Plan: | Stadshagen, Waaranders |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0193.BP18009-0004 |
Ter Steege Bouw Vastgoed is voornemens om in de wijk Stadshagen te Zwolle het woningbouwplan 'Waaranders' te ontwikkelen. Het betreft een bijzonder woonzorg-concept waarin reguliere woningen worden gecombineerd met appartementen met een zorgcomponent. Het concept is gebaseerd op een buurtschap met gezamenlijke ruimten (dierenweide en bijvoorbeeld een kruidentuin), waarin mensen samenleven en de zorg dichtbij de bewoners is geregeld. Deze combinatie levert een maatschappelijke meerwaarde op. In totaal worden 50 woningen gebouwd. De gemeente Zwolle heeft aangegeven dat het beoogde woningbouwproject niet binnen de huidige bestemming past en dat daarom een bestemmingsplanherziening moet plaatsvinden. De gemeente heeft schriftelijk de geldende uitgangspunten voor de locatie verwoord (kenmerk OWVAvdM140526). Op basis hiervan is het voorliggende bestemmingsplan opgezet.
Dit bestemmingsplan voorziet in een juridisch planologische regeling, op basis waarvan het woonzorgconcept mogelijk gemaakt kan worden.
De locatie 'Waaranders' is gelegen naast het winkelcentrum Stadshagen (tussen Oude Wetering en Duiker). Volgens de inrichtingskaart uit het bestemmingsplan Stadshagen I (30 september 2013) is in dit gebied deels een mogelijke uitbreiding van het winkelcentrum (nu: groen, parkeren, tijdelijke gebouwen) en deels een groenzone (nu: groen en dierenweide) voorzien.
Figuur 1: Ligging en begrenzing van het plangebied.
Het plangebied ligt in het gebied waar nog het oude bestemmingsplan Stadshagen (2010) geldt. Rondom het plangebied is het bestemmingsplan Stadshagen I (2013) vigerend. Het plangebied heeft volgens het bestemmingsplan uit 2010 de bestemming Woongebied. Dit betreft een uit te werken bestemming op basis van artikel 11 van de Wet Ruimtelijke Ordening, voor uiteenlopende functies, zoals woningen, groen, speelvoorzieningen, water, kantoren, horeca, sportvoorzieningen, verkeersdoeleinden etc.
In overleg met de gemeente Zwolle is ervoor gekozen om voor het project Waaranders een zelfstandig bestemmingsplan op te stellen.
Figuur 2: Fragment bestemmingsplan Stadshagen
Figuur 3: Fragment bestemmingsplan Stadshagen I
Na deze inleiding vindt in hoofdstuk 2 een toetsing van het plan aan de relevante beleidstukken van het rijk, de provincie en de gemeente plaats. Hoofdstuk 3 bevat de planbeschrijving en een overzicht van de uitgangspunten die voor het bestemmingsplan van belang zijn. In hoofdstuk 4 is een toelichting op het juridische gedeelte van het bestemmingsplan opgenomen. Vervolgens worden in hoofdstuk 5 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het project besproken.
In dit hoofdstuk wordt de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan de vastgestelde beleidskaders door het rijk, provincie en gemeente.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Ruimte en Infrastructuur (hierna: SVIR) vastgesteld. De SVIR geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Die ambitie is vertaald in doelen voor de middellange termijn tot 2028. Uitgangspunt van de SVIR is decentraal wat kan, centraal wat moet. Bij het bepalen van wat centraal moet, zijn 13 belangen omschreven. Een rijks verantwoordelijkheid is aan de orde, als:
Er is bij het bestemmingsplan Waaranders geen sprake van rijksbelangen, waardoor de conclusie is dat het plan niet in strijd is met het rijksbeleid.
Artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), zoals die geldt vanaf 1 juli 2017, bevat de verplichting om in de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving te geven van de behoefte aan die ontwikkeling. Daarnaast, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient een motivering te worden gegeven waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
In artikel 1.1.1 van het Bro is omschreven wat verstaan moet worden onder een stedelijke ontwikkeling. Namelijk een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Volgens de Handreiking Ladder voor duurzame verstedelijking van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) vallen onder het begrip 'andere stedelijke voorzieningen' onder meer accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure. Bovendien zijn er inmiddels meerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State, waarin het begrip stedelijke ontwikkeling verder is verduidelijkt. Of bij een bovengenoemde voorziening sprake is van een stedelijke ontwikkeling, hangt af van de omvang en de gebruiksmogelijkheden.
In de uitspraak van 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953 is bepaald dat woning-bouwplannen met een omvang vanaf 12 woningen als stedelijke ontwikkeling kunnen worden gezien, terwijl in de uitspraak van de Afdeling van 16 september 2015:ECLI:NBL:RVS:2015:2921 een plan van 11 woningen niet als stedelijke ontwikkeling word gezien vanwege de beperkte omvang. Dit betekent dat er in dit plan sprake is een woningbouwlocatie, welke aan te merken is als een stedelijke ontwikkeling. Derhalve is de ladder van duurzame verstedelijking van toepassing.
Nu de ladder van toepassing is, moet worden omschreven wat de behoefte is aan de woningen die mogelijk gemaakt worden binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de woningbouwontwikkeling. Daarbij zijn de aard en omvang van de ontwikkeling leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen. Tevens moet op basis van de aard en omvang van het woningbouwplan worden bepaald of regionale afstemming nodig is.
Tenslotte moet worden gemotiveerd, indien de woningbouwontwikkeling voorziet in een behoefte en gepland is buiten het bestaand stedelijk gebied, waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Behoefte binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied en afstemming
Kort gezegd is de 'behoefte' het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
De provincie Overijssel heeft eind 2014 een regionale woonvisie West Overijssel vastgesteld. Ter uitvoering hiervan is in 2015 het Regionale Woonprogrammering (RWP West-Overijssel, 7 december 2015) opgesteld. Het doel hiervan is om tot een betere balans van vraag en aanbod op de woningmarkt te komen, kwantitatief en kwalitatief, waarbij iedere gemeente bouwt voor de lokale behoefte. In dit document - RWP West-Overijssel (Regionale Woon Programmering) - zijn afspraken gemaakt over woonregio's en nadere afspraken over aantallen woningen en afstemming met de regio. De gemeenten en de provincie hebben op 27 januari 2016 de samenwerkings-overeenkomst getekend. Het RWP West-Overijssel wordt tweejaarlijks geactualiseerd. In 2017 zijn de regionale woonafspraken op basis van nieuwe huishoudprognoses geactualiseerd en in mei 2017 bestuurlijk vastgesteld.
De gemeenten in West-Overijssel hebben de hoofdafspraak gemaakt dat iedere gemeente maximaal 100% van de eigen vraag naar woningen als harde plancapaciteit beschikbaar maakt. Dat is in lijn met de Ladder voor duurzame verstedelijking en de visie van provincie.
Voor Zwolle is de woningbehoefte in de periode 2017-2027 circa 5.500 - 6.000 woningen. De harde plancapaciteit (inclusief de gebieden met uitwerkingsplicht) is opnieuw geïnventariseerd en komt voor Zwolle uit op ruim 70% van de behoefte (peildatum 1 januari 2017). Daarmee is er een resterende actuele behoefte van 30% wat neerkomt op circa 1.500-2.000 woningen. Dit biedt voldoende ruimte voor verdere ontwikkeling van de stad door inbreidings- en transformatieplannen en de afbouw van Stadshagen.
Stadshagen is in zijn totaliteit opgenomen als harde plancapaciteit. Voor de diverse deelgebieden wordt een uitwerkingsplan opgesteld.
De Omgevingsvisie Overijssel van 1 mei 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen beschreven, zoals ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is formeel onder andere als structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening vastgesteld. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel. De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit.
Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieus betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.
De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit.
Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal.
Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hierbij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017.
De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent in de ontwikkelingsperspectieven vertaald.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteits voorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 4: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: Provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel 2017
Het project Waaranders is aan de Omgevingsvisie Overijssel getoetst. Hiermee ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling nodig of mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Er zijn negen beleidsthema's geordend in de kolommen welzijn, welvaart en natuurlijke hulpbronnen. Het onderhavige project past binnen de beleidskeuzes:
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval is het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' van belang.
Gebiedskenmerken
Terugkerende elementen in het provinciaal belang zijn: beleefbaarheid, toegankelijkheid, zichtbaarheid, bruikbaarheid, en cultuurhistorische waarden van landschap en bebouwing (structuren) (waaronder archeologische en aardkundige waarden). Het onderhavige project draagt als volgt hieraan bij:
Beleefbaarheid, toegankelijkheid, zichtbaarheid: Het concept is opgebouwd rondom drie thema's: wonen in de boomgaard, wonen op de terp en wonen in de weide. Bij de verdere uitwerking van de plannen zullen deze thema's zodanig worden doorgevoerd, dat de toekomstige bewoners dit daadwerkelijk in hun dagelijkse leefomgeving zullen ervaren en beleven. Het concept draagt bij aan een toegankelijk en sociaal gebied. Daarnaast houdt het ontwerp ook rekening met een uitnodiging naar de omwonenden. Het voet- / fietspad dwars door het buurtje blijft in tact. De groene uitstraling van het buurtje draagt bij aan een aantrekkelijke en vriendelijke omgeving.
Bruikbaarheid: Het woningbouwplan is opgebouwd rondom een woonzorgconcept: wonen in een buurtschap met gezamenlijke ruimten (dierenweide, en optioneel een kruidentuin) waarin mensen samenleven en de zorg dichtbij de bewoners is geregeld. Deze combinatie levert een maatschappelijke meerwaarde op en is bruikbaar voor zowel eigen bewoners als omwonenden.
Cultuurhistorische waarden: in hoofdstuk 3.3 van deze toelichting is op het aspect 'cultuurhistorie' ingegaan. De Oude Weteringszone is, als cultuurhistorische karakteristiek van de Mastenbroekerpolder, één van de ruimtelijke hoofdstructuren van Stads-hagen. Met de gekozen stedenbouwkundige structuur van het plangebied, waarin het groen een nadrukkelijke plaats inneemt, wordt aan deze ruimtelijke hoofdstructuur invulling gegeven.
Conclusie
De conclusie is dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
In november 2017 heeft de gemeenteraad de omgevingsvisie 'Mijn Zwolle van morgen deel 1' vastgesteld. Een toekomstvisie op hoofdlijnen die uitnodigt, inspireert en stimuleert om samen de ruimte in de stad in te vullen. De gemeente geeft aan dat mensen de stad maken. De stad is zo ingericht dat iedereen er in vrijheid en veiligheid, die dingen kan doen die belangrijk zijn. De groei wordt gebruikt om de stad te vernieuwen, te verbeteren, completer en gevarieerder te maken. Toekomstbestendigheid wordt als een kans gezien om de innovatieve kracht te versterken. Het is de opgave Zwolle continue aan te passen aan veranderende maatschappelijke vragen en ruimtelijke uitdagingen.
Er ligt in Zwolle een grote opgave om woningen te realiseren: de verwachte woningbehoefte bedraagt 5.500 tot 6.000 woningen tot 2027 en circa 4.000 woningen vanaf 2027 tot 2040.
Een belangrijke onderlegger van de omgevingsvisie is de woonvisie 'Ruimte voor Wonen' (vastgesteld door de raad mei 2017). De prognoses gaan uit van een natuurlijke groei van het aantal inwoners. Vanuit de bevolkings- en huishoudensgroei is de genoemde woningbehoefte geprognotiseerd. Over deze woningbouw-opgaven zijn regionale woonafspraken gemaakt met de provincie en met regiogemeenten. De afspraak is dat Zwolle tot 2027 circa 6.000 woningen mag bouwen, dus gemiddeld 600 woningen per jaar. In Stadshagen wordt de komende 10 jaar ongeveer de helft (3.000 woningen) van het programma gerealiseerd, maar de grootste opgave (3.000 woningen) is binnenstedelijk.
Voor de onderhavige ontwikkeling is een aantal ambities van de Omgevingsvisie relevant:
Daarbij is het volgende van belang:
.
Het structuurplan dat op 16 juni 2008 door de raad is vastgesteld, geeft de gemeentelijke visie op de gewenste sociale, economische en ruimtelijke structuur in 2020 weer. Het Structuurplan verwoordt niet alleen een kwantitatieve opgave, maar heel nadrukkelijk ook een kwalitatieve opgave. De visie wordt uiteengerafeld in programma's voor de verschillende beleidsterreinen.
De globale visies op de toekomstige sociale, economische en ruimtelijke structuur zijn uitgewerkt tot de kern van het structuurplan: de plankaart met een beschrijving in hoofdlijnen van de meest gewenste ontwikkelingen voor de komende vijftien jaar. De plankaart geeft zo een integraal beeld van de beoogde functies van stad en ommeland tot 2020.
In het structuurplan heeft het plangebied de aanduiding 'woongebied'. De toekomstige uitbreiding van Zwolle kan plaatsvinden door het verder ontwikkelen van Stadshagen I en II. In Stadshagen II zijn in totaal volgens het structuurplan 4.350 woningen gepland. Deze worden gebouwd in een groenstedelijk woonmilieu waarbij de nadruk komt te liggen op kleinschalige en overzichtelijke leefgemeenschappen.
Naast het vigerende structuurplan Zwolle 2020, wordt inmiddels hard gewerkt aan het opstellen van een omgevingsvisie ter voorbereiding op de komst van de Omgevingswet. De raad heeft inmiddels deel 1 van de omgevingsvisie "Mijn Zwolle van morgen" vastgesteld in november 2017. Deel 1 is "slechts" een document op hoofdlijnen, waarin, met aandacht voor de strategische opgaven, de verschillende ambities op integrale wijze worden samengebracht. Het document geeft op hoofdlijnen richting aan de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in de toekomst, maar dient in een opvolgend document, omgevingsvisie deel 2, nader te worden uitgewerkt. Dan kunnen ook keuzes gemaakt worden op gebiedsniveau. Dat betekent dat het Structuurplan 2020 zijn status als structuurvisie, zoals bedoeld onder de huidige Wet ruimtelijke ordening, voor het grootste deel behoudt. Het document kan pas vervallen, nadat de volledige omgevingsvisie (deel 2) zal zijn vastgesteld.
