direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Voorsterpoort, Russenweg - Grote Voort (Retail)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0193.BP18018-0004

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voorsterpoort is één van de aantrekkelijkste locaties in Zwolle, op korte afstand van de binnenstad. Een ontwikkelingslocatie waar er ruimte en mogelijkheden zijn om verschillende functies in Zwolle te faciliteren. De basis hiervoor is het Ontwikkelkader Voorsterpoort.

In 2018 heeft het bureau BRO in opdracht van de gemeente een onderzoek verricht, waarin een voorstel is gedaan voor een programma voor de ontwikkeling Voorsterpoort. Het is geactualiseerd in 2020. In het onderzoek zijn alle perifere detailhandelsvestigingen (PDV) en grootschalige detailhandelsvestigingen(GDV) onderzocht. In samenhang met het behoefteonderzoek heeft BRO een notitie opgesteld waarin nader wordt geadviseerd over de haalbaarheid en behoefte van de ontwikkeling van retail op Voorsterpoort. Dit advies bestaat uit een programmavoorstel, de ruimtelijke inpassing, juridisch-planologische uitgangspunten en de planontwikkeling. Het onderzoek van BRO vormt de basis van dit bestemmingsplan.

In dit bestemmingsplan wordt geregeld dat er in het plangebied 12.000 m² winkelvloeroppervlak mogelijk is binnen het hoofdthema 'in en om huis' in de woonbranche alsmede in bruin- en witgoedzaken.

1.2 Plangebied

Het plangebied betreft de voormalige Deltionkavel en is gelegen op de hoek van de Russenweg en de Grote Voort.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP18018-0004_0001.png"

1.3 Geldende bestemmingsplannen

In het plangebied geldt het bestemmingsplan Voorsterpoort, dat is vastgesteld op 18 juni 2013.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Inleiding

2.2 Ruimtelijk beleid

2.2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Ruimte en Infrastructuur

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Ruimte en Infrastructuur (hierna: SVIR) vastgesteld. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden. De SVIR geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Die ambitie is vertaald in doelen voor de middellange termijn tot 2028.

Uitgangspunt van de SVIR is decentraal wat kan, centraal wat moet. Bij het bepalen van wat centraal moet, zijn slechts 13 rijksbelangen omschreven. Een rijksverantwoordelijkheid is slechts dan aan de orde, als:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt, of;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan, of;
  • het een onderwerp betreft dat provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.

Conclusie

Er is bij het plan geen sprake van rijksbelangen, waardoor de conclusie is dat het plan niet in strijd is met het rijksbeleid.

2.2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt ook de ladder voor duurzame verstedelijking' (art 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)) doorlopen. De ladder is een wettelijk verplicht motiveringsinstrument waaraan iedere 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (art. 1.1.1. Bro) moet worden getoetst. De beoogde ontwikkeling moet worden opgevat als nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Per 1 juli 2017 is een nieuwe versie van de Ladder van kracht. Het tweede lid van art. 3.1.6. is nu als volgt: de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Omdat de locatie zich binnen het bestaand stedelijk gebied bevindt, hoeft de locatiekeuze niet nader te worden gemotiveerd. De behoefte aan en de aanvaardbaarheid van de ontwikkeling is beoordeeld op kwalitatieve en kwantitatieve gronden.

Een en ander is onderzocht door BRO ( zie Bijlage 1). Op basis van de marktanalyse in deze rapportage wordt geconcludeerd dat er zowel de kwalitatieve als de kwantitatieve behoefte is aangetoond aan het voorgestelde indicatieve programma aan detailhandel, horeca en leisure ten behoeve van de versterking van Woonboulevard Zwolle. Verder zal de beoogde uitbreiding niet leiden tot onaanvaardbare leegstand en daarmee tot onaanvaardbare effecten op de detailhandelsstructuur en of de consumentenverzorging. Per saldo zal de detailhandelsstructuur zelfs worden versterkt en de consumentenverzorging worden verbeterd.

Verder wordt geconcludeerd dat de stedelijke ontwikkeling in een behoefte voorziet. Aan deze conclusie liggen de volgende overwegingen ten grondslag:

  • Er is landelijk sprake van een sterke groei van de omzet in de woonbranche, mede verklaard door de sterk aantrekkende economie en woningmarkt.
  • In Nederland is sprake van schaalvergroting in de detailhandel, omdat winkels het volledige assortiment willen uitstallen en ruimte willen bieden voor beleving. Mede als reactie op de verkoop via internet.
  • Verder kiest de hedendaagse consument voor de grotere perifere winkelclusters met een gevarieerd winkelaanbod binnen het brede thema 'wonen', waarbij ook de aanwezigheid van horeca en leisure wordt gewaardeerd. De behoefte aan PDV/GDV (perifere en grootschalige detailhandel) neemt toe en als reactie op deze trend ontwikkelen de traditionele woonboulevards zich middels een beperkte branche-verruiming tot retailparken.
  • In regio Zwolle is een dergelijk regionaal verzorgend retailpark niet aanwezig, hetgeen wel verwacht wordt bij een regio met een dusdanig groot draagvlak. De voorgestelde uitbreiding en verruiming van Woonboulevard Zwolle voorziet in de transformatie van een monotone traditionele woonboulevard naar een duurzaam retailpark. Voor de consument ontstaan daardoor gemak en meer keuzemogelijkheden op één locatie. Ondernemers kunnen van elkaars nabijheid profiteren. Verder zet het beoogde indicatieve programma naast nieuwvestiging in op verplaatsing van solitair gelegen winkelaanbod. De verspreide bewinkeling neemt hierdoor af en de concentratie van winkelaanbod neemt toe, wat een versterking van de detailhandelsstructuur betekent.
  • Beleidsmatig (provinciaal, regionaal en gemeentelijk) voorziet de ontwikkeling in een behoefte en ambitie om Zwolle als winkelstad nog meer op de kaart te zetten.
  • Uit de leegstandsanalyse blijkt dat de aangetoonde behoefte niet in bestaand leeg staand (winkel)vastgoed kan worden ingepast. Er is, gelet op de omvang en locatie-aspecten, geen leeg-staand vastgoed geschikt om het beoogd initiatief te ondervangen. Het initiatief is bovendien onderdeel van een gebiedsontwikkeling die inzet op een beleidsmatig aangewezen winkelgebied voor ontwikkeling.
  • In kwantitatieve zin (distributieve zin) voorziet het initiatief deels in een behoefte. In een aantal detailhandelsbranches is distributieve uitbreidingsruimte berekend In enkele andere branches is de uitbreidingsruimte beperkt en wordt vooral ingezet op verplaatsing van solitair gelegen winkelaanbod, buiten de hoofdwinkelstructuur. Om voorgaande redenen leidt het voorgestelde programma niet tot onaanvaardbare effecten op het woon-, leef- en ondernemersklimaat.

De eventuele effecten zijn aanvaardbaar voor de consumentenverzorging, de detailhandelsstructuur, de leegstand en in het verlengde daarvan het woon-, ondernemers- en leefklimaat

  • De uitbreiding van Woonboulevard Zwolle heeft per saldo een positief effect op de consumentenverzorging. De consument in de regio Zwolle krijgt de beschikking over een regionaal verzorgend retailpark met een meer gevarieerd winkelaanbod binnen het brede thema 'wonen'.
  • De ontwikkeling van Woonboulevard Zwolle heeft per saldo een positief effect op de detailhandelsstructuur. De traditionele Woonboulevard Zwolle kent een monocultuur van woonwinkels, terwijl de consument juist behoefte heeft aan retailparken met een breder aanbod aan winkels, horeca en leisure. Middels het voorgestelde indicatieve programma met een beperkte brancheverruiming wordt een duurzaam retailpark gerealiseerd, zonder dat er onaanvaardbare effecten zullen optreden op de Zwolse binnenstad of andere winkelgebieden behorende tot de hoofdwinkelstructuur. Het voorgestelde programma aan grootschalig winkelaanbod is door de aard en omvang complementair aan de andere tot de hoofddetailhandelsstructuur behorende winkelgebieden in Zwolle en omgeving.
  • De binnenstad van Zwolle kan daarnaast in beperkte mate profiteren van de versterkte Woonboulevard en andersom. Van onaanvaardbare effecten op de detailhandelsstructuur (waaronder de binnenstad) is per saldo geen sprake.
  • Het is niet uit te sluiten dat de uitbreiding van Woonboulevard Zwolle binnen sommige branches zal leiden tot enige omzetverschuivingen. De omzeteffecten zullen echter met name terechtkomen bij momenteel slecht functionerende zaken op verspreide locaties in Zwolle. Indien er eventueel een zaak verdwijnt, is dit echter aanvaardbaar voor de consumentenverzorging, de detailhandelsstructuur en de leegstand.
  • De uitbreiding van Woonboulevard Zwolle heeft naar verwachting ook geen onaanvaardbare effecten op de consumentenverzorging, de detailhandelsstructuur en de leegstand in de regio.
  • De regionale detailhandelsstructuur wordt per saldo versterkt. Een omzeteffect zal zich spreiden over een ruim aantal zaken in de regio en zal per zaak beperkt zijn en zich daarbij concentreren bij solitair liggende winkels, buiten de reguliere winkelgebieden. Mocht er onverhoopt winkelaanbod verdwijnen dan is er geen sprake van een onaanvaardbaar effect op de detailhandelsstructuur. Ook indien er enig aanbod verdwijnt in de lokaal verzorgende perifere winkelgebieden zal dit niet leiden tot een onaanvaardbaar effect op de detailhandelsstructuur.

Conclusie

Om in de aanwezige behoefte en marktruimte voor de uitbreiding van de retailmogelijkheden te voorzien wordt voor een gefaseerde uitbreiding gekozen. Van de maximale uitbreidingsmogelijkheden (ruim 30.000 m² bruto verkoop vloeropparvlak (bvo), wordt in eerste instantie 15.000 m² bvo gefaciliteerd in het plangebied. Dit komt neer op 14.000 m² winkelvloeroppervlak.

2.2.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie en Omgevingsverordening provincie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel van 1 mei 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.

Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.

De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijvoorbeeld. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zogenaamde. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP18018-0004_0002.png" Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: Provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel 2017

Indien het initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling nodig of mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes.

Toekomstbestendigheid

De eis dat gekozen oplossingen voor maatschappelijke opgaven toekomstbestendig moeten zijn, houdt in dat een initiatief de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te kunnen voorzien niet in gevaar mag brengen. Initiatieven moeten bijdragen aan een duurzame benadering van ontwikkelingen die voorzien in de behoefte van de huidige generatie, maar die opties openhoudt om ook te voorzien in behoeften van toekomstige generaties. Het gaat dan om een evenwichtige benadering van het welzijn van mensen, economische welvaart en van het beheer van natuurlijke voorraden. Bij toekomstbestendigheid gaat het ook om de effecten van ingrepen op verschillende schaalniveaus (van directe buren tot ver over de grens) en over de vraag of het project over 20 of 30 jaar nog steeds toegevoegde waarde heeft.

Het concentratiebeleid van de provincie Overijssel houdt in dat stedelijke ontwikkelingen (wonen, werken en voorzieningen) zoveel mogelijk geconcentreerd worden in de stedelijke netwerken Twente (Enschede, Hengelo, Almelo, Oldenzaal en Borne), Zwolle-Kampen en Deventer Stedendriehoek. Daar mag gebouwd worden voor de (boven)regionale behoefte. De kernen Hardenberg en Steenwijk kunnen bouwen voor de regionale behoefte mits dit past binnen de regionale programmering.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn de ontwikkelingsperspectieven Woon -en werklocaties binnen stedelijke netwerken

"8.2.1 Ontwikkelingsperspectief Stedelijke netwerken als

Het ontwikkelingsperspectief Stedelijke netwerken als motor omvat de drie stedelijke netwerken in Overijssel: Twente (Enschede, Hengelo, Almelo, Oldenzaal en Borne), Zwolle-Kampen en Deventer-Stedendriehoek.

8.2.1.2 Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerk

Rond de binnensteden liggen de diverse woon- en werklocaties, elk met hun eigen woon-, werk- of mixmilieu. Herstructurering en transformatie moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur of water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld door in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening te houden met risico's op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dak oppervlak te benutten)."

Gebiedskenmerken - stedelijke laag

"Kenmerken 3.4 Stedelijke laag • Bedrijventerreinen

De bedrijventerreinen zijn georganiseerd op basis van uitgegeven kavels aan bedrijven. Het zijn meestal mono functionele werkgebieden met een 'nog nonsense' karakter en vaak krappe openbare ruimtes. De gebieden zijn ingericht en bebouwd op basis van een beperkte set aan kwaliteitsregels. De terreinen zijn veelal volledig gericht op autobereikbaarheid en hermetisch van karakter en liggen los van de woonwijken en het buitengebied. Er zijn veel verschillen in uitstraling en ambitieniveau per terrein. De bebouwing is functioneel, vaak eenvoudig en eenvormig, soms karakteristiek en historisch.

Hiërarchie:

Meestal geen, soms een hoofdas.

Typen: industriegebieden, meubelboulevards, kantorenparken en gemengde bedrijventerreinen.

Beeld: Bedrijfspanden, hallen, kantoorcomplexen, industriegebieden, en showrooms. Parkeer- en opslag ruimtes aan een willekeurig netwerk van verkeerslijnen.

Ontwikkelingen

  • Gebrekkig onderhoud en leegstand op de uitgegeven kavels.
  • Gebrekkig onderhoud en beheer van de openbare ruimte.
  • Niet per se op bedrijventerrein horende functies (moskee, disco, evenementenhal) doen hun intrede.
  • Nivellering van de verschillen tussen de terreinen (van alles wat terreinen).
  • Toename aantal woon- werklocaties.
  • Parkmanagement en collectieve beheersorganisatie doen hun intrede.

Ambitie

Vitale werklocaties. Een vernieuwings- en herstructureringsproces van bedrijventerreinen op gang brengen waardoor:

  • de interne structuur verbetert; een multifunctionele route er doorheen kan het hermetische karakter opheffen.
  • de aansluiting op het landschap en de omliggende wijken verbetert.
  • verdichting en intensivering van grondgebruik plaats vindt, en nieuwe uitleg wordt vermeden (zuinig ruimtegebruik).
  • duidelijke profilering en differentiatie van terreinen wordt verkregen
  • de kwaliteit van de buitenruimte en de architectuur verbetert en meer samenhang krijgt.
  • opwaardering van het beeld en verbetering levensvatbaarheid plaats vindt.
  • eventuele culturele / historische waarden worden benut.

Sturing

Richting

  • Als ontwikkelingen plaats vinden op of rond bedrijventerreinen, dan dragen deze bij aan versterking van het vitale karakter en de kwaliteit van bedrijventerreinen, aan het verbinden van het terrein met de omgeving en aan versterking van de profilering gericht op onderlinge differentiatie, met respect voor het verstedelijkingspatroon. Actieve kwaliteitsborging via beheer van bebouwing, uitgegeven (parkeer- en opslag-) terreinen en openbare ruimte. Benutten bestaande cultuurhistorische en architectonische kwaliteiten op bedrijventerreinen.
  • Toepassen park-management (energie, parkeren, water, groen)."

