Plan: | Zwolle, recreatieve (commerciële) vaartuigen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0193.BP18015-0004 |
De planologische regeling met betrekking tot ligplaatsen voor recreatieve (commerciële) vaartuigen in Zwolle behoeft aanpassing. De bestemmingsplanvoorwaarden zijn binnen Zwolle op dit moment niet eenduidig geregeld waardoor het ontbreekt aan balans. Het bestemmingsplan zorgt voor duidelijkheid. Het netjes en zorgvuldig reguleren van voornamelijk het gebruik van het water is voor iedereen van belang.
Het doel is om de bestemmingsplanvoorwaarden voor de diverse locaties in één bestemmingsplan eenduidig te regelen. De systematiek sluit daarbij zo veel mogelijk aan bij de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Hierdoor is het ook nodig dat de regels van de bestemming "Water" van de bestemmingsplannen "Binnenstad en omgeving" en "Kamperpoort" worden aangepast voor enkele onderdelen. Vandaar dat deze gebieden ook onderdeel zijn van dit bestemmingsplan. Het betreft een technische aanpassing door uit het bestemmingsplan "Binnenstad en omgeving" artikel 25.4 lid g en h niet terug te laten keren, voor bestemmingsplan "Kamperpoort" geldt dat voor artikel 17.4 lid c.
Het plangebied omvat de ligplaatsen van (commerciële) recreatieve vaartuigen in Zwolle. De locaties zijn gelegen in de grachten van de binnenstad, in het Zwarte Water en in het Zwolle-IJsselkanaal. Door een technische aanpassing omvat het plangebied ook de bestemming "Water" van de bestemmingsplannen "Binnenstad en omgeving" en "Kamperpoort".
De ligplaatsen liggen in verschillende bestemmingsplannen verdeeld over de gemeente Zwolle:
In dit hoofdstuk komen de, voor dit bestemmingsplan, relevante onderdelen omtrent het beleidskader aan de orde zoals rijksbeleid inclusief de Ladder voor duurzame verstedelijking, provinciaal- en gemeentelijk beleid.
Nationale omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken; te kiezen voor slimme combinaties van functies; uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.
Binnen de NOVI zijn acht voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. Regio Zwolle is aangewezen als voorlopig NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.
Opgaven
Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:
Realiseren opgaven
In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:
1. De Omgevingsagenda
Voor Oost-Nederland is een omgevingsagenda opgesteld, waar Regio Zwolle onderdeel vanuit maakt. In de Omgevingsagenda agenderen het Rijk en regio de gezamenlijke vraagstukken en de gewenste aanpak daarvan. De Omgevingsagenda biedt een basis voor uitvoeringsafspraken en inzet van programma's en projectbesluiten van Rijk en regio.
2. De NOVI-gebieden
Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten. Denk aan een Regio Deal en een verstedelijkingsstrategie.
Conclusie
Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de NOVI. Zij is te klein om te spreken van een bijdrage aan de te realiseren opgaven.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), zoals die geldt vanaf 1 juli 2017, bevat de verplichting om in de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving te geven van de behoefte aan die ontwikkeling. Daarnaast, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient een motivering te worden gegeven waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
In artikel 1.1.1 van het Bro is omschreven wat verstaan moet worden onder een stedelijke ontwikkeling. Namelijk een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Volgens de Handreiking Ladder voor duurzame verstedelijking van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) vallen onder het begrip 'andere stedelijke voorzieningen' onder meer accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure. Bovendien zijn er inmiddels meerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State, waarin het begrip stedelijke ontwikkeling verder is verduidelijkt.
Of bij een bovengenoemde voorziening sprake is van een stedelijke ontwikkeling, hangt af van de omvang en de gebruiksmogelijkheden. Met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren (uitspraak van 8 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:353 (Goeree-Overflakkee)).
Nu is hier sprake van bestaand water en veelal bestaande planologische mogelijkheden en daar waar nieuwe mogelijkheden worden gecreëerd is dat puur het gebruik van dat water. Er worden geen bouwmogelijkheden geschapen. Er is en kan dan ook geen sprake zijn van ongewenste leegstand. Er wordt niet voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Derhalve is de ladder van duurzame verstedelijking niet van toepassing.
Omgevingsvisie en Omgevingsverordening provincie Overijssel
De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie en Omgevingsverordening worden actueel gehouden met een jaarlijkse actualisatieronde. Eerder vastgestelde beleidswijzigingen worden dan verwerkt. Provinciale Staten hebben de Actualisatie 2018-2019 op 13 november 2019 gewijzigd vastgesteld. Deze Actualisatie is op 1 december 2019 in werking getreden.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.
De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Toeristisch-recreatieve infrastructuur voor wandelen, fietsen, varen en paardrijden zijn zeer belangrijk voor de toeristische aantrekkingskracht van Overijssel, omdat daardoor voorzieningen en kernen worden verbonden en het mogelijk wordt het Overijsselse landschap te beleven. Er wordt gestreefd naar een verbetering van de belevingswaarde, aansluiting op verblijfsaccommodaties, goede bewegwijzering, aantrekkelijkheid en landschappelijke inpassing. Projecten ten behoud van landelijke routenetwerken en toeristische overstappunten en knooppunten, waar verschillende routes en voorzieningen samenkomen, zoals attracties, hotels, restaurants, bezoekerscentra bij natuurgebieden, (bus)stations, P+R-voorzieningen, dorpskernen en startpunten van routes voor wandelen, fietsen, paardrijden en varen worden gestimuleerd.
Overijssel kent voorts verschillende landelijke vaarwegen en fiets- en wandelroutestructuren. Vanwege de hoge recreatieve belevingswaarde en het gunstige effect dat dit heeft op de economische omzet van bedrijven langs de routes, moet rekening worden gehouden met deze routestructuren bij het opstellen van bestemmingsplannen.
Er wordt ingezet op een kwaliteitsslag voor de recreatie door deze meer te verbinden aan de kwaliteiten van de omgeving. In onderhavig plan worden geen (noemenswaardige) uitbreidingen mogelijk gemaakt. De maat en schaal van de omgeving wordt niet aangetast. Onderhavig bestemmingsplan betreft een beheersgericht plan. Er worden geen gebouwen opgericht. Het toetsen van de ontwikkeling aan het geldende ontwikkelingsperspectief of de gebiedskenmerken wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
Inleiding
Ter voorbereiding op de komst van de Omgevingswet heeft de gemeente de omgevingsvisie “Ons Zwolle van morgen 2030” opgesteld.
De omgevingsvisie, dat op 13 september 2021 door de raad is vastgesteld, beschrijft de koers voor de fysieke leefomgeving van de gemeente Zwolle vooral op de periode tot 2030. De visie helpt om de volgende stappen te zetten in de ontwikkeling van de gemeente waarin leefbaarheid, gezondheid, wonen, mobiliteit, klimaat, duurzaamheid en economie hoog in het vaandel staan.
Steeds meer Zwolle: ambities en kernopgaven
Aan de hand van de Zwolse Kernopgaven wordt de omgevingsvisie opgebouwd. “De drager” van de gemeente is het menselijk kapitaal. Centraal staat de ambitie: Zwolle versterkt en benut het menselijk kapitaal van Zwolle. De kwaliteiten op het gebied van landschap, cultuurhistorie en biodiversiteit van de bestaande stad en haar natuurlijke omgeving is een ijzersterk “fundament”, om op verder te bouwen. Centraal staat de ambitie: Zwolle behoudt en versterkt haar ruimtelijke, cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten.
De drager en het fundament vormen de structurele verbindingen in het 'Huis van Zwolle' te midden van de volgende drie leidende ambities voor de verdere ontwikkeling:
Dit is terug te vertalen naar de volgende afbeelding:
Ontwikkelingen en opgaven verbonden aan ambitie
De wereld om ons heen verandert voortdurend. Er zijn allerlei factoren die van invloed zijn hoe we de ruimte inrichten. Trends en ontwikkelingen op gebieden als leef-, klimaatbestendige-, duurzame- en werkgemeente, een gemeente waar we ons verplaatsen en Zwolle als onderdeel van Nederland en de regio geven inzicht voor de visie met een doorkijk naar de effecten ervan voor Zwolle.