Als onderlegger voor de omgevingsvisie geldt onder meer de Woonvisie van de gemeente Zwolle, zoals vastgesteld op 8 mei 2017, waarin een richtinggevend kader is neergelegd voor de wijze waarop wij tot keuzes willen komen ten aanzien van woningbouw, waarbij de behoefte enerzijds en de belangen vanuit de kwaliteit van de centrumstad anderzijds van belang zijn en waarbij tevens voldoende ruimte wordt gegeven aan woonpartners en andere initiatiefnemers.
Deze ontwikkeling past binnen de hoofdlijnen en ambities uit de omgevingsvisie deel 1.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met het gemeentelijke structuurplan.
De Zwolse woonvisie: 'Ruimte voor Wonen 2017 - 2027' is vastgesteld door de raad op 8 mei 2017. In het kort komt de woonvisie op het volgende neer: Zwolle groeit. Dat komt onder meer doordat Zwolle een jonge stad is met een sterke geboortegroei.
Daarnaast komen mensen heel gericht naar Zwolle, omdat het goed wonen, werken en leven is in Zwolle. Vanuit deze groei wil Zwolle haar sterke regiofunctie behouden en zich als centrumstad verder ontwikkelen. Dat betekent goed nadenken over de plek, de woonvorm en de doelgroep en ons bewust zijn van leefomgeving en woonmilieu. Ruimte voor Wonen betekent bij het maken van keuzes voor woonmilieus rekening houden met het water dat Zwolle omringt en vormt; onze waardevolle blauw/groen-structuur die we als aantrekkelijke woonomgeving beter kunnen benutten.
Het betekent ook ruimte geven aan (particuliere) initiatieven die zorgen voor variatie in nieuwe, duurzame woonconcepten. Bijvoorbeeld met (collectief) particuliere vormen van zelfbouw, CPO, duurzame (energie)initiatieven of nieuwe woonzorgconcepten die langer zelfstandig wonen mogelijk maken. Vernieuwing kan ook door transformatie van kantoren of ander vastgoed, waarbij functiemenging (wonen, werken, recreëren) en diversiteit in woontypen gewenst zijn. Daarbij zijn natuurlijke wijkvernieuwing en toekomstbestendige wijken met goede voorzieningen belangrijke uitgangspunten.
De belangrijke trends en ontwikkelingen, die van invloed zijn op de woningvraag zijn:
De woonvisie beschrijft een toekomstbestendig, vernieuwend en duurzaam woon-beleid. Dat betekent aandacht voor verstedelijking en transformatie: 3.000 woningen moeten binnenstedelijk worden gebouwd. De andere 3.000 komen in Stadshagen. In het woningbouwprogramma gaan we uit van een verdeling 30% goedkoop, 40% midden en 30% duur segment (zie tabel 1), waarbij doelgroep- en functiemenging (wonen, werken, zorgen) wenselijk is.
Koop | Huur | |
goedkoop | tot € 180.000,00 | tot € 710,00¹ |
middelduur | € 180.000,00 - 270.000,00 | € 710,00 - 900,00 |
duur | vanaf € 270.000,00 | vanaf € 900,00 |
Tabel 1: woningbouwprogramma
1) Prijspeil 2016 liberalisatiegrens (€ 710,68 exacte huur)
Vanuit het woningbouwprogramma is de omslag gemaakt naar kwalitatief programmeren en stimuleren zodat vanuit de kracht van de locatie en met de nodige flexibiliteit kan worden ingespeeld op de marktvraag. De gemeente schrijft niet vooraf in detail voor welke woningen, waar en wanneer gebouwd moeten worden. Maar vanuit haar publieke rol toetst de gemeente de plannen op ruimtelijke kwaliteit en het ontstaan van een mix van producten en woningtypen. Deze ontwikkeling past binnen de hoofdlijnen en ambities uit de Woonvisie 2017-2027.
Conclusie
Gelet op hetgeen is opgemerkt in de paragraaf ten aanzien van de behoefte-onderbouwing van de ladder voor duurzame verstedelijking, is de conclusie dat het plan in overeenstemming is met het volkshuisvestingsbeleid.
Archeologisch beleid
Het archeologisch beleid is gebaseerd op de Wet op de archeologische monumenten-zorg. Deze wet is per 1 september 2007 in werking getreden. Deze wet voorziet in een nieuwe regeling voor de archeologie in de Monumentenwet 1988. Als uitwerking van deze wet heeft de gemeenteraad op 18 augustus 2008 besloten het archeologiebeleid gemeente Zwolle vast te stellen. Het beleid is uitgewerkt aan de hand van een viertal kernbegrippen: kenbaarheid, verankering, betaling en kwaliteit. Centraal thema daarbij is dat de archeologische waarden waar nodig worden beschermd, zonder dat er meer maatschappelijke lasten in het leven worden geroepen dan noodzakelijk zijn. Het archeologiebeleid Zwolle bevat onder andere de Archeologische Waarderingskaart Zwolle (welke gebieden hebben een hoge archeologische waarde), kaders wanneer en hoe archeologisch waardevolle gebieden in het bestemmingsplan worden bestemd met een dubbelbestemming en de Lokale Onderzoeksagenda Archeologie Zwolle (archeologische onderzoeksthema's).
Cultuurhistorisch beleid
In november 2009 stemde de Tweede Kamer in met de beleidsbrief modernisering monumentenzorg (MoMo). Het behoud en de bescherming van monumenten is hiervan een belangrijk doel én er vindt een verbreding plaats naar de omgeving. Overal in steden, dorpen en landschappen zijn plaatsen van herinnering, plaatsen met een bijzondere cultuurhistorische betekenis. Goede ruimtelijke ordening betekent dat alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte in de besluitvorming worden betrokken. Daarom is de eerste pijler van MoMo gericht op cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Om meer vorm en inhoud te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening zullen gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Het Zwolse beleid zoals verwoord in de vastgestelde beleidsnota voor het Zwols monumenten- en archeologiebeleid (Dynamiek van Oud & Nieuw, 2000) is gericht op de instandhouding van historisch waardevolle objecten, complexen, openbare ruimte en stedenbouwkundige en landschappelijke structuren. Op grond van de Monumentenwet 1988 en de Erfgoedverordening Zwolle 2010 is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning een beschermd (rijks- of gemeentelijk) monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigingen.
Ook is het verboden een beschermd monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met het archeologisch en cultuurhistorisch beleid. Uit paragraaf 3.2. blijkt dat met de ontwikkeling van het plan geen archeologische belangen in het geding zijn.
Mobiliteitsvisie
Het op dit moment vigerende Zwolse mobiliteitsbeleid vloeit voort uit het rijks - en provinciaal beleid en is verwoord in de Mobiliteitsvisie. De Mobiliteitsvisie is door de gemeenteraad vastgesteld op 2 februari 2009.
Uit de Mobiliteitsvisie komt naar voren dat de verdere groei van de mobiliteit niet opgevangen kan worden door de mobiliteitsvraag te faciliteren met nieuwe infrastructuur. Zwolle heeft een gunstige positie qua ontwikkeling. In de na te streven doelen op het gebied van duurzaamheid, milieu, bereikbaarheid, economische groei, leefbaarheid en dergelijke is het daarom noodzakelijk om prioriteiten te stellen. Zwolle wil de kwaliteiten als bereikbare en gezonde stad vasthouden door, naast de noodzakelijke uitbreiding van de infrastructuur, de samenleving te mobiliseren om de groeiende vraag naar mobiliteit om te buigen in een duurzame richting.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met het verkeersbeleid. Het plan wordt aangesloten op bestaande infrastructuur. Het plan draagt bij aan een bereikbare en gezonde stad.
Natuur Netwerk Nederland
Het Natuur Netwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. De bescherming is zodoende planologisch geregeld. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Natura2000 gebieden
Sinds 1 oktober 2005 heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd (eerst in de Natuurbeschermingswet, daarna per 1 januari 2017 in de Wet natuurbescherming). Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden (in het algemeen) verleend door de provincie.
Flora en fauna
De Wet natuurbescherming is eveneens op de soortbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van bedreigde dier- en plantensoorten geregeld.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de staat van instandhouding van deze soorten. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd
Het Groenbeleidsplan, vastgesteld door de gemeenteraad op 30 maart 1998, geeft aan dat de Stedelijke Hoofdgroenstructuur stevig genoeg moet zijn om duurzaam in stand te worden gehouden. Het groen zal meerdere functies vervullen, zal natuurwaarden in zich bergen en duidelijk herkenbaar zijn in de stad. Het netwerk van groene dragers in het Structuurplan 2020 is grotendeels afgeleid van het Groenbeleidsplan en aangevuld met nieuw structuurgroen dat voor de periode tot 2020 op het programma staat. Buurtgroen staat niet zelfstandig op de plankaart van het Structuurplan. Wel vormt het een onlosmakelijk onderdeel van de ruimtelijke opzet en inrichting van woon- en werkmilieus.
Bomenverordening en Groene Kaart
Voor de bomen geldt de in 2013 vastgestelde Bomenverordening. Voor het vellen van een boom binnen de op de Groene Kaart weergegeven groenstructuren (Hoofdgroenstructuur, Wijkgroenstructuur, Groenvoorzienend boomgebied en Hoogstedelijk boom-gebied), zoals die staan aangegeven op de Groene Kaart, is een (kap)omgevingsvergunning nodig voor bomen met een omtrek groter dan 30 cm, die staat op een perceel van 400 m² en groter. Onder vellen valt ook het rooien, het verplanten en het verrichten van handelingen die de dood, ernstige beschadiging of ontsiering van een houtopstand als gevolg kunnen hebben.
Bomen die, vanwege ouderdom, omvang, soort of andere redenen bijzonder zijn, staan op de Groene Kaart aangegeven als bijzondere boom. Voor deze bomen geldt dat ze in principe niet gekapt mogen worden, tenzij daarvoor een uitzonderlijke reden is. Dit verbod geldt voor alle bijzondere bomen, ongeacht de locatie op de Groene Kaart, de stamomvang van de boom en de perceelsgrootte van het perceel waarop de bijzondere boom staat. Het basisprincipe is dat bij kap van bomen herplant plaatsvindt: voor iedere gekapte boom een nieuwe boom. Wanneer er geen mogelijkheden zijn voor (voldoende) herplant, moet financiële compensatie plaatsvinden.
Conclusie
Het plan wijkt vanwege de ligging in de Stedelijke Hoofdgroenstructuur af van het groenbeleid, maar is gerechtvaardigd, doordat in het ontwerp van de nieuwe woonbuurt diverse vergroeningsmaatregelen zijn opgenomen. De onderbouwing hiervan is als volgt:
De Weteringzone heeft een landschappelijke inrichting en vormt de aansluiting op de polder Mastenbroek. Deze zone is op de kaart aangeduid als 'Structuurgroen'. De inrichting van deze zone volgt de herkenbare rechte lijn van de Oude Wetering. Deze zone bestaat uit recreatieve voorzieningen, scholen en grote terpen met meerdere vrijstaande woningen.
Met de stedenbouwkundige hoofdopzet van het plan wordt optimaal aangesloten bij de omliggende groenstructuur en worden de volgende vergroeningsmaatregelen doorgevoerd:
De randen van het plangebied hebben een groene uitstraling. De noord- en zuidrand zijn ingericht als dierenweide (waarvan de zuidelijke deels bestaand).
In het middengedeelte (wonen op de terp) vormen de taluds een groene omlijsting van het plan. De brede strook langs de Oude Wetering krijgt een groene invulling.
Om dit project te kunnen realiseren, is een deel van de zuidelijk gelegen dierenweide nodig. Dit verlies wordt aan de noordzijde van het plangebied gecompenseerd. Daar wordt een nieuw stukje dierenweide met fruitbomen gerealiseerd. In het plan wordt rekening gehouden met een groene verbinding langs de rand waarlangs de dieren van weide naar weide kunnen bewegen.
Voor het plan is een bomenplan gemaakt. Dit plan is opgenomen in Bijlage 1 van de toelichting. Dit plan bevat een weergave van de soort, de maat en de plaats van de diverse nieuwe beplanting en de te behouden bomen.
Het plan heeft een lage bebouwingsdichtheid, waardoor het veel ruimte is voor groen. De interne groenstructuur wordt gekenmerkt door de ruime aanwezigheid van gezamenlijke groenstructuren langs voetpaden, parkeerplaatsen, de entree en rondom de woningen. Centraal in het gedeelte 'wonen in de boomgaard' is ruimte voor een eigen invulling van de bewoners voor bijvoorbeeld een gezamenlijke kruidentuin, tuin of jeu de boulesbaan. Een drietal bestaande monumentale bomen worden gehandhaafd en zijn in het plan ingepast.
Europees en nationaal beleid
Duurzaam schoon oppervlaktewater en bescherming van het drinkwater voor de toekomst. Dat zijn heel in het kort de belangrijkste doelstellingen van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Waterbeheer 21e eeuw (WB21), die voortaan samengaan via het Nationaal Bestuursakkoord Water.
Europese Kaderrichtlijn Water
De Kaderrichtlijn Water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van 'een goede chemische toestand'. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat "een goede ecologische toestand". Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen.
Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand). In de geldende Europese richtlijnen en de EU-richtlijn Prioritaire Stoffen staat precies omschreven wat een goede chemische toestand voor oppervlaktewater is. De ecologische doelstellingen stellen de lidstaten onderling vast in zogeheten (internationale) stroomgebiedbeheersplannen. Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.
Waterbeheer 21e eeuw
WB21 anticipeert op toekomstige ontwikkelingen zoals klimaatverandering, bodem-daling en zeespiegelstijging. Deze ontwikkelingen stellen strengere eisen aan het waterbeheer. In WB21 wordt uitgegaan van twee principes (tritsen) voor duurzame waterkwantiteit- en duurzaam waterkwaliteitsbeheer:
Bij 'vasthouden, bergen en afvoeren' wordt regenwater zoveel als mogelijk bovenstrooms vastgehouden in de bodem en het oppervlaktewater. Wanneer er toch een wateroverschot ontstaat wordt het water eerst tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en dan pas afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het om een voorkeursvolgorde waarbij de voorkeur uitgaat naar het voorkomen van verontreiniging (schoonhouden). Als toch verontreiniging ontstaat, moeten schoon en vuil water zoveel mogelijk worden gescheiden. Ten slotte wordt het verontreinigde water zo goed mogelijk gezuiverd.
