woning als de compensatiewoning en ter plaatse van de ontsluitingen en de slooplocatie. Deze bestemming is opgenomen om te waarborgen dat op deze gronden geen gebouwen worden gebouwd. Overige bouwwerken zijn wel toegestaan.
Bestemmingsregels:
Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van de bestaande en de compensatiewoning. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor eengezinshuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor beroep aan huis. Naast woningen zijn tevens bijbehorende bouwwerken toegestaan. Ondergeschikt aan de woning mogen opritten, parkeervoorzieningen en paden, tuinen, erven en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gerealiseerd.
Bouwregels:
In de bouwregels is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken binnen het bouwvlak, hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
De woningen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd, met dien verstande dat per bouwvlak maximaal één woning is toegestaan. De goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk 3 en 8 meter, danwel de bestaande hoogten, in het geval deze meer bedraagt. De inhoud van een woning bedraagt maximaal 400 m3, dit is in lijn met de sloopverhouding in het kader van Rood voor rood. Voor de bestaande woning geldt de bestaande inhoud als maximum.
Buiten het bouwvlak zijn zelfstandige hoofdgebouwen niet toegestaan, er mogen dus enkel bijbehorende bouwwerken gebouwd worden. Per woning is de oppervlakte aan bijgebouwen middels aanduidingen op de planverbeelding vastgelegd.
De goothoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 0,3 m meer dan de bovenkant van de scheidingsconstructie van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw. De bouwhoogte bedraagt maximaal 6 m.
Tot slot zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan, met inachtneming van de daarvoor opgenomen bouwhoogtes.
In de afwijkende maatvoering is bepaald dat de bestaande en legale maatvoering, voor zover die afwijkt van hetgeen in de regels is bepaald, als maximum toegestaan is.
Afwijken van de bouw- en gebruiksregels:
Ten aanzien van de afmetingen en plaats van bebouwing kunnen nadere eisen worden gesteld. Van de bouwregels kan onder voorwaarden worden afgeweken ten behoeve van het vergroten van de inhoud van een woning, het vergroten van het bouwvlak en het verhogen van de goot- en bouwhoogten.
In de specifieke gebruiksregels zijn vormen van strijdig gebruik opgenomen. Tevens is hier de voorwaardelijke verplichting opgenomen, die voorziet in de sloop van de landschapsontsierende bebouwing en landschappelijke inpassing van het geheel.
Beroep aan huis:
Volgens vaste jurisprudentie moet binnen een woonbestemming ook een aan huis verbonden beroep worden toegelaten. Uit de jurisprudentie kan als enige ruimtelijk relevant criterium worden afgeleid het hebben van 'een ruimtelijke uitwerking of uitstraling, die in overeenstemming is met de woonfunctie van het betrokken perceel'.
Er is in dit plan een regeling opgenomen voor het gebruik van een deel van een woning voor een aan huis verbonden beroep, zoals in de gemeente Zwolle bij deze bestemming gebruikelijk is. De beperking van het ruimtebeslag van de woning met inbegrip van de bijgebouwen tot 30% van het vloeroppervlak van de woning (met een absoluut maximum van 50 m²) dient om het verlies of de bovenmatige aantasting van de woonfunctie of van het woonkarakter tegen te gaan. Op deze wijze wordt tevens voorkomen dat de verkeersaantrekkende werking te groot zal worden.
Het verhuren of anderszins beschikbaar stellen van woonruimte aan derden voor de uitoefening van een beroep of bedrijf, hoe gering ook van omvang, is zonder meer als strijdig met de woonbestemming aan te merken.
In de begrippen is een definitie opgenomen over wat onder een aan huis verbonden beroep moet worden verstaan. Het gaat om een dienstverlenend beroep. De definitie van beroep aan huis is gelijk aan de landelijk gehanteerde standaarddefinitie. Indien er personeel in dienst wordt genomen kan er eerder sprake zijn van een ruimtelijke uitwerking of uitstraling die niet met de woonfunctie in overeenstemming is.
Overige bouwwerken:
Bij de regeling van deze bouwwerken is geen verschil gemaakt tussen verschillende soorten bouwwerken. Elk bouwwerk dat functioneel past in de bestemming kan worden toegelaten. Volstaan is met algemene bepalingen omtrent de maximum hoogte. Daarbij is voor erf- of perceelafscheidingen aansluiting gezocht bij het criterium voor vergunningvrij bouwen van het Bor en voor de afwijking bij het criterium van de Bouwverordening.
Artikel 6 Waarde - Archeologie
Uitgangspunten voor deze dubbelbestemming zijn:
De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een perceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 8 Algemene aanduidingsregels
Geluidzone
Nabij het plangebied ligt een kartbaan. Er is een geluidzone opgenomen ter bescherming van de activiteiten van de kartbaan en ter waarborging van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.