Ruimtelijke koers
Basis
De ruimte om te leven is de belangrijkste waarde. Ruimte om te leven voor mens, plant en dier. Leefbaarheid of kwaliteit van leven staat voorop en is leidend bij iedere ontwikkeling: een gezonde balans tussen welzijn en welvaart.
Sturen op kwalitatieve ontwikkeling
Voor de inrichting van de stad en van het buitengebied zijn de volgende spelregels en principes van toepassing als sturingsfilosofie:
Randvoorwaarden
Deze ontwikkeling vinden plaatsen binnen een aantal randvoorwaarden:
Er is ruimte nodig om het woningtekort aan te pakken. Er is ook ruimte nodig voor een gezonde buitenruimte met veel groen. Er is ruimte nodig voor ondernemers. Ruimte is ook nodig om te wandelen, te fietsen, voor de bus, de trein en de auto.
Uitgangspunt is het toevoegen van stedelijke woonkwaliteit door te ontwikkelen als een sterke groeistad, een vernieuwende woonstad, een solidaire leefstad en een duurzame deltastad. Met 1000 woningen per jaar tot 2030 wordt het woningtekort op alle fronten aangepakt met onderscheidende woonmilieus en een gevarieerd woonaanbod voor iedere inkomenscategorie. Het woonprogramma bestaat voor 30% uit goedkope woningen, 40% is middelduur en 30% duur. Grofweg landt 60% van de nieuwe woningen in de bestaande stad met verschillende stedelijke woonmilieus en stedelijke woonvormen. Grofweg 40% van de woningen wordt gerealiseerd in de suburbane woonmilieus wat hoofzakelijk bestaat uit grondgebonden woningen. In de ontwikkeling van de woningen wordt gestreefd naar nieuwe onderscheidende, stedelijke woonvormen en combinaties van wonen en werken.
Meervoudig ruimtegebruik en denken in drie dimensies is het vertrekpunt. Dat betekent enerzijds de hoogte opzoeken (hoogbouw en verdichting) anderzijds wordt ingezet op beter passende vormen van mobiliteit en bereikbaarheid met minder ruimtebeslag. Tenslotte wordt meer aandacht besteed aan de fietser en de voetganger en minder voorrang gegeven aan de automobilist.
De economie wordt versterkt, voornamelijk voor het cluster rond gezondheidszorg, voor ict/e-commerce en de creatieve industrie. Er wordt ruimte gezien voor groei van de logistieke sector. Innovatie en nieuwe bedrijvigheid wordt gestimuleerd waarbij gekeken wordt naar de koppeling met maatschappelijke thema's.
De Zwolse strategische ontwikkelzones
Er zijn een drietal strategische ontwikkelzones met daarbinnen diverse gebieden die (deels) transformeren naar een andere functie:
Visie op hoogbouw
Voor de verdere verdichting biedt hoogbouw een oplossing. Dat vraagt een zorgvuldige aanpak passend bij het huidige Zwolse stadsilhouet.
Naar een multifunctioneel buitengebied: stad en land verbonden
Centraal staat de ambitie om te werken aan een vitaal, solidair, gezond en duurzaam buitengebied. Om die ambitie in te vullen staan de volgende doelen centraal:
Raamwerken:
Om het goed ondernemen en prettig wonen in Zwolle te borgen wordt gewerkt aan het behouden, beschermen en ook ontwikkelen van de Zwolse omgevingskwaliteiten. Dit door het vastleggen van de belangrijkste fysieke structuren van Zwolle: raamwerken genoemd, het geraamte van Zwolle.
Het raamwerk laat de grote fysieke structuren zien die bepalend zijn voor de ontwikkeling op lange termijn. Een hoofdstructuur waarbinnen ontwikkelingen mogelijk zijn en benoemd de condities om Zwolle in de toekomst aantrekkelijk en toekomstbestendig te houden. Het gaat om de volgende raamwerken: het fysiek kapitaal (landschap, cultuurhistorie en natuur), klimaatadaptatie, gezondheid, mobiliteit, circulariteit, de ondergrond en de buitenruimte.
Eén van de geformuleerde topambities is het behouden en beschermen van cultuurhistorie, biodiversiteit en landschap als belangrijke fysieke waarden. Er is inzichtelijk gemaakt waar die waarden aanwezig zijn. Daaruit volgen een achttal spelregels hoe hier om te gaan wanneer sprake is van ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving.
Gebiedsprofielen:
De gebiedsprofielen beschrijven een integraal toekomstbeeld voor de gebieden. Er is aandacht voor het gewenste woonmilieu, de sociale en economische dynamiek, de ruimtelijke kwaliteit, de mate van functiemenging, het mobiliteitsbeleid, gezondheid, de mogelijkheden van vergroening en de verduurzaming van gebouwen en de buitenruimte.
Elk gebiedsprofiel is opgebouwd uit de volgende twee onderdelen:
De bestaande kenmerken (fysiek en sociaal) en kwaliteiten van gebieden zijn het vertrekpunt voor ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving.
De volgende gebiedsprofielen worden onderscheiden:
Realisatiestrategie:
Aan de slag met het grote aantal opgaven en uitdagingen kan alleen door samen op te trekken met de Zwolse samenleving, met andere overheden, ondernemers en investeerders. Ons vertrekpunt is, we doen het samen, waarbij de rol van de gemeente telkens maatwerk is en zijn we iedere keer duidelijk over onze rol.
Participatie is van groot belang om doelen en ambities in de leefomgeving te bereiken.
De opgaven worden met een gebiedsgerichte benadering aangepakt op die wijze kunnen opgaven worden gebundeld en meekoppelkansen benut.
Bij ieder initiatief in de fysieke leefomgeving, groot of klein, staan de doelen uit de Omgevingsvisie centraal. De Omgevingsvisie is het integrale beleidskader voor de eerste beoordeling van ruimtelijke initiatieven.
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van visie:
Waterwegen zijn van betekenis in de recreatieve structuur. De groen/blauwe ring rondom de binnenstad heeft een recreatieve aantrekkingskracht. De locaties van de ligplaatsen voor (commerciële) recreatieve vaartuigen zijn dan ook aan te merken als een versterking van de stedelijke economie. De voorgestane ontwikkeling, voor zover je al van een ontwikkeling kunt spreken, is te klein om een bijdrage of strijd op te kunnen leveren aan de verschillende thema's binnen de raamwerken.
Het plangebied is onderdeel van het gebiedprofiel het Zwolse centrumgebied. Door de mix aan voorzieningen in combinatie met unieke ruimtelijke en cultuurhistorische kwaliteiten is dit gebied van belang om beleving en ontmoeting voor bewoners, bezoekers en werknemers te faciliteren. In deze gebieden ligt het accent op het toevoegen van stedelijke dynamiek.
Voor dat gebied wordt onder andere gegaan voor:
Het voorliggende initiatief voldoet aan het beschreven gebiedsprofiel.
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie verwoorde beleid.
Op 12 juli 2016 heeft het college de kansenkaart toeristisch medegebruik Zwolse water vastgesteld. Hierin worden de mogelijkheden verkend en kansen benoemd. De kansenkaart maakt de verschillende water gerelateerde beleidsdoelstellingen concreet. Daarmee kan deze gebruikt worden als bouwsteen voor het toekomstige ruimtelijke beleid, bestemmingsplannen enz. De kansenkaart fungeert ook als leidraad voor het faciliteren van water gerelateerde initiatieven voor de periode tot het moment dat het ruimtelijk beleid is geactualiseerd. De kansenkaart biedt houvast voor initiatieven die het watergebruik in Zwolle verrijken en die meerwaarde bieden voor de stad. Dit is een intern en extern gericht instrument. De kansenkaart geeft richting, maar veel initiatieven vragen om aanvullende vergunningen of afwijkende bestemming. De kansenkaart vormt een basis voor onderliggend bestemmingsplan.