Deltawet
Het doel van de Deltawet, aangenomen op 28 juni 2011, is ons land nu en in de toekomst beschermen tegen hoogwater en de zoetwatervoorziening op orde houden. De afgelopen eeuw is de zeespiegel gestegen, de bodem gedaald en het is warmer geworden. Dat zet door, blijkt uit de cijfers van het KNMI. Hevigere weers-omstandigheden, zoals meer regen en periodes van droogte, zijn zaken om rekening mee te houden. Het Deltaprogramma is er om de huidige veiligheid op orde te krijgen en ervoor te zorgen dat ons land is voorbereid op de toekomst.
En om daarbij de juiste maatregelen te nemen voor een veilig en aantrekkelijk Nederland met voldoende zoetwater. Deze zaken worden opgepakt door het hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP) Stadsdijken Zwolle. In het Deltaprogramma werken het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen samen met maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven en kennisinstituten. Dit gebeurt onder regie van de Deltacommissaris, waarvan de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu de coördinerende bewindspersoon is.
Naast de lopende programma's, zoals Ruimte voor de Rivier, Maaswerken, Zwakke Schakels Kust en HWBP, staan in het Deltaprogramma vijf deltabeslissingen centraal. Deze beslissingen gaan over de normen van onze belangrijkste dijken en andere waterkeringen en de strategieën voor onze waterveiligheid, over de beschikbaarheid en verdeling van zoetwater, over het peil van het IJsselmeer, over de manier waarop gebieden veilig kunnen blijven zonder aan economische waarde in te boeten en over hoe bij het bouwen van buurten en wijken rekening kan worden gehouden met water. In 2014 zijn de deltabeslissingen in de Tweede Kamer besproken.
Provinciaal beleid
Provincie Overijssel heeft haar beleid vastgelegd in een omgevingsvisie en de omgevingsverordening. Op 12 april 2017 zijn de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening vastgesteld. Hierin is het ruimtelijk beleid van de provincie vastgelegd. De Omgevingsvisie heeft tevens de status van Regionaal Waterplan onder de Waterwet en het Milieubeleidsplan onder de Wet milieubeheer.
Waterschapsbeleid
Het algemene beleid van waterschap Drents Overijsselse Delta is verwoord in het Waterbeheerplan 2016-2021, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, de Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Het beleid van het waterschap sluit nauw aan bij de uitgangspunten van WB21. In 2013 is de beleidsnota "Water raakt!" door het Algemeen Bestuur vastgesteld. Deze nota beschrijft de voor het waterschap gewenste situatie in bestaand en nieuw stedelijk gebied. Om deze situatie te bereiken heeft het waterschap in 2015 het beheer en onderhoud van veel wateren overgenomen van de gemeente Zwolle. Op watergangen van waterschap Drents Overijsselse Delta is de keur van toepassing. In de keur is aangegeven wat wel en niet mag bij watergangen, waterkeringen en kernzones. Bijvoorbeeld regels voor bouwwerken op of langs watergangen. De genoemde beleidsdocumenten liggen ter inzage op het hoofdkantoor van waterschap Drents Overijsselse Delta. Ook zijn deze te raadplegen op de website: www.wdodelta.nl.
Gemeentelijk beleid
Gemeente Zwolle heeft in de Wateragenda (2015) uitgangspunten vastgelegd om vorm te geven aan de opgaven rondom water en (aanpassing aan het) klimaat. Gemeente Zwolle heeft haar beleid ten aanzien van afvalwater, grondwater en hemelwater vastgelegd in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2020. Hier staan ook ontwerprichtlijnen in beschreven waaraan voldaan moet worden.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met het waterbeleid. De watertoets is met het Waterschap is doorlopen en de ontvangen adviezen in de waterparagraaf zijn verwerkt en/of bij de verdere uitwerking van het plan worden betrokken. De initiatiefnemer treedt hierover tijdig in overleg met het Waterschap.
Voor het volkshuisvestingsbeleid wordt verwezen naar hoofdstuk 2.2.3.3, waarin reeds de gemeentelijke Woonvisie Ruimte voor Wonen 2017 - 2027 is toegelicht. Hier is reeds aangetoond dat het onderhavige plan aan het volkshuisvestingsbeleid van de gemeente voldoet.
Beroep- en bedrijf aan huis
Beroep aan huis wordt toegestaan.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met het economisch beleid.
Het Zwolse coffeeshopbeleid gaat, onder andere, uit van de handhaving van maximaal 5 te gedogen coffeeshops in Zwolle. In de onderhavige ontwikkeling worden geen coffeeshops mogelijk gemaakt. Het plan is daarmee in overeenstemming met het coffeeshopbeleid.
Het Zwolse prostitutiebeleid gaat uit van een maximaal stelsel. Het maximum aantal seksinrichtingen is daarbij gesteld op 10 (inclusief escortbedrijven). Deze mogen zich alleen bevinden in het zogenaamde vestigingsgebied. Dit gebied bestaat uit het gebied binnen de stadsgrachten, enige uitvalswegen (Willemskade, Harm Smeengekade, Pannekoekendijk, Schuttevaerkade, Zamenhof-singel, Diezerkade, Thomas à Kempisstraat tot de hoek Vechtstraat, Groot Wezenland, Assendorperstraat tot Molenweg), alsmede het gebied buiten de bebouwde kom. Dit plan maakt geen seksinrichtingen mogelijk en is daarom in overeenstemming met het prostitutiebeleid.
Algemeen beleid
De gemeenteraad heeft in 2005 de milieuvisie 'Milieu op scherp' vastgesteld. De milieuvisie geeft de richting aan van het Zwolse milieubeleid. In de milieuvisie worden ambities en doelstellingen geformuleerd en worden prioriteiten gesteld in de ontwikkeling en uitvoering van het Zwolse milieubeleid. In de milieuvisie is de strategie geformuleerd die Zwolle wil hanteren om te komen tot een effectief en efficiënt milieubeleid. Er worden parallelle sporen gevolgd.
Het gebiedsgerichte milieubeleid is voor de aspecten geluid, externe veiligheid en de ondergrond vastgesteld. Het beleid voor de aspecten geluid, externe veiligheid en luchtkwaliteit wordt hierna kort beschreven.
Geluid
In de milieuvisie 'Milieu op scherp' wordt de ambitie voor geluid als volgt omschreven. Zwolle is een dynamische stad met geluidsniveaus die passen binnen de wettelijke grenswaarden. Er zijn alleen geluiden die passen bij de functie van een gebied.
Een belangrijke doelstelling is het verminderen van geluidshinder in bestaande woningen en voorkomen van geluidshinder bij renovatie en nieuwbouw. Een belangrijke maatregel om deze doelstelling te bereiken is het toepassen van stillere wegdeksoorten. Een andere maatregel is het meenemen van de geluidsdoelstellingen bij de ruimtelijke planontwikkeling.
In de door de gemeenteraad vastgestelde 'Handreiking gebiedsgericht werken aan milieu, gemeente Zwolle' (juli 2007) en in de beleidsregel 'Hogere waarden Wet geluidhinder' (februari 2007) worden de begrippen ambitieniveau en grenswaarde (dit is de basiskwaliteit, die de gemeente voor een bepaald gebied nastreeft; indien de basiskwaliteit niet wordt bereikt, dan dient akoestische compensatie te worden verkregen) geïntroduceerd. Ambitieniveau en grenswaarde verschillen per gebiedstype. Naast het ambitieniveau en de grenswaarde blijven de voorkeursgrenswaarde en de hoogste toelaatbare waarde uit de Wet geluidhinder gehanteerd.
Het onderhavige bestemmingsplan behoort voor het overgrote deel tot het gebiedstype 'Groen stedelijk'. In onderstaande tabel zijn de desbetreffende waarden van de Wet geluidhinder en het gemeentelijk beleid opgenomen.
Luchtkwaliteit
Het Luchtkwaliteitsplan gemeente Zwolle 2007-2011 beschrijft de luchtkwaliteits situatie in Zwolle, de opgave, de ambitie en de aanpak om de vastgestelde doelen te bereiken. Zwolle wil binnen de beïnvloedingssfeer van de gemeente, een significante bijdrage leveren aan de verbetering van de luchtkwaliteit. Om dat te bereiken zijn de volgende doelen geformuleerd:
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijnstof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) van belang. Grenswaarden ten aanzien van de jaargemiddelde concentratie betreffen 40 ìg/m³ voor zowel NO2 als PM10 en 25 ìg/m³ voor PM2,5.
Projecten met een invloed van 'niet in betekenende mate' (NIBM) op de luchtkwaliteit zijn daarbij vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden.
Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:
PM10 en PM2,5 zijn sterk gerelateerd, aangezien PM2,5 onderdeel uitmaakt van de emissie van PM10. Als aan PM10 wordt voldaan, mag daarom worden aangenomen dat ook de grenswaarde van PM2,5 niet wordt overschreden
Externe veiligheid
De beleidsvisie externe veiligheid is in maart 2007 vastgesteld door de gemeenteraad en geactualiseerd in 2013. Grote lijn van de visie is het voldoen aan de basisveiligheid binnen de gemeentelijke grenzen. Dit betekent dat:
In januari 2009 hebben burgemeester en wethouders het gebiedsgerichte beleidskader externe veiligheid vastgesteld. Het gaat om een ruimtelijke uitwerking van het externe veiligheidsbeleid dat aansluit op het gebiedsgerichte milieubeleid. Op basis van kenmerken (fysieke omgeving, hulpverleningsniveau en zelfredzaamheid) die bij een bepaald gebiedstype horen is een beleidsstandpunt bepaald ten aanzien van een mogelijke toename van het groepsrisico. Tevens is op basis van dezelfde kenmerken van een gebiedstype bepaald of er plaats is voor nieuwe risicobronnen.
Het onderhavige plan behoort tot het gebiedstype 'Groen stedelijk'. Voor dit gebiedstype geldt een stand still beleid waarbij een overschrijding van de oriëntatiewaarde en een toename van het groepsrisico als gevolg van interne gebiedsontwikkelingen niet is toegestaan. Er is geen plek voor nieuwe risicovolle activiteiten. Een uitzondering wordt gemaakt voor kleine risicovolle activiteiten waarvan de PR 10-6 contour binnen de inrichtingsgrens blijft en die geen noemenswaardige invloed op het groepsrisico hebben.
Duurzaamheid
Klimaatadaptatie
De deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie geeft aan dat Nederland in 2050 waterrobuust en klimaatbestendig is ingericht. Het college heeft klimaatadaptatie en energietransitie (zie volgende paragraaf) benoemd als speerpunten voor de toekomstige stad Zwolle waarin het prettig wonen, werken en recreëren is. En Zwolle wil koploper zijn in het praktisch maken van de deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie en ziet klimaatadaptatie als kans om te innoveren en als verdienmodel. De gemeente wil hieraan invulling geven door samen netwerkend met partners in de stad denkend vanuit de generieke opgaven (klimaatadaptatie) naar mogelijkheden te zoeken bij ruimtelijke ontwikkelingen om meerwaarde, robuustheid (of veerkracht) en een aantrekkelijk stadsklimaat te creëren. Het is van belang om in de verkenning te bezien in hoeverre met deze locatieontwikkeling op inhoud, proces en financiën kan worden bijgedragen aan water robuuste en klimaatbestendige stedenbouw.
Klimaatadaptatie (aanpassing) gaat over het verminderen van de kwetsbaarheid voor klimaatverandering (zowel fysiek als mentaal = acceptatie) en het profiteren van de kansen die een veranderend klimaat biedt. Belangrijk is om schade door (weers-) extremen te voorkomen en de woon-werkomgeving zodanig in te richten dat mensen zo min mogelijk last hebben van extreme weersomstandigheden. Kenmerken van een veranderd klimaat zijn bijvoorbeeld extreme regenbuien en langdurige hitte. Door bij het ontwerp hier rekening mee te houden kunnen gebouwen en (openbare/niet openbare) buitenruimten robuust en comfortabel worden ingericht. In de praktijk betekent dit net iets verder kijken dan het huidige bouwbesluit, zoals met:
Bijzondere aandacht verdienen de nutsvoorzieningen voor elektra, drinkwater en internet. Uitgangspunt is dat deze voorzieningen kunnen blijven functioneren bij extremen inclusief overstromingen uit het regionaal systeem. Voor hittestress is het uitgangspunt dat plan geen toename van hittestress tot gevolg mag hebben.
Door klimaatadaptatie in de uitgangspunten mee te nemen zijn er in principe weinig tot geen meerkosten. Bij aanpassing van bestaande plannen is de ervaring dat met een beperkte extra (plus) investering projecten klimaatbestendig kunnen worden gemaakt. Indien dit aan de orde is ziet de gemeente Zwolle het als een gezamenlijke zoektocht om de financiering van de plus mogelijk te maken en het nieuwbouwproject zo klimaatbestendig mogelijk uit te werken en realiseren.
Ook kan een klimaat adaptieve project de bewustwording hieromtrent vergroten. Wat zou het interessant zijn, als de toekomstige bewoners van de nieuwe woningen nu al weten hoe veilig en comfortabel hun woning in 2030 zijn in een warmer klimaat en hoosbuien kunnen trotseren? Een innovatief klimaatbestendig wijk kan ook een niche- en extra verkoopargument zijn.
Duurzaamheidsvisie en energietransitie
De gemeente Zwolle heeft in 2011 een visie op duurzaamheid aangenomen, waarin een omschrijving van het begrip duurzaamheid wordt gegeven: voor Zwolle betekent duurzaamheid een langdurige balans tussen people, planet en profit. Hierbij gelden de volgende uitgangspunten voor beleids- en gebiedsontwikkelingen. Duurzaamheid als leidend principe; beslissingen worden genomen op basis van duurzaamheid. Duurzaamheid is van en voor de stad; niet opgelegd maar gedragen door de stad, omdat het de stad dient. Benutting van lokale bronnen. Transitie en innovatie: deze zijn nodig voor het realiseren van de voorgaande principes.