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

2.2.3 Gemeentelijk beleid
2.2.3.1 Structuurplan Zwolle 2020

Het structuurplan dat op 16 juni 2008 door de raad is vastgesteld geeft de gemeentelijke visie op de gewenste sociale, economische en ruimtelijke structuur in 2020 weer. Het Structuurplan verwoordt niet alleen een kwantitatieve opgave, maar heel nadrukkelijk ook een kwalitatieve opgave. De visie wordt uiteengerafeld in programma's voor de verschillende beleidsterreinen. De globale visies op de toekomstige sociale, economische en ruimtelijke structuur zijn uitgewerkt tot de kern van het structuurplan: de plankaart met een beschrijving in hoofdlijnen van de meest gewenste ontwikkelingen voor de komende vijftien jaar. De plankaart geeft zo een integraal beeld van de beoogde functies van stad en ommeland tot 2020.

Op de kaart van het structuurplan is het plangebied aangemerkt als 'centrumstedelijk gebied'. Dit is dynamische gebied speciaal aangewezen voor stedelijke en regionale centrumfuncties. Elk gebied kent haar eigen mix van functies, zoals kantoren, dienstverlening, onderwijs, detailhandel, gezondheidszorg, vrije tijd en uitgaan. De gebieden onderscheiden zich daarmee van de bedrijventerreinen. Specifiek voor Voorsterpoort zijn de centrale ligging en de goede bereikbaarheid vanuit de stad waarmee het een cruciaal stedelijk knooppunt is. Er kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling ten behoeve van perifere detailhandel passend is in het structuurplan.

2.2.3.2 Omgevingsvisie

Naast het geldende structuurplan Zwolle 2020, wordt inmiddels hard gewerkt aan het opstellen van een omgevingsvisie ter voorbereiding op de komst van de Omgevingswet.

In november 2017 heeft de gemeenteraad de omgevingsvisie "Mijn Zwolle van morgen deel 1" vastgesteld. Een toekomstvisie op hoofdlijnen die uitnodigt, inspireert en stimuleert om samen de ruimte in de stad in te vullen.

Deel 1 is “slechts” een document op hoofdlijnen, waarin, met aandacht voor de strategische opgaven, de verschillende ambities op integrale wijze worden samengebracht. Het document geeft op hoofdlijnen richting aan de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in de toekomst, maar dient in een opvolgend document, omgevingsvisie deel 2, nader te worden uitgewerkt. Dan kunnen ook keuzes gemaakt worden op gebiedsniveau. Dat betekent dat het Structuurplan 2020 zijn status als structuurvisie, zoals bedoeld onder de huidige Wet ruimtelijke ordening, voor het grootste deel behoudt. Het document kan pas vervallen, nadat de volledige omgevingsvisie (deel 2) zal zijn vastgesteld.

Deze ontwikkeling past binnen de hoofdlijnen en ambities uit de omgevingsvisie deel 1.

2.2.3.3 Ontwikkelagenda Voorsterpoort

Op 5 maart 2012 heeft de gemeenteraad ingestemd met het ontwikkelkader Voorsterpoort. Dit kader beoogt de realisering van een toekomstbestendige, hoogwaardige en flexibele zone waar een mix van programma is: werken, winkelen, ontspannen en ontdekken. Naast een programmatisch kader, zijn kaders gegeven voor de infrastructuur, de beeldkwaliteit en de openbare ruimte. Deze kaders zijn voor zover relevant voor deze locatie, toegepast.

Inmiddels is het ontwikkelkader op punten toe aan een actualisatie. Tegelijk met dit bestemmingsplan zal dit nieuwe ontwikkelkader in de besluitvorming worden gebracht. Het nieuwe ontwikkelkader zal echter in de geest van het kader uit 2012 zijn.

2.2.3.4 Welstandsnota

De welstandsnota 2016 is op 18 april 2017 door de gemeenteraad vastgesteld. Het doel van de Welstandsnota is het bieden van een toetsingskader voor de ruimtelijke kwaliteit van de stad. De nota kent twee belangrijke gebruikers. Voor de overheid biedt de nota een toetsingskader voor ingediende bouwinitiatieven. Voor de burger biedt de welstandsnota vooraf het kader en de randvoorwaarden voor de ontwikkeling van nieuwe bouwinitiatieven.

Het bestemmingsplan is altijd kaderstellend voor de welstandstoetsing. Wat in het bestemmingsplan is toegelaten of is voorgeschreven aan bouwhoogte, bouwvolume, functie enzovoorts, kan door het welstandsbeleid niet worden ingeperkt.

Voor het plangebied is in de Welstandsnota beschrijving nummer 11 ´Gemengde zone ' van toepassing.

"De gebieden hebben een bijzondere ruimtelijke kwaliteit, vanwege de ligging in de stad en de goede ontsluitingsmogelijkheden. Grootschalige stedelijke instellingen, voorzieningen en bedrijven gebruiken deze gebieden als representatieve en functionele vestigingsplaatsen."

Het niveau van de welstandstoetsing is regulier:

  • Versterken van de kwaliteit van de gebieden als hoogwaardig stedelijk verblijfsgebied.
  • Respecteren van de diversiteit aan gebouwen en gebouwenensembles.
  • Versterken van de relatie van gebouwen en gebouwenensembles met de stedelijke structuur, de wegen en de langzaam verkeersroutes.

Tegelijk met dit bestemmingsplan zal het nieuwe (geactualiseerde) Ontwikkelkader Voorsterpoort in besluitvorming worden gebracht. Dit kader zal beeldkwaliteitseisen bevatten voor het bouwplan, met criteria waar de welstand aan zal toetsen.

2.2.3.5 Conclusie

Op basis van het voorgaande past deze ontwikkeling in het gemeentelijk beleid.

2.3 Archeologisch beleid

Archeologisch beleid

Het archeologisch beleid is gebaseerd op de Wet op de archeologische monumentenzorg. Deze wet is per 1 september 2007 in werking getreden. Deze wet voorzag in een nieuwe regeling voor de archeologie in de Monumentenwet 1988.

Als uitwerking van deze wet heeft de gemeenteraad op 18 augustus 2008 besloten het archeologiebeleid gemeente Zwolle vast te stellen. Het beleid is uitgewerkt aan de hand van een viertal kernbegrippen: kenbaarheid, verankering, betaling en kwaliteit. Centraal thema daarbij is dat de archeologische waarden waar nodig worden beschermd, zonder dat er meer maatschappelijke lasten in het leven worden geroepen dan noodzakelijk zijn. Het archeologiebeleid Zwolle bevat onder andere de Archeologische Waarderingskaart Zwolle (welke gebieden hebben een hoge archeologische waarde), kaders wanneer en hoe archeologisch waardevolle gebieden in het bestemmingsplan worden bestemd met een dubbelbestemming en de Lokale Onderzoeksagenda Archeologie Zwolle (archeologische onderzoeksthema's).

2.4 Verkeersbeleid

2.4.1 Provinciaal verkeersbeleid

Het verkeer en vervoerbeleid van de provincie staat weergegeven in de Omgevingsvisie Overijssel (laatste actualisatie 2017/2018). In deze omgevingsvisie heeft de provincie onder andere als ambities geformuleerd:

  • Een vlotte en veilige reis over weg, water, spoor en per fiets van en naar stedelijke netwerken binnen en buiten Overijssel.
  • Goede bereikbaarheid voor het autoverkeer van en naar de stedelijke netwerken en streekcentra.
  • Een duurzaam en betaalbaar openbaar vervoer systeem.
  • Vergroten van de rol, positie en gebruik van de fiets.

De Provincie hanteert in de afweging ten aanzien van (nieuwe) infrastructuur de systematiek van de mobiliteitsladder.

  • 1. Ruimtelijke ordening (denk aan compact bouwen zodat reisafstanden kort zijn, dicht bij openbaar vervoer (ov)-knooppunten bouwen zodat autogebruik niet nodig is, bij voorkeur daar ontwikkelen waar de multimodale bereikbaarheid op orde is).
  • 2. Prijsbeleid (betaald parkeren, tolheffing of directer betalen voor gebruik in plaats van bezit beïnvloedt mede de keuze van de automobilist).
  • 3. Optimalisatie van het openbaar vervoer (faciliteren van overstappen en vergroten van het comfort, reistijden (doorstroming, frequenties et cetera).
  • 4. Mobiliteitsmanagement (anders, niet of later verplaatsen door gebruik te maken van bijvoorbeeld de fiets, telewerken, carpoolen, telefonisch vergaderen).
  • 5. Beter benutten van bestaande infrastructuur (informeren en sturen van verkeer over alternatieve routes met voldoende restcapaciteit).
  • 6. Aanpassing van bestaande infrastructuur (onder meer verruimen van opstelstroken bij kruispunten of verlengen van in- en uitvoegstroken.
  • 7. Nieuwe infrastructuur (bijvoorbeeld realisatie van ontbrekende schakels, ongelijkvloerse kruispunten of extra rijstroken).

De herontwikkeling van het plangebied sluit aan bij de gehanteerde filosofie van de Provincie. Een publiek aantrekkende functie wordt gerealiseerd op een locatie die goed ontsloten is voor het openbaar vervoer en de fiets. En voor de ontsluiting wordt (overwegend) gebruik gemaakt van bestaande weginfrastructuur.

2.4.2 Gemeentelijk verkeersbeleid

Mobiliteitsvisie (2009)

In maart 2009 is door de gemeenteraad van Zwolle de Mobiliteitsvisie vastgesteld. De Mobiliteitsvisie vervangt het GVVP uit 2001. De Mobiliteitsvisie richt zich vooral op niet-infrastructurele aspecten omdat dit tot op heden onderbelicht gebleven in het mobiliteitsbeleid van de gemeente.

In het GVVP en in de Mobiliteitsvisie is de categorisering van wegen vastgelegd. In deze documenten is de Blaloweg gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg B (50 km/uur). De Grote Voort is gecategoriseerd als een erftoegangsweg (50 km/u).

Om de bereikbaarheid en de verkeersveiligheid op peil te houden werkt de Gemeente Zwolle aan een volgend beleidsdocument voor de periode tot 2030, de zogenaamde Mobiliteitsagenda (najaar 2018).

Regeling Parkeernormen 2016

In 2016 zijn de Parkeerverordening 2016 en de Regeling Parkeernormen 2016 vastgesteld. De Regeling Parkeernormen 2016 geldt als toetsingskader voor vastgoed ontwikkelingen, bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen in Zwolle.

In deze Regeling is onder andere vastgelegd dat de parkeeropgave bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden opgelost met een parkeervoorziening op eigen terrein. In de Regeling staat verder omschreven hoe de parkeeropgave moet worden bepaald. Ook wordt omschreven onder welke voorwaarden het bevoegd gezag een omgevingsvergunning kan verlenen die afwijkt van de eerder omschreven parkeeropgave.

2.5 Groenbeleid

Groenbeleidsplan en Structuurplan 2020

Het Groenbeleidsplan, vastgesteld door de gemeenteraad op 30 maart 1998, geeft aan dat de hoofdgroenstructuur stevig genoeg moet zijn om duurzaam in stand te worden gehouden. Het groen zal meerdere functies vervullen, zal natuurwaarden in zich bergen en duidelijk herkenbaar zijn in de stad. Het netwerk van groene dragers in het Structuurplan 2020 is grotendeels afgeleid van het Groenbeleidsplan en aangevuld met nieuw structuurgroen dat voor de periode tot 2020 op het programma staat. Buurtgroen staat niet zelfstandig op de plankaart van het Structuurplan. Wel vormt het een onlosmakelijk onderdeel van de ruimtelijke opzet en inrichting van woon- en werkmilieus.

Bomenverordening en Groene Kaart

Voor de bomen geldt de in 2013 vastgestelde Bomenverordening.

Voor het vellen van een boom binnen de op de Groene Kaart weergegeven groenstructuren (Hoofdgroenstructuur, Wijkgroenstructuur, Groenvoorzienend boomgebied en Hoogstedelijk boomgebied), zoals die staan aangegeven op de Groene Kaart, is een (kap)omgevingsvergunning nodig voor bomen met een omtrek groter dan 30 cm, die staat op een perceel van 400 m² en groter. Onder vellen valt ook het rooien, het verplanten en het verrichten van handelingen die de dood, ernstige beschadiging of ontsiering van een houtopstand als gevolg kunnen hebben.

Bomen die, vanwege ouderdom, omvang, soort of andere redenen bijzonder zijn, staan op de Groene Kaart aangegeven als bijzondere boom. Voor deze bomen geldt dat ze in principe niet gekapt mogen worden, tenzij daarvoor een uitzonderlijke reden is. Dit verbod geldt voor alle bijzondere bomen, ongeacht de locatie op de Groene Kaart, de stamomvang van de boom en de perceelsgrootte van het perceel waarop de bijzondere boom staat. Het basisprincipe is dat bij kap van bomen herplant plaats vindt; voor iedere gekapte boom een nieuwe boom. Wanneer er geen mogelijkheden zijn voor (voldoende) herplant, moet financiële compensatie plaatsvinden.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het groenbeleid.

2.6 Waterbeleid

Europees en nationaal beleid

Duurzaam schoon oppervlaktewater en bescherming van het drinkwater voor de toekomst. Dat zijn heel in het kort de belangrijkste doelstellingen van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Waterbeheer 21e eeuw (WB21), die voortaan samengaan via het Nationaal Bestuursakkoord Water.

Europese Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn Water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritair (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van 'een goede chemische toestand'. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat “een goede ecologische toestand”. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritair (gevaarlijke) stoffen.

Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).

In de geldende Europese richtlijnen en de EU richtlijn Prioritaire Stoffen staat precies omschreven wat een goede chemische toestand voor oppervlaktewater is. De ecologische doelstellingen stellen de lidstaten onderling vast in zogeheten (internationale) stroomgebiedbeheersplannen. Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.

Waterbeheer 21e eeuw

WB21 anticipeert op toekomstige ontwikkelingen zoals klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelstijging. Deze ontwikkelingen stellen strengere eisen aan het waterbeheer. In WB21 wordt uitgegaan van twee principes (tritsen) voor duurzame waterkwantiteit- en duurzaam waterkwaliteitsbeheer:

  • vasthouden, bergen en vertraagd afvoeren;
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren.

Bij 'vasthouden, bergen en afvoeren' wordt regenwater zoveel als mogelijk bovenstrooms vastgehouden in de bodem en het oppervlaktewater. Wanneer er toch een wateroverschot ontstaat wordt het water eerst tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en dan pas afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het om een voorkeursvolgorde waarbij de voorkeur uitgaat naar het voorkomen van verontreiniging (schoonhouden). Als toch verontreiniging ontstaat, moeten schoon en vuil water zoveel mogelijk worden gescheiden. Ten slotte wordt het verontreinigde water zo goed mogelijk gezuiverd.

Deltawet

Het doel van de Deltawet, aangenomen op 28 juni 2011, is ons land nu en in de toekomst beschermen tegen hoogwater en de zoetwatervoorziening op orde houden.