In november 2009 stemde de Tweede Kamer in met de beleidsbrief modernisering monumentenzorg (MoMo). Het behoud en de bescherming van monumenten is hiervan een belangrijk doel én er vindt een verbreding plaats naar de omgeving. Overal in steden, dorpen en landschappen zijn plaatsen van herinnering, plaatsen met een bijzondere cultuurhistorische betekenis. Goede ruimtelijke ordening betekent dat alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte in de besluitvorming worden betrokken. Daarom is de eerste pijler van MoMo gericht op cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Om meer vorm en inhoud te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening zullen gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Het Zwolse beleid zoals verwoord in de vastgestelde beleidsnota voor het Zwols monumenten- en archeologiebeleid (Dynamiek van Oud & Nieuw, 2000) is gericht op de instandhouding van historisch waardevolle objecten, complexen, openbare ruimte en stedenbouwkundige en landschappelijke structuren.
Op grond van de Monumentenwet 1988 en de Erfgoedverordening Zwolle 2010 is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning een beschermd (rijks- of gemeentelijk) monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigingen. Ook is het verboden een beschermd monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met het cultuurhistorisch beleid.
Europees en nationaal beleid
Duurzaam schoon oppervlaktewater en bescherming van het drinkwater voor de toekomst. Dat zijn heel in het kort de belangrijkste doelstellingen van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Waterbeheer 21e eeuw (WB21), die voortaan samengaan via het Nationaal Bestuursakkoord Water.
Europese Kaderrichtlijn Water
De Kaderrichtlijn Water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater op orde komt. Oppervlaktewater moet voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van 'een goede chemische toestand'. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat “een goede ecologische toestand”. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen.
Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).
In de geldende Europese richtlijnen en de EU richtlijn Prioritaire Stoffen staat precies omschreven wat een goede chemische toestand voor oppervlaktewater is. De ecologische doelstellingen stellen de lidstaten onderling vast in zogeheten (internationale) stroomgebiedbeheersplannen. Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.
Van 2010 tot 2015 is de eerste tranche uitgevoerd. De tweede tranche maatregelen loopt van 2016 tot 2021.
Waterwet
De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de watersysteembenadering centraal. Er wordt uitgegaan van het geheel van relaties tussen waterkwaliteit, waterkwantiteit, oppervlaktewater, grondwater, watergebruikers en grondgebruikers. Hierbij wordt het kader geschept voor het Nederlandse waterbeheer in de komende decennia. Per 1 januari 2017 is de Waterwet gewijzigd. De beoordeling van de veiligheid van primaire waterkeringen wordt nu gebaseerd op de overstromingskans. In 2050 moeten de waterkeringen voldoen aan de normen die per 1 januari 2017 van kracht zijn.
Waterbeheer 21e eeuw
De commissie Waterbeheer 21e eeuw (WB21) is gevraagd advies uit te brengen over de waterhuishoudkundige inrichting van Nederland, rekening houdend met ontwikkelingen zoals klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelstijging. Deze ontwikkelingen stellen strengere eisen aan het waterbeheer. In WB21 wordt uitgegaan van twee principes (tritsen) voor duurzaam waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer:
Bij “vasthouden, bergen, afvoeren” wordt regenwater zoveel als mogelijk bovenstrooms vastgehouden in de bodem en het oppervlaktewater. Wanneer toch een wateroverschot ontstaat, wordt het water eerst tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en dan pas afgevoerd. Bij “schoonhouden, scheiden en zuiveren” gaat het om een voorkeurvolgorde, waarbij de voorkeur uitgaat naar het voorkomen van verontreiniging (schoonhouden). Als toch verontreiniging ontstaat, moeten schoon- en vuilwater zoveel mogelijk worden gescheiden. Ten slotte wordt het verontreinigde water zo goed mogelijk gezuiverd.
Deltawet
Het doel van de Deltawet, aangenomen op 28 juni 2011, is ons land nu en in de toekomst beschermen tegen hoogwater en de zoetwatervoorziening op orde houden.
De afgelopen eeuw is de zeespiegel gestegen, de bodem gedaald en het is warmer geworden. Dat zet door, blijkt uit de cijfers van het KNMI. Hevigere weersomstandigheden, zoals meer regen en periodes van droogte, zijn zaken om rekening mee te houden. Het Deltaprogramma is er om de huidige veiligheid op orde te krijgen en ervoor te zorgen dat ons land is voorbereid op de toekomst. En om daarbij de juiste maatregelen te nemen voor een veilig en aantrekkelijk Nederland met voldoende zoetwater. In het Deltaprogramma werken het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen samen met maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven en kennisinstituten. Dit gebeurt onder regie van de Deltacommissaris.
Naast de lopende programma's, zoals Ruimte voor de Rivier, Maaswerken, Zwakke Schakels Kust en het nieuwe Hoogwaterbeschermingsprogramma, staan in het Deltaprogramma vijf deltabeslissingen centraal. Deze beslissingen gaan over de normen van onze belangrijkste dijken en andere waterkeringen en de strategieën voor onze waterveiligheid, over de beschikbaarheid en verdeling van zoetwater, over het IJsselmeerpeil, over de manier waarop gebieden veilig kunnen blijven zonder aan economische waarde in te boeten en over hoe bij het bouwen van buurten en wijken rekening kan worden gehouden met water. In 2014 zijn de deltabeslissingen in de Tweede Kamer besproken.
Provinciaal beleid
Provincie Overijssel heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in een Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Deze zijn op 1 mei 2017 vastgesteld. De 'Omgevingsvisie Overijssel 2017. Beken kleur' heeft tevens de status van Regionaal Waterplan onder de Waterwet en het Milieubeleidsplan onder de Wet milieubeheer.
Waterschapsbeleid
Het algemene beleid van waterschap Drents Overijsselse Delta is verwoord in het Waterbeheerplan 2016-2021, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, de Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Het beleid van het waterschap sluit nauw aan bij de uitgangspunten van WB21. In 2013 is de beleidsnota "Water raakt!" door het Algemeen Bestuur vastgesteld. Deze nota beschrijft de voor het waterschap gewenste situatie in bestaand en nieuw stedelijk gebied. Om deze situatie te bereiken heeft het waterschap in 2015 het beheer en onderhoud van veel wateren overgenomen van de gemeente Zwolle. Op watergangen van waterschap Drents Overijsselse Delta is de keur van toepassing. In de keur is aangegeven wat wel en niet mag bij watergangen, waterkeringen en kernzones. Bijvoorbeeld regels voor bouwwerken op of langs watergangen. De genoemde beleidsdocumenten liggen ter inzage op het hoofdkantoor van waterschap Drents Overijsselse Delta. Ook zijn deze te raadplegen op de website: www.wdodelta.nl.
Gemeentelijk beleid
Gemeente Zwolle heeft haar beleid ten aanzien van afvalwater, grondwater en hemelwater vastgelegd in het Gemeentelijke Rioleringsplan 2016-2020. Hier staan ook ontwerprichtlijnen in beschreven waaraan voldaan moet worden.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met het waterbeleid.
Algemeen beleid
Zwolle beschouwt milieu in de omgevingsvisie als een integraal onderdeel van de fysieke leefomgeving. Milieuruimte is niet fysiek zichtbaar maar van groot belang om de bewoners, werkers en bezoekers van Zwolle te beschermen tegen de nadelige effecten van een groeiende en verdere verstedelijking van de stad van bijvoorbeeld de nadelige effecten op de gezondheid van werklocaties, infrastructuur en energiewinning. Aan de andere kant hebben bijvoorbeeld werklocaties maar ook energiewinning voldoende milieuruimte nodig om optimaal te kunnen functioneren en zich te kunnen ontwikkelen. Het betekent overigens niet dat ontwikkelingen of gebruik door kwetsbare functies binnen de zones uitgesloten worden, er dient wel rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van de milieuruimte (en de bijbehorende belangen).
