Plan: | Stadshagen II, Breezicht Zuid |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | uitwerkingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0193.BP18001-0004 |
Na vaststelling in het Bestuurlijk Overleg Breezicht op 1 februari 2017 van de Visie Breezicht Zuid (hierna aan te duiden als visie) is gezamenlijk met de ontwikkelpartners verder gewerkt aan de vertaling hiervan naar het stedenbouwkundig plan. De opgave en ambities zoals verwoord in de visie zijn verder uitgewerkt.
De gehanteerde buurtnamen (Breezicht Zuid, Breezicht Noord, Broeklanden en Duinen) zijn werktitels en zijn niet de beoogde toekomstige buurtnamen. Duinzicht is als definitieve benaming gekozen voor de Duinen en de definitieve benaming voor Broeklanden is Wetering.
Op 12 maart 2018 heeft de gemeenteraad kennis genomen van het stedenbouwkundig plan en de financiële haalbaarheid van Breezicht.
Breezicht Zuid ligt in het bestemmingsplan “Stadshagen II” (vastgesteld 15-02-2016) en heeft de bestemming “Wonen – Uit te werken”. Voor deze bestemming bestaan uitwerkingsregels, deze leggen onder meer het maximaal aantal woningen en de bouwhoogte vast. Omdat de woningen in de buurtschappen Duinzicht en Wetering passen binnen deze regels, is een uitwerkingsplan voldoende voor realisatie.
Breezicht Noord ligt grotendeels buiten dit uitwerkingsplan. Voor realisatie van de buurtschappen in Noord is daarom een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Na vaststelling van het stedenbouwkundig plan kan gestart worden met de benodigde onderzoeken en het opstellen van een bestemmingsplan.
Voor Breezicht Zuid zijn er planologisch nog twee aandachtspunten. De realisatie van het sportveld, dat is gesitueerd op de bestemming “Gemengd – Uit te Werken” (A), is niet passend binnen deze bestemming. Hiervoor is een aanvullend bestemmingsplan noodzakelijk. Dit geldt ook voor de realisatie van een voorziening in het cluster ten noorden van de rotonde Milligerlaan / Stadshagenallee (B). De uitwerkingsregels van de bestemming “Wonen – Uit te werken” staan alleen woningbouw toe en geen voorzieningen. Ook hiervoor is een aanvullend bestemmingsplan noodzakelijk.
In het plangebied geldt het volgende plan NL.IMRO.0193.BP14030- Bestemmingsplan Stadshagen II, vastgesteld bij raadsbesluit van 15 februari 2016, onherroepelijk geworden op 14 april 2016.
Structuurvisie Ruimte en Infrastructuur
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Ruimte en Infrastructuur (hierna: SVIR) vastgesteld. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden. De SVIR geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Die ambitie is vertaald in doelen voor de middellange termijn tot 2028.
Uitgangspunt van de SVIR is decentraal wat kan, centraal wat moet. Bij het bepalen van wat centraal moet, zijn slechts 13 rijksbelangen omschreven. Een rijksverantwoordelijkheid is slechts dan aan de orde, als:
Conclusie
Er is bij het plan geen sprake van rijksbelangen, waardoor de conclusie is dat het plan niet in strijd is met het rijksbeleid.
Artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), zoals die geldt vanaf 1 juli 2017, bevat de verplichting om in de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving te geven van de behoefte aan die ontwikkeling. Daarnaast, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient een motivering te worden gegeven waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
In artikel 1.1.1 van het Bro is omschreven wat verstaan moet worden onder een stedelijke ontwikkeling. Namelijk een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Volgens de Handreiking Ladder voor duurzame verstedelijking van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) vallen onder het begrip 'andere stedelijke voorzieningen' onder meer accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure. Bovendien zijn er inmiddels meerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State, waarin het begrip stedelijke ontwikkeling verder is verduidelijkt.
Of bij een bovengenoemde voorziening sprake is van een stedelijke ontwikkeling, hangt af van de omvang en de gebruiksmogelijkheden. In de uitspraak van 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953 is bepaald dat woningbouwplannen met een omvang vanaf 12 woningen als stedelijke ontwikkeling kunnen worden gezien, terwijl in de uitspraak van de Afdeling van 16 september 2015:ECLI:NBL:RVS:2015:2921 een plan van 11 woningen niet als stedelijke ontwikkeling werd gezien vanwege de beperkte omvang.
In dit uitwerkingsplan worden geen nieuwe woningen toegevoegd ten opzichte van het geldende bestemmingsplan. De reeds bestemde woningen worden uitsluitend anders gesitueerd.
Dit betekent dat er geen sprake is een woningbouwlocatie, welke aan te merken is als een stedelijke ontwikkeling. Derhalve is de ladder van duurzame verstedelijking niet van toepassing.