De afgelopen eeuw is de zeespiegel gestegen, de bodem gedaald en het is warmer geworden. Dat zet door, blijkt uit de cijfers van het KNMI. Hevigere weersomstandigheden, zoals meer regen en periodes van droogte, zijn zaken om rekening mee te houden. Het Deltaprogramma is er om de huidige veiligheid op orde te krijgen en ervoor te zorgen dat ons land is voorbereid op de toekomst. En om daarbij de juiste maatregelen te nemen voor een veilig en aantrekkelijk Nederland met voldoende zoetwater. Deze zaken worden opgepakt door het hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP) Stadsdijken Zwolle. In het Deltaprogramma werken het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen samen met maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven en kennisinstituten. Dit gebeurt onder regie van de Deltacommissaris, waarvan de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu de coördinerende bewindspersoon is.

Naast de lopende programma's, zoals Ruimte voor de Rivier, Maaswerken, Zwakke Schakels Kust en HWBP, staan in het Deltaprogramma vijf deltabeslissingen centraal. Deze beslissingen gaan over de normen van onze belangrijkste dijken en andere waterkeringen en de strategieën voor onze waterveiligheid, over de beschikbaarheid en verdeling van zoetwater, over het peil van het IJsselmeer, over de manier waarop gebieden veilig kunnen blijven zonder aan economische waarde in te boeten en over hoe bij het bouwen van buurten en wijken rekening kan worden gehouden met water. In 2014 zijn de deltabeslissingen in de Tweede Kamer besproken.

Provinciaal beleid

Provincie Overijssel heeft haar beleid vastgelegd in een omgevingsvisie en de omgevingsverordening. Op 12 april 2017 zijn de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening vastgesteld. Hierin is het ruimtelijk beleid van de provincie vastgelegd. De Omgevingsvisie heeft tevens de status van Regionaal Waterplan onder de Waterwet en het Milieubeleidsplan onder de Wet milieubeheer.

Waterschapsbeleid

Het algemene beleid van Waterschap Drents Overijsselse Delta is verwoord in het Waterbeheerplan 2016-2021, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, de Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Het beleid van het waterschap sluit nauw aan bij de uitgangspunten van WB21. In 2007 is de nota "Leven met Water in stedelijk gebied" vastgesteld. Deze nota beschrijft de voor het waterschap gewenste situatie in bestaand en nieuw stedelijk gebied. Om deze situatie te bereiken heeft het waterschap in 2015 het beheer en onderhoud van deze wateren overgenomen van de gemeente Zwolle. Op watergangen van Waterschap Drents Overijsselse Delta is de keur van toepassing. In de keur is aangegeven wat wel en niet mag bij watergangen, waterkeringen en kernzones. Bijvoorbeeld regels voor bouwwerken op of langs watergangen. De genoemde beleidsdocumenten liggen ter inzage op het hoofdkantoor van Waterschap Drents Overijsselse Delta. Ook zijn deze te raadplegen op de website: www.wdodelta.nl.

Gemeentelijk beleid

Gemeente Zwolle heeft in de Wateragenda (2015) uitgangspunten vastgelegd om vorm te geven aan de opgaven rondom water en (aanpassen aan het) klimaat. Gemeente Zwolle heeft haar beleid ten aanzien van hemelwaterinfiltratie vastgelegd in de gemeentelijke bouwverordening. Verder zijn in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2020 ontwerprichtlijnen en beleidskeuzes beschreven waaraan voldaan moet worden.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het waterbeleid.

2.7 Detailhandelsbeleid

Het gemeentelijke detailhandelsbeleid voor perifere detailhandel is vastgelegd in de Kadernota Detailhandel. Voor het onderdeel centrum heeft BRO de kadernota in 2017 geactualiseerd. Ten aanzien van PDV- en GDV-aanbod is Voorsterpoort benoemd als dé aankoopplaats voor doelgerichte en laagfrequente aankopen binnen het thema 'in/om huis' in Zwolle en de regio. Uitgangspunt is wel dat de ontwikkeling complementair moet zijn aan het centrumgebied van Zwolle. Het programma van Voorsterpoort bestaat primair uit PDV-branches. Deze zijn beleidsmatig sowieso primair op Voorsterpoort toegestaan, omdat deze zaken zich vanwege de aard van het assortiment, de omvang van de winkels en het bijbehorende bereikbaarheids- en bezoekprofiel al jaren kunnen vestigen op perifere locaties. Voor het GDV-aanbod geldt, dat de binnenstad prioriteit heeft. Als hier geen mogelijkheden zijn kan GDV-aanbod gefaciliteerd worden op Voorsterpoort, mits dit past binnen het thema 'in/om huis'. De Zwolse binnenstad biedt nauwelijks mogelijkheden voor grootschalige detailhandel. Om deze reden wordt ook GDV toegestaan op Voorsterpoort, maar uitsluitend de branches die passen binnen het thema 'in/om huis'.

In het onderzoek van BRO van 14 december 2020 (Bijlage 1) zijn de effecten van een aanzienlijke uitbreiding van de Woonboulevard Zwolle per branche geanalyseerd. De effecten zijn afhankelijk van de te vestigen zaken en hun omvang. Toch kunnen op basis van de voorgaande modelmatige marktbenadering, de trends en ontwikkelingen en de vraag- en aanbodanalyse de te verwachten effecten geanalyseerd worden. Hierbij is een aantal algemene uitgangspunten van belang:

  • De benaderde uitbreidingsruimte, is geen 'hard programma' maar een indicatie of er ruimte is voor één of meerdere grootschalige winkels. Voor de GDV is het verstandig een minimale maat op te nemen van 400 m² winkelvloeroppervlak (wvo). Hierdoor is de functie van Woonboulevard Zwolle beter te onderbouwen en kan de complementariteit met reeds bestaande zaken in bijvoorbeeld de binnenstad en de buurt- en wijkcentra beter geborgd worden.
  • Ook is het een mogelijkheid om het aantal zaken in de GDV-branches te maximeren met één zaak per branche. Hierdoor kunnen de effecten op aanbod in de reguliere winkelcentra worden beperkt.
  • De eventuele omzeteffecten zullen zich in eerste instantie voordoen bij soortgelijke grootschalige én solitair gelegen aanbieders en in mindere mate bij grootschalig aanbod binnen de reguliere winkelgebieden (binnenstad en de buurt- en wijkcentra). Het solitaire aanbod heeft namelijk een iets zwakkere uitgangspositie omdat zij niet profiteren van combinatiebezoek en de aanwezigheid van andere trekkers. Opgemerkt wordt wel dat het combinatiebezoek in een aantal branches beperkt zal zijn, omdat deze doelgericht worden bezocht. Toch zal het beperkte combinatiebezoek altijd groter zijn dan bij solitair liggend winkelaanbod.
  • Van belang is verder dat een versterkte Woonboulevard Zwolle en de binnenstad in beperkte mate kunnen profiteren van combinatiebezoek tussen beide winkelgebieden.
  • In het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking worden navolgend de effecten van toevoeging van grootschalig aanbod getoetst. Hierbij gaat het niet om effecten op individuele winkels maar op de aanvaardbaarheid van de effecten op de hele consumentenverzorging, detailhandelsstructuur en leegstand. De aanvaardbaarheid wordt bepaald op basis van actuele jurisprudentie van de Ladder. Opgemerkt wordt dat de aanvaardbaarheid van eventuele effecten niet per definitie betekent dat er geen effecten te verwachten zijn op het bestaande aanbod en de leegstand. Met het oog op de centrale vraagstelling van onderhavig onderzoek wordt hier ook op ingegaan. Dit geeft een afwegingskader of de beoogde winkeluitbreiding in een bepaalde branche ook bestuurlijk/beleidsmatig wenselijk is.

Woonbranche (incl. keukens en badkamers)

  • Uitbreidingsruimte: in de woonbranche ontstaat naar de toekomst toe distributieve uitbreidingsruimte (maximaal ca. 35.000 m² wvo). Uitgangspunt hierbij is dat het aanbod in de woonbranche met een versterking van de woonboulevard aanzienlijk toeneemt. Dit betekent dat er meer koopkracht uit de eigen gemeente gebonden kan worden en meer koopkracht van buiten getrokken kan worden.
  • Omzeteffect: indien er maximaal ca. 35.000 m² wvo aan de branche wonen wordt toegevoegd zal de gemiddelde vloerproductiviteit in de woonbranche dalen, maar gemiddeld nog steeds ca. 2% boven het landelijk gemiddelde functioneren. Op basis hiervan wordt verwacht dat het gevestigd aanbod voldoende rendabel zal blijven functioneren.
  • Een effect in de vorm van een dalende gemiddelde vloer productiviteit moet daarbij nog worden genuanceerd, omdat dit grotendeels bij de grootschalige zaken zelf terechtkomen zal komen (extensief ruimtegebruik) en in veel minder bij de kleinschalige woonzaken in het centrum. Het is niet waarschijnlijk dat er woonwinkels uit de binnenstad verdwijnen bij versterking van de woonboulevard. De aanwezige winkels bestaan namelijk al langer naast de woonboulevard en zijn gewoonlijk gericht op andere doelgroepen.
  • Ruimtelijk-functionele effecten: per saldo zijn er geen onaanvaardbare effecten te verwachten-ten op de consumentenverzorging, de detailhandelsstructuur en de leegstand.
  • a. Consumentenverzorging: het effect van versterking van Woonboulevard Zwolle met grootschalig woonwinkelaanbod is per saldo positief. Er is marktruimte aangetoond en daarbij blijkt uit de trends en ontwikkelingen dat de vraag naar grootschalig perifeer winkelaanbod toeneemt. De consument krijgt een ruimere keuze in winkelaanbod.
  • b. Detailhandelsstructuur: op basis van het voorgaande is het niet de verwachting dat er bestaande aanbieders zullen verdwijnen als gevolg van de versterkingen van Woonboulevard Zwolle. Het negatieve omzeteffect in de vorm van een dalende vloer-productiviteit zal zich met name voordoen bij soortgelijk grootschalig winkelaanbod, buiten de reguliere winkelgebieden, en in mindere mate bij de kleinere woonwinkels in de reguliere winkelcentra.
  • c. Leegstand: het niet de verwachting dat er zaken zullen verdwijnen, maar dit is echter niet uit te sluiten en is vooral ook afhankelijk van de te vestigen winkels en hun gezamenlijke omvang. Het eventueel verdwijnen van 1 woonzaak, door omzeteffecten of verplaatsing naar Woonboulevard Zwolle, zal echter niet leiden tot onaanvaardbare leegstand, gelet op het woon-, leef- en ondernemersklimaat. Juist omdat het omzeteffect zich voordoet bij verspreid gelegen winkels, op voornamelijk bedrijventerreinen, waardoor de effecten op de omgevingskwaliteit gering zijn.

Conclusie

Op basis van het voorgaande is een uitbreiding van 14.000 m² winkelvloeroppervlak in de woonbranche in het plangebied haalbaar en zal dit niet tot onaanvaardbare effecten leiden op de detailhandelsstructuur en de consumentenverzorging. Door de vestiging van nieuwe woonzaken worden de keuzemogelijkheden voor de consument ruimer en krijgt het themacentrum in totaal meer aantrekkingskracht. De concurrentie voor de elders gevestigde aanbieders neemt daardoor toe, evenals de kans op leegstand elders. Dit kan ook het effect zijn als gevestigde partijen gaan verplaatsen naar het plangebied. De meeste kans op het verdwijnen van woonaanbod is er op de Marslanden B en op de verspreide locaties. Bezien vanuit de consumentenverzorging of de detailhandelsstructuur is dat niet erg: er is immers sprake van een herstructurering gericht op een sterkere clustering.

2.8 Milieubeleid

Milieu algemeen

De gemeenteraad van Zwolle heeft in 2005 de milieuvisie "Milieu op scherp" vastgesteld. De milieuvisie geeft de richting aan van het Zwolse milieubeleid. In de milieuvisie worden ambities en doelstellingen geformuleerd en worden prioriteiten gesteld in de ontwikkeling en uitvoering van het Zwolse milieubeleid.

In de milieuvisie is de strategie geformuleerd die Zwolle wil hanteren om te komen tot een effectief en efficiënt milieubeleid. Er worden parallelle sporen gevolgd. Per sector (geluid, bodem, externe veiligheid, luchtkwaliteit enz.) wordt beleid geformuleerd. Op dit moment is voor de sectoren energie, duurzaam bouwen, bodem, grondwater, geluid, afval en externe veiligheid beleid vastgesteld.

Zwolle heeft daarnaast gebiedsgericht milieubeleid ontwikkeld. Door middel van een gebiedsgerichte aanpak wordt het sectorale milieubeleid per gebied geïntegreerd. Het principe is dat binnen het grondgebied van Zwolle diverse gebiedstypen worden onderscheiden op basis van ruimtelijke kenmerken en functies. Vervolgens wordt vastgesteld welke milieukwaliteit nagestreefd wordt bij een dergelijk gebiedstype. Uiteindelijk zal dit referentie milieu kwaliteitsprofiel de basis vormen voor de uitwerking van het milieubeleid in een specifiek gebied.

Het beleid voor de aspecten geluid, luchtkwaliteit, bedrijvigheid en externe veiligheid zijn relevant voor de ontwikkeling van een woonboulevard op Voorsterpoort. Dit beleid wordt in de volgende paragrafen kort beschreven.

Geluid

In de milieuvisie “Milieu op scherp” wordt de ambitie voor geluid als volgt omschreven. Zwolle is een dynamische stad met geluidniveaus die passen binnen de wettelijke grenswaarden. Er zijn alleen geluiden die passen bij de functie van een gebied. Een belangrijke doelstelling is het verminderen van geluidshinder in bestaande woningen en voorkomen van geluidshinder bij renovatie en nieuwbouw. Een belangrijke maatregel om deze doelstelling te bereiken is het toepassen van stillere wegdeksoorten. Een andere maatregel is het meenemen van de geluidsdoelstellingen bij de ruimtelijke planontwikkeling.

In de door de gemeenteraad vastgestelde “Handreiking gebiedsgericht werken aan milieu gemeente Zwolle (juli 2007) en in de beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder (9 februari 2007) worden de ambities en de grenswaarden (dit is maximale waarde waarvoor nog hogere grenswaarden worden vastgesteld) per gebiedstype genoemd. Het bestemmingsplan Voorsterpoort (waar het plan in gelegen is) behoort tot het gebiedstype “Bedrijfsterrein zwaar”. Voor dit gebiedstype zijn geen geluidambities vastgesteld. Wel geldt voor het bedrijventerrein Voorsterpoort een wettelijke vastgesteld geluidzone.

Ten aanzien van de AMvB-bedrijven, zogenaamde Activiteitenbesluit of BARIM (Besluit Algemene Regels Inrichtingen Milieubeheer) bedrijven, op gezoneerde industrieterreinen is het uitgangspunt dat deze bedrijven niet worden beperkt in de door hun gewenste geluidsruimte, maar dat de representatieve geluidsruimte in beeld wordt gebracht en juridisch wordt vastgelegd. Bij het doen van de melding zal het bedrijf ook toekomstige ontwikkelingen in beeld moeten brengen, zodat hier in het zonemodel rekening mee kan worden gehouden. In de Nota Industriegeluid Zwolle (2007) worden afstandcriteria genoemd voor AMvB-bedrijven.