De gemeente Zwolle heeft daarnaast gebiedsgericht milieubeleid ontwikkeld. Het beleid voor de aspecten bedrijvigheid, luchtkwaliteit en externe veiligheid zijn relevant voor voorliggend plan. Dit beleid wordt in de volgende paragrafen kort beschreven.
Bedrijvigheid
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurd onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we enerzijds het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen en gevoelige bestemmingen zoals woningen. Anderzijds worden milieugevoelige functies zoals wonen en recreëren beoordeeld. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. De onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Zwolle hanteert bij de uitwerking van het bovenstaande principe de veel gebruikte VNG-handreiking "Bedrijven en Milieuzonering"(2009). Hierin zijn richtafstanden aangegeven die aangehouden kunnen worden tussen bedrijven c.q. voorzieningen en woningen. Hier wordt nader op ingegaan in de milieuparagraaf.
Luchtkwaliteit
Het Luchtkwaliteitsplan gemeente Zwolle 2007-2011 beschrijft de luchtkwaliteitsituatie in Zwolle, de opgave, de ambitie en de aanpak om de vastgestelde doelen te bereiken.
Zwolle wil, binnen de beïnvloedingssfeer van de gemeente, een significante bijdrage leveren aan de verbetering van de luchtkwaliteit. Daartoe zijn de volgende doelen geformuleerd:
De gemeente streeft ernaar dat het aspect door gaat werken in het verkeers- en vervoersbeleid, het ruimtelijke ordeningsbeleid en het beleid van vergunningen en handhaving.
Externe veiligheid
De beleidsvisie externe veiligheid is op 6 maart 2007 vastgesteld door de gemeenteraad en geactualiseerd in 2013. De gemeente streeft ernaar voor haar gehele grondgebied te voldoen aan de basisveiligheid.
Dit betekent dat:
Op 20 januari 2009 heeft het college van B & W het gebiedsgericht beleidskader externe veiligheid vastgesteld. Het gaat om een ruimtelijke uitwerking van het externe veiligheidsbeleid dat aansluit op het gebiedsgerichte milieubeleid. Op basis van kenmerken (fysieke omgeving, hulpverleningsniveau en zelfredzaamheid) die bij een bepaald gebiedstype horen is een beleidsstandpunt bepaald ten aanzien van een mogelijke toename van het groepsrisico.
Tevens is op basis van dezelfde kenmerken van een gebiedstype bepaald of er plaats is voor nieuwe risicobronnen. Een afwijkend gebiedstype vormen de stroomzones. Stroomzones zijn gebieden rondom infrastructuur (spoorlijnen, wegen en waterwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Voor stroomzones is een apart beleidskader geformuleerd.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met het milieubeleid.
In dit hoofdstuk wordt de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied omschreven. Daarnaast wordt een beschrijving gegeven van de uitgangspunten die gehanteerd zijn bij het maken van dit bestemmingsplan.
In deze paragraaf wordt in alfabetische volgorde per locatie beschreven welke verandering er is doorgevoerd. Voor de exacte maatvoeringen en bestemmingen wordt verwezen naar de bijbehorende verbeelding.
Harm Smeengekade
Aan bijna de gehele Harm Smeengekade ligt in het huidige bestemmingsplan een aanduidingsvlak "specifieke vorm van water - ligplaats toeristische schepen". Het aanduidingsvlak komt niet overeen met de werkelijkheid. Het zuidelijke deel is inderdaad bedoeld en in gebruik als ligplaats voor toeristische schepen. Dat blijft dus ook zo, al wordt de naamgeving veranderd naar ligplaats voor pleziervaartuigen. Dit is in lijn met de systematiek van de APV. Het deel richting de Kamperpoortenbrug is in gebruik door twee botenverhuurbedrijven.
![]() |
![]() |
Links: Botenverhuur Schoone, rechts: Boot Huren Zwolle
Het aanduidingsvlak komt, zoals gesteld, niet overeen met de werkelijkheid. Het deel bij de Kamperpoortenbrug is niet geschikt als ligplaats, omdat in- en uitstappen daar niet mogelijk is. Dat deel wordt "wegbestemd". Dat wordt hier aangepast. Er wordt ruimte geboden voor twee bedrijven in de commerciële recreatieve vaartuigen. De aanduiding met bijbehorende definitie wordt hierop aangepast.
Bij het noordelijke gelegen bedrijf ligt een vaartuig dat ter plaatse functioneert en daarmee als bouwwerk en zelfs als gebouw, op grond van artikel 1.27 van de regels van het bestemmingsplan, moet worden geclassificeerd.
Permanente bebouwing in de zin van plaatsgebonden vaartuigen zijn elders in de historische stadsgrachten van Zwolle gecentreerd. Het is wenselijk om dit deel van de gracht vrij te houden van permanente bebouwing in de zin van plaatsgebonden vaartuigen, welke zijn aan te merken als gebouw op grond van de regels van dit bestemmingsplan.
Daarnaast kent dit bestemmingsplan geen enkel bouwvlak toe aan de recreatieve commerciële ligplaatsen in het historische beschermd stadsgezicht.
Dit samen om de hoge ruimtelijke kwaliteit van het gebied te blijven waarborgen.
Dit betekent dat het vaartuig weg zal moeten (binnen 10 jaar). In het kader van het vergunningenstelsel voor deze ligplaats zal hier nadere aandacht aan worden geschonken.
Hofvlietvilla
In het huidige bestemmingsplan "Binnenstad en omgving" ligt bij de Hofvlietvilla (aan de Pannekoekendijk) een aanduidingsvlak "specifieke vorm van water - ligplaats recreatieve schepen", inhoudende dat hier ligplaatsen voor recreatieve schepen zijn toegestaan. Deze locatie is echter niet de meest voor de hand liggende (zie onderstaande foto). Om die reden wordt deze aanduiding "wegbestemd" en krijgt het ter plekke alleen de hoofdbestemming "Water".
![]() |
![]() |
Bestemmingsplanuitsnede en foto van locatie met de aanduiding recreatieve schepen
Er ligt een steiger zuidelijker van deze locatie. Deze locatie wordt ingezet voor het aanbieden van verhuur van boten als onderdeel van de bedrijfsvoering ter plekke (horeca). Van walgebruik (in de vorm van bouwwerken) is geen sprake.
Hofvlietvilla met steiger bezien vanaf de Rodetorenbrug
De locatie heeft de aanduiding "specifieke vorm van water - verhuur kleine vaartuigen als nevenactiviteit" gekregen.
Ligplaatsen Katerdijk
De locatie is gelegen in het Zwarte Water in het bestemmingsplan "Kamperpoort", vastgesteld op 13 mei 2013. Het heeft hierin de bestemming Water. Op de bewuste locatie ligt geen functieaanduiding.
De wens bestaat om te voorzien in de behoefte voor het aanleggen van recreatieve vaartuigen met daarbij de aanleg van een steiger. Er is een aanduidingsvlak opgenomen (specifieke vorm van water - ligplaats pleziervaartuigen) waarbinnen deze vorm van scheepvaart mogelijk wordt gemaakt. Van walgebruik (in de vorm van bouwwerken) is geen sprake.
Potgietersingel – Hiawatha
In het huidige bestemmingsplan "Binnenstad en omgeving" ligt hier een aanduidingsvlak "specifieke vorm van water - ligplaats recreatieve schepen" binnen de bestemming "Water".
Het aanduidingsvlak komt niet overeen met de werkelijkheid. Dat wordt hierop aangepast. Er wordt ruimte geboden voor één bedrijf in de commerciële recreatieve vaartuigen. De aanduiding met bijbehorende definitie wordt hierop aangepast. Van walgebruik (in de vorm van bouwwerken) is geen sprake.
Roeivereniging Katerdijk
De locatie is gelegen in het Zwarte Water in het bestemmingsplan "Kamperpoort", vastgesteld op 13 mei 2013. Het heeft hierin de bestemming "Water". Op de bewuste locatie ligt de functieaanduiding "specifieke vorm van water - ligplaats recreatieve schepen" inhoudende dat hier ligplaatsen voor recreatieve schepen zijn toegestaan.