De gemeenteraad heeft op 17 juli 2017 haar ambities ten aanzien van de energietransitie vastgelegd. Zwolle wil uiterlijk in 2050 energieneutraal zijn. Dat betekent voor de tussenliggende periode dat de hoeveelheid CO2-uitstoot in 2030 ten opzichte van 1990 gereduceerd wordt met 25 % en wordt 25 % van de totale energievraag op duurzame wijze opgewekt. Tevens is Zwolle voornemens deze energietransitie in te zetten als katalysator voor economische en sociale meerwaarde.
Om deze doelstelling te bereiken zal gestreefd moeten worden naar energie neutrale nieuwbouw, waarbij geen gebruik meer wordt gemaakt van fossiele brandstoffen, zoals aardgas voor ruimteverwarming. In 2010 heeft het college van B&W reeds besloten om in Stadshagen II geen gasinfrastructuur meer aan te leggen.
Visie op de ondergrond
Zwolle wil de evenwichtige groei en duurzame ontwikkeling van de stad voortzetten en goed regelen. Als eerste gemeente in Nederland voegt Zwolle een extra dimensie toe bij het nadenken over een optimale inrichting en gebruik van haar ruimte: de ondergrondse dimensie. De gemeenteraad heeft hiervoor in oktober 2007 de visie op de ondergrond vastgesteld en besloten de basisprincipes uit deze visie toe te passen in projecten. Belangrijke uitgangspunten zijn het structureel en georganiseerd toepassen van warmte- koude-opslag (WKO), het koppelen van WKO's met grondwatersanering en het werken met ondergrondse bestemmingen en functies. Aanpak volgens de visie versterkt een duurzame ontwikkeling, zorgt voor energiebesparing en CO2 reductie, leidt door de koppeling van functies tot kostenvoordeel en kan hierdoor de stedelijke ontwikkeling een enorme impuls geven. Voor het Centrumgebied heeft de gemeente een gebiedsbeheerplan opgesteld. De planlocatie Breezicht Zuid valt niet binnen het Centrumgebied.
Duurzaam bouwen
In januari 2007 heeft de gemeenteraad de Beleidsvisie Duurzaam Bouwen vastgesteld. Het beleid is van toepassing op gebouwen en grond.-, weg- en waterbouw en is erop gericht dat overal een minimaal niveau voor duurzaamheid bereikt moeten worden. Duurzaam bouwen heeft betrekking op de thema's energie, materialen, afval, water, gezondheid en woonkwaliteit. Het minimaal te bereiken niveau van kwaliteit- en duurzaamheidsprestaties komt overeen met de toepassing van de vaste, kosten neutrale maatregelen uit het Nationaal Pakket Duurzame (Utiliteits)bouw (maatregelen, die altijd technisch goed toepasbaar zijn en in de regel kostenneutraal zijn).
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met het milieubeleid.
Het plangebied maakt deel uit van het deelgebied 7 'Stadshagen'. De woonwijk Stadshagen wordt in hoge mate gewaardeerd door de integrale stedenbouwkundige opzet, die volledig aansluit bij de hedendaagse woonwensen. Veelal ruime eengezinswoningen met grote tuinen en samenhangende woonbuurten. Het beleid voor de welstandstoetsing voor bestaande woningen is regulier. Voor nieuwbouw worden aanvullende beeldkwaliteitseisen vastgesteld. Voor het project Waaranders zijn afzonderlijke eisen vastgelegd.
Met de realisatie van het woningbouwproject Waaranders wordt voldaan aan de Ladder Duurzame Verstedelijking en wordt tevens bijgedragen aan de geformuleerde beleidsmatige doelstellingen van de gemeente, de provincie en het rijk.
In dit hoofdstuk wordt de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied omschreven. Daarnaast wordt een beschrijving gegeven van de uitgangspunten die gehanteerd zijn bij het maken van dit bestemmingsplan.
De locatie waar het project Waaranders is voorzien, betreft een braakliggend terrein tussen de straten Oude Wetering en Duiker in de bebouwde kom van Zwolle. De noord- en westzijde is begrensd door oppervlaktewater (de Oude Wetering). Het terrein heeft een oppervlakte van circa 1.5 hectare.
Op het onbebouwde terrein zijn diverse groenstructuren aanwezig, waaronder enkele monumentale bomen. Verder wordt het terrein gebruikt als hondenuitlaatplek en speelplaats voor kinderen. Dwars over het plangebied loopt in oost-westrichting een fiets-/voetpad dat de Oude Wetering met Duiker verbindt.
Figuur 5: Het onbebouwde terrein met fiets-/voetpad (midden) en de dierenweide (rechts)
In de directe omgeving van het plangebied staat ten noorden van het plangebied de Christelijke Daltonbasisschool De Zevensprong. Aan de oostzijde bevindt zich het winkelcentrum Stadshagen. Het driehoekige stuk grond tussen het winkelcentrum en het plangebied wordt gebruikt voor tijdelijke functies. De plannen voor een uitbreiding van het winkelcentrum zijn gestart en planning is medio 2020-2021 te bouwen. De uitbreiding betreft detailhandel, horeca, woningbouw, maatschappelijke voorzieningen en parkeren.
Ten zuiden en westen van het plangebied liggen de groene functies: de dierenweide en het park De Stadshoeve.
Op enige afstand van het plangebied liggen diverse bestaande woningen: een solitaire woning op Oude Wetering 17, rijenwoningen aan het Veldbeemdgras en de appartementen boven het winkelcentrum Stadshagen.
Figuur 6: De Christelijke Daltonbasisschool De Zevensprong
Figuur 7: Het winkelcentrum Stadshagen met appartementen
De locatie ligt in het verlengde van de Weteringzone. Dit is een groene strategische zone in de wijk Stadshagen, waarin groenfuncties met recreatieve, sportieve en educatieve voorzieningen liggen. Het betreft o.a. jeugd- en nutstuinen, de korfbal- en de jeu de boules vereniging en de tennisvereniging TC'91. Ook 2 scholen, een basketbalveld en 5 terpen voor vrijstaande woningen liggen in de Weteringzone. Ook de wijkboerderij is in de zone gevestigd.
Het woningbouwplan is opgebouwd rondom een woonzorgconcept: wonen in een buurtschap met gezamenlijke ruimten (dierenweide, en optioneel een kruidentuin) waarin mensen samenleven en de zorg dichtbij de bewoners is geregeld. Deze combinatie levert een maatschappelijke meerwaarde op. Het plan bestaat uit 50 woningen, waarvan 18 grondgebonden koopwoningen, 11 grondgebonden huurwoningen en 21 appartementen met zorg.
De nieuwe invulling op de historische woonterp vormt een verbindende schakel tussen de Wijkboerderij en voormalige Havezathe, de groene zone van Weteringszone en Twistvlietpark en het winkelcentrum.
Het concept is opgebouwd rondom drie thema's: wonen in de boomgaard, wonen op de terp en wonen in de weide. Het inrichtingsplan is opgenomen in Bijlage 2.
Figuur 8: Thema's: Wonen in de boomgaard, wonen op de terp, wonen in de weide (juli 2017)
In de stedenbouwkundige opzet is aangesloten bij de overige terpen in de Weteringzone. De bebouwing is op een talud gesitueerd en vormt een ensemble van verschillende bouwvolumes met diverse kaprichtingen en kapvormen met variaties in goot-en bouwhoogtes. Alle bouwvolumes hebben een kap.
In relatie tot de bebouwing van het winkelcentrum en de geplande uitbreiding daarvan heeft de bebouwing aan zuidzijde een hoogte-accent bestaande uit 3 bouwlagen met een kap.
Het ensemble van bebouwing is stedenbouwkundig zodanig gesitueerd en vormgegeven dat het een relatie oproept met een boerenerf met diverse stallen en schuren. Binnen deze opzet zijn de ook vrijstaande bergingen ingepast. De bergingen zijn zodanig gesitueerd, dat in het plangebied diverse besloten, uitnodigende buitenruimtes worden gecreëerd. Deze ruimtes dragen bij aan de gewenste geborgenheid en stimuleren de ontmoetingen tussen de bewoners.
De opzet en de architectuur van het plan trachten de sociale cohesie van het buurtschap te versterken. In het plan is bijvoorbeeld rekening gehouden met voldoende ontmoetingsruimte (hofjes, wandelen, kruidentuin etc). En met de kleur- en materiaalkeuze wordt een vertrouwd beeld van traditionele boerderijen gecreëerd. Incidenteel zijn moderne architectonische elementen gebruikt zodat niet een letterlijk kopie van oude boerderijen ontstaat.
Figuur 9: Stedenbouwkundige opzet van Waaranders (d.d. 16 maart 2018)
Figuur 10: Referentiebeeld: hoofdhuis met bijgebouwen
Het kwaliteitsteam van de gemeente Zwolle is in hoofdlijnen akkoord met de uiterlijke vormgeving van het plan en de woningen.
In 2002 is door de gemeente Zwolle een Archeologische Waarderingskaart Zwolle vervaardigd. Voor de waarderingskaart is gebruik gemaakt van informatie uit het Centraal Archeologisch Archief (CAA) bij de Rijksdienst voor het cultureel erfgoed in Amersfoort (RCE), informatie van amateurarcheologen, gegevens van de archeologische sectie van de gemeente Zwolle, het kadastrale minuutplan uit 1832, de geomorfologische kaart en waarnemingen in het veld. Dit heeft geresulteerd in een analoge en digitale waarderingskaart. De digitale versie is door de gemeente verwerkt en toegankelijk gemaakt binnen het geografische informatiesysteem Geopoort. In 2002 is vastgelegd dat de kaart dynamisch is. Dit betekent dat de waarde van de gebieden kan veranderen.
Bestemmingsplannen en archeologische waarden
In de Wet voor de archeologische monumentenzorg en het daarop gebaseerde archeologiebeleid binnen de gemeente Zwolle is vastgelegd dat de archeologische waarden in de bestemmingsplannen vastgelegd moeten. Bij de vernieuwing van alle bestemmingsplannen wordt per bestemmingsplangebied de archeologische waarderingskaart opgewaardeerd. De jongste inzichten worden erin verwerkt. Aan de verschillende waarden worden consequenties verbonden. Er zijn 5 waarden: 0%, 10%, 50%, 90% en 100%.
Waardering plangebied
Het plangebied van Waaranders is gelegen in het gebied dat is aangeduid met '0%' en 10%. In onderstaand kader is de toelichting bij deze percentages opgenomen.
Figuur 11: archeologisch waardevolle gebieden
Vanuit het oogpunt van archeologie leidt het plan niet tot belemmeringen. Het is niet noodzakelijk om een verkennend archeologisch onderzoek uit te voeren. Ook is het niet noodzakelijk in het bestemmingsplan een dubbelbestemming op te nemen ten behoeve van de bescherming van archeologische waarden.
Voorafgaand aan de uitvoering van de grondverstorende activiteiten zal in overleg met de gemeente worden bepaald of het nodig is om de activiteiten te melden bij de archeologische sectie van de gemeente.
Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen.
In het bestemmingsplan Stadshagen I is een cultuurhistorische analyse uitgevoerd. Deze is alleen van toepassing op het gebied Zwarte Water. Vanuit dit bestemmingsplan vloeien geen beperkingen voor de onderhavige locatie voort. Wel is de Oude Weteringszone, als cultuurhistorische karakteristiek van de Mastenbroekerpolder, één van de ruimtelijke hoofdstructuren van Stadshagen.
De cultuurhistorische karakteristiek wordt in het plangebied zichtbaar gemaakt door de zone in te richten als groene multifunctionele zone met openbaar toegankelijke routes.
Een nieuwe invulling op deze bestaande historische woonterp vormt een verbindende schakel tussen Wijkboerderij en voormalige Havezathe, de Weteringszone en Twitsvlietpark en tenslotte het winkelcentrum. Het is een beeldbepalende positie in Stadshagen.
In het onderhavige plangebied zelf zijn geen cultuurhistorische gebouwde waarden aanwezig die behouden moeten worden. Wel zijn de monumentale bomen, het aanwezige hoogteverschil en het openbaar toegankelijke voetpad opgenomen in het stedenbouwkundig ontwerp.
Het plangebied is omsloten door de Oude Wetering, Duiker/Belvedèrelaan. De Oude Wetering heeft een gemengde verkeersbestemming voor hoofdzakelijk fietsers (hoofdfietsroute) en voetgangers en op beperkte delen ook nog voor autoverkeer. De Duiker heeft een functie voor lijnbussen en langzaam verkeer. De Belvedèrelaan is de ontsluitingsweg voor gemotoriseerd en langzaam verkeer van en naar de parkeerplaats van het winkelcentrum Stadshagen.
De hoofdentree van de locatie vindt plaats via Duiker. Op de centrale hoofdentree worden de parkeerplaatsen en de interne wegstructuur aangesloten.
Het bestaande fietspad dat in oost-west richting door het plangebied loopt, blijft behouden en wordt in het ontwerp ingepast.
Het Protocol parkeernormen is leidend bij de planontwikkeling. Het uitgangspunt hierbij is dat de parkeeropgave op eigen terrein wordt gerealiseerd op basis van de normstelling van het CROW. In het plan is rekening gehouden met in totaal 54 parkeerplaatsen. De parkeerplaatsen zijn in het plan langs de centrale toegang en in de directe nabijheid van de huurwoningen gesitueerd.
Soort parkeerplaats | Aantal |
Parkeren op eigen terrein | 4 |
Haaks parkeren | 42 |
Invaliden parkeerplaats | 2 |
Langsparkeren | 6 |
Totaal | 54 |
In opdracht van Ter Steege Bouw Vastgoed Apeldoorn BV heeft EcoTierra (ecologisch adviesbureau) een quickscan flora en fauna uitgevoerd in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb). Het onderzoek heeft zich met name op de soorten-bescherming en niet op het gebiedsbeschermingsdeel van de wet (Natura2000) gericht. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 3 van de toelichting.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland. De provincie Overijssel hanteert geen externe werking aangaande het NNN waardoor een verdere toetsing aan het beleid niet aan de orde is. De afstand tot het meest nabijgelegen Natura2000-gebieden is dermate groot dat er geen direct negatief effect te verwachten is op het meest nabije Natura2000-gebied. Tussen het plangebied en de Natura2000-gebieden liggen woningen, een winkelcentrum, wegen en agrarische gronden die een bufferende werking hebben.