Indien een bedrijf zich vestigt binnen de gestelde afstand van de zone, dan wordt door de gemeente een akoestisch onderzoek vereist en op basis hiervan eventueel maatwerkvoorschriften opgelegd.

Bedrijvigheid en Inwaartse zonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we enerzijds het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen en gevoelige bestemmingen zoals woningen. Anderzijds worden milieugevoelige functies zoals wonen en recreëren beoordeeld. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. De onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • 1. Het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • 2. Het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteit duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren.

De gemeente Zwolle hanteert bij de uitwerking van het bovenstaande principe de veel gebruikte VNG-handreiking “Bedrijven en Milieuzonering” (2009). Hierin zijn richtafstanden aangegeven die aangehouden kunnen worden tussen bedrijven en gevoelige bestemmingen (voorzieningen en woningen).

Luchtkwaliteit

Het luchtkwaliteitsplan gemeente Zwolle 2007-2011 beschrijft de situatie van de luchtkwaliteit in Zwolle, de opgave, de ambitie en de aanpak om de vastgestelde doelen te bereiken. Zwolle wil, binnen de beïnvloedingssfeer van de gemeente, een significante bijdrage leveren aan de verbetering van de luchtkwaliteit. Om dat te bereiken zijn de volgende doelen geformuleerd:

  • voldoen aan wet- en regelgeving;
  • anticiperen op de toekomst;
  • knelpunten in de toekomst moeten voorkomen worden.

Dit betekent dat de luchtkwaliteit in het planvormingsproces van ruimtelijke plannen en verkeersplannen wordt meegenomen: beleid ten aanzien van luchtkwaliteit inbedden in bestaand gemeentelijk beleid. De gemeente streeft ernaar dat het aspect door gaat werken in het verkeers- en vervoersbeleid, het ruimtelijke ordeningsbeleid en het beleid van vergunningen en handhaving.

Externe veiligheid

De beleidsvisie externe veiligheid is op 6 maart 2007 vastgesteld door de gemeenteraad. De gemeente streeft ernaar voor haar gehele grondgebied te voldoen aan de basisveiligheid. Dit betekent dat:

  • overal voldaan wordt aan de normen voor plaatsgebonden risico;
  • een gebiedsgericht invulling wordt gegeven aan groepsrisicobeleid met een gebiedsgericht kader externe veiligheid;
  • veiligheidsdoelstellingen passend bij de typering van het gebied worden ontwikkeld;
  • zoveel mogelijk geanticipeerd wordt op de landelijke beleidsontwikkeling die een ongunstige invloed kunnen hebben op de veiligheidssituatie in Zwolle met als doel het bewaken van een optimaal veiligheidsniveau.

Op 20 januari 2009 heeft het college van B & W het gebiedsgericht beleidskader externe veiligheid vastgesteld. Het gaat om een ruimtelijke uitwerking van het externe veiligheidsbeleid dat aansluit op het gebiedsgerichte milieubeleid. Op basis van kenmerken (fysieke omgeving, hulpverleningsniveau en zelfredzaamheid) die bij een bepaald gebiedstype horen is een beleidsstandpunt bepaald ten aanzien van ene mogelijke toename van het groepsrisico.

Een afwijkend gebiedstype vormen de stroomzones. Stroomzones zijn gebieden rondom infrastructuur (spoorlijnen, wegen en waterwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Voor stroomzones is een apart beleidskader geformuleerd. Het beleidskader voor de stroomzone is, anders dan de overige gebieden, niet normatief (t.a.v. het groepsrisico) maar is vooral gericht op een goede borging van de externe veiligheid belangen in het gebiedsontwikkelingsproces. Dit betekent dat er bij het ontwerpproces op voorhand geen maximaal groepsrisiconiveau voorgeschreven wordt maar dat er gezamenlijk gezocht wordt naar een verantwoorde ontwikkeling. Dit gebeurt door vanuit het beleidskader randvoorwaarden, uitgangspunten en handreikingen aan het ontwerp mee te geven ten aanzien van functies, inrichting en eventuele maatregelen. Op deze manier zal het groepsrisico zoveel mogelijk beperkt worden en kan het bestuur een verantwoord besluit nemen over het eventueel te accepteren restrisico.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het milieubeleid.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied omschreven. Daarnaast wordt een beschrijving gegeven van de uitgangspunten die gehanteerd zijn bij het maken van dit bestemmingsplan.

3.1 Stedenbouw

3.1.1 Huidige situatie

Voorsterpoort is een gebied met een sterke mix aan functies: kantoren, bedrijven, leisure, retail en maatschappelijke functies. In de afgelopen twintig jaar zijn enkele kavels vrijgekomen en is de bebouwing gesloopt in afwachting van nieuwe bestemmingen. De ambities waren daarbij hoog, zoals ook te zien is aan de kantoren (onder meer de IJsseltoren) op het Spooldereiland. De voortreffelijke bereikbaarheid en de zichtbaarheid waren bij deze ambitie belangrijke redenen: gelegen aan de A28 en de buitenring van Zwolle, in de nabijheid van een van de best bereikbare NS-stations van het land en op korte afstand van de historische Zwolse binnenstad. Ook loopt een belangrijke fietsroute Stadshagen/Westenholte-binnenstad langs Voorsterpoort.

De bebouwing van Voorsterpoort is zeer divers, maar kenmerkt zich door de grote schaal. De kantoren zijn beeldbepalend door de hoogte, de overige bebouwing op Voorsterpoort is relatief laag (tot circa 12 meter). De uitstraling van de bebouwing varieert maar is doorgaans sober, met uitzondering van het kantorenensemble op Spooldereiland dat ook in de architectuur een grote ambitie laat zien. De inrichting van de openbare ruimte is kwalitatief zeer versnipperd en armoedig.

Op het plangebied zelf was voorheen een school van het Deltion College gevestigd. Deze is in 2010 gesloopt en sindsdien ligt het terrein van ruim 2 hectare braak. De oprit aan de Grote Voort en het parkeerterrein zijn blijven liggen en worden nog als zodanig gebruikt. Het plangebied is georiënteerd op de Grote Voort en de Russenweg. De kavel grenst ook aan de bestaande woonboulevard, die hier met de achterzijde naartoe staat. Daarnaast grenst de kavel aan een middelbare school.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP18018-0004_0003.png"

3.1.2 Bebouwingsstructuur

Om tot een plankaart voor het plangebied te komen is heel Voorsterpoort in ogenschouw genomen. Uitgangspunt daarbij is het Ontwikkelkader Voorsterpoort 2012 waarin een optimistische en groene en lommerrijke sfeer worden genoemd als identiteit van Voorsterpoort.

Er is een ontwerp gemaakt voor de openbare ruimte en er zijn regels opgesteld voor de kavels.

Belangrijke drager van de nieuwe structuur is de Grote Voort, die de diverse stijlen van bebouwing, functies, oud en nieuw, met elkaar kan verbinden. Het is de centrale as in het gebied met op de kop het Spooldereiland en de IJsseltoren. Parallel aan de Grote Voort ligt een secundaire structuur van wadi's. De wadi's zijn op twee plekken gekoppeld aan de Grote Voort. Dit is noodzakelijk voor de waterafvoer en zorgt tegelijk voor de visuele samenhang in het gebied en een aantrekkelijk groen en duurzaam karakter. Voor de ontwikkeling van de retail vormt de wadi tevens een overgangszone naar de school, waardoor deze op passende wijze wordt omzoomd.

De overgangszone naar de school bevat naast een wadi ook de nieuwe ontsluitingsweg van de school. Daarmee vervalt de bestaande auto-ontsluiting via het oude parkeerterrein. Ook geeft deze zone invulling aan de verplichte afstand tussen de school en de retail in verband met geluidwetgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP18018-0004_0004.jpg"

Het plangebied ligt aan de centrale as van Voorsterpoort, de Grote Voort. Van belang is daarom dat een (toekomstig) retailcluster zich richt op deze centrale as van Voorsterpoort. Met andere woorden, hier bevinden zich de entrees en voorkanten. Ook de Russenweg is, als ontsluitingsweg van Voorsterpoort, een representatieve zijde. Aan deze beide wegen is naast de verplichte oriëntatie dan ook een verplichte rooilijn opgenomen. Deze geldt over minimaal 25% van de kavelbreedte. Het plangebied bevat een bouwvlak die terug ligt ten opzichte van de kavelgrens. Vanwege de grote schaal van de bebouwing grenst deze niet direct aan de openbare straat. Het bebouwingspercentage van de kavel is minimaal 30%. De toegestane hoogte is afgeleid van de omliggende bebouwing, namelijk maximaal 16 meter. Het is mogelijk dat er vanuit de functie een wens bestaat om in 1 bouwlaag te bouwen. Om in dit geval toch voldoende uitstraling te krijgen is een minimale bouwhoogte van 5 meter bij een gevel van minimaal 7 meter opgenomen.

Bij grootschalige (geclusterde) retailgebouwen is een aantrekkelijke en levendige uitstraling naar de openbare straat gewaarborgd. Binnen een bouwveld is een eenheid in architectuurtaal te zien: de individuele gebouwen doen aan teambuilding en koesteren zich in elkaars gezelschap. Het ontwerp van de plint, het voetgangersniveau op maaiveld, verdient veel aandacht: waar mogelijk is deze transparant, volledig gesloten vlakken komen niet voor. De bovenverdiepingen kunnen meer gesloten zijn, met accenten in de vorm van grote puien op daarvoor logische locaties zoals op de hoeken. Een accent op de hoek kan ook middels bijvoorbeeld een horecapaviljoen. De gevels zijn overwegend licht van kleur, mogelijk met kleuraccenten. Elk gebouw heeft één of meer herkenbare, goed zichtbare en uitnodigende entrees, die zijn georiënteerd op de openbare straat. Bewegwijzering naar en op de locatie verdienen aandacht en zijn onderdeel van het ontwerp.

Naast aandacht te besteden aan een passende positionering, oriëntatie en uitstraling van het gebouw is het ook van belang om de buitenruimten passend en duurzaam in te richten. Het inrichtingsplan (het ontwerp voor de landschappelijke inpassing en de terreininrichting) dient door een landschapsontwerper/landschapsarchitect te worden ontworpen en overeenkomstig te worden uitgevoerd. Het resultaat draagt niet alleen bij aan de kwaliteit van de plek in relatie tot zijn omgeving, maar is ook toekomstbestendig en passend in het beleid voor de klimaatbestendige stad (zie nadere uitvoeringsaspecten). Bovendien zorgt een groene uitstraling met bomen voor een aangenaam en prettig winkelklimaat. De gemeente Zwolle ziet het inrichtingsplan voor deze locatie als integraal onderdeel van het bouwplan en het ontwerp wordt dus beoordeeld en getoetst. Het goedgekeurde inrichtingsplan dient bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning te worden ingediend.

3.2 Detailhandel

Algemeen

Dit plan maakt een perifere detailhandelsontwikkeling mogelijk op de hoek van de Russenweg en de Grote Voort met een maximaal winkelvloeroppervlak van 14.000 m² in de woonbranche en in bruin- en witgoedzaken. Het maximale winkelvloeroppervlak in bruin- en witgoedzaken is begrensd op 2.000 m².

Geen duurzame ontwrichting van de detailhandelsstructuur

Omdat er economische ruimte is voor de toevoeging van 30.000 m² winkelvloeroppervlak in de woonbranche en in bruin- en witgoedzaken blijft er na de beoogde ontwikkeling van 14.000 m² voor alle detailhandel in de relevante branches voldoende omzet te behalen. Dit betekent dat de ontwikkeling binnen de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt geen invloed heeft op de detailhandelsstructuur in Zwolle. Alle inwoners van Zwolle kunnen dan ook op dezelfde, aanvaardbare afstand producten uit de betreffende branches blijven aanschaffen. Er is daarom geen sprake van duurzame ontwrichting van de detailhandel structuur.

In de uitspraken van 18 september 2013 (201208105/1/R2) en 11 december 2013 (201210815/1/A1) heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State de criteria voor duurzame ontwrichting verder aangescherpt door te overwegen dat voor duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau doorslaggevend is of inwoners van een bepaald gebied niet langer op een aanvaardbare afstand van hun woning kunnen voorzien in hun eerste levensbehoeften. Winkels in de woonbranche en bruin- en witgoedzaken worden niet als eerste levensbehoefte aangemerkt.

Geen onaanvaardbare gevolgen voor de leegstand

Omdat er voor detailhandelsontwikkeling (binnen de kaders die het bestemmingsplan biedt) voldoende economische ruimte is, heeft dit geen invloed op de omvang van het huidige winkelaanbod in de relevante branches in Zwolle. Er is daarom geen toename van de leegstand te verwachten in Zwolle. Daarnaast is geen van de leegstaande winkelpanden in Zwolle geschikt voor de opvang van de beoogde ontwikkeling, omdat deze op ongeschikte locaties liggen (het centrumgebied of de boodschappencentra) en/of een te geringe omvang hebben.

Dienstenrichtlijn

Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft op 30 januari 2018 een arrest gewezen over de toepassing van de Dienstenrichtlijn. De crux van dit arrest is, dat het een gemeente in beginsel is toegestaan om in regels van bestemmingsplannen kwantitatieve of territoriale beperkingen te stellen aan de vestiging van bepaalde diensten (en meer specifiek: vormen van detailhandel); maar dan moeten dergelijke beperkingen wel goed worden gemotiveerd in het licht van de voorwaarden als genoemd in artikel 15, derde lid Dienstenrichtlijn. Dat wil zeggen dat de beperking non-discriminatoir moet zijn, noodzakelijk (gerechtvaardigd om een dwingende reden van algemeen belang) en evenredig (de beperking moet geschikt zijn om het nagestreefde doel te bereiken en mag niet verder gaan dan nodig is om dat doel te bereiken; het doel moet niet met minder beperkende maatregelen kunnen worden bereikt). Uiteraard moet het bestemmingsplan voldoen aan de criteria van een goede ruimtelijke ordening uit artikel 3.1 van de Wro van een goede ruimtelijke ordening.

1. Non-discriminatie

De regels van het bestemmingsplan (en daarmee ook de gebruiksmogelijkheden en gebruiksverboden) gelden voor een ieder. De gebruiksmogelijkheden (en de gebruiksverboden) zijn niet afhankelijk gesteld van een specifieke persoon of rechtspersoon en daarmee zijn de regels van het bestemmingsplan non-discriminatoir.

2. Noodzakelijkheid

BRO beschrijft de effecten in de ruimtelijk-functionele effectenanalyse Voorsterpoort (Bijlage 1). Als een verdere uitbreiding van supermarktmeters en andere vormen van detailhandel, dan perifere detailhandel, niet zou worden tegengegaan op de Voorsterpoort, de situatie met zich zal brengen dat de potentie van de centrumzone alsmede de stadsdeel-, wijk- en buurtcentra als winkelgebied en daarmee de leefbaarheid van deze winkelcentra als geheel, in ernstige mate in gevaar worden gebracht. Het weghouden / wegtrekken van koopkracht uit de centrumzone alsmede de stadsdeel-, wijk- en buurtcentra zal een risico vormen voor de potenties van deze winkelcentra en kan daarmee een risico vormen voor leegstand en het verminderen van leefbaarheid in de bestaande winkelcentra.