![]() |
![]() |
Roeivereniging bezien vanaf Katerdijk (links) en vanaf de overzijde (rechts).
In de praktijk komt dit niet overeen met de werkelijkheid, er is namelijk een roeivereniging (Zwolse Studenten Roeivereniging Boreas) gevestigd met haar club- en boothuis.
In 2013 is een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor het bouwen van dit verenigingsgebouw. De aanvraag is vervolgens ingetrokken omdat er, gelet op de destijds geldende regelgeving, onduidelijkheden waren over de vergunningplicht van het bouwwerk.
In een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 april 2014 oordeelde de Afdeling dat een woonboot moet worden aangemerkt als bouwwerk in de zin van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). In deze uitspraak legt de Afdeling het zwaartepunt bij het criterium van het plaatsgebonden karakter. Deze uitspraak heeft uiteindelijk geresulteerd in het vaststellen van de Wet verduidelijking voorschriften Woonboten. Naast woonboten geldt de wet ook voor andere drijvende objecten die hoofdzakelijk worden gebruikt voor verblijf. In dit geval is daar ook sprake van waardoor de locatie niet alleen gebruiksbepalingen maar ook bouwregels in dit bestemmingsplan heeft gekregen. De locatie heeft de aanduiding "specifieke vorm van water - watersport" gekregen.
Scaniahaven
De locatie is gelegen aan het Zwolle-IJsselkanaal in het bestemmingsplan "Voorst", vastgesteld op 27 mei 2013. Het heeft hierin de bestemming "Water". Op de bewuste locatie ligt geen functieaanduiding. De locatie is de thuishaven van een partyboot. Om die reden krijgt de locatie de aanduiding "specifieke vorm van water - partyboot".
Spiegel / Librije
In het huidige bestemmingsplan "Binnenstad en omgeving" ligt hier een aanduidingsvlak "terras" binnen de bestemming "Water".
Boven het water bestaat dus de mogelijkheid tot het inrichten van een terras. Hier bevindt zich ook een steiger. De uitbater van de horecazaak heeft aan het terras op het water ook een aantal aanlegplekken gecreëerd voor boten. Deze locatie wordt ingezet voor het aanbieden van verhuur van boten als onderdeel van de (naastgelegen) bedrijfsvoering. Van walgebruik (in de vorm van bouwwerken) is geen sprake. De locatie heeft de aanduiding "specifieke vorm van water - verhuur kleine vaartuigen als nevenactiviteit" gekregen.
Locaties met de aanduiding toeristische schepen
In het bestemmingsplan "Binnenstad en omgeving" zijn dan nog een vijftal locaties (bij het Maagjesbolwerk, aan de andere zijde van het water bij het Maagjesbolwerk, bij het Rodetorenplein, de Thorbeckegracht en de Schuttevaerkade) die de aanduiding 'toeristische schepen' kent. Door in dit bestemmingsplan te werken met de terminologie (commerciële) recreatieve vaartuigen komt het de eenduidigheid ten goede om voor deze locaties de aanduiding te veranderen naar 'pleziervaartuigen' (ook in lijn met de APV). De vorm en omvang van de aanduidingen veranderen niet, het is dus puur een naamswijziging om eenduidigheid te bewerkstelligen.
Het grootste deel van dit bestemmingsplan (de stadsgrachten) maken onderdeel uit van het beschermd stadsgezicht. Nu is hier sprake van bestaand water en is er veelal sprake van bestaande planologische mogelijkheden en daar waar nieuwe mogelijkheden worden gecreëerd is dat puur het gebruik van dat water. Er worden geen bouwmogelijkheden geschapen. De bestaande cultuurhistorische kwaliteiten van de omgeving worden daarmee niet aangetast.
In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets. In de toelichting dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Er is hier sprake van bestaand water en veelal bestaande planologische mogelijkheden en daar waar nieuwe mogelijkheden worden gecreëerd is dat puur het gebruik van dat water. Er worden geen bouwmogelijkheden geschapen. Dit heeft geen gevolgen voor het omgevingsaspect 'water'. Daarom is het plan in het kader van het aspect 'water' acceptabel. Een (uitgebreide) watertoets kan dan ook achterwege blijven.
In deze paragraaf wordt ingegaan op de milieuaspecten die van belang zijn bij het toekennen van bestemmingen.
Uitgangspunten met betrekking tot milieuparagraaf
Onderhavig bestemmingsplan voorziet in een aangepaste planologische regeling voor (grotendeels bestaande) ligplaatsen van (commerciële) recreatieve vaartuigen in Zwolle. De locaties zijn gelegen in de grachten van de binnenstad, in het Zwarte Water en in het Zwolle-IJsselkanaal:
Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) moet bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening worden gehouden met de geluidproductie van wegverkeer, industrie en spoorwegen. In de Wgh wordt het begrip 'geluidszone' gehanteerd. Met een geluidzone wordt het aandachtsgebied afgebakend langs de weg, het spoor of om specifieke industrieterreinen waarbinnen de regels van de Wgh van kracht zijn. Indien geluidsgevoelige objecten en/of terreinen zijn gelegen binnen de geluidszone is veelal akoestisch onderzoek benodigd.
De functies die middels onderhavig bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt betreffen geen gevoelige functies of terreinen in de zin van de Wgh. Toetsing aan de Wgh kan derhalve achterwege blijven. Dit geldt ook voor de ligplaats in de Scaniahaven die binnen de geluidzone van het industrieterrein Voorst is gelegen. De ligplaats ter plaatse voorziet niet in een activiteit die invloed heeft op de beschikbare geluidruimte binnen de geluidzone van het industrieterrein Voorst.
De belangrijkste regels over de luchtkwaliteit staan in hoofdstuk 5 (titel 5.2) en de grenswaarden voor de luchtkwaliteit in bijlage 2 van de Wet milieubeheer (Wm). In de Regeling Niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) is voor diverse categorieën aangegeven bij welke omvang van een initiatief deze niet in een betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Bijlage 3A van de Regeling NIBM geeft aan dat een woningbouwlocatie met = 1.500 woningen (netto) en minimaal 1 ontsluitingsweg valt onder de categorie NIBM. Als er sprake is van NIBM hoeft er niet verder getoetst te worden aan de luchtkwaliteitsnormen. Het gaat daarbij dus vooral om grootschalige ontwikkelingen met een grote verkeer aantrekkende werking.
De functies waarvoor onderhavig bestemmingsplan in een planologische regeling voorziet zijn feitelijk al aanwezig en grotendeels planologisch toelaatbaar. Tevens kan gesteld worden dat de betreffende functies van beperkte aard en omvang zijn vergeleken met de categorieën die zijn geformuleerd in de regeling NIBM. Op basis daarvan kan redelijkerwijs verwacht worden dat onderhavig plan niet in betekende mate bijdrage aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het is derhalve niet noodzakelijk om nader onderzoek naar de luchtkwaliteit te verrichten.
De functies waarin wordt voorzien zijn tevens niet gevoelig voor luchtkwaliteit, waardoor toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit in het kader van goede ruimtelijke ordening en het Besluit gevoelige bestemmingen verder achterwege kan blijven.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Onderhavig bestemmingsplan voorziet in een planologische regeling voor functies die allen op het water plaatsvinden. Van contact met de (water)bodem is geen sprake, waardoor eventuele risico's die daaruit voortvloeien zijn uitgesloten. Het aspect bodemkwaliteit verzet zich derhalve niet tegen de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Onderhavig bestemmingsplan voorziet in een planologische regeling voor functies die zelf geen risicobron betreffen en grotendeels niet als kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden beschouwd in het kader van externe veiligheid. Dit geldt ook voor de ligplaats en opstapplaats voor het partyschip in de Scaniahaven.