Soortenbescherming
Flora
Tijdens het veldbezoek zijn er binnen het plangebied geen beschermde wilde vaatplanten aangetroffen. De aanwezige monumentale bomen zullen worden ingepast. In de toekomstige situatie worden meerdere bomen en kruidenvelden aangeplant. Er zijn derhalve geen negatieve effecten te verwachten aangaande deze soortgroep.
Vogels
In de te kappen bomen zijn geen jaarrond beschermde nesten of aanwijzingen van aanwezigheid van uilen of roofvogels aangetroffen.
Wel kan het plangebied gebruikt worden om te foerageren. In de directe omgeving zijn veel alternatieve foerageerplekken aanwezig in de vorm van tuinen, agrarische percelen, oevers en dierenweiden. De verwachting is dan ook dat de afname van mogelijk foerageergebied geen significant negatief effect zal hebben op eventueel in de omgeving aanwezige roofvogels/ uilen.
Het ontbreekt het plangebied aan opstallen waarin jaarrond beschermde nesten kunnen voorkomen. De huismus zal zeker in de omgeving voorkomen. De beoogde inrichting (dierenweiden, kruidentuinen en bebouwing) maakt dat er een mogelijkheid ligt om de populatie huismus uit te breiden. Dit kan door onder andere nesten te creëren in de nieuwbouw. De boerenzwaluw broedt in de te slopen/ verplaatsen schuilhut. Het gaat om maximaal twee nesten. Het nest van de boerenzwaluw is niet jaarrond beschermd. Tijdens de omgevingscheck is gebleken dat de soort ook in de schuur op het Park de Stadshoeve broedt. Het gebied ten zuiden van het plangebied blijft dierenweide. Het is aannemelijk dat de schuilhut wordt verplaatst zodat de dieren een verblijf blijven behouden. In de hut kunnen kunstmatige nesten of plankjes worden aangebracht om de soort te helpen. Uiteraard mag de hut alleen worden verplaatst/ gesloopt als de boerenzwaluw niet aan het broeden is (broedseizoen loopt globaal van mei tot augustus).
Algemeen voorkomende soorten broeden mogelijk binnen het plangebied. De rooiwerkzaamheden dienen derhalve buiten het broedseizoen van vogels plaats te vinden.
De wet hanteert geen harde datum voor het broedseizoen, het gaat erom of een broedgeval wordt verstoord. Als richtlijn kan de periode 15 maart tot en met juli/ augustus worden aangehouden als broedseizoen. Indien er (maai)werkzaamheden aan de oever plaatsvinden, dient voorkomen te worden dat soorten als meerkoet worden verstoord tijdens het broeden. Meerkoet broedt globaal in de maanden maart tot en met juli/ augustus.
Er zijn geen negatieve effecten op vogels te verwachten, mits aan de genoemde voorwaarden wordt voldaan.
Grondgebonden zoogdieren
Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen van soorten die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of niet zijn vrijgesteld door de provincie vastgesteld. Er zijn in de geraadpleegde bronnen geen waarnemingen van waterspitsmuis aangetroffen. In het onderzoek van EcoGroen in het plangebied nabij zijn eveneens geen exemplaren van deze soort aangetroffen. De oevers lijken weinig geschikt voor de soort. De provincie heeft op Atlas van Overijssel ook aangegeven dat het potentieel leefgebied van de soort buiten het plangebied valt. Voorgaande maakt dat de verwachting is dat de soort niet zal voorkomen binnen het plangebied.
Mogelijk maakt steenmarter gebruik van het plangebied om te foerageren, maar de soort zal zich er niet voortplanten. Mogelijk rust een exemplaar een keer in de groenstrook. De soort heeft in de omgeving voldoende alternatief foerageergebied en verblijfsmogelijkheden.
Algemeen voorkomende soorten zijn door de provincie vrijgesteld van de verbodsbepalingen als het een ruimtelijke ingreep of inrichting betreft. Wel geldt de zorgplicht voor dergelijke soorten.
Er zijn geen negatieve effecten te verwachten aangaande grondgebonden zoogdieren, mits de zorgplicht wordt nageleefd.
Vleermuizen
Er zijn geen opstallen of bomen waarin soorten kunnen verblijven of voortplanten. Wel zal er door verschillende soorten worden gefoerageerd. Volgens de geraadpleegde bronnen en het onderzoek van EcoGroen komen soorten als gewone dwergvleermuis, laatvlieger, rosse vleermuis en meervleermuis voor. Tijdens de omgevingscheck is goed gekeken of er alternatief, soortgelijk, foerageergebied in de directe omgeving aanwezig is. Dit blijkt het geval te zijn. Onder andere in de tuinen van en nabij Park de Stadshoeve is veel kruidenvegetatie aanwezig. Ook ten noordwesten van het plangebied zijn kruiden- en waterrijke gebieden aanwezig waar vleermuizen kunnen foerageren. De verwachting is dat in de toekomstige situatie vleermuizen weer kunnen foerageren binnen het plangebied. Door de parkachtige aanleg met bomen (luwte en insecten), tuinen, kruidenvelden en dierenweiden wordt er geschikt foerageergebied gecreëerd. Een dergelijk nieuwbouwproject biedt kansen aan diverse soorten en derhalve ook aan vleermuizen. Bij de nieuwbouw kunnen speciale vleermuiskasten worden ingebouwd of worden aangebracht.
Voorgaande beschouwend zijn er geen negatieve effecten te verwachten aangaande vleermuizen.
Amfibieën, reptielen en vissen
Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen van soorten die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of niet zijn vrijgesteld door de provincie. Er vindt geen aantasting van het oppervlaktewater plaats. De soorten bittervoorn en kleine
modderkruiper zijn tevens niet meer beschermd onder de Wet natuurbescherming. De pionierssoort rugstreeppad is volgens de geraadpleegde bronnen niet aanwezig binnen en nabij het plangebied. De verwachting is dat de soort, mede door het ontbreken van de soort in de omgeving, de barrière van diep water/ dichte oevervegetatie en het ontbreken van voortplantingswater, het plangebied niet direct zal koloniseren wanneer het bouwrijp gemaakt wordt.
Mogelijk wordt het plangebied als landhabitat door algemeen voorkomende amfibie-soorten gebruikt. Algemeen voorkomende soorten zijn door de provincie vrijgesteld van de verbodsbepalingen als het een ruimtelijke ingreep of inrichting betreft. Uiteraard geldt wel de zorgplicht. Het verdient sterk de voorkeur, indien mogelijk, de oevers natuurvriendelijk in te richten (STOWA heeft hier een handreiking voor).
Bovenstaande beschouwend zijn er geen negatieve effecten te verwachten aangaande deze soortgroepen.
Ongewervelden/ overige soorten
Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen van soorten die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of voorkomen op de 'nationale lijst'. Er zijn geen negatieve effecten te verwachten aangaande ongewervelden, mits de zorgplicht wordt nageleefd.
De zorgplicht
De zorgplicht houdt in dat eenieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. Voor alle soorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan deze soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen. De kwetsbare perioden zijn niet voor alle verschillende soortgroepen gelijk. Als "veilige" periode voor alle groepen geldt in het algemeen de periode van half oktober tot eind november, de periode waarin de voortplantingstijd achter de rug is en dieren als de egel en amfibieën nog niet in winterslaap zijn. Bovendien zijn de houtduiven uit het laatste legsel dan waarschijnlijk ook al uitgevlogen.
Indien vooraf bekend is dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de kwetsbare perioden van de betreffende soorten, is het zaak ervoor te zorgen dat het gebied tegen die tijd ongeschikt is als leefgebied voor die soorten. Zo kan bijvoorbeeld vegetatie gedurende het groeiseizoen kort gemaaid worden, zodat er geen vogels gaan broeden en het tegen de winter ook ongeschikt is voor kleine zoogdieren die in winterslaap gaan. Indien tijdens de werkzaamheden (beschermde) diersoorten worden aangetroffen, dient schade aan de exemplaren zoveel mogelijk voorkomen of beperkt te worden.
Conclusie
Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan worden geconcludeerd dat er in de onderzochte situatie geen procedurele gevolgen zijn ten gevolge van de voorgenomen ingrepen. De redenen zijn:
Voor het onderhavige bestemmingsplan zijn geen mitigerende maatregelen noodzakelijk. Wel dienen bij de uitvoering van het plan de adviezen uit het onderzoeksrapport te worden opgevolgd en aan de zorgplicht te worden voldaan. Hiervoor kan een 'protocol' worden opgesteld.
Sinds 1 november 2003 is de toepassing van de watertoets wettelijk verplicht door de verankering in het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985. De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle van belang zijn de waterhuishoudkundige aspecten (naast veiligheid en wateroverlast ook bijvoorbeeld waterkwaliteit en verdroging). De watertoets is een belangrijk proces-instrument om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in de ruimtelijke ordening.
Uit de waterparagraaf blijkt de betrokkenheid van de waterbeheerder in het planproces en de wijze waarop het wateradvies van de waterbeheerder is meegenomen in de uitwerking van het plan. Het plan is via de digitale watertoets bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta aangemeld. De ontvangen uitgangspunten zijn in deze paragraaf verwerkt. Voor het plan is de normale watertoets gevolgd. Een waterhuishoudingsplan en een rioleringsplan zijn bij de vergunningsaanvraag beschikbaar.
Bestaande situatie waterhuishouding
Het plan ligt in het stroomgebied Veneriete (polder Mastenbroek). Rond het plangebied liggen primaire watergangen (Oude Wetering/VR.15.134 en VR.15.313) die in het beheer van het waterschap zijn. Het peilgebied (nr. 107) heeft een maximumpeil van NAP -0,5 m. Dit peil is de instelhoogte van het kunstwerk. Lokaal kunnen er verschillen optreden in het peil afhankelijk van de afstand tot de instelhoogte.
Figuur 12: Kaartbeeld bestaande waterhuishouding rond het plangebied.
Watersysteem
Waarborgen van een goede afwatering.
Watergangen: Binnen het plangebied ligt een beschermingszone van een primaire watergangen (Oude Wetering/VR.15.134 en VR.15.313). De functie van deze water-gang(en) moet te allen tijde worden gegarandeerd. Hierbij wordt rekening gehouden met de beschermingszone van deze watergangen zoals in de Keur beschreven. Met betrekking tot deze watergangen gelden de binnen de Keur opgenomen gebods- en verbodsbepalingen. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone moet een Watervergunning worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Ten behoeve van het beheer en onderhoud geldt langs de watergang (vanaf de insteek) een obstakelvrije zone van 5 meter. Door middel van een Watervergunning kan hiervan worden afgeweken. De obstakelvrije zone van 5 meter is in het stedenbouwkundig plan verwerkt en op de verbeelding van het bestemmingsplan voorzien van de bestemming 'Groen'.
Voor het dempen van watergangen / sloten (ook die niet in beheer zijn bij het water-schap) dient altijd een Watervergunning te worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta. In het plangebied is geen sprake van het dempen van watergangen / sloten. Ook worden geen nieuwe watergangen toegevoegd.
Wateroverlast
Het plan wordt zo ontworpen dat kortstondige hevige buien zonder problemen kunnen worden opgevangen in de openbare ruimte of op particulier terrein. Er treedt geen wateroverlast op bij woningen of andere kwetsbare functies.
Compensatie nieuwbouw uitbreidingslocaties: Het Waterschap heeft in de uitgangspun-tennotitie gevraagd om een waterhuishoudings- en rioleringsplan op te stellen en daarover vroegtijdig met het waterschap over de uitgangspunten in gesprek te gaan. Het waterschap heeft aangegeven dat in het overkoepelende bestemmingsplan Stadshagen en Stadshagen I op deze locatie ook woningbouw was voorzien en de berging reeds is gerealiseerd.
Het waterschap hanteert voor uitbreidingslocaties de volgende uitgangspunten:
Tabel 2: Overzicht van hoeveelheden en benodigde berging
Gemeentelijk beleid: De gemeente heeft een beleid dat erop is gericht om water vast te houden op particulier terrein. In het gemeentelijke rioleringsplan is aangegeven hoeveel mm water moet worden geborgen. Bij de verdere uitwerking van het plan Waaranders zullen de gegevens van het rioleringsplan worden betrokken en wordt aan het gestelde beleid voldaan.
Grondwateroverlast bij bebouwing: In gebieden waar grondwateroverlast op kan treden, adviseert het waterschap de volgende voorkeursvolgorde toe te passen:
In het plan Waaranders worden opties 2 en 3 toegepast. Een gedeelte van het plan ligt op een terp. Daar waar nodig wordt drainage rondom de bouwblokken toegepast.
Om een goed inzicht te krijgen in het grondwatersysteem (is er kwel of kan er hemelwater geïnfiltreerd worden) adviseert het waterschap om in overleg met het waterschap zo spoedig mogelijk te starten met een grondwateronderzoek. Dit o.a. ter bepaling van de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) Dit kan in eerste instantie op basis van bestaande peilbuizen binnen of in de omgeving van het plangebied. Indien noodzakelijk kan de initiatiefnemer nieuwe peilbuizen plaatsen.
Het waterschap heeft aangegeven dat het grondwateronderzoek (jaarrond en die refereren aan grondwaterstandsbuizen in de nabije omgeving) van belang is voor de realisatie van de gewenste ontwateringsdiepte van de bebouwing (afstand tussen maaiveld/bouwpeil en de gemiddeld hoogste grondwaterstand/GHG). De grondwater-situatie hoeft bij het (voor)ontwerpbestemmingsplan nog niet beschikbaar te zijn, maar wel bij het opstellen van het inrichtingsplan ten behoeve van het bouwrijp maken van Waaranders. Initiatiefnemer zal tijdig een ingenieursbureau inschakelen voor het benodigde onderzoek en zal hierover tijdig in overleg treden met het Waterschap en de gemeente. De gemeente beheert de grondwaterstandsbuizen in de bebouwde kom.