3. Evenredigheid

Om te voorkomen dat de hiervoor beschreven – ongewenste – ruimtelijke effecten (risico op leegstand de centrumzone alsmede de stadsdeel-, wijk- en buurtcentra en een risico voor de leefbaarheid in en rondom deze centra) zich voordoen, moet worden voorkomen dat (potentiële) koopkracht wordt 'weggetrokken' uit deze centra. De planologische regeling waarin dit bestemmingsplan voorziet, is daarmee evenredig, omdat daarmee wordt voorkomen dat nog meer supermarktaanbod naar het plangebied wordt getrokken en reguliere detailhandel zich daar kan vestigen. Voorkomen moet worden dat zich binnen het plangebied een "echt" winkelcentrum gaat ontwikkelen. Een dergelijke ontwikkeling zal leiden tot ongewenste ruimtelijke effecten. De hiervoor omschreven ongewenste ruimtelijke effecten worden door het nieuwe bestemmingsplan voorkomen. Een minder vergaand alternatief zonder in strijd te komen met het gemeentelijk beleid is niet aanwezig.

De conclusie is dan ook dat het bestemmingsplan noodzakelijk is en het juiste middel/maatregel is om het beoogde doel te bereiken.

Conclusie detailhandel

Detailhandelsontwikkeling binnen de kaders van het bestemmingsplan leidt niet tot duurzame ontwrichting van de detailhandelsstructuur. Ook heeft het geen invloed op de omvang van de leegstand in Zwolle. Dit maakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt ruimtelijk-economisch aanvaardbaar zijn.

Hieraan wordt nog toegevoegd dat in de analyse is uitgegaan van een worstcasescenario, waarbij de beoogde ontwikkeling geen effect heeft op de koopstromen. Dit is echter niet waarschijnlijk, omdat een geheel nieuwe aanbieder - van een schaal die nu nog ontbreekt in Zwolle - in staat zal zijn om meer bestedingen van inwoners van Zwolle te binden en om meer consumenten van buiten Zwolle aan te trekken. De beoogde ontwikkeling heeft daarom een positieve invloed op Zwolle als regionale winkelstad.

3.3 Horeca

In het BRO-rapport (Bijlage 1) is een benchmarkanalyse gemaakt van het horeca-aanbod gevestigd op de Woonboulevard Zwolle. De benchmark bestaat uit vergelijkbare perifere winkelgebieden. Het horeca-aanbod verschilt sterk per cluster zowel in het aantal zaken als typologie. Het horeca-aanbod van Woonboulevard Zwolle is vergeleken met het aanbod in de benchmarkcentra en naar branche weergegeven. Gekozen is om zowel het gemiddeld aantal zaken per cluster als het totaal aantal zaken weer te geven. Dit geeft een indicatie of er veel of weinig aanbod op de Woonboulevard Zwolle gevestigd is, maar ook met welk potentieel aanbod de woonboulevard zich mogelijk kan versterken.

Er is geen horeca-aanbod op Woonboulevard Zwolle, terwijl er in 80% van de benchmarkcentra wel horeca is gevestigd. Dit biedt perspectief voor de ontwikkeling van horeca-aanbod op de Woonboulevard.

Ondersteunende horeca-concepten bij perifere winkelgebieden vervullen doorgaans nauwelijks eigen aantrekkingskracht. Deze horeca haalt omzet vanuit het combinatiebezoek van winkelend publiek. Om deze reden zijn negatieve effecten op regulier horeca-aanbod niet te verwachten.

De aanwezigheid van nieuw horeca-aanbod op Voorsterpoort zal bijdragen aan de algehele aantrekkelijkheid en kwaliteit van het winkelgebied (incl. de huidige woonboulevard). Dit is noodzakelijk voor een goed toekomstperspectief gelet op de huidige trends en ontwikkelingen en behoefte van de consument.

Er worden maximaal 2 horecabedrijven toe te staan ten dienste van perifere detailhandel in de woonbranche en bruin- en witgoedartikelen met een maximaal bruto vloeroppervlak van 300 m² per horecabedrijf. Het betreft bedrijven uit de horecacategorieën 2a en 3 van de Lijst met horecacategorieën.

De openingstijden van de horeca worden gekoppeld aan de openingstijden van de detailhandel.

3.4 Archeologie

3.4.1 Huidige situatie

In 2002 is door de gemeente Zwolle een Archeologische Waarderingskaart Zwolle vervaardigd. Voor de waarderingskaart is gebruik gemaakt van informatie uit het Centraal Archeologisch Archief (CAA) bij de Rijksdienst voor het cultureel erfgoed in Amersfoort (RvCE), informatie van amateur-archeologen, gegevens van de archeologische sectie van de gemeente Zwolle, het kadastrale minuutplan uit 1832, de geomorfologische kaart en waarnemingen in het veld. Dit heeft geresulteerd in een analoge en digitale waarderingskaart. De digitale versie is door de gemeente verwerkt en toegankelijk gemaakt binnen het geografische informatiesysteem Geopoort. In 2002 is vastgelegd dat de kaart dynamisch is. Dit betekent dat de waarde van de gebieden kan veranderen.

In de Wet voor de archeologische monumentenzorg en het daarop gebaseerde archeologiebeleid binnen de gemeente Zwolle is vastgelegd dat de archeologische waarden in de bestemmingsplannen vastgelegd moeten worden met de erbij horende consequenties. Aan de verschillende waarden worden consequenties verbonden. Het archeologisch potentieel van de verschillende gebieden is in de volgende percentages uitgedrukt.

  • 0% archeologisch leeg, geheel verstoord of reeds opgegraven.
  • 10% archeologische waarde onbekend; proefonderzoek wordt aanbevolen.
  • 50% archeologisch waardevol; een opgraving is noodzakelijk en de vondstkans is 1:2. Voor de binnenstad betekent een 50% locatie meestal dat de eerste meter bodemarchief verdwenen is, maar dat de onderste lagen nog bewaard zijn gebleven.
  • 90% archeologisch zeer waardevol; een opgraving is noodzakelijk en de vondstkans is nagenoeg 100%.
  • 100% archeologische toplocatie; indien bescherming niet kan is een opgraving altijd noodzakelijk, de vondstkans is uiteraard 100%.

De locatie heeft een archeologische verwachtingswaarde van 0%

3.4.2 Uitgangspunt bestemmingsplan

Voor de locatie is gelet op de archeologische verwachtingswaarde, geen onderzoeken of maatregelen nodig

3.5 Cultuurhistorie

3.5.1 Huidige situatie

In het plangebied is momenteel geen bebouwing aanwezig. De bebouwing is hier voorheen stond is gesloopt.

3.5.2 Uitgangspunt bestemmingsplan

In het plangebied is geen bebouwing met cultuurhistorische waarde aanwezig.

3.6 Verkeer

Het plangebied is gesitueerd in de wijk Voorsterpoort die ontsloten wordt vanaf de Blaloweg. De Blaloweg vormt samen met de Zwartewaterallee de noordwestelijke zijde van de buitenring van Zwolle. Het plangebied grenst aan de Grote Voort en aan de Russenweg. De Grote Voort vormt een hoek om de bestaande meubelboulevard en sluit dan rechtstreeks aan op de Blaloweg. De Russenweg sluit eveneens aan op de Blaloweg.

De Grote Voort en de Russenweg zijn beiden erftoegangswegen en toegankelijk voor zowel gemotoriseerd verkeer als fietsverkeer. Langs de Grote Voort ligt ter hoogte van het plangebied een vrijliggend fietspad. Vanaf het verkeersnetwerk van Voorsterpoort zijn er fietsverbindingen in alle windrichtingen. De belangrijkste / drukste route is de hoofdfietsroute die langs de noordzijde van Voorsterpoort loopt. Deze verbindt het centrum van Zwolle met Westenholte en Stadshagen via de fietsstraat Kamperweg, het Kamperpad, de Blalobrug en een fietspad langs de Hasselterweg.

Het openbaar vervoer van en naar Voorsterpoort wordt verzorgd door streekbuslijnen richting de Veluwe. De dichtstbijzijnde bushaltes liggen langs de Blaloweg, nabij het kruispunt met de Grote Voort. Dat is op ongeveer 350 m. vanaf het hart van het plangebied.

Het parkeren in Voorsterpoort is op verschillende manieren ingericht. Een groot aantal parkeerplaatsen bevindt zich achter slagbomen op de eigen terreinen van de verschillende functies in het gebied. Daarnaast hebben verschillende ondernemingen semi openbare parkeerplaatsen, dat wil zeggen dat zij parkeerplaatsen op eigen terrein hebben die openbaar toegankelijk zijn en ontsloten worden vanaf de openbare weg. En dan zijn er nog openbare parkeerplaatsen langs de Grote Voort en de Russenweg . In de huidige situatie wordt een strook van het plangebied (tijdelijk) gebruikt om te parkeren.

De Grote Voort is de belangrijkste as voor de ontsluiting van de gehele Voorsterpoort. Deze straat krijgt een geheel nieuw profiel als onderdeel van de Ontwikkelagenda Voorsterpoort. In de Ontwikkelkader is ook een herprofilering van de Russenweg voorzien. In de nieuwe inrichting van de Russenweg wordt het vrijliggende fietspad doorgetrokken tot aan de Grote Voort. En het wordt verlegd naar de andere zijde van de Russenweg, dat is de zijde van het plangebied.

Het plangebied wordt ontsloten voor autoverkeer vanaf de Grote Voort. De ontsluiting voor fietsverkeer vindt plaats vanaf de Russenweg.

In het plangebied komt 15.000 vierkante meter bvo voor grootschalige detailhandel. De parkeerbehoefte van dit programma beslaat 337 parkeerplaatsen voor personenauto's en stallingsvoorzieningen voor fietsen.

3.7 Natuur

3.7.1 Huidige situatie

Het onderzoeksterrein is gelegen tussen de Blaloweg en de Grote Voort op bedrijventerrein Voorst-B in Zwolle, nabij de afslag Zwolle Zuid van de autoweg A28. Het te onderzoeken terrein ligt ten noordoosten van de woonboulevard Zwolle. Momenteel bestaat het terrein grotendeels uit een voormalige maisakker. Het idee is om dit terrein om te vormen naar een retailgebied oftewel een winkelboulevard.

3.7.2 Uitgangspunt bestemmingsplan

Ten behoeve van de voorgenomen bouw van de sporthal aan de Grote Voort is door Bureau Biota een quickscan in het kader van de Wet natuurbescherming uitgevoerd (zie Bijlage 2 ). De conclusies van het onderzoek zijn hieronder opgenomen.

3.7.2.1 Gebiedsbescherming

Natura 2000

Het plan om retail mogelijk te maken op de locatie leidt mogelijk tot een verslechtering van de kwaliteit van de omliggende beschermde habitats in Natura 2000-gebieden “Rijntakken”, “Veluwe” en “Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht”. In het kader van de besluitvorming van de Wet natuurbescherming moet daarom een beoordeling gemaakt worden. De ontwikkeling leidt tot een verkeerstoename van en naar de locatie met mogelijk een blijvende stikstofdepositiebijdrage op omliggende Natura 2000-gebieden. Ook gedurende aan de aanleg is mogelijk sprake van een tijdelijke stikstofdepositiebijdrage. Daarom is voor zowel de gebruiksfase als aanlegfase een stikstofberekening uitgevoerd. Uit deze berekening blijkt dat er een blijvende stikstofdepositiebijdrage is geconstateerd in de gebruiksfase en de aanlegfase. Naar aanleiding van de resultaten is een ecologische effectbeoordeling uitgevoerd. Uit de effectbeoordeling volgt dat de voorgenomen ontwikkeling niet leidt tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken van de omliggende Natura 2000-gebieden. Het plan is daarmee uitvoerbaar in het licht van de Wet natuurbescherming. Derhalve kan geconcludeerd worden dat het aspect stikstof geen belemmering is voor de realisatie van het bestemmingsplan.

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied ligt volledig buiten het Natuurnetwerk Nederland. Voor provincie Overijssel geldt dat het NNN-beleid geen externe werking heeft, dus plannen buiten dit netwerk hoeven niet te worden getoetst aan de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

Los daarvan verwachten we op omliggende terreinen die wel behoren tot het netwerk ook geen negatieve in-vloeden als gevolg van de voorgenomen plannen. De gebieden behorende tot het netwerk liggen op een dus-danige afstand van de voorgenomen plannen dat we geen verstoring van de kwaliteit/natuurwaarden van het netwerk verwachten.

3.7.2.2 Soortenbescherming

In het plangebied kunnen algemene broedvogels in de bosschages of in de bomen rondom de maisakker tot broeden komen en zich schuil houden. Er zijn echter geen nesten aangetroffen van vogelsoorten waarvan de nesten een jaarrond beschermde status hebben. Wanneer de bosschages en bomen voorafgaand aan het broedseizoen worden verwijderd verwachten we geen negatieve effecten op beschermde soorten. Algemene broed-vogels kunnen naar elders in de directe omgeving migreren. Daarvoor zijn voldoende voorzieningen voorhanden. Hetzelfde geldt voor kleine grondgebonden zoogdieren (denk aan muizen, konijnen etc.). Zij kunnen ook naar elders uitwijken.

Met de nader inspectie van de drie abelen met enige potentie voor vleermuizen is vast komen te staan dat geen van de bomen op het terrein in gebruik is als verblijfplaats voor vleermuizen. Ook als foerageerplaats of onderdeel van een migratieroute doet het plangebied naar verwachting geen dienst.

Op de overige beschermde soorten worden ook geen negatieve effecten als gevolg van de voorgenomen plannen verwacht.

3.7.2.3 Conclusies

Beschermde soorten of potenties voor beschermde soorten

In het plangebied zijn met uitzondering van algemene broedvogels geen (sporen van) beschermde natuurwaarden of potenties voor aanwezigheid van deze natuurwaarden aangetroffen. Het onderzoeksgebied is potentieel geschikt als rust- en verblijfplaats of broedlocatie voor diverse vogelsoorten, echter niet voor soorten met jaar-rond beschermde nesten. Wanneer er buiten het broedseizoen wordt gewerkt is er voor de algemene soorten die we in het plangebied kunnen verwachten, voldoende ruimte om uit te wijken naar elders, zonder dat dit invloed zal hebben op de instandhouding van deze soorten.

Effecten op beschermde natuurgebieden

Uit de Aerius-calculatie van het effect van de beoogde situatie is gebleken dat er geen nadelige effecten op de omliggende Natura 2000 terreinen worden verwacht.

Ontheffing Wet natuurbescherming

Voor de voorgenomen werkzaamheden hoeft geen ontheffing van de Wet natuurbescherming aangevraagd te worden wanneer men de bosschages en bomen buiten het broedseizoen van het terrein verwijderd en hierbij dieren de mogelijkheid geeft te vluchten.