Uitzondering daarop is het club- en boothuis van de roeivereniging aan de Katerdijk en de ligplaatsen die aan de Katerdijk worden voorzien. Deze functies kunnen als beperkt kwetsbaar object worden beschouwd en ligt binnen het invloedsgebied van de A28, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het club- en botenhuis van de roeivereniging is planologisch reeds toegestaan en onderhavige bestemmingsplan voorziet niet in uitbreiding van de reeds planologisch toegestane situatie. De te realiseren ligplaatsen voor circa 9 vaartuigen aan de Katerdijk zijn niet bedoeld om te overnachten. Onderhavig plan heeft dan ook geen invloed op het aanwezige risiconiveau. Verder toetsing aan wet- en regelgeving en beleid over externe veiligheid kan dan ook achterwege blijven en van een verantwoordingsplicht voor externe veiligheid is geen sprake.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.
Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is een beschouwing gedaan van de ligging van de functies waar onderhavig bestemmingsplan op ingaat ten opzichte van omliggende gevoelige bestemmingen/functies. Onderhavig bestemmingsplan voorziet op hoofdlijnen in de volgende functies die mogelijk hinder veroorzaken voor de omgeving:
Botenverhuur (Hofvlietvilla, Harm Smeengekade, Potgieterssingel en de Spiegel/Librije)
Botenverhuur kan beschouwd worden als een activiteit die hinder veroorzaakt naar de omgeving. Deze activiteit komt niet eenduidig voor op de bedrijvenlijst uit de VNG handreiking 'bedrijven en milieuzonering'. Gelet op vergelijkbare activiteiten die wel op de bedrijvenlijst voorkomen is het aannemelijk om botenverhuur als een milieucategorie 2 bedrijf te beschouwen. Bij alle locaties waar in onderhavig bestemmingsplan sprake is van botenverhuur is sprake van een gemengd gebied, waardoor de te hanteren richtafstand met één stap verkleind kan worden. Voor milieucategorie 2 bedrijven geldt in gemengd gebied dan een richtafstand van 10 meter tot omliggende gevoelige functies. Wanneer aan die richtafstand wordt voldaan dan is sprake van een goede ruimtelijke ordening. Bij alle locaties waar in onderhavig bestemmingsplan sprake is van botenverhuur wordt ruimschoots aan deze richtafstand voldaan. Bovendien is botenverhuur op deze locaties reeds aanwezig en wijzigt de bedrijfsvoering niet als gevolg van de planologische regeling die in onderhavig bestemmingsplan wordt voorzien. Hinder voor de omgeving door botenverhuur als gevolg van onderhavig plan wordt dus niet verwacht.
Club- en boothuis van een roeivereniging (Katerdijk)
Een club- en boothuis van een roeivereniging kan beschouwd worden als een activiteit die hinder veroorzaakt naar de omgeving. Gelet op vergelijkbare activiteiten die wel op de bedrijvenlijst voorkomen is het aannemelijk om een club- en boothuis van een roeivereniging als een milieucategorie 2 bedrijf te beschouwen. Ter plaatse (Katerdijk) is sprake van een gemengd gebied, waardoor de te hanteren richtafstand met één stap verkleind kan worden. Voor milieucategorie 2 bedrijven geldt in gemengd gebied dan een richtafstand van 10 meter tot omliggende gevoelige functies. Wanneer aan die richtafstand wordt voldaan dan is sprake van een goede ruimtelijke ordening. Binnen 10 meter van de roeivereniging zijn geen gevoelige functies aanwezig. Bovendien is de functie reeds aanwezig op deze locatie en wijzigt deze niet als gevolg van de planologische regeling die in onderhavig bestemmingsplan wordt voorzien. Hinder als gevolg van onderhavig plan wordt dus niet verwacht.
Ligplaats voor recreatieve schepen (Katerdijk)
Ter plaatse van de Katerdijk bestaat de wens om te voorzien in de behoefte voor het aanleggen van recreatieve schepen (privé pleziervaart) met daarbij de aanleg van een steiger. Het betreft vaste ligplaatsen die voor een langere termijn verhuurd kunnen worden. Van walgebruik (in de vorm van bouwwerken) is geen sprake en indien nodig kan gebruik worden gemaakt van de al bestaande voorzieningen van de camperplaatsen (dezelfde eigenaar).
Ligplaatsen kunnen niet worden ingedeeld in één van de categorieën uit de VNG-publicatie 'Bedrijven & milieuzonering'. Gelet op de aard en omvang van het beoogde gebruik is hinder niet te verwachten. De dichtstbijzijnde geluidgevoelige functies zijn de woningen aan de Pannekoekendijk 15 en Katerdijk 3. De afstand tussen de functieaanduiding en woning aan de Pannenkoekendijk 15 is circa 10 meter. Deze afstand komt overeen met een milieucategorie 2 bedrijf en dat wordt gelet op de aar den omvang van het beoogde gebruik als voldoende geacht. De afstand tot de woning aan de Katerdijk 3 is kleiner dan 10 meter. De woning aan de Katerdijk 3 is echter onderdeel van de inrichting waar de beoogde steiger toe behoord. Eventuele hinder vormt derhalve geen belemmering.
Ligplaats voor een partyschip (Scaniahaven)
Ter plaatse van de Scaniahaven wordt een ligplaats voor een partyschip voorzien in onderhavig bestemmingsplan. Deze functie is reeds aanwezig. Een dergelijke ligplaats kan niet worden ingedeeld in één van de categorieën uit de VNG-publicatie 'Bedrijven & milieuzonering'. Ligplaatsen kunnen echter wel tot hinder leiden voor gevoelige functies in de omgeving, het gaat in deze situatie naar verwachting vooral om hinder door geluid van de motoren. In de directe omgeving, welke de functie bedrijven-/industrieterrein kent, zijn geen geluidgevoelige functies aanwezig, waardoor geen sprake is van hinder. De ligplaats zelf is niet gevoelig voor hinder van de omliggende bedrijven.
Het merendeel van de functies die mogelijk worden gemaakt in onderhavig plan zijn reeds aanwezig en toegestaan in de huidige situatie. Onderhavig bestemmingsplan leidt derhalve niet tot wijzigingen of uitbreiding van de aanwezige functies. Aanvullende stikstofemissies zijn derhalve niet te verwachten.
Uitzondering daarop zijn de ligplaatsen voor recreatieve schepen aan de Katerdijk. Het gaat hier om een nieuwe functie die ter plaatse mogelijk gemaakt kan worden als gevolg van onderhavig bestemmingsplan. De locatie waar deze functie wordt toegevoegd is gelegen op een afstand van ruim 2 kilometer van natura 2000 gebieden 'Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht' en 'Rijntakken'. Emissie van stikstof kan echter ver rijken en daarmee leiden tot significant negatieve effecten. Gelet op de aard en omvang van het initiatief is sprake van een beperkte emissie van stikstof in de aanleg en -gebruiksfase. Negatieve effecten zijn niet te verwachten.
Dit bestemmingsplan is gemaakt conform het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 23. Dit handboek is gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen SVBP2012, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.
De regels zijn binnen de systematiek van de SVBP2012 aangepast aan de Zwolse situatie en uitgebreid met extra standaardbestemmingen, waaraan in Zwolle behoefte is. De regels van Zwolle, recreatieve (commerciële) vaartuigen zijn voor zover nodig op hun beurt weer aangepast aan specifieke situaties in het plangebied van het bestemmingsplan Zwolle, recreatieve (commerciële) vaartuigen.
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 Inleidende regels:
De inleidende regels zijn van algemene aard en bestaan uit de volgende regels:
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels:
Toelichting op de regels voor de enkelbestemmingen:
Het gehele plangebied is onderverdeeld in enkelbestemmingen. Dit in tegenstelling tot een bestemming die andere bestemmingen als dubbelbestemming overlapt. De dubbelbestemmingen behoeven niet in het gehele plangebied voor te komen.
Een enkelbestemming kan in het plangebied op één plaats, maar ook op meerdere plaatsen voorkomen. De bij deze bestemmingen behorende regels zijn per bestemming in een apart artikel ondergebracht.
Alle regels die op een bepaalde bestemming van toepassing zijn, worden zoveel mogelijk in de bestemmingsregels zelf geregeld. Op deze wijze wordt bij de digitale versie van het plan bij het aanklikken op adres of bestemmingsvlak zo veel mogelijk informatie gegeven zonder dat er verder doorgeklikt behoeft te worden.