Gemeentelijke Woonvisie
Zoals in het vorenstaande al aangegeven, heeft de gemeente ook een Woonvisie gemaakt: 'Ruimte voor Wonen 2017 – 2027'. Deze is vastgesteld door de raad op 8 mei 2017. Input voor deze Woonvisie is een inventarisatie naar belangrijke trends en ontwikkelingen, die van invloed zijn op de woningvraag, te weten:
De actuele woningbehoefte die op basis van actuele huishoudprognoses (CBS en Primos) is opgenomen bedraagt 5500 – 6000 nieuwe woningen van 2017 tot 2027 (dus 550 – 600 per jaar).
Als gevolg van landelijke trends en veranderingen in de samenleving en in (woning)wetgeving zijn de woonopgaven veranderd maar ook de manier waarop we naar de ontwikkeling van de stad kijken.
We zijn ons daarbij zeer bewust van het belang van samenwerking en de grote mate van afhankelijkheid van marktpartijen, woningcorporaties, eigenaren en particuliere initiatiefnemers. De nieuwe Woonvisie beschrijft een toekomstbestendig, vernieuwend en duurzaam woonbeleid. Dat betekent aandacht voor verstedelijking en transformatie: 3000 woningen moeten binnenstedelijk worden gebouwd. De andere 3000 komen in Stadshagen. In het woningbouwprogramma gaan we in Breezicht Zuid uit van een verdeling 30% bereikbaar, 50% midden en 20% duur segment (zie onderstaande tabel), waarbij doelgroep- en functiemenging (wonen, werken, zorgen) wenselijk is.
koop | huur/maand | |
bereikbaar | tot € 180.000,00 | tot € 710,00 |
middelduur | € 180.000,00 - 270.000,00 | € 710,00 - 900,00 |
duur | vanaf € 270.000,00 | vanaf € 900,00 |
Bestaand stedelijk gebied
Indien gebouwd wordt binnen bestaand stedelijk gebied en de behoefte is aangetoond, dan wordt voldaan aan de ladder. Onder bestaand stedelijk gebied wordt verstaan: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing voor wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, en ook de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen, water en infrastructuur.
In dit uitwerkingsplan is sprake van bestaand stedelijk gebied, omdat de projecteerde woningen met het daarbij behorend stedelijk groen en infrastructuur al is bestemd in het geldende bestemmingsplan. In dit plan vindt uitsluitend een herschikking plaats van de bestemde functies.
Omgevingsvisie en Omgevingsverordening provincie Overijssel
De Omgevingsvisie Overijssel 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.
De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zogenaamde. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: Provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel 2017
Indien het uitwerkingsplan Breezicht Zuid wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling nodig of mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes.
De in dit uitwerkingsplan geprojecteerde woningen passen qua aantal in het geldende bestemmingsplan.
Het voornemen draagt bij aan zorgvuldig ruimtegebruik. Het voornemen is daarmee passend binnen de generieke beleidskeuzes.
Ontwikkelingsperspectieven
Op de ontwikkelingsperspectievenkaart is Stadshagen II aangeduid als 'woonwijk' en als 'geplande woonwijk' . De ambitie van de provincie voor 'wonen' is dat er voldoende aanbod is van woningen in een aantrekkelijke woonomgeving om te kunnen wonen. Er wordt gestreefd naar gevarieerde, aantrekkelijke, veilige, schone en goed bereikbare woonmilieus, die voorzien in de woonvraag.
Gebiedskenmerken
Het plangebied ligt op de overgang van 'komgronden' naar 'laagveengebied' (natuurlijke laag). Het heeft als gebiedskenmerken 'woonwijken 1955 - nu' (stedelijke laag) en 'stads- en dorpsranden' (lust- en leisurelaag). De woonwijken van na 1955 zijn grotendeels planmatig ontworpen en gerealiseerd. Dat heeft geleid tot een per wijk kenmerkende hoofdstructuur met eigen aard, maat en karakter (patroon van o.a. hoofdroutes en wegen, wooneenheden en parken en groenstructuur). In de stads- en dorpsranden komen stad en land elkaar tegen. De randen zijn bepalend voor de identiteit van zowel de steden- en dorpen als het landschap daaromheen.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende uitwerkingsplan besloten planologische wijziging in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid
Structuurplan Zwolle 2020
Het structuurplan dat op 16 juni 2008 door de raad is vastgesteld geeft de gemeentelijke visie op de gewenste sociale, economische en ruimtelijke structuur in 2020 weer. Het Structuurplan verwoordt niet alleen een kwantitatieve opgave, maar heel nadrukkelijk ook een kwalitatieve opgave. De visie wordt uiteengerafeld in programma's voor de verschillende beleidsterreinen. De globale visies op de toekomstige sociale, economische en ruimtelijke structuur zijn uitgewerkt tot de kern van het structuurplan: de plankaart met een beschrijving in hoofdlijnen van de meest gewenste ontwikkelingen voor de komende vijftien jaar. De plankaart geeft zo een integraal beeld van de beoogde functies van stad en ommeland tot 2020.