3.8 Water

3.8.1 Huidige situatie
3.8.1.1 Waterstructuur

Waterstructuur

Er bevinden zich geen watergangen in het plangebied.

Riolering

Het plangebied grenst aan het gemeentelijk gemengd rioolstelsel.

Ontwateringsdiepte

In het plangebied wordt een ontwateringsdiepte van minimaal 0,7 m gehanteerd om grondwateroverlast te voorkomen. De ontwateringsdiepte is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld.

Watertoets

De digitale watertoets voor dit plan is doorlopen. De uitgangspunten van het waterschap zijn verwerkt in dit bestemmingsplan.

3.8.1.2 Overstromingsrisico

Het plangebied is gelegen achter een waterkering, waarbij in extreme situaties een kans op overstroming bestaat. Het gebied dat dan overstroomt, wordt omsloten door IJssel, Zwolle-IJsselkanaal/Zwarte Water, Vecht en aan de oostzijde door hoger gelegen gronden. Voor bestemmingsplannen in gebieden waar een kans op overstroming vanuit het primaire watersysteem bestaat, is een overstromingsrisicoparagraaf vereist.

Risico-inventarisatie

Dijktrajecten die een gebied tegen overstromingen beschermen, kennen een overstromingskans. Voor de primaire dijktrajecten ten westen en ten zuiden van het plangebied gelden overstromingskansen van 1 op 10.000 per jaar. De overstromingskans wordt in de Waterwet toegelicht als: “kans op verlies van waterkerend vermogen van een dijktraject, waardoor het door het dijktraject beschermde gebied zodanig overstroomt, dat dit leidt tot dodelijke slachtoffers of substantiële economische schade”.

Met behulp van de provinciale digitale Wateratlas wordt de maximale waterdiepte in het plangebied tijdens een overstroming geschat tussen de 0,8 tot 2, meter (figuur 1). De mogelijke waterdiepte kan daarmee worden aangeduid als ondiep. De tijd tot overstroming is afhankelijk van de locatie waar de waterkering faalt. In figuur 2 is de tijd tot overstroming van het plangebied bij een dijkdoorbraak van de IJsseldijk bij de IJsselcentrale weergegeven. Dit is snel, namelijk 6 tot 24 uur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP18018-0004_0005.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP18018-0004_0006.png"

Figuur 1: Maximale waterdiepte bij een overstroming (bron: Wateratlas Provincie Overijssel)

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP18018-0004_0007.png"

Figuur 2: Tijd tot overstroming na dijkdoorbraak t.h.v. IJsselcentrale (bron: Provincie Overijssel)

Maatregelen

Bij de ontwikkeling van het plangebied dient rekening te worden gehouden met mogelijke overstroming(en). Het betreft hierbij ook bewustwording dat bouwen in risicovolle gebieden bepaalde risico's met zich meebrengt en dat hier adequaat mee omgesprongen dient te worden. Wat betreft maatregelen kan worden gedacht aan: aanvullend ophogen (voor zover mogelijk) van het plangebied, voldoende hoog aanbrengen vloerpeil, verhoogde drempels, zodanige inrichting gebouw dat bij eventuele overstroming schade zoveel mogelijk wordt beperkt (denk aan materiaalgebruik en minder gevoelige ruimten op de begane grond), aansluiting van het plangebied op dichtstbijzijnde weg waardoor bereikbaarheid gewaarborgd blijft en opstellen van een evacuatieplan. Meer informatie is o.a. te vinden op de website www.onswater.nl.

3.8.2 Uitgangspunt bestemmingsplan

Waterstructuur

De waterstructuur is onveranderd ten opzichte van de huidige situatie.

Riolering

Grenzend aan het plangebied ligt een gemengd rioolstelsel van de gemeente Zwolle.

In het plangebied is sprake van een toename van de hoeveelheid afvalwater ten opzichte van de huidige situatie. Er is echter geen sprake van overbelasting ten aanzien van de capaciteit van het rioleringsstelsel en de capaciteit van zuiveringstechnische werken (rioolwaterzuiveringsinstallatie, transportleidingen en rioolgemalen).

De hemelwaterafvoer (HWA) van de daken moet zo veel mogelijk binnen het plangebied worden geborgen (infiltreren). Binnen het plangebied wordt daartoe minimaal een statische berging gecreëerd van 60 mm per vierkante meter afvoerend verhard oppervlak. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

Ontwateringsdiepte

De ontwateringsdiepte is onveranderd ten opzichte van de huidige situatie.

Wateroverlast

Om wateroverlast en schade in gebouwen te voorkomen, wordt geadviseerd om een vloerpeil van minimaal 20 cm boven het niveau van de openbare weg te hanteren. Ook aan lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, ventilatieschachten) moet aandacht worden besteed om wateroverlast te voorkomen (bv. toepassing van waterdichte materialen of drempels).

3.9 Milieu

In deze paragraaf wordt ingegaan op de milieuaspecten die van belang zijn bij het toekennen van bestemmingen. Tevens komt de ligging van kabels, leidingen en straalpaden aan bod.

3.9.1 Aanmeldingsnotitie paragraaf

Het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is een algemene maatregel van bestuur (AMvB). Het Besluit m.e.r. is essentieel om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit een m.e.r.-(beoordelings)procedure moet worden doorlopen. Dat de m.e.r.-plicht voor een belangrijk deel is geregeld in het Besluit m.e.r. volgt uit art. 7.2 Wm.

Het Besluit m.e.r. geeft aan dat activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden vallen getoetst moeten worden of er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De inhoudelijke criteria waaraan getoetst dient te worden of er sprake is van mogelijke belangrijke nadelige milieueffecten staan benoemd in Bijlage III van de Europese richtlijn 2011/92/EU (zie tabel 1).

Tabel 1: Criteria voor het toetsen van activiteiten in een vormvrije m.e.r.-beoordeling

1. Kenmerken van de projecten
Bij de kenmerken van de projecten moet in het bijzonder in overweging worden genomen:
- de omvang van het project;
- de cumulatie met andere projecten;
- het gebruik van natuurlijke hulpbronnen;
- de productie van afvalstoffen;
- verontreiniging en hinder;
- risico van ongevallen, met name gelet op de gebruikte stoffen of technologieën.  
2.   Plaats van de projecten
Bij de mate van kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop de projecten van invloed kunnen zijn moet in het bijzonder in overweging worden genomen:
- het bestaande grondgebruik,
- de relatieve rijkdom aan en de kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke
hulpbronnen van het gebied,
- het opnamevermogen van het natuurlijke milieu, met in het bijzonder aandacht voor de volgende
typen gebieden:
a. wetlands;
b. kustgebieden;
c. berg- en bosgebieden;
d. reservaten en natuurparken;
e. gebieden die in de wetgeving van lidstaten zijn aangeduid of door die wetgeving worden
beschermd; speciale beschermingszones door de lidstaten aangewezen krachtens Richtlijn
79/409/EEG (= Vogelrichtlijn) en Richtlijn 92/43/EEG (= Habitatrichtlijn);
f. gebieden waarin de bij communautaire wetgeving vastgestelde normen inzake milieukwaliteit
reeds worden overschreden;
g. gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid;
h. landschappen van historisch, cultureel of archeologisch belang.  
3. Kenmerken van het potentiële effect
Bij de potentiële aanzienlijke effecten van het project moeten in samenhang met de criteria van de punten 1 en 2 in het bijzonder in overweging worden genomen:
- het bereik van het effect (geografische zone en grootte van de getroffen bevolking);
- het grensoverschrijdende karakter van het effect;
- de waarschijnlijkheid van het effect;
- de duur, de frequentie en de omkeerbaarheid van het effect.  

De initiatiefnemer van een activiteit die m.e.r.-beoordelingsplichtig is, moet dat voornemen schriftelijk mededelen aan het bevoegd gezag in de vorm van een aanmeldingsnotitie. Echter is dit niet nodig als het bevoegd gezag zelf initiatiefnemer is. In dit geval moet wel getoetst worden aan dezelfde criteria uit de Europese richtlijn.

Het voorgenomen project valt onder categorie D 11.2 van het Besluit m.e.r.:

De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.

Aangezien het project niet binnen het vigerende bestemmingsplan 'Voorsterpoort' (vastgesteld 2013-06-18) past, wordt een bestemmingsplanwijziging uitgevoerd. In het kader van de ontwikkeling zijn alle relevante milieuaspecten onderzocht en beschouwd op mogelijke nadelige gevolgen. De behandelde milieuaspecten zijn archeologie, bodem, waterhuishouding, natuur, stikstof, geluid, bedrijven en milieuzonering, verkeer, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Aan de hand van de criteria uit de Europese richtlijn zijn per milieuaspect getoetst of er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Op grond van deze analyse kan geconcludeerd worden dat, gelet op artikel 7.17, van de Wet milieubeheer, het project niet leidt tot belangrijke nadelige milieueffecten.

3.9.2 Geluid

Het plangebied ligt in en maakt onderdeel uit van de geluidszone Voorst (gezoneerd industrieterrein). Er zijn met de ontwikkeling geen zware bedrijfsactiviteiten (met veel geluidsproductie) voorzien, daarom worden er geen problemen verwacht met deze zone. In Voorsterpoort is één bestaande geluidsgevoelige functie (onderwijs) aanwezig op de hoek van de Blaloweg en Russenweg. Er wordt voldaan aan de richtafstand vanuit de VNG (milieucategorie 2) van 30 meter tussen de woonboulevard en de bestaande school. Daarom wordt verondersteld dat de ontwikkeling niet tot belemmeringen zal leiden en is in het kader van een goede ruimtelijke ordening het uitvoeren van akoestisch onderzoek vooralsnog niet van toepassing. Daarbij dient wel opgemerkt te worden dat bij de aanvraag van de omgevingsvergunning, een akoestisch onderzoek dient te worden toegevoegd om de mogelijke gevolgen te kwantificeren én eventuele maatregelen om de geluidskwaliteit niet te verslechteren te onderzoeken. Tevens dient bij de aanvraag van een omgevingsvergunning een zonetoets gedaan te worden door de zonebeheerder.

3.9.3 Bedrijvigheid (Wet milieubeheer)

Er is een beschouwing gedaan van de ligging van de ontwikkeling ten opzichte van de omgeving op basis van de vigerende bestemmingsplannen. Een woonboulevard wordt genoemd in bijlage 1 van de VNG-uitgave “Bedrijven en milieuzonering”. Het valt in milieucategorie 2 met een richtafstand van 30 meter. Binnen deze richtafstand van 30 meter zijn geen woongebieden of andere gevoelige bestemmingen gelegen. Uit bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect bedrijvigheid geen belemmering is voor de realisatie van het bestemmingsplan.

Naast het plangebied is het bedrijf Van Wijhe gelegen. Ruimtelijk gezien ligt Van Wijhe in het bestemmingsplan “Voorsterpoort” (vastgesteld op 18 juni 2013). Het ligt in de bestemming bedrijf met functieaanduiding “specifieke vorm van bedrijf - zone 5”. Binnen deze zone is de hoogst toelaatbare milieucategorie 4.2. Van Wijhe betreft een verfspuitbedrijf en staat vermeld in de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering” onder “Verf, lak en vernisfabrieken” met milieucategorie 4.2. In onderstaande tabel zijn de richtafstanden per milieuaspect weergegeven. Deze afstanden gelden vanaf de grens van de bestemming van het bedrijf tot en met de gevel van de woning, gelegen in een rustige woonwijk of rustig buitengebied.

Tabel : Richtafstanden rustige woonwijk of rustig buitengebied

GEUR   STOF   GELUID   GEVAAR   GROOTSTE AFSTAND   CATEGORIE  
300   30   200   300   300   4.2  

Als de omgeving wordt aangemerkt als gemengd gebied kunnen de in de tabel genoemde richtafstanden volgens de brochure met één afstandstap worden verlaagd. Het gebied waarin Van Wijhe en de woonboulevard gelegen is, kenmerkt zich als gemengd gebied. Hierdoor worden de richtafstanden gehanteerd zoals in onderstaande tabel weergegeven.

Tabel : Richtafstanden gemengd gebied

GEUR   STOF   GELUID   GEVAAR   GROOTSTE AFSTAND   CATEGORIE  
200   10   100   200   200   4.2  

Een woonboulevard (retail) is een gevoelig object ten aanzien van het aspect gevaar (externe veiligheid). Daarnaast is een woonboulevard een verminderd geurgevoelig object, het is een object dat niet de hoogste bescherming geniet. Deze twee aspecten worden hieronder verder toegelicht. Een woonboulevard (retail) is geen gevoelig object qua stof en geluid.

3.9.4 Gevaar

Er zijn geen bedrijven in of nabij het plangebied met grote invloed op de gebruiksmogelijkheden, zoals omschreven in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI). Met het bedrijf Van Wijhe moet vanuit de invulling van goede ruimtelijk ordening rekening worden gehouden. Voor Van Wijhe geldt, dat er buiten de inrichting geen of minimale invloed c.q. beperking is. Het bedrijf is geen Bevi-bedrijf en heeft een PR 10-6 contour van 20 meter. Er is geen overlap met de woonboulevard.

3.9.5 Luchtkwaliteit

De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn een gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. De ontwikkeling valt niet onder de definitie 'gevoelige bestemming' op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen.

In de Regeling Niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) is voor diverse categorieën aangegeven bij welke omvang van een initiatief deze niet in een betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging. Daarbij moet aannemelijk worden gemaakt dat de 3%-grens niet wordt overschreden. Op basis van de gegevens over de verkeersgeneratie zoals uiteengezet in de verkeersparagraaf is de NIBM-tool ingevuld. Daar is uitgegaan van

3.9.6 Geur

Een woonboulevard is een verminderd geurgevoelig object. Dit betekent dat het niet een lagere bescherming geniet dan bijvoorbeeld een woning. Het valt in categorie C van het provinciale geurbeleid. Het provinciale geurbeleid werkt met een viertal categorieën geurgevoelige objecten (A t/m D):

  • categorie A: woningen en vergelijkbare objecten gelegen in gebiedscategorie wonen of buitengebied;
  • categorie B: woningen en vergelijkbare objecten gelegen in gebiedscategorie werken of bedrijfswoningen;
  • categorie C: verblijfsobjecten, niet zijnde woningen of vergelijkbare objecten, gelegen in gebiedscategorie wonen, werken of buitengebied;
  • categorie D: verblijfsobjecten gelegen op een industrieterrein op de gronden die zijn bestemd voor bedrijven in categorie 4 of hoger conform de VNG brochure Bedrijven en Milieuzonering.

Gedeputeerde Staten toetsen voor de categorieën geurgevoelige objecten A, B en C de geurimmissie van de inrichting aan de waarden die zijn opgenomen in onderstaande tabel.