De opbouw van een bestemmingsregel is als volgt:
Per bestemmingsonderdeel wordt hierna een korte toelichting wordt gegeven.
In de bestemmingsomschrijving wordt een nadere omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De hoofdfunctie wordt als eerste genoemd. Indien van toepassing, worden ook aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. De ondergeschiktheid wordt aangegeven door de zin 'met daaraan ondergeschikt'. De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie in de bestemming. De bestemmingsomschrijving is niet alleen functioneel maar bevat ook inrichtingsaspecten.
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld.
Bij woningen wordt een onderscheid gemaakt tussen 'hoofdgebouwen', 'bijbehorende bouwwerken' en 'overige bouwwerken'. Een 'bijbehorend bouwwerk' is een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak'. Deze definitie is gelijk aan de definitie in het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Voor de andere functies geldt dat er meestal geen sprake is van 'bijbehorende bouwwerken'. Bij deze functies wordt dan alleen gebruik gemaakt van de begrippen 'gebouwen' en 'overige bouwwerken'.
De maatvoering waaraan een (hoofd)gebouw, bijbehorend bouwwerk c.q. bouwwerk, geen gebouw zijnde, dient te voldoen wordt in deze regel opgenomen. De maximum goothoogte en maximum bouwhoogte worden in meters weergegeven, de dakhelling in graden.
De hoogte van de gebouwen wordt op de kaart aangegeven, indien er geen uniforme hoogteregels voor de gehele bestemming van toepassing zijn. Dit wordt in de verbeelding op papier van het plan gedaan door middel van een symbool in de vorm van een rondje verdeeld in een matrix met 2 of 3 vlakken. Linksboven staat bijvoorbeeld de maximum goothoogte in meters vermeld, rechtsboven de maximum bouwhoogte in meters en onderaan staat zo nodig het maximum bebouwingspercentage aangegeven. Het symbool is gekoppeld aan het bouwvlak, of indien er geen bouwvlak aanwezig is, aan het bestemmingsvlak.
Op grond van artikel 3.6, eerste lid onder d, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat door burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen worden gesteld. Het betreft hier nadere eisen ten behoeve van bepaalde doorgaans kwalitatief omschreven criteria, zoals stedenbouwkundig beeld, woonsituatie, en verkeersveiligheid. De nadere eisenregeling biedt de mogelijkheid om in concrete situaties in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning sturend op te treden door het stellen van nadere eisen. De criteria zijn in de bepaling van nadere eisen zelf opgenomen.
De procedure voor het stellen van nadere eisen is in deze bestemmingsregels omschreven in Hoofdstuk 3 Algemene regels Artikel 12 Algemene procedureregels.
Op grond van artikel 3.6, eerste lid onder c, van de Wro kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat bij een omgevingsvergunning van het bestemmingsplan kan worden afgeweken. In deze bepaling wordt een opsomming gegeven van de bouwregels waarvan kan worden afgeweken. Een afwijkingsmogelijkheid van de bouwregels wordt alleen opgenomen, indien dit noodzakelijk wordt geacht in verband met het gewenste beleid en het een afwijking of verduidelijking betreft van de algemene afwijkingsregels. De criteria zijn in de afwijkingsregel zelf opgenomen.
De procedure voor het afwijken van de bouwregels is omschreven in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
In artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wabo wordt aangegeven dat het verboden is zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. Ter verduidelijking worden in een aantal bestemmingen in de specifieke gebruiksregels specifieke vormen van gebruik met name uitgesloten. Dit zijn gebruiksvormen, waarvan het op voorhand gewenst is aan te geven dat deze in ieder geval niet zijn toegestaan.
Bij specifieke gebruiksregels wordt in een aantal bestemmingen een daarop gerichte afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Bij zo'n specifieke afwijkingsbevoegdheid zijn ook hier de criteria opgenomen. Ook deze afwijkingsbevoegdheid is gebaseerd op artikel 3.6, eerste lid onder c, van de Wro
De procedure voor het afwijken van de gebruiksregels is omschreven in de Wabo.
Door het opnemen van de eis voor een omgevingsvergunning overeenkomstig artikel 2.1, eerste lid onder b, van de Wabo, kunnen specifieke inrichtingsactiviteiten aan een omgevingsvergunning worden verbonden. Het betreft het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden. Het bouwen wordt niet aangemerkt als zo'n inrichtingsactiviteit. De eis voor een dergelijke omgevingsvergunning wordt opgenomen om extra bescherming aan een specifieke waarde van de bestemming te bieden, zoals de landschappelijke of cultuurhistorische waarde. De eis voor deze omgevingsvergunning wordt met de criteria voor vergunningverlening in de bestemmingsregel opgenomen.
Dit betekent dat in die gevallen dat er gebouwd wordt, er niet ook nog een vergunning nodig is voor het uitvoeren van een werk, tenzij de (bouw)aanvraag ook ziet op het uitvoeren van werken (bijvoorbeeld het inrichten van een terrein met parkeerplaatsen).
Het gaat hier om een specifieke op een bepaalde bestemming gerichte wijzigingsbevoegdheid als bedoel in artikel 3.6, eerste lid onder a, van de Wro. Hierin wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om de betreffende bestemming op de aangegeven punten te wijzigen.
Op het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid is de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure (Uov) van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.
Toelichting op de regels voor dubbelbestemmingen:
Een dubbelbestemming wordt opgenomen in een bestemmingsplan wanneer er sprake is van twee functies die onafhankelijk van elkaar op dezelfde plaats voorkomen. Het opnemen van een dubbelbestemming zorgt met het oog op een specifiek belang voor bescherming van het betreffende gebied.
Het betreft in dit plan:
Artikel 5 Waarde - Archeologie
Artikel 6 Waarde - Cultuurhistorie
Artikel 7 Waterstaat - Waterberging
Artikel 8 Waterstaat - Waterkering.
Deze bestemmingen liggen als het ware over de reguliere (enkel)bestemmingen heen. De bestemmingsomschrijving van de dubbelbestemming geeft aan dat de gronden, naast de andere aan die gronden gegeven (enkel)bestemmingen, mede voor deze dubbelbestemming zijn bestemd.
De opbouw van een dubbelbestemmingregel is dezelfde als die van een (enkel)bestemmingsregel, maar alleen die regels worden ter aanvulling opgenomen die noodzakelijk zijn. De regels in de dubbelbestemming geven de verhouding van de enkelbestemming ten opzicht van de dubbelbestemming aan.
In de algemene regels zijn de volgende regels in onderstaande volgorde opgenomen:
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel;
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels;
Artikel 12 Algemene procedureregels;
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels:
In dit laatste hoofdstuk komen de overgangsregels en de slotbepaling aan de orde.
Hierin worden de in de regels gebruikte begrippen gedefinieerd. Ze zijn alfabetisch gerangschikt met uitzondering van de begrippen plan en bestemmingplan die als eerste zijn genoemd.
Het doel van deze regels is om misverstanden of verschillen in interpretatie te voorkomen. Dit als aanvulling op de gevallen waarbij het woordenboek van Van Dale geen uitsluitsel geeft.
Zoals in paragraaf 1.1 is aangegeven is één van de redenen van het opstellen van het bestemmingsplan om tot eenduidiger regelgeving te komen. Eén van de aspecten is de introductie van een aantal nieuwe begrippen. De begrippen zijn hieronder nader opgesomd.
Recreatievaartuig: ieder vaartuig dat ingericht is voor recreatieve doeleinden, niet gebruikt wordt voor bewoning en qua aard en omvang ook niet geschikt en bestemd is voor bewoning, met uitzondering van woonboten die in de zomer voor recreatieve doeleinden hun vaste ligplaats hebben verlaten. Onder recreatievaartuig wordt mede verstaan plezier vaartuig en commerciële recreatievaartuigen.
Dit is de verzamelnaam, dat vervolgens weer is te onderscheiden in de volgende categorieën.