Luchtvaartverkeerzone
Door het plangebied loopt een laaagvliegroute van defensie. Indien de bouwhoogte van de bouwwerken 30 meter of meer bedraagt, zal het college van burgmeester en wethouders dit moeten melden aan het ministerie van Defensie zodat in het belang van de vliegveiligheid zorg kan worden gedragen voor het vermelden ervan in de vluchtplannen van de Koninklijke Luchtmacht.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
In deze regels is als eerste de op grond van vaste jurisprudentie vereiste algemene afwijking in de vorm van de zogenaamde 'toverformule' opgenomen. Bij een omgevingsvergunning moet van het gebruiksverbod worden afgeweken, indien strikte toepassing zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Daarnaast wordt in deze regels de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde in het bestemmingsplan geregelde onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Deze regels zijn niet van toepassing, indien en voor zover er specifieke in de bestemming zelf geregelde afwijkingsregels van toepassing zijn.
Ten slotte zijn de criteria voor de toepassing van deze afwijkingsregels hier opgenomen.
Artikel 10 Algemene procedureregels
Hierin wordt de standaardprocedure voor de voorbereiding van een besluit tot het stellen van een nadere eis beschreven.
In dit artikel wordt geregeld dat een bouwplan moet voorzien in voldoende ruimte voor parkeren, laden en lossen. Wat voldoende is, wordt op basis van het algemene parkeerbeleid van de gemeente Zwolle bepaald tijdens de beoordeling van een bouwplan.
Bij een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken, indien anderszins in voldoende ruimte kan worden voorzien. Ten slotte kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken in bijzondere omstandigheden, onder andere op basis van criteria van het algemene parkeerbeleid.
Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorgeschreven.
Tevens is een hardheidsclausule opgenomen in de vorm van persoonsgebonden overgangsrecht op de wijze zoals door de regering bij de totstandkoming van het Bro werd aanbevolen.
Als laatste wordt de slotregel opgenomen. Deze regel bevat zowel de aanhalingstitel van het plan, de aanhalingstitel van de regels van het plan als de vaststellingsregel van het plan.
Dit bestemmingsplan is vervaardigd conform de richtlijnen van het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 21.
De planontwikkeling en -uitvoering zijn in goed overleg met de gemeente Zwolle en de initiatiefnemer gestart. Voor vaststelling van het bestemmingsplan wordt er een anterieure overeenkomst gesloten om alle bedrijfsgebouwen, in totaal circa 600 m², aan de Heinoseweg te slopen en compensatiewoning van 400 m3 met bijgebouw terug te bouwen op het perceel.
De daadwerkelijke uitvoering van het bestemmingsplan komt voor rekening van de initiatiefnemer, evenals de mogelijke planschade als gevolg van nieuwbouw. Het plan is dus in financiële zin uitvoerbaar.
De toenmalige minister van VROM heeft op 26 mei 2009 een brief gezonden aan alle Nederlandse gemeenten, waarin ze onder ander ingaat op de vraag in welke gevallen vooroverleg is vereist met de Rijksdiensten. In deze brief geeft zij aan dat vooroverleg alleen is vereist over plannen wanneer bepaalde nationale belangen gemoeid zijn. Welke nationale belangen dit zijn is opgesomd in een bijlage bij deze brief. Met dit plan is geen nationaal belang gemoeid dat op de bedoelde bijlage voorkomt, waardoor over dit plan geen vooroverleg met de Rijksdiensten gevoerd hoeft te worden.
De provincie Overijssel heeft in het vooroverleg de volgende opmerking gegeven:
Dit bestemmingsplan past in ons ruimtelijk beleid. Na aanleiding van ons overleg op 11 september zien wij geen ruimtelijke belemmeringen meer wanneer u dit plan in deze vorm in procedure brengt.
Wij adviseren de gemeente om een plan niet eerder in procedure te brengen, als er zicht is op
vergunbaarheid vanuit de Wet natuurbescherming. Momenteel worden de gevolgen van de uitspraak voor
de vergunningverlening in beeld gebracht. Communicatie daarover verloopt via de website van bij12 en de
website www.overijssel.nl/pas
De provincie geeft hiermee een positieve reactie. Voor wat betreft de vergunbaarheid in het kader van de Wnb wordt vermeld dat er in dit geval, gezien de aard en omvang van het project, ten aanzien van gebiedsbescherming geen sprake is van een toename van stikstofdepositie. Zie hiervoor ook paragraaf 3.5.2.2. Ten aanzien van soortenbescherming blijkt uit de in Bijlage 3 opgenomen Quickscan natuurwaarden dat er geen sprake is van een aantasting van beschermde soorten. Er is geen ontheffing op basis van de Wnb vereist.
Het vooroverleg met de provincie is hiermee positief afgerond.
Uit de digitale watertoets bleek dat de korte procedure van toepassing is. De bijbehorende standaard waterparagraaf is als bijlage bij de toelichting opgenomen (Bijlage 1). Het waterschap ziet geen aanleiding tot het maken van inhoudelijke opmerkingen.
De veiligheidsregio heeft een reactie gegeven. Het plan is op hoofdlijnen akkoord. De gedane suggesties op het gebied van externe veiligheid zijn in de plantoelichting overgenomen.
Het bestemmingsplan heeft vanaf 22 oktober 2019 tot en met 3 december 2019 als ontwerp ter inzage gelegen. In deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend. het vooroverleg is hiermee positief afgerond.