Aanleghoogte van bebouwing: Voor de aanleghoogte van gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een aanleghoogte van de vloer geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG).
Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte.
Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.
Waterkwaliteit
Het watersysteem wordt zo ontworpen dat het geen risico's voor de volksgezondheid creëert en voldoende schoon is voor mensen, planten en dieren.
Riolering
Optimaliseren aanvoeren afvalwater naar de rioolwaterzuivering. Verminderen van hydraulische belasting van de rioolwaterzuivering en beperken van riooloverstorten op het oppervlaktewater.
Voor het plan Waaranders is alleen de eerste regel relevant. Aan deze regel wordt voldaan.
Externe werking ruimtelijk plan
Beschermen en handhaven grond- en oppervlaktewatersysteem om nadelige gevolgen op de omgeving te voorkomen
Beheer en onderhoud
Het beheer en onderhoud is erop gericht om de waterhuishouding op orde te houden. Het betreft zowel waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterbeleving. De inrichting van het gebied dient zodanig te zijn, dat het beheer en onderhoud van het watersysteem op efficiënte en effectieve wijze mogelijk is.
Figuur 13: Waterstructuur Stadshagen
Overstromingsrisico
Bij nieuwe ontwikkelingen is het gewenst dat tijdig wordt nagedacht over voorzieningen dan wel maatregelen die kunnen worden getroffen, waarbij eventuele risico's en nadelige effecten van een overstroming kunnen worden beperkt. Het betreft ook een stuk bewustwording dat bouwen in risicovolle gebieden bepaalde risico's met zich meebrengt en dat hier adequaat mee omgesprongen dient te worden.
Beleid
Artikel 2.14.4 Overstroombaar gebied van de verordening bij de provinciale Omgevingsvisie Overijssel schrijft voor dat voor ruimtelijke ontwikkelingen in overstroombaar gebied een overstromingsrisicoparagraaf moet wordt opgenomen in de toelichting bij bestemmingsplannen.
Onder overstroombaar gebied verstaan we gebieden die normaal gesproken niet onder water staan, maar kunnen overstromen (tijdelijk onder water staan) als gevolg van een extreme gebeurtenis. Het gaat zowel om buitendijkse gebieden die bij hoogwater overstromen (bijvoorbeeld uiterwaarden) als om de beschermde gebieden achter de dijk (binnendijkse gebieden) die alleen bij een calamiteit onder water komen te staan.
Het plangebied Waaranders bevindt zich in Stadshagen. Het plan van Waaranders ligt in dijkringgebied 10. Als er gebouwd wordt in dijkringgebieden (gebieden met een risico op overstromingen) verplicht de provincie Overijssel in het bestemmingsplan een overstromingsrisicoparagraaf op te nemen. Deze paragraaf heeft aandacht voor voorzieningen die zorgen dat er bij een overstroming minder slachtoffers vallen en dat de schade beperkt blijft. Het plangebied bevindt in zich overstroombaar gebied. Zie afbeelding hieronder (uitsnede kaart watergebiedsreserveringen, omgevingsverordening Overijssel).
Figuur 14: watergebiedreserveringen, omgevingsverordening Overijssel
Risico-inventarisatie
De ernst van een overstroming wordt bepaald door:
Maximale waterdiepte bij en kans op overstroming
De gemaakte stedenbouwkundige keuzen in zowel Stadshagen als het project Waar-anders zorgen ervoor dat het project bepaalde mate bestand is tegen overstromingen. De woningen worden gerealiseerd op een hoger gelegen talud. In het aangrenzende gebied is een overmaat aan waterberging aanwezig, in de vorm van de centrale groenzone en de nabijgelegen waterstructuren, waaronder de Oude Wetering en vijverpartijen. Volgens de risicokaart ligt Waaranders in het gebied met een kleine kans op overstroming door hoogwaterstanden. Volgens de kaart zal bij overstroming de maximale waterdiepte ter plaatse van Waaranders minder dan 1 m zijn (maximale waterdiepte beschermd, veiligheidsnorm 1/1.000 tot 1/10.000 per jaar). Door de overmaat aan waterberging in de omgeving zal de waterpeilstijging worden vertraagd zodat de bewoners langer de tijd hebben om spullen en zichzelf in veiligheid te brengen. Volgens de risicokaart ligt het gebied in de zone waar de maximale stroomsnelheid minder relevant is.
De Belvedèrelaan is de centrale wijkontsluitingsweg. Waaranders wordt via de Duiker (1,05+NAP) op deze ontsluitingsweg aangesloten. Daardoor is het gebied bij overstroming nog een aanzienlijke tijd bereikbaar voor hulpdiensten en heeft deze laan een functie als evacuatieroute.
Evacuatie / noodmaatregelen
Indien gewenst wordt in overleg met de Veiligheidsregio een evacuatieplan voor de locatie opgesteld en wordt het plangebied aangesloten op de meest nabije hoofdontsluitingsweg. Op deze wijze kan de locatie zo snel mogelijk worden geëvacueerd. Dit is vooral voor de ambulancepost van groot belang.
Op basis van de watertoets zijn samenvattend de volgende punten voor het bestemmingsplan van belang:
Op de locatie Waaranders zijn geen bestaande woningen aanwezig. De locatie ligt braak.
In totaal worden 50 woningen gerealiseerd, in een diversiteit van woningtypen die aansluiten bij de vraag. De hoofvorm en de architectuur van de woningen sluit aan bij de gekozen thema's: 'wonen in de boomgaard', 'wonen op de terp' en 'wonen in de weide'.
De 18 grondgebonden koopwoningen bestaan uit:
De 11 grondgebonden huurwoningen bestaan uit:
De 21 appartementen met zorg bestaan uit een tweelaags bouwvolume.
De woningen bestaan overwegend uit 2 bouwlagen met een kap (maximale goothoogte 6 m, maximale bouwhoogte 9 m), terwijl de appartementen uit maximaal 3 bouwlagen bestaan met een maximale bouwhoogte van 12 m.
In deze paragraaf wordt ingegaan op de milieuaspecten die van belang zijn bij het toekennen van bestemmingen. Tevens komt de ligging van kabels, leidingen en straalpaden aan bod.
Voor besluiten en plannen die ontwikkelingen bevatten, die (mogelijk) belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen hebben, geldt sinds het gewijzigde Besluit m.e.r. (7 juli 2017) de plicht voor het opstellen van een milieueffectrapportage. Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen. De drempelwaarden voor projecten waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in het Besluit m.e.r. Bij deze ruimtelijke onderbouwing hoeft geen milieueffectrapportage opgesteld te worden.
De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, ligt onder de drempelwaarden zoals die genoemd zijn in het Besluit m.e.r. (onderdeel D, kolom 2). In onderdeel D, D.11.2 wordt aangegeven dat voor 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' een vormvrij Mer-beoordeling dient plaats te vinden.
In dit concrete geval komen we tot de conclusie dat bij het plan voor Waaranders geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. De redenen daarvoor zijn, dat:
Het is daarom niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling op te stellen en een aanmeldingsnotitie voor het bevoegd gezag op te stellen. Bovendien is voor Stadshagen II destijds een MER opgesteld.
Voor het onderdeel geluidshinder is de Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. Het doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidshinder in de toekomst.
Wegverkeerslawaai
Het plangebied ligt aan de Oude Wetering en Belvedèrelaan / Duiker. Deze wegen hebben gezien de kenmerken (langzaamverkeersroute, 30 km/uur) geen wettelijke geluidzone. Dit wordt bevestigd in het bestemmingsplan Stadshagen I.
Figuur 15: De Oude Wetering
Figuur 16: Fragment geluidniveaukaart Gemeente Zwolle
Gezien:
wordt geconcludeerd dat dit project aan de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder voldoet en dat een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk is.
Spoorweglawaai
Gezien de ligging van het plangebied buiten de geluidszone van de spoorlijn (500 meter) en de omliggende maatgevende bestaande woningen wordt met dit project aan de voorkeursgrenswaarde voldaan. Het uitvoeren van akoestisch onderzoek, het vaststellen van een hogere grenswaarde of het nemen van akoestische maatregelen is voor de onderhavige locatie niet aan de orde.
Figuur 17: Zone spoorweglawaai
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Voor deze afstemming wordt de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gehanteerd. Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten.
Rondom het plangebied liggen diverse functies.
Vanuit het aspect 'milieuzonering' worden geen beperkingen aan de nieuwe woonfunctie opgelegd.
In Nederland bestaat geen wetgeving voor het voorkomen van hinder of schade door trillingen. Dit betekent niet dat bij het opstellen van ruimtelijke plannen het aspect trillingen geen aandachtspunt is. De beoordeling van het aspect trillingen vindt zijn grondslag in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening. Hierin is de zorg voor een goede ruimtelijke ordening voorgeschreven. Daarvoor is het nodig om mogelijke trillingshinder in kaart te brengen en deze te betrekken in de beoordeling van ruimtelijke plannen. Er vindt geen directe vertaling plaats van het aspect trilling in de juridische regeling van het bestemmingsplan (verbeelding en regels). Wel moet in de planvorming rekening worden gehouden met het aspect trilling in relatie tot toegelaten functies. Hierbij worden de volgende stappen doorlopen:
In of in de nabijheid van het plangebied zijn geen trillingsbronnen (wegverkeer, railverkeer, industriële activiteiten) aanwezig. Ook worden met het onderhavige bestemmingsplan geen nieuwe trillingsbronnen mogelijk gemaakt.
De SBR-richtlijn onderscheidt 3 typen effecten door trillingen en daarbij behorende functies:
Er is een aantal richtlijnen en beleidsregels die worden gebruikt als beoordelingskader voor trillingen:
Met de vaststelling van het bestemmingsplan wordt voldaan aan de SBR-richtlijn. Er zijn gezien de bevindingen onder punt 1 en 2 geen overschrijdingen van de grens- (schade aan gebouwen) of streefwaarden (hinder voor personen in gebouwen) te verwachten. De Beleidsregel trillingshinder spoor en de Handreiking Industrie-lawaai en vergunningverlening zijn niet van toepassing.
De beoogde functies kunnen in het bestemmingsplan worden opgenomen. Nadere berekeningen zijn niet nodig.
De Nederlandse wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit in de buitenlucht is opgenomen onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer en staat bekend als de 'Wet luchtkwaliteit' (Wlk) (Stb. 2007, 434). Deze wet is op 15 november 2007 in werking getreden en is de Nederlandse implementatie van de EU-richtlijn voor luchtkwaliteit.
Plannen waarvan aannemelijk wordt gemaakt dat ze niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, kunnen conform de Wlk zonder toetsing aan de grenswaarden voor verontreinigende stoffen gerealiseerd worden. Hiervoor wordt een grens gehanteerd van 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Dit betekent dat voor NO2 en PM10 projectbijdragen zijn toegestaan van maximaal 1,2 ìg/m³. Wanneer een plan minder dan de genoemde omvang bijdraagt aan de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10, kan het op grond van art. 5.16 lid 1 sub c uit de Wet milieubeheer doorgang vinden.
Gezien de aard en omvang van het onderhavig project, draagt dit project niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
De Wet geurhinder en veehouderij is sinds 1 januari 2007 van kracht en vormt het toetsingskader voor de geurbelasting vanwege dierenverblijven op geurgevoelige objecten zoals woningen. De gemeente Zwolle heeft geen eigen verordening op basis waarvan zij van de wettelijke normen kan afwijken.
In de nabijheidheid van het plangebied zijn geen dierenverblijven aanwezig die onder deze wetgeving vallen.
Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam bodembeheer. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Voor het onderhavige plangebied is bekend dat:
Conclusie
Op basis van bovenstaande gegevens is het niet noodzakelijk een bodemonderzoek uit te voeren. Op basis van beschikbare informatie kan worden geconcludeerd dat de bodem geschikt is voor de beoogde woonfunctie.
Projecten of handelingen (zoals bijvoorbeeld vestiging/uitbreiding van een bedrijf of een woningbouwplan) kunnen vergunningplichtig zijn in het kader van de Natuurbe-schermingswet. Deze activiteiten kunnen stikstofdepositie veroorzaken ter plaatse van gevoelige habitattypes in nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Projecten werden tot de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 29 mei 2019 getoetst aan het programma aanpak stikstof (PAS). Op deze datum oordeelde de Afdeling bestuursrechtspraak dat het PAS niet langer als basis mag worden gebruikt voor toestemming voor activiteiten die extra stikstofuitstoot veroorzaken. Op basis van het PAS werd vooruitlopend op toekomstige positieve gevolgen van maatregelen voor beschermde natuurgebieden, alvast toestemming gegeven voor activiteiten die mogelijk schadelijk zijn voor die gebieden. Zo'n toestemming vooraf mag niet op grond van de Europese Habitatrichtlijn. Die eist namelijk dat vooraf vast moet staan dat de geplande maatregelen daadwerkelijk resultaat hebben.
Onderzoek
Ten behoeve van het bestemmingsplan is reeds op 19 november 2018 een Aerius-berekening op basis van het PAS uitgevoerd (zie Bijlage 4). Uit deze resultaten bleek dat de depositie van het woningbouwplan lager is dan de drempelwaarde van 0,05 mol/ha/jaar. Vanwege de uitspraak van de Raad van State is deze berekening niet meer geldig. Daarom is de stikstofberekening met de geactualiseerde Aerius-calculator (dd 16 september 2019) opnieuw uitgevoerd. Deze berekening concludeert dat het bouwplan, nadat het gerealiseerd is, geen relevante stikstofdepositie veroorzaakt (0,00 mol/ha/jaar). (zie Bijlage 5).
Ter toelichting op deze berekening het volgende:
Voor de realisatiefase is een proefberekening gemaakt omdat op dit moment (4 oktober 2019) nog geen nauwkeurige inschatting gemaakt kan worden van inzet van materieel voor het bouwplan. Dit is onder andere afhankelijk van het tijdstip waarop het bouwplan kan worden gestart. Denk hierbij aan de inzet van verwarming voor het droog stoken van de woningen. Deze verschilt sterk tussen zomer en winter. Ook de vloerkeuze, kanaalplaat of breedplaat is bepalend voor de inzet van kranen en betonmixers.