Pleziervaartuig: vaartuig dat hoofdzakelijk wordt gebruikt als of bestemd is voor private recreatieve doeleinden (hieronder vallen ook de woonboten uit Zwolle die in de zomer voor recreatieve doeleinden hun vaste ligplaats hebben verlaten).
Commerciële recreatie vaartuig: vaartuigen en bedrijven die kleine vaartuigen verhuren voor commerciële doelen, zoals rondvaartboten, partyboten e.d. en verhuurbedrijven van kleine vaartuigen.
Rondvaartboot: passagiersvaartuig dat af en aan vaart vanaf een of meerdere vaste opstapplaatsen, gebonden aan een vast gebied en bijbehorend verkooploket voor het publiek.
Partyboot: passagiersvaartuig met horeca als hoofddoel maar gecombineerd met varende functies.
Verhuurbedrijf van kleine vaartuigen: een onderneming of persoon, die zich bedrijfsmatig bezighoudt met het tegen een financiële vergoeding beschikbaar stellen aan derden van één of meer kleine recreatievaartuigen zoals: sloepen, kano's, SUP's, waterfietsen, BBQ donuts etc.
Verhuurbedrijven van kleine vaartuigen als nevenactiviteit: onderneming die ondergeschikt aan de functie van de (aansluitende) bestemming als onderdeel van de bedrijfsvoering aan klanten al dan niet tegen financiële vergoeding beschikbaar stellen aan klanten van het bedrijf van één of meer kleine recreatievaartuigen zoals: sloepen, kano's, SUP's, waterfietsen, BBQ donuts etc.
Dit is de handleiding voor de manier van meten van diverse in het plan bepaalde maten.
Hierna wordt - voor zover nog nodig - een toelichting op een aantal artikelen van de bestemmingsregels gegeven:
Deze bestemming omvat al het water dat van belang is voor de waterhuishouding van het gebied. Maar bovenal zijn binnen deze bestemming andersoortige functies toegestaan. De zones voor de verschillende soorten functies zijn met verschillende aanduidingen op de verbeelding aangeduid. In paragraaf 3.1 is dit per locatie weergegeven. Bij de begrippen zijn de verschillende functies nader omschreven. Een nadere omschrijving kan om die reden op deze plek achterwege blijven.
Artikel 5 Waarde - Archeologie
Uitgangspunten voor deze dubbelbestemming zijn:
- 30 m², voor het gebied binnen de grachten,
- 100 m², voor het gebied buiten de grachten.
Artikel 6 Waarde - Cultuurhistorie
Uitgangspunt voor deze dubbelbestemming is dat de cultuurhistorische waarden van de ruimtelijke structuur en de bebouwing worden gerespecteerd.
Artikel 7 Waterstaat - Waterberging
Deze dubbelbestemming omvat de waterberging aan de Meeuwenlaan en beschermd de functies die deze locatie heeft op het gebied van de waterhuishouding en waterberging.
Bouwwerken ten behoeve van andere bestemmingen, welke met deze dubbelbestemming Waterstaat - Waterberging samenvallen, mogen uitsluitend worden gebouwd met toepassing van een afwijking, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de waterstaatsbelangen en vooraf advies is ingewonnen van de waterstaatsbeheerder.
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning ten behoeve van een andere (dubbel)bestemming dienen niet alleen de belangen van deze bestemmingen te worden afgewogen, maar ook de waterstaatsbelangen. Voor werken en werkzaamheden met betrekking tot het aanbrengen van rivier- en kanaalverlichting, bebakeningvoorwerpen en waterstandsignalerende apparatuur is geen omgevingsvergunning nodig.
Artikel 8 Waterstaat - Waterkering
Bouwwerken ten behoeve van andere bestemmingen, welke met deze dubbelbestemming 'Waterstaat -
Waterkering' samenvallen, mogen uitsluitend worden gebouwd met toepassing van een afwijking, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de waterstaatsbelangen en vooraf advies is ingewonnen van de waterstaatsbeheerder.
Naast deze dubbelbestemming blijft de keur van het waterschap Groot Salland onverkort van kracht. Op grond van de keur is voor een aantal werken en werkzaamheden een watervergunning van het waterschap nodig.
Ter voorkoming van dubbele regelgeving en bevoegdheidsconflicten en ter voorkoming van een onnodig star en bij een wijziging van de keur snel verouderend bestemmingsplan zijn de voorschriften van de keur niet in het bestemmingsplan opgenomen.
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning ten behoeve van een andere (dubbel)bestemming dienen niet alleen de belangen van deze bestemmingen te worden afgewogen, maar ook de waterstaatsbelangen. Voor werken en werkzaamheden met betrekking tot het aanbrengen van rivier- en kanaalverlichting, bebakeningvoorwerpen en waterstandsignalerende apparatuur is geen omgevingsvergunning nodig.
De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een perceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
In deze regels is als eerste de op grond van vaste jurisprudentie vereiste algemene afwijking in de vorm van de zogenaamde 'toverformule' opgenomen. Bij een omgevingsvergunning moet van het gebruiksverbod worden afgeweken, indien strikte toepassing zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Daarnaast wordt in deze regels de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde in het bestemmingsplan geregelde onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Deze regels zijn niet van toepassing, indien en voor zover er specifieke in de bestemming zelf geregelde afwijkingsregels van toepassing zijn.
Ten slotte zijn de criteria voor de toepassing van deze afwijkingsregels hier opgenomen.
Artikel 12 Algemene procedureregels
Hierin wordt de standaardprocedure bij Zwolse bestemmingsplannen voor de voorbereiding van een besluit tot het stellen van een nadere eis beschreven.
In dit artikel wordt geregeld dat bij een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen. Daarbij moet worden voldaan worden aan de parkeeropgave, zoals neergelegd in de “Regeling Parkeernormen 2016”. Indien deze regeling wordt gewijzigd, moet rekening worden gehouden met deze wijziging.
Bij een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken, indien anderszins in voldoende ruimte kan worden voorzien. Ten slotte kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken in bijzondere omstandigheden, onder andere op basis van criteria van de “Regeling Parkeernormen 2016”.
Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorgeschreven.
Tevens is een hardheidsclausule opgenomen in de vorm van persoonsgebonden overgangsrecht op de wijze zoals door de regering bij de totstandkoming van het Bro werd aanbevolen.
Als laatste wordt de slotregel opgenomen. Deze regel bevat zowel de aanhalingstitel van het plan, de aanhalingstitel van de regels van het plan als de vaststellingsregel van het plan.
Dit bestemmingsplan is overwegend conserverend van karakter. In verband met het feit dat de gemeente binnen het plangebied geen nieuwe ontwikkelingen met financiële consequenties initieert, is het niet nodig om bij het bestemmingsplan een exploitatieplan te voegen.
In deze paragraaf wordt uitgelegd hoe het plan is gecommuniceerd met de buurt(en) en wat de resultaten zijn van het vooroverleg met de vooroverlegpartners. Hiermee wordt de maatschappelijke uitvoerbaarheid toegelicht.
Er zijn gedurende de voorbereiding van het bestemmingsplan gesprekken gevoerd met enerzijds de belangstellende ondernemers en anderzijds een afvaardiging van het BBZ (Bewonersvereniging Binnenstad Zwolle). De gesprekken hadden enerzijds tot doel om te informeren, maar zijn vooral ook gebruikt om de locatie specifieke regelingen te bespreken en om inbreng te verzamelen zodat het bestemmingsplan zo goed mogelijk gaat aansluiten op de praktijk. Na de gesprekken is een concept van het bestemmingsplan naar hen gestuurd met de mogelijkheid tot het indienen van een reactie. De gesprekken en de reacties hebben geleid tot kleine aanpassingen en uiteindelijk tot voorliggend ontwerpplan.
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg worden gepleegd met betrokken waterschap(pen) en diensten van rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
Dit plan is (overwegend) conserverend van aard dan wel maakt zeer beperkte nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk. Met deze herziening zijn geen nationale, provinciale, dan wel waterschapsbelangen in het geding. Om die reden heeft geen vooroverleg plaatsgevonden met het rijk, de provincie en het waterschap.