Tabel : Toetsing geurimmisie

    Categorie geurgevoelige objecten  
    Categorie A       Categorie B       Categorie C  
Aard van de geur   Streef-waarde   Richt-waarde   Grens-waarde       Streef-waarde   Richt-waarde   Grens-waarde       Streef-waarde   Richt-waarde   Grens-waarde  
zeer hinderlijk   0,05   0,15   0,5     0,15   0,5   1,5     0,5   1,5   5  
Hinderlijk   0,15   0,5   1,5     0,5   1,5   5     1,5   5   15  
minder hinderlijk   0,5   1,5   5     1,5   5   15     5   15   50  
niet hinderlijk   1,5   5   15     5   15   50     15   50   150  

In de tabel is te zien dat categorie C (bedrijven) een lagere bescherming geniet dan categorie A (woningen). Af te lezen is dat deze lagere bescherming een factor 10 betreft.

Advies geur

De VNG richtafstanden hanteren een richtafstand voor geur van 200 meter tussen een bedrijf en een woning (categorie A in het provinciale geurbeleid). Zoals gezegd is een woonboulevard een geurgevoelig object maar met een lagere bescherming dan woningen. De VNG richtafstanden gaan uit van een vergelijking tussen een bedrijf en een woning. Om een goede vergelijking te maken dient een vergelijking gemaakt te worden tussen een bedrijf (Van Wijhe) en het bedrijf (woonboulevard). Woningen vallen in categorie A en bedrijven in categorie C van het provinciale geurbeleid. Tussen de categorieën zit een factor 10 verschil in bescherming. De richtafstand van 200 meter kan daarom met een factor 10 verlaagd worden. De afstand tussen Van Wijhe en de geplande woonboulevard is circa 26 meter. Gezien de verlaagde richtafstand van 20 meter bestaat er geen overlap. Daarom is het aspect geur geen belemmering voor de realisatie van het plan.

3.9.7 Bodemkwaliteit

In het verleden zijn er op de locatie geen bodemonderzoeken uitgevoerd en er zijn daarbij destijds geen bodemverontreinigingen aangetoond. Voor de bouwaanvraag moet nog een bodemonderzoek worden uitgevoerd waarmee wordt aangetoond dat de bodemkwaliteit op dat moment passend is voor de toekomstige functie. Als er sprake is van af te voeren grond dan kan die betreffende partij grond ook direct op de daarvoor voorgeschreven manier worden gekeurd.

3.9.8 Externe veiligheid

De ontwikkeling betreft de realisatie van een woonboulevard. Het standaard onderzoeksgebied betreft 200 meter vanaf de grens van het plangebied. Binnen 200 meter vanaf het plangebied zijn een aantal risicobronnen gelegen. Dit betreft de voormalige DMI-locatie, hogedrukaardgasleidingen en de A28. Met het bestaande bedrijf Van Wijhe binnen het plangebied moet vanuit de invulling van goede ruimtelijk ordening rekening worden gehouden. Voor Van Wijhe geldt dat er buiten de inrichting geen of minimale invloed c.q. beperking is. Aangezien de A28 en de nabijgelegen hogedrukaardgasleiding(en) binnen het onderzoeksgebied van 200 meter gelegen zijn is hiervoor door Oostkracht10 een Kwantitatieve Risicoanalyse uitgevoerd. De conclusies van dit onderzoek zijn hieronder weergegeven.

Plaatsgebonden risico A28

Conform de Regeling Basisnet heeft de A28 ter hoogte van het plangebied een plaatsgebonden risicocontour 1×10-6 /jaar (of Basisnetafstand) als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen. In deze risicocontour (van 13 meter vanaf de as van de weg) zijn geen kwetsbare objecten aanwezig. Daarmee vormt het plaatsgebonden risico geen belemmering voor de planrealisatie.

Groepsrisico A28

Het groepsrisico neemt in de toekomstige situatie op het hoogste punt van de f/N-curve, kijkend naar het kilometertraject met het hoogste groepsrisico ter hoogte van het plangebied, niet toe. Het groepsrisico is in de toekomstige situatie, net als in de huidige situatie, boven de oriëntatiewaarde gelegen.

Plaatsgebonden risico hogedruk aardgasleidingen

Als gevolg van de nabij het plangebied gelegen hogedruk aardgastransportleiding N-570-20 is geen sprake van een plaatsgebonden risicocontour 10-6 per jaar ter hoogte van de planlocatie. Dit betekent dat wordt voldaan aan de gestelde grenswaarde uit het Bevb voor het plaatsgebonden risico. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering voor de planrealisatie.

Groepsrisico hogedruk aardgasleidingen

De hoogte van het groepsrisico ter hoogte van het plan ligt onder 10% van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. De planlocatie zelf levert geen relevante bijdrage aan de hoogte van het groepsrisico. In de verantwoording van het groepsrisico hoeft (conform artikel 12 lid 3 onder b Bevb) alleen aandacht besteed te worden aan de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en de zelfredzaamheid van de aanwezige personen. De verantwoording van het groepsrisico is hieronder uiteengezet.

Verantwoording van het groepsrisico

Omdat de berekeningen laten zien dat het groepsrisico in Voorsterpoort wordt overschreden, zal bij een ontwerpproces gezamenlijk initiatiefnemer/ gemeente/ veiligheidsregio) gezocht worden naar een verantwoorde ontwikkeling. Dit gebeurt door vanuit het "gebiedsgerichte beleidskader externe veiligheid" uit 2009 van de gemeente Zwolle, randvoorwaarden, uitgangspunten en handreikingen aan het ontwerp mee te geven ten aanzien van functies, inrichting en eventuele maatregelen.

Ten aanzien van de verantwoordingsopgave geldt dat deze toeneemt naarmate de afstand tot de A28 kleiner wordt en het aantal relevante (stoffen)scenario's groter wordt. Het plangebied ligt in zone 2 (0-250 meter). Voor het plangebied is het potentiële effect van een calamiteit met brandbare gassen, toxische vloeistoffen en toxische gassen relevant. Als het gaat om effectieve maatregelen wordt in het gemeentelijk beleidskader voor zone 2 aan het volgende gedacht:

  • Maatregelen om de vluchttijd en -mogelijkheden te vergroten. Minimaal 2 vluchtroutes en aanrijdroutes hulpdiensten met voldoende capaciteit. De vluchtroutes moeten van de bron (transportroute) af gericht zijn.
  • Maatregelen om de gevolgen van een brand zoveel mogelijk te beperken (zoals voldoende bluswater);
  • Centraal afgrendelen van het luchtventilatiesysteem of andere maatregelen om schuilmogelijkheden in geval van een toxisch gas te vergroten;
  • Aandacht voor risicocommunicatie (wat te doen in geval van een calamiteit).

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er voor externe veiligheid geen onoverkoombare belemmeringen zijn geconstateerd voor de realisatie van het plan.

3.9.9 Kabels, leidingen en straalpaden

PM.

3.10 Klimaat/duurzaamheid

3.10.1 Klimaatadaptatie

Voor klimaatadaptatie hebben we 2 richtinggevende ambities. Namelijk dat in 2050 Zwolle klimaatbestendig is ingericht, veilig voor overstromingen en aangepast aan extreem weer. Naar 2050 verzilvert Zwolle de kansen die klimaatbestendige ontwikkeling biedt en draagt daarmee bij aan een toekomstbestendige, leefbare en economisch sterke stad en regio. Om dat te bereiken is iedereen in de stad in 2020 klimaatadaptief aan het denken en handelen.

Voor dit plangebied geldt de doelstelling dat hevige neerslag, wind, droogte of hitte nu en in de toekomst niet leidt tot grote overlast en schade. In onderstaande paragrafen wordt vooral ingegaan op de voor dit gebied meest relevante onderdelen:

- wateroverlast door hevige neerslag;

- waterveiligheid door overstromingen als indirect gevolg van hevige neerslag;

- hitte.

Wateroverlast voorkomen:

Als we de bovengenoemde doelstelling verder vertalen naar wateroverlast dan mogen extreme buien die eens in de 100 tot 250 jaar (ook wel getypeerd als buien T=100 en T=250) voorkomen niet leiden tot grote schade of wateroverlast in het gebied en mogen niet worden afgewenteld op de omgeving. Water mag in daarvoor ingerichte delen gecontroleerd op maaiveld, bijvoorbeeld straat staan. Ook kunnen extra maatregelen worden genomen, zoals het benutten van parkeerkoffers en groen en indien mogelijk ook het inzetten van de vijvers bij de kantoren als waterbergingsgebied.

Regenwater dat niet de grond in kan zakken wordt in Voorsterpoort nu nog afgevoerd met rioolwater via een gemengd systeem naar zuivering en alleen overstort op open water. In de toekomst wordt naar verwachting een gescheiden stelsel gerealiseerd en er wordt momenteel door 't Riohuys gewerkt aan een waterhuishoudkundig plan voor Voorsterpoort. Dit moet inzicht geven in welke wijze we in Voorsterpoort als gebied willen omgaan met neerslag gezien de lokale situatie, de klimaatscenario's en de toekomstig ontwikkelingen. Grofweg geldt dat we met hemelwater in de volgende volgorde willen omgaan:

  • 1. vasthouden op locatie (op dak; in de bodem, oppervlakte water, wadi's en infiltratiekratten);
  • 2. bergen in gebied (speciaal daarvoor in te richten laagten in het gebied, open water in plangebied, bij extreme neerslag op straat);
  • 3. afvoeren (aansluiten op HWA ).

In bouwbesluit is vastgelegd dat 20 mm waterberging moet worden gerealiseerd, maar dit is achterhaald en absoluut niet voorbereid op de nieuwe klimaatscenario's. Met de huidige klimaatscenario's zou dit i.i.g. 60 mm moeten zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP18018-0004_0008.png"

Kaart uit Klimaatatlas waar met een extreme bui water op het maaiveld is te verwachten op basis van de algemene hoogtekaart Nederland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP18018-0004_0009.png"

Kaartje huidig rioolstelsel

3.10.2 Hitte

Door de klimaatverandering gaan we van circa 15 dagen per jaar boven de 25 graden naar circa 35 dagen in 2050. Aandachtspunt is het effect van hittestress op de gezondheid van mensen die vanwege werk langer in het gebied moeten verblijven.  

Het plangebied wordt zo ingericht dat het ook op warme dagen (>25°C) een aangename verblijfsplek is. Hiervoor wordt bij het ontwerp een kwalitatieve beschrijving gegeven van de te treffen maatregelen om hittestress nu en in de toekomst te voorkomen of beperken.

In stedelijk gebied zorgen de volgende factoren voor hogere temperaturen: 1) absorptie en invangen van zonnestraling door donkere oppervlakken, 2) obstructie van hemelzicht houdt warmtestraling gevangen, 3) niet-natuurlijke warmteproductie, 4) windreductie, 5) toename warmteopslag vanwege thermische eigenschappen bouwmaterialen. Schaduw, wind en verdamping hebben temperatuurverlagende effecten.

Hittestress wordt beperkt door schaduw en verdamping door groene gevels en groene daken, bomen en planten. Andere mogelijkheden met luifels, lichte kleuren of een waterdak. Overige voordelen van groene daken en groene gevels zijn:

- waterberging

- hoge isolatiewaarde

- groen/biodiversiteit

- verbetering luchtkwaliteit

- vermindering reflectie van geluid;

- groene daken verhogen het rendement van zonnepanelen.

Meer informatie is te vinden op de site van Groenblauwe netwerken.

In onderstaande hittestresskaart is voor de huidige situatie op basis van schaduwwerking, groen en stromend water de mate van opwarming berekent bij warme dagen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP18018-0004_0010.png"

Kaart hittestress huidige situatie van klimaatatlas van WDOD.

3.10.3 Energietransitie

De gemeente Zwolle wil in 2050 energieneutraal zijn en heeft nu als insteek om nieuwe plangebieden gasloos te ontwikkelen.

Vanaf 1 januari 2021 moeten alle nieuwe gebouwen in Nederland bijna energie neutrale gebouwen (BENG) zijn. EPC is dan bijna 0 (norm moet nog worden bepaald maar zal ergens tussen de 0 en de 0,2 uitkomen). Het houdt in dat ontwikkelaars vanaf eind dit jaar hier al rekening moeten houden als er risico's te verwachten zien met kans op bezwaar en beroep.

De doelstelling moet minimaal BENG en gasloos zijn. Echter de wens is om zodanig te ontwikkelen dat deze locaties ook in gebruik geen energie meer vragen. Dit valt nog niet af te dwingen, maar in een goed ontwerp en met goede businesscase en/of subsidiemogelijkheden zijn er kansen te verzilveren.

Locatie ligt binnen grens Gebiedsbeheerplan grondwater Zwolle Centraal en daarom is er qua energiebron voor warmte en koeling voorkeur voor WKO. Hierbij moet gebruik worden gemaakt van de WKO plankaart (zie onderstaande kaart uit het rapport Plankaart koude- en warmteopslag (KWO) A28-zone in Zwolle, Tauw, 22 september 2009) . Geothermie ligt minder voor de hand aangezien de vraag naar koeling hier groter zal zijn dan warmte. Wel is de verwachting dat het warmtenet hier in de toekomst langs zal komen. Daarom wel in overweging meenemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP18018-0004_0011.png"

Kaart koude- en warmteopslag (KWO) A28-zone in Zwolle

Riothermie (warmte uit afvalwater in de riolering) is mogelijk ook een optie indien ontwikkeling gelijktijdig met de vervanging van een bestaand riool. Deze zal dan in combinatie met één van de andere bronnen ingezet moeten worden.

3.10.4 Duurzaamheid

Bij de ontwikkeling van de meubelboulevard dient rekening te worden gehouden met een aantal duurzaamheidseisen van de Gemeente Zwolle, die als bijlage toegevoegd worden aan de uitgifteovereenkomsten.

Duurzaam bouwen

  • 1. In de bouw wordt gewerkt met duurzame materialen. Per 1 januari 2018 is de Milieu Prestatie Gebouwen (MPG) bij elke aanvraag voor een Omgevingsvergunning verplicht. De MPG geeft aan wat de milieubelasting is van de materialen die in een gebouw worden toegepast. Het gaat hierbij om nieuwbouwwoningen en nieuwe kantoorgebouwen die groter zijn dan 100 m². De verplichting geldt niet voor winkels, maar kan ook op andere gebouwen worden toegepast. Per 1 januari 2018 geldt voor de MPG een maximum schaduwprijs van 1,00 euro per m2 BVO per jaar.
  • 2. De grondbalans bij de inrichting van het gebied is rondom nul
  • 3. Er wordt minimaal gebruik gemaakt van tijdelijke materialen binnen de gebouwde omgeving (zoals stelconplatenverharding, noodvoorzieningen, braakliggend terrein) tenzij elders in Zwolle herbruikbaar (minimaal bouwmateriaal afval.
  • 4. het opstellen van een materiaalpaspoort is verplicht.

Duurzaamheid is voor de gemeente Zwolle de langdurige balans tussen people, planet en profit (de 3P's), hier en nu, daar en later. Met deze definitie is duurzaamheid breder dan milieu, duurzame energie en ecologie. Sociale en economische factoren zijn evenzeer van belang. Bovendien geldt de balans tussen de 3P's niet alleen voor onze eigen leefomgeving en economie. Ook op wereldschaal moet de balans er komen (denk bijvoorbeeld aan eerlijke wereldhandel, ecologische footprints, etc.).