Er is daarom gekozen voor een worst-case benadering. Met andere woorden: bij welke hoeveelheid dieselbrandstof ontstaat er depositie met een waarde hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Uit de berekening met de nieuwe Aerius-calculator blijkt dat bij verbruik van 50.000 liter diesel een depositie met waarde van 0,01 mol/ha/jaar in de omliggende Natura2000 gebieden ontstaat.
Om gevoel te krijgen bij deze hoeveelheid: hiervoor kunnen een shovel en een mobiele kraan met een gezamenlijk gebruik van 277 liter/dag (!) ruim een jaar dagelijks voor 100% ingezet worden. De werkelijke inzet van materieel ligt echter veel lager. Daarnaast kan er gebruik gemaakt worden van elektrisch materieel indien de grens van 0,00 mol/ha/jaar toch dreigt overschreden te worden. Het risico dat deze waarde wordt overschreden is echter nagenoeg nihil en er bestaan volop maatregelen om overschrijding te voorkomen.
De uitkomsten van de depositie-berekeningen tonen aan dat dit bouwplan, zowel in de realisatiefase als daarna, geen significante effecten op stikstofgevoelige habitattypes in omliggende Natura 2000-gebieden veroorzaakt.
Externe veiligheid heeft betrekking op het beheersen van risico's. Er wordt gelet op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen in bedrijven alsmede op het transport van gevaarlijke stoffen via wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen.
In paragraaf 3.8.9 externe veiligheid verwijst u naar de 'circulaire Risico Normering Vervoer gevaarlijke stoffen'. Dit is geen vigerende wet- en regelgeving. Sinds 1 april 2015 zijn het Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing. Ik adviseer u om naar de vigerende wet- en regelgeving te verwijzen.
Bevi
Het plangebied moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Uit de toetsing is gebleken dat het plangebied niet is gelegen binnen een invloedsgebied van een Bevi inrichting, transportroute of buisleiding.
Transport gevaarlijke stoffen
De IJssel, het Zwolle-IJsselkanaal en het Zwarte Water maken deel uit van het landelijke basisnet voor het transport van gevaarlijke stoffen, maar de risico's gekoppeld aan het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn veel beperkter dan het transport van gevaarlijke stoffen over de weg. Het Zwolle-IJsselkanaal en het Zwarte Water zijn als "groene routes" aangewezen in het basisnet waarvoor geldt dat er vanuit externe veiligheid geen beperkingen aan de omgeving wordt opgelegd.
Er worden ondergrondse containers aan de rand van het plangebied Waaranders gerealiseerd.
In het bestemmingsplan Stadshagen I is aangegeven dat door de wijk lopen:
De leidingen zijn in het bestemmingsplan beschermd door middel van een dubbelbestemming. Langs het plangebied Waaranders loopt een hoofdwaterleiding. De dubbelbestemming van deze leiding overlapt het plangebied van Waaranders niet en vormt daarmee geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Figuur 18: Fragment bestemmingsplan Stadshagen I.
De beschermingszone van de hoofdwaterleiding aan de westzijde evenwijdig aan het plangebied en het water loopt, overlapt het plangebied van Waaranders niet.
Figuur 19: Kaart uit bestemmingsplan Stadshagen I.
Het plangebied Waaranders ligt in de rode cirkel.
Voor nieuwe woningbouwprojecten zijn de volgende doelstellingen van belang:
Dit bestemmingsplan is gemaakt conform het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 21. Dit handboek is gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen SVBP2012, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.
De regels zijn binnen de systematiek van de SVBP2012 aangepast aan de Zwolse situatie en uitgebreid met extra standaardbestemmingen, waaraan in Zwolle behoefte is. De regels van gemeente Zwolle bibliotheek versie 21 zijn voor zover nodig op hun beurt weer aangepast aan specifieke situaties in het plangebied van het bestemmingsplan.
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:
Gevolgd door de volgende Bijlage 1 van de regels: Wonen - Meergezinshuis
Hoofdstuk 1 Inleidende regels:
De inleidende regels zijn van algemene aard en bestaan uit de volgende regels:
Artikel 1 Begrippen;
Artikel 2 Wijze van meten.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels:
Toelichting op de regels voor de enkelbestemmingen:
Het gehele plangebied is onderverdeeld in enkelbestemmingen. Dit in tegenstelling tot een bestemming die andere bestemmingen als dubbelbestemming overlapt. De dubbelbestemmingen behoeven niet in het gehele plangebied voor te komen. Een enkelbestemming kan in het plangebied op één plaats, maar ook op meerdere plaatsen voorkomen. De bij deze bestemmingen behorende regels zijn per bestemming in een apart artikel ondergebracht. Alle regels die op een bepaalde bestemming van toepassing zijn, worden zoveel mogelijk in de bestemmingsregels zelf geregeld. Op deze wijze wordt bij de digitale versie van het plan bij het aanklikken op adres of bestemmingsvlak zo veel mogelijk informatie gegeven zonder dat er verder doorgeklikt behoeft te worden.
De opbouw van een bestemmingsregel is als volgt:
Per bestemmingsonderdeel wordt hierna een korte toelichting wordt gegeven.
1. Bestemmingsomschrijving:
In de bestemmingsomschrijving wordt een nadere omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De hoofdfunctie wordt als eerste genoemd. Indien van toepassing, worden ook aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. De ondergeschiktheid wordt aangegeven door de zin 'met daaraan ondergeschikt'. De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie in de bestemming. De bestemmingsomschrijving is niet alleen functioneel maar bevat ook inrichtings-aspecten.
2. Bouwregels:
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Bij woningen wordt een onderscheid gemaakt tussen 'hoofdgebouwen', 'bijbehorende bouwwerken' en 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak'. Een 'bijbehorend bouwwerk' is een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak'. Deze definitie is gelijk aan de definitie in het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Voor de andere functies geldt dat er meestal geen sprake is van 'bijbehorende bouwwerken'. Bij deze functies wordt dan alleen gebruik gemaakt van de begrippen 'gebouwen' en 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde'.
De maatvoering waaraan een (hoofd)gebouw, bijbehorend bouwwerk c.q. bouwwerk, geen gebouw zijnde, dient te voldoen wordt in deze regel opgenomen. De maximum goothoogte en maximum bouwhoogte worden in meters weergegeven, de dakhelling in graden.
De hoogte van de gebouwen wordt op de kaart aangegeven, indien er geen uniforme hoogteregels voor de gehele bestemming van toepassing zijn. Dit wordt in de verbeelding op papier van het plan gedaan door middel van een symbool in de vorm van een rondje verdeeld in een matrix met 2 of 3 vlakken. Linksboven staat bijvoorbeeld de maximum goothoogte in meters vermeld, rechtsboven de maximum bouwhoogte in meters en onderaan staat zo nodig het maximum bebouwingspercentage aangegeven. Het symbool is gekoppeld aan het bouwvlak, of indien er geen bouwvlak aanwezig is, aan het bestemmingsvlak.
3. Nadere eisen:
Op grond van artikel 3.6, eerste lid onder d, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat door burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen worden gesteld.
Het betreft hier nadere eisen ten behoeve van bepaalde doorgaans kwalitatief omschreven criteria, zoals stedenbouwkundig beeld, woonsituatie, en verkeers-veiligheid. De nadere eisenregeling biedt de mogelijkheid om in concrete situaties in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning sturend op te treden door het stellen van nadere eisen. De criteria zijn in de bepaling van nadere eisen zelf opgenomen.
De procedure voor het stellen van nadere eisen is in deze bestemmingsregels omschreven in Hoofdstuk 3 Algemene regels Artikel 90 Algemene procedureregels.
4. Afwijken van de bouwregels:
Op grond van artikel 3.6, eerste lid onder c, van de Wro kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat bij een omgevingsvergunning van het bestemmingsplan kan worden afgeweken. In deze bepaling wordt een opsomming gegeven van de bouwregels waarvan kan worden afgeweken. Een afwijkingsmogelijkheid van de bouwregels wordt alleen opgenomen, indien dit noodzakelijk wordt geacht in verband met het gewenste beleid en het een afwijking of verduidelijking betreft van de algemene afwijkingsregels. De criteria zijn in de afwijkingsregel zelf opgenomen.
De procedure voor het afwijken van de bouwregels is omschreven in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
5. Specifieke gebruiksregels:
In artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wabo wordt aangegeven dat het verboden is zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. Ter verduidelijking worden in een aantal bestemmingen in de specifieke gebruiksregels specifieke vormen van gebruik met name uitgesloten. Dit zijn gebruiksvormen, waarvan het op voorhand gewenst is aan te geven dat deze in ieder geval niet zijn toegestaan.
6. Afwijken van de gebruiksregels:
Bij specifieke gebruiksregels wordt in een aantal bestemmingen een daarop gerichte afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Bij zo'n specifieke afwijkingsbevoegdheid zijn ook hier de criteria opgenomen. Ook deze afwijkingsbevoegdheid is gebaseerd op artikel 3.6, eerste lid onder c, van de Wro. De procedure voor het afwijken van de gebruiksregels is omschreven in de Wabo.
7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:
Door het opnemen van de eis voor een omgevingsvergunning overeenkomstig artikel 2.1, eerste lid onder b, van de Wabo, kunnen specifieke inrichtingsactiviteiten aan een omgevingsvergunning worden verbonden. Het betreft het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden. Het bouwen wordt niet aangemerkt als zo'n inrichtingsactiviteit. De eis voor een dergelijke omgevingsvergunning wordt opgenomen om extra bescherming aan een specifieke waarde van de bestemming te bieden, zoals de landschappelijke of cultuurhistorische waarde. De eis voor deze omgevings-vergunning wordt met de criteria voor vergunningverlening in de bestemmingsregel opgenomen.
Dit betekent dat in die gevallen dat er gebouwd wordt, er niet ook nog een vergunning nodig is voor het uitvoeren van een werk, tenzij de (bouw)aanvraag ook ziet op het uitvoeren van werken (bijvoorbeeld het inrichten van een terrein met parkeerplaatsen).
8. Wijzigingsbevoegdheid:
Het gaat hier om een specifieke op een bepaalde bestemming gerichte wijzigings-bevoegdheid als bedoel in artikel 3.6, eerste lid onder a, van de Wro. Hierin wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om de betreffende bestemming op de aangegeven punten te wijzigen.
Op het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid is de Uniforme openbare voorberei-dingsprocedure (Uov) van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.
Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
Hierin worden de in de regels gebruikte begrippen gedefinieerd. Ze zijn alfabetisch gerangschikt met uitzondering van de begrippen plan en bestemmingplan die als eerste zijn genoemd. Het doel van deze regels is om misverstanden of verschillen in interpretatie te voorkomen. Dit als aanvulling op de gevallen waarbij het woordenboek van Van Dale geen uitsluitsel geeft.
Artikel 2 Wijze van meten
Dit is de handleiding voor de manier van meten van diverse in het plan bepaalde maten.
Bestemmingsregels
In het bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:
Groen
Het buurtgroen van het project Waaranders is bestemd tot 'Groen'. In de bestemming Groen zijn paden voor langzaam verkeer toegestaan, maar geen wegen. Ondergeschikt aan de bestemming, zijn ook (toekomstige) parkeervoorzieningen mogelijk. Binnen de bestemming Groen zijn overal trapveldjes en speelvoorzieningen mogelijk.
Binnen deze bestemming mogen overal gebouwtjes voor openbare nutsvoorzieningen en maatschappelijke voorzieningen tot 50 m² en met een goothoogte tot 3 meter en een nokhoogte tot 6 meter worden gebouwd. Het deel langs de Oude Wetering wordt voor onderhoud van de wetering gebruikt, dit deel dient onbebouwd te blijven.
Binnen de bestemming is een aanduiding 'specifieke vorm van groen - berging' opgenomen. Binnen deze aanduiding kan indien wenselijk een berging worden gerealiseerd, bijvoorbeeld ten behoeve van de gezamenlijke kruidentuin.
De ruimten die in het inrichtingsplan zijn voorzien voor de realisatie van wadi's, zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - wadi'.
Maatschappelijk
Deze bestemming is van toepassing op de zorgappartementen. Omdat het hier niet gaat om reguliere meergezinswoningen, maar om appartementen met een bijzondere zorgfunctie, zijn de gemeente en de initiatiefnemers van het plan overeengekomen dat voor dit complex een maatschappelijke bestemming passend is. Deze bestemming maakt bijzondere woonvormen (zoals het onderhavige complex) mogelijk.
Daaraan ondergeschikt zijn de gronden ook bedoeld voor o.a. wegen en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water etc en de daarbij behorende tuinen. In de regels zijn de maximale bouw- (en goothoogte) van het complex opgenomen.
De bij het gebouw behorende bergingen kunnen mogelijk worden gemaakt binnen de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - berging'. De maximum bouwhoogte van deze berging bedraagt 5 meter.
Wijzigingsbevoegdheid
Aan de bestemming 'Maatschappelijk' is een wijzigingsbevoegdheid naar de bestemmingen 'Wonen' en/of 'Wonen-Meergezins' gekoppeld. Deze wijzigingsbevoegdheid maakt het mogelijk om met inachtneming van de navolgende voorwaarde, de bestemming 'Maatschappelijk' te wijzigen naar de bestemmingen 'Wonen' of 'Wonen - Meergezins'. Van deze wijzigingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders gebruik maken, indien aan de in dit artikel opgenomen voorwaarde is voldaan. Voor de wijziging zal een afzonderlijke planologische procedure worden doorlopen.
Voorwaarde
In afwijking van de Algemene verkoopvoorwaarden is overeengekomen dat de 21 zorgappartementen bestemd voor de Van der Bent stichting in de toekomst op grond van de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid omgezet mogen worden naar sociaal huurwoningen, indien:
Een verzoek hiertoe wordt voorgelegd aan de werkgroep Huisvesting bijzondere doelgroepen (HBD). Binnen het plan is Koper verantwoordelijk voor het reserveren van ruimte voor (extra) parkeerplaatsen welke als gevolg van een eventuele functieverandering in de toekomst benodigd zijn. De omzetting kan pas gerealiseerd worden nadat een positief advies van de werkgroep HBD is ontvangen en nadat de wijziging op het bestemmingsplan onherroepelijk is vastgesteld.