In het structuurplan heeft het plangebied de aanduiding 'woongebied'. De toekomstige uitbreiding van Zwolle kan plaatsvinden door het verder ontwikkelen van Stadshagen I en II. In Stadshagen II zijn in totaal volgens het structuurplan 4350 woningen gepland. Deze worden gebouwd in een groenstedelijk woonmilieu waarbij de nadruk komt te liggen op kleinschalige en overzichtelijke leefgemeenschappen.
Naast het vigerende structuurplan Zwolle 2020, wordt inmiddels hard gewerkt aan het opstellen van een omgevingsvisie ter voorbereiding op de komst van de Omgevingswet.
De raad heeft inmiddels deel 1 van de omgevingsvisie “Mijn Zwolle van morgen” vastgesteld in november 2017. Deel 1 is “slechts” een document op hoofdlijnen, waarin, met aandacht voor de strategische opgaven, de verschillende ambities op integrale wijze worden samengebracht. Het document geeft op hoofdlijnen richting aan de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in de toekomst, maar dient in een opvolgend document, omgevingsvisie deel 2, nader te worden uitgewerkt. Dan kunnen ook keuzes gemaakt worden op gebiedsniveau. Dat betekent dat het Structuurplan 2020 zijn status als structuurvisie, zoals bedoeld onder de huidige Wet ruimtelijke ordening, voor het grootste deel behoudt. Het document kan pas vervallen, nadat de volledige omgevingsvisie (deel 2) zal zijn vastgesteld.
Als onderlegger voor de omgevingsvisie geldt onder meer de Woonvisie van de gemeente Zwolle, zoals vastgesteld op 8 mei 2017, waarin een richtinggevend kader is neergelegd voor de wijze waarop wij tot keuzes willen komen ten aanzien van woningbouw, waarbij de behoefte enerzijds en de belangen vanuit de kwaliteit van de centrumstad anderzijds van belang zijn en waarbij tevens voldoende ruimte wordt gegeven aan woonpartners en andere initiatiefnemers.
Deze ontwikkeling past binnen de hoofdlijnen en ambities uit de omgevingsvisie deel 1.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met het gemeentelijke structuurplan.
Archeologisch beleid
Het archeologisch beleid is gebaseerd op de Wet op de archeologische monumentenzorg. Deze wet is per 1 september 2007 in werking getreden. Deze wet voorzag in een nieuwe regeling voor de archeologie in de Monumentenwet 1988.
Als uitwerking van deze wet heeft de gemeenteraad op 18 augustus 2008 besloten het archeologiebeleid gemeente Zwolle vast te stellen. Het beleid is uitgewerkt aan de hand van een viertal kernbegrippen: kenbaarheid, verankering, betaling en kwaliteit. Centraal thema daarbij is dat de archeologische waarden waar nodig worden beschermd, zonder dat er meer maatschappelijke lasten in het leven worden geroepen dan noodzakelijk zijn. Het archeologiebeleid Zwolle bevat onder andere de Archeologische Waarderingskaart Zwolle (welke gebieden hebben een hoge archeologische waarde), kaders wanneer en hoe archeologisch waardevolle gebieden in een ruimtelijk plan worden bestemd met een dubbelbestemming en de Lokale Onderzoeksagenda Archeologie Zwolle (archeologische onderzoeksthema's).
Cultuurhistorisch beleid
In november 2009 stemde de Tweede Kamer in met de beleidsbrief modernisering monumentenzorg (MoMo). Het behoud en de bescherming van monumenten is hiervan een belangrijk doel én er vindt een verbreding plaats naar de omgeving. Overal in steden, dorpen en landschappen zijn plaatsen van herinnering, plaatsen met een bijzondere cultuurhistorische betekenis. Goede ruimtelijke ordening betekent dat alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte in de besluitvorming worden betrokken. Daarom is de eerste pijler van MoMo gericht op cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Om meer vorm en inhoud te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening zullen gemeenten bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Het Zwolse beleid zoals verwoord in de vastgestelde beleidsnota voor het Zwols monumenten- en archeologiebeleid (Dynamiek van Oud & Nieuw, 2000) is gericht op de instandhouding van historisch waardevolle objecten, complexen, openbare ruimte en stedenbouwkundige