Integrale ontwikkelstrategie

Duurzame ontwikkeling draagt bij aan de langdurige balans tussen people, planet en profit. Daarmee is het een integrale ontwikkelstrategie, zowel voor de ontwikkeling van gebieden als voor beleidsontwikkeling. Dus niet: een groenbeleidsplan voor planet, een sociaal beleidsplan voor people en een economisch beleidsplan voor profit. Elk beleidsveld en elke gebiedsontwikkeling krijgt de centrale opgave mee om een bijdrage te leveren aan een duurzame toekomst, een bijdrage aan de langdurige balans tussen people, planet en profit. Duurzaamheid is daarmee een de maat voor de integrale kwaliteit van een gebied. Projecten die worden uitgevoerd in een gebied dragen maximaal bij aan de duurzame ontwikkeling van dat gebied. Het gebied staat dus centraal, projecten zijn instrumenten om de kwaliteit van het gebied te verbeteren.

Circulaire economie

Ten aanzien van de pijler Circulaire economie is in de gemeentelijke begroting het volgende opgenomen:

“In een circulaire economie wordt het gebruik van ruwe grondstoffen beperkt door bij de afweging voor en het ontwerp van een nieuw product: het gebruik van ruwe grondstoffen te beperken, in omloop zijnde producten en grondstoffen zo lang mogelijk in omloop te houden en aan het einde van de levenscyclus grondstoffen zo hoogwaardig mogelijk te hergebruiken met zo min mogelijk reststoffen (afval).”

Hiermee dient in het ontwerp van het gebouw en de buitenruimte rekening te worden gehouden.

Een materialenpaspoort van een bouwwerk maakt inzichtelijk welke materialen bij de bouw zijn gebruikt en hoe ze zijn verwerkt. Dat maakt het hergebruiken en terugwinnen van materialen bij de sloop of demontage veel eenvoudiger en geeft bouwwerken meer waarde.

Hoofdstuk 4 Juridische aspecten

4.1 Inleiding

Dit bestemmingsplan is gemaakt conform het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 21. Dit handboek is gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen SVBP2012, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.
De regels zijn binnen de systematiek van de SVBP2012 aangepast aan de Zwolse situatie en uitgebreid met extra standaardbestemmingen, waaraan in Zwolle behoefte is. De regels van Voorsterpoort, Russenweg - Grote Voort (Retail) zijn voor zover nodig op hun beurt weer aangepast aan specifieke situaties in het plangebied van het bestemmingsplan Voorsterpoort, Russenweg - Grote Voort (Retail).

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:

Gevolgd door de volgende bijlagen:

PM

Hoofdstuk 1 Inleidende regels:

De inleidende regels zijn van algemene aard en bestaan uit de volgende regels:

Artikel 1 Begrippen;

Artikel 2 Wijze van meten.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels:

Toelichting op de regels voor de enkelbestemmingen:

Het gehele plangebied is onderverdeeld in enkelbestemmingen. Dit in tegenstelling tot een bestemming die andere bestemmingen als dubbelbestemming overlapt. De dubbelbestemmingen behoeven niet in het gehele plangebied voor te komen.

Een enkelbestemming kan in het plangebied op één plaats, maar ook op meerdere plaatsen voorkomen. De bij deze bestemmingen behorende regels zijn per bestemming in een apart artikel ondergebracht.

Alle regels die op een bepaalde bestemming van toepassing zijn, worden zoveel mogelijk in de bestemmingsregels zelf geregeld. Op deze wijze wordt bij de digitale versie van het plan bij het aanklikken op adres of bestemmingsvlak zo veel mogelijk informatie gegeven zonder dat er verder doorgeklikt behoeft te worden.

De opbouw van een bestemmingsregel is als volgt:

  • 1. Bestemmingsomschrijving;
  • 2. Bouwregels;
  • 3. Nadere eisen;
  • 4. Afwijken van de bouwregels;
  • 5. Specifieke gebruiksregels;
  • 6. Afwijken van de gebruiksregels;
  • 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • 8. Wijzigingsbevoegdheid.

Per bestemmingsonderdeel wordt hierna een korte toelichting wordt gegeven.

  • 1. Bestemmingsomschrijving:

In de bestemmingsomschrijving wordt een nadere omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De hoofdfunctie wordt als eerste genoemd. Indien van toepassing, worden ook aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. De ondergeschiktheid wordt aangegeven door de zin 'met daaraan ondergeschikt'. De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie in de bestemming. De bestemmingsomschrijving is niet alleen functioneel maar bevat ook inrichtingsaspecten.

  • 2. Bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld.

Bij woningen wordt een onderscheid gemaakt tussen 'hoofdgebouwen', 'bijbehorende bouwwerken' en 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak'. Een 'bijbehorend bouwwerk' is een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak'. Deze definitie is gelijk aan de definitie in het Besluit omgevingsrecht (Bor).

Voor de andere functies geldt dat er meestal geen sprake is van 'bijbehorende bouwwerken'. Bij deze functies wordt dan alleen gebruik gemaakt van de begrippen 'gebouwen' en 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde'.

De maatvoering waaraan een (hoofd)gebouw, bijbehorend bouwwerk c.q. bouwwerk, geen gebouw zijnde, dient te voldoen wordt in deze regel opgenomen. De maximum goothoogte en maximum bouwhoogte worden in meters weergegeven, de dakhelling in graden.

De hoogte van de gebouwen wordt op de kaart aangegeven, indien er geen uniforme hoogteregels voor de gehele bestemming van toepassing zijn. Dit wordt in de verbeelding op papier van het plan gedaan door middel van een symbool in de vorm van een rondje verdeeld in een matrix met 2 of 3 vlakken. Linksboven staat bijvoorbeeld de maximum goothoogte in meters vermeld, rechtsboven de maximum bouwhoogte in meters en onderaan staat zo nodig het maximum bebouwingspercentage aangegeven. Het symbool is gekoppeld aan het bouwvlak, of indien er geen bouwvlak aanwezig is, aan het bestemmingsvlak.

  • 3. Nadere eisen:

Op grond van artikel 3.6, eerste lid onder d, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat door burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen worden gesteld. Het betreft hier nadere eisen ten behoeve van bepaalde doorgaans kwalitatief omschreven criteria, zoals stedenbouwkundig beeld, woonsituatie, en verkeersveiligheid. De nadere eisenregeling biedt de mogelijkheid om in concrete situaties in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning sturend op te treden door het stellen van nadere eisen. De criteria zijn in de bepaling van nadere eisen zelf opgenomen.

De procedure voor het stellen van nadere eisen is in deze bestemmingsregels omschreven in Hoofdstuk 3 Algemene regels Artikel 7 Algemene procedureregels.

  • 4. Afwijken van de bouwregels:

Op grond van artikel 3.6, eerste lid onder c, van de Wro kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat bij een omgevingsvergunning van het bestemmingsplan kan worden afgeweken. In deze bepaling wordt een opsomming gegeven van de bouwregels waarvan kan worden afgeweken. Een afwijkingsmogelijkheid van de bouwregels wordt alleen opgenomen, indien dit noodzakelijk wordt geacht in verband met het gewenste beleid en het een afwijking of verduidelijking betreft van de algemene afwijkingsregels. De criteria zijn in de afwijkingsregel zelf opgenomen.

De procedure voor het afwijken van de bouwregels is omschreven in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

  • 5. Specifieke gebruiksregels:

In artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wabo wordt aangegeven dat het verboden is zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. Ter verduidelijking worden in een aantal bestemmingen in de specifieke gebruiksregels specifieke vormen van gebruik met name uitgesloten. Dit zijn gebruiksvormen, waarvan het op voorhand gewenst is aan te geven dat deze in ieder geval niet zijn toegestaan.

  • 6. Afwijken van de gebruiksregels:

Bij specifieke gebruiksregels wordt in een aantal bestemmingen een daarop gerichte afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Bij zo'n specifieke afwijkingsbevoegdheid zijn ook hier de criteria opgenomen. Ook deze afwijkingsbevoegdheid is gebaseerd op artikel 3.6, eerste lid onder c, van de Wro

De procedure voor het afwijken van de gebruiksregels is omschreven in de Wabo.

  • 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

Door het opnemen van de eis voor een omgevingsvergunning overeenkomstig artikel 2.1, eerste lid onder b, van de Wabo, kunnen specifieke inrichtingsactiviteiten aan een omgevingsvergunning worden verbonden. Het betreft het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden. Het bouwen wordt niet aangemerkt als zo'n inrichtingsactiviteit. De eis voor een dergelijke omgevingsvergunning wordt opgenomen om extra bescherming aan een specifieke waarde van de bestemming te bieden, zoals de landschappelijke of cultuurhistorische waarde. De eis voor deze omgevingsvergunning wordt met de criteria voor vergunningverlening in de bestemmingsregel opgenomen.

Dit betekent dat in die gevallen dat er gebouwd wordt, er niet ook nog een vergunning nodig is voor het uitvoeren van een werk, tenzij de (bouw)aanvraag ook ziet op het uitvoeren van werken (bijvoorbeeld het inrichten van een terrein met parkeerplaatsen).

In de algemene regels zijn de volgende regels in onderstaande volgorde opgenomen:

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel;

Artikel 6 Algemene afwijkingsregels;

Artikel 7 Algemene procedureregels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels:

In dit laatste hoofdstuk komen de overgangsregels en de slotbepaling aan de orde.

Ten slotte zijn als bijlagen bij de regels gevoegd:

4.2 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

Hierin worden de in de regels gebruikte begrippen gedefinieerd. Ze zijn alfabetisch gerangschikt met uitzondering van de begrippen plan en bestemmingplan die als eerste zijn genoemd.

Het doel van deze regels is om misverstanden of verschillen in interpretatie te voorkomen. Dit als aanvulling op de gevallen waarbij het woordenboek van Van Dale geen uitsluitsel geeft.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit is de handleiding voor de manier van meten van diverse in het plan bepaalde maten.

4.3 Bestemmingsregels

Hierna wordt - voor zover nog nodig - een toelichting op een aantal artikelen van de bestemmingsregels gegeven:

Artikel 3 Detailhandel

Binnen deze bestemming is bepaald dat pefirere detailhandel in de woonbranche en in bruin- en witgoed artikelen is toegestaan. Het maximale winkelvloeroppervlak bedraagt 14.000 m². Het maximale winkelvloeroppervlak ten behoeve van de bruin- en witgoedbranche is 2.000 m²

Er wijzigingsbevoegdheden opgenomen om het maximale winkelvloeroppervlak te vehogen tot maximaal 17.500 m² en voor een overschrijving van het bouwvlak met 1 meter een de zijde van de Russenweg en aan de noordwestzijde.

Artikel 4 Verkeer

Deze bestemming is opgenomen voor de wegen, welke gericht zijn op de afwikkeling van het doorgaande verkeer.

4.4 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een perceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Bij een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken, indien anderszins in voldoende ruimte kan worden voorzien. Ten slotte kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken in bijzondere omstandigheden, onder andere op basis van criteria van de “Regeling Parkeernormen 2016”.

Artikel 6 Algemene afwijkingsregels

In deze regels is als eerste de op grond van vaste jurisprudentie vereiste algemene afwijking in de vorm van de zogenaamde 'toverformule' opgenomen. Bij een omgevingsvergunning moet van het gebruiksverbod worden afgeweken, indien strikte toepassing zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Daarnaast wordt in deze regels de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde in het bestemmingsplan geregelde onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Deze regels zijn niet van toepassing, indien en voor zover er specifieke in de bestemming zelf geregelde afwijkingsregels van toepassing zijn.

Ten slotte zijn de criteria voor de toepassing van deze afwijkingsregels hier opgenomen.

Artikel 7 Algemene procedureregels

Hierin wordt de standaardprocedure bij Zwolse bestemmingsplannen voor de voorbereiding van een besluit tot het stellen van een nadere eis beschreven.

4.5 Overgangs- en slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorgeschreven.

Tevens is een hardheidsclausule opgenomen in de vorm van persoonsgebonden overgangsrecht op de wijze zoals door de regering bij de totstandkoming van het Bro werd aanbevolen.

Artikel 10 Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen. Deze regel bevat zowel de aanhalingstitel van het plan, de aanhalingstitel van de regels van het plan als de vaststellingsregel van het plan.

4.6 Bijlagen

PM

4.7 Handboek

Dit bestemmingsplan is vervaardigd conform de richtlijnen van het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 21.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij het vaststellen van de Ontwikkelagenda Voorsterpoort (14 oktober 2019) is tevens een grondexploitatie geopend en een krediet beschikbaar gesteld. Hiermee kunnen de benodigde investeringen worden gedaan die randvoorwaardelijk zijn ten behoeve van de bestemmingsplanwijziging.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.2.1 Overleg met de buurt

De bestemmingsplanwijziging is een uitwerking van de ambities uit de Ontwikkelagenda Voorsterpoort zoals die op 14 oktober 2019 is vastgesteld. Bij het opstellen van deze ontwikkelagenda is met verschillende stakeholders uit de directe omgeving gesproken over de ambitie om de retailmogelijkheden voor Voorsterpoort uit te breiden. In samenhang met deze ambitie is er ook afstemming geweest over de planologische kaders zoals die zijn vertaald in het bestemmingsplan. Daarin is rekening gehouden met de bestaande directe omgeving.

Tot slot zijn de ondernemers uit de binnenstad geïnformeerd over het voornemen en heeft er meerdere keren overleg plaatsgevonden met het bestuur van Citycentrum. Hierin zijn de ambities toegelicht en is mede op basis van deze gesprekken afgesproken dat de volledige marktruimte niet volledig wordt benut. Daarnaast wordt binnen het bestemmingsplan rekening gehouden met het type detailhandel dat wordt toegestaan op Voorsterpoort, dit is comform het detailhandelsbeleid van de gemeente Zwolle.

5.2.2 Uitkomsten overleg

Het plan is in het kader van het als bedoel in artikel 10 Besluit ruimtelijke ordening toegestuurd naar de provincie Overijssel, het waterschap Drents Overijsselse Delta, de Veiligheidsregio en de Kamer van Koophandel.

Met de gemeente Kampen heeft een toelichtend gesprek plaatsgevonden.

De provincie Overijssel is vanuit haar regionale rol op het gebied van detailhandelsbeleid ook betrokken bij de de bestemmingsplanwijziging. De bestemmingsplanwijziging past binnen het provinciaal beleid.

Het waterschap heeft aangegeven dat de toelichting een gedegen water- en klimaatparagraaf bevat. Op basis van het aangeleverde voorontwerpbestemmingsplan zijn er geen dan ook geen vragen of opmerkingen in het kader van het vooroverleg.

De veiligheidsregio heeft geadviseerd om:

  • de toekomstige bebouwing te laten voorzien van afsluitbare mechanische ventilatie;
  • de ingangen van de toekomstige bebouwing zoveel mogelijk van de A28 af te orienteren;
  • het glasoppervlak aan de A28 zijde van de toekomstige bebouwing zoveel mogelijk te beperken;

Reactie gemeente:

De adviezen zullen bij de uitwerking van de bouwplannen worden meegegeven aan de initiatiefnemers.

De Kamer van Koophandel heeft niet gereageerd.