Tuin
Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen en carports bij recht worden gebouwd. Via een afwijking zijn bij een aangrenzend hoofdgebouw behorende bouwwerken wel mogelijk, mits geen aantasting plaatsvindt van de in de afwijkingsbevoegdheid genoemde criteria.
Het gaat hier om bebouwing ten behoeve van uitbreiding van hoofdgebouwen, bij een aangrenzend hoofdgebouw behorende bijgebouwen en carports. Tevens moet zo nodig rekening worden gehouden met de Wet geluidhinder.
Verkeer - Erftoegangsweg
Deze bestemming is opgenomen voor het verkeers- en verblijfsgebied met een erftoegangsfunctie.
Het heeft een inrichting gericht op gemengd verkeer in een 30 kilometer gebied. Behalve de rijbanen zelf worden ook de bijbehorende bermen, voetpaden, fietspaden en parkeerplaatsen in de bestemming opgenomen.
Ook groenvoorzieningen en speelvoorzieningen zijn als onderdeel van de verblijfsfunctie mogelijk in deze bestemming. Binnen deze bestemming mogen ook gebouwtjes voor openbare nutsvoorzieningen en maatschappelijke voorzieningen tot 50 m² en met een goothoogte tot 3 meter en een nokhoogte tot 6 meter worden gebouwd.
Wonen
Deze bestemming is bedoeld voor de eengezinshuizen. Dit zijn gebouwen, welke één woning omvatten.
Uitgangspunten:
Alle bestaande eengezinshuizen in het plangebied worden als zodanig bestemd.
De bestaande bebouwing wordt conform het huidige legale gebruik en volume bestemd. Indien het geldende plan ruimere mogelijkheden geeft dan er gerealiseerd zijn, wordt volgens die ruimere mogelijkheden bestemd, indien realisatie nog aanvaardbaar is qua licht- en luchttoetreding.
Binnen het bouwvlak mogen hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak worden gebouwd.
Op het erf binnen deze bestemming, dat buiten het bouwvlak is gelegen, mogen bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak worden gebouwd, maar geen zelfstandige hoofdgebouwen, waarvan situering niet ondenkbaar wordt bij het toestaan van grotere oppervlakten.
Halve meters bij hoogtebepalingen worden in het kader van de deregulering afgerond naar boven.
In het kader van de deregulering mag het erf binnen deze bestemming aan de zijkant en de achterkant van het bouwvlak zonder afwijking worden bebouwd met bijbehorende bouwwerken tot maximaal 50% en 100 m².
Ter wille van de openheid in het stedenbouwkundig beeld blijft het uitgangspunt waar mogelijk van toepassing om bijbehorende bouwwerken in de zijtuin achter de voorgevel van het hoofdgebouw te plaatsen.
Bij de bepaling van de voorzijde wordt gekeken waar de naar de weg toegekeerde grens van een bouwvlak en de naar de weg toegekeerde grens van de gevel van een hoofdgebouw is gelegen. Hierbij is de zijde van de hoofdtoegang van het hoofdgebouw bepalend.
In de voortuinen komt de bestemming 'Tuin', waar in principe geen gebouwen en carports zijn toegestaan.
Indien in de voortuinen gebouwen aanwezig zijn, wordt ter wille van de eenvoud van regeling en beheer een gebied met de bestemming 'Wonen' aangegeven dat voor 100% mag worden bebouwd.
Zo nodig kunnen nadere eisen worden gesteld aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, zodat bij het ontwikkelen van ongewenste situaties nog kan worden ingegrepen.
De bij de woningen behorende vrijstaande bergingen kunnen mogelijk worden gemaakt binnen de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - berging'. De maximum bouwhoogte van deze berging bedraagt 5 meter.
De huidige beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis, die groter zijn dan de standaardregeling worden als afwijkend gebruik toegestaan.
Beroep aan huis: Volgens vaste jurisprudentie moet binnen een woonbestemming ook een aan huis verbonden beroep worden toegelaten. Uit de jurisprudentie kan als enige ruimtelijk relevant criterium worden afgeleid het hebben van 'een ruimtelijke uitwerking of uitstraling, die in overeenstemming is met de woonfunctie van het betrokken perceel'.
Er is in dit plan een regeling opgenomen voor het gebruik van een deel van een woning voor een aan huis verbonden beroep, zoals in de gemeente Zwolle bij deze bestemming gebruikelijk is. De beperking van het ruimtebeslag van de woning met inbegrip van de bijgebouwen tot 30% van het vloeroppervlak van de woning (met een absoluut maximum van 50 m²) dient om het verlies of de bovenmatige aantasting van de woonfunctie of van het woonkarakter tegen te gaan. Op deze wijze wordt tevens voorkomen dat de verkeersaantrekkende werking te groot zal worden.
Het verhuren of anderszins beschikbaar stellen van woonruimte aan derden voor de uitoefening van een beroep of bedrijf, hoe gering ook van omvang, is zonder meer als strijdig met de woonbestemming aan te merken.
In de begrippen is een definitie opgenomen over wat onder een aan huis verbonden beroep moet worden verstaan. Het gaat om een dienstverlenend beroep. De definitie van beroep aan huis is gelijk aan de landelijk gehanteerde standaarddefinitie. Indien er personeel in dienst wordt genomen kan er eerder sprake zijn van een ruimtelijke uitwerking of uitstraling die niet met de woonfunctie in overeenstemming is.
Bouwwerken die geen gebouwen zijn, zonder dak: Bij de regeling van deze bouwwerken is geen verschil gemaakt tussen verschillende soorten bouwwerken.
Elk bouwwerk dat functioneel past in de bestemming kan worden toegelaten. Volstaan is met algemene bepalingen omtrent de maximale hoogte. Daarbij is voor erf- of perceelsafscheidingen aansluiting gezocht bij het criterium voor vergunningvrij bouwen van het Bor en voor de afwijking bij het criterium van de Bouwverordening.
In artikel 7.5.2 is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Deze regeling borgt de realisatie van de groene inpassing van het woongebied en de duurzame instandhouding van de inpassing.
Een wettelijk onderdeel van de ruimtelijke onderbouwing is om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.
Via de wettelijke procedure voor het bestemmingsplan zal de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het project worden aangetoond. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop op de plannen kan worden gereageerd.
De gemeente Zwolle heeft hanteert voor nieuwe initiatieven het communicatieprotocol 'Welkom in mijn wijk'. Hierin worden adviezen geven over de stappen die doorlopen moeten worden om de communicatie over de plannen met de burger op een goede manier vorm te geven.
Bij de communicatie over het plan Waaranders worden de adviezen en het stappenplan uit het protocol gevolgd, waarmee wordt voldaan aan het protocol. Voor belangstellenden wordt tijdig een informatiebijeenkomst georganiseerd. In deze bijeenkomst worden de plannen toegelicht en wordt uitgelegd hoe de procedure van het bestemmingsplan er uit ziet en op welke momenten inwoners kunnen reageren.
In het voortraject van de planontwikkeling is regelmatig overleg geweest met "de Stadshoeve" over samenwerking en uitwisseling van informatie.
Verder zijn tijdens de wettelijke procedure verschillende momenten waarop gereageerd kan worden op de het plan. Het proces ziet er als volgt uit:
Voorontwerpbestemmingsplan en vooroverleg
Het plan is in het kader van het als bedoeld in artikel 10 Besluit ruimtelijke ordening toegestuurd naar de provincie Overijssel, het waterschap Drents Overijsselse Delta, de Veiligheidsregio, en de gemeenten Kampen en Zwartewaterland.
De provincie heeft geconstateerd dat het plan niet in strijd is met het provinciale beleid. De provincie heeft geconstateerd dat het bestemmingsplan past in het provinciale beleid. De gemeente Zwartewaterland had geen opmerkingen. De gemeente Kampen heeft niet gereageerd.
De veiligheidsregio heeft de volgende opmerkingen gemaakt.
Opmerking:
In paragraaf 3.8.9 externe veiligheid verwijst u naar de 'circulaire Risico Normering Vervoer gevaarlijke stoffen'. Dit is geen vigerende wet- en regelgeving. Sinds 1 april 2015 zijn het Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing. Ik adviseer u om naar de vigerende wet- en regelgeving te verwijzen.
Reactie gemeente:
Paragraaf 3.8.9. zal hierop worden aangepast.
Opmerking:
Geconstateerd is dat er geen zaken zijn die relevant zijn voor de (externe) veiligheid.
Reactie gemeente:
Hiervan wordt kennis genomen.
Het waterschap heeft de volgende opmerkingen gemaakt.
Opmerking:
Par 2.6 waterbeleid: WDODelta heeft stedelijk waterbeheer vastgelegd in Water Raakt, zie https://www.wdodelta.nl/waterbeheerplan/strategie-beleid/stedelijk/
Reactie gemeente:
Tekst moet inderdaad worden aangepast.
De volgende tekst zal worden opgenomen:
"Waterschapsbeleid"
Het algemene beleid van waterschap Drents Overijsselse Delta is verwoord in het Waterbeheerplan 2016-2021, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, de Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Het beleid van het waterschap sluit nauw aan bij de uitgangspunten van WB21. In 2013 is de beleidsnota "Water raakt!" door het Algemeen Bestuur vastgesteld. Deze nota beschrijft de voor het waterschap gewenste situatie in bestaand en nieuw stedelijk gebied. Om deze situatie te bereiken heeft het waterschap in 2015 het beheer en onderhoud van veel wateren overgenomen van de gemeente Zwolle. Op watergangen van waterschap Drents Overijsselse Delta is de keur van toepassing. In de keur is aangegeven wat wel en niet mag bij watergangen, waterkeringen en kernzones. Bijvoorbeeld regels voor bouwwerken op of langs watergangen. De genoemde beleidsdocumenten liggen ter inzage op het hoofdkantoor van waterschap Drents Overijsselse Delta. Ook zijn deze te raadplegen op de website: www.wdodelta.nl."
Opmerking:
Par 2.11 Milieu/Duurzaamheid/Klimaatadaptatie: Refereren aan de Zwolse Adaptatie-strategie? Wat is hier de wens?
Reactie gemeente:
De Zwolse Adaptiestrategie is nog niet definitief. Daar kan dus nog niet aan worden gerefereerd.
Opmerking:
Par 3.6 Waterhuishouding: De uitgangspunten zijn mooi in de tekst verwerkt.
Reactie gemeente:
Hiervan wordt kennis genomen.
Opmerking:
Par 3.6.2: Het is wenselijk om het waterhuishoudingsplan en rioleringsplan als bijlage van het voorontwerp te hebben. Dan kan worden beoordeeld hoe de uitgangspunten ruimtelijk uitpakken (o.a. hoe en waar realiseer je de waterberging).
Nu dit niet het geval is, zou ik die graag voorafgaand het ontwerpbestemmingsplan bespreken om eventuele zienswijze op ontwerp te voorkomen.
Reactie gemeente:
Het waterhuishoudingsplan (whh) is nog niet beschikbaar, maar aangezien op basis van de uitgangspunten in het bestemmingsplan gehandeld wordt, zullen het whh en rioleringsplan ook hieraan voldoen. Bij de omgevingsvergunning is het whh-plan/rioleringsplan wel verplicht.
Opmerking:
Par 4.3 Bestemming 'Groen': ook vermelden dat het deel langs de Oude Wetering gebruikt wordt voor onderhoud van de wetering. Daar kunnen dus geen gebouwtjes worden geplaatst. Welke bestemming krijgen de wadi's? Is daar voldoende ruimte voor?
Reactie gemeente
Zowel in hoofdstuk 2 als in hoofdstuk 3 wordt benoemd dat de keur ten alle tijden van toepassing is. Verder valt nu op dat niet alle wadi's hetzelfde zijn bestemd. Dat moet inderdaad beter worden benoemd.
Opmerking:
Bijlage 1 Bomenplan: Het lijkt erop dat er nogal wat bomen in de obstakelvrije zone van 5 m langs de Oude Wetering zijn geprojecteerd. Dit is niet toegestaan.
Reactie gemeente:
Klopt. Dit zal worden aangepast.
Opmerking:
Bijlage 2: Inrichtingsplan: Hier staan wadi's aangeven; er is geen onderbouwing of de bergingscapaciteit van de wadi's voldoende is en hoe de wadi's overstorten op de Oude Wetering. Ook is de riolering aangegeven. Met een waterhuishoudingsplan en een rioleringsplan moet de onderbouwing van de inrichting gegeven worden.
Reactie gemeente:
Klopt, volgt met omgevingsvergunning.
Opmerking:
Verbeelding: Niet alle wadi's van het inrichtingsplan zijn aangegeven.
Reactie gemeente:
Klopt. Dit zal worden aangepast.
Ontwerpbestemmingsplan en vaststelling
Het college van burgemeester en wethouders hebben het ontwerpbestemmingsplan vrijgegeven voor de formele tervisielegging van het ontwerp. Het plan heeft ter visie gelegen in de periode van 30 oktober 2019 tot en met 10 december 2019. Er zijn geen zienswijzen binnengekomen. Het bestemmingsplan is ongewijzigd ter vaststelling aan de gemeenteraad aangeboden.
Verdere procedure
Na vaststelling door de gemeenteraad treedt het bestemmingsplan zes weken na de publicatie van die vaststelling in werking.
Aangetoond moet worden dat het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en het kostenverhaal.
Financiële haalbaarheid
Het plan wordt ontwikkeld als een TurnKey project, waarbij na de bouw de grond wordt doorgeleverd aan de betrokken partijen: DeltaWonen en de JP van den Bent Stichting.
Kostenverhaal
Het project voorziet in de bouw van meerdere woningen. In de Wet ruimtelijke ordening is opgenomen dat voor dergelijke bouwplannen in verband met het kostenverhaal van de gemeente, een exploitatieplan moet worden vastgesteld.
Omdat het kostenverhaal anderszins verzekerd is (via een koopovereenkomst), is het vaststellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk. De anterieure kosten worden in de anterieure overeenkomst tussen de initiatiefnemer en de gemeente verrekend.
De algehele conclusie is dat de woningbouwplannen op locatie Waaranders vanuit ruimtelijk en financieel oogpunt aanvaardbaar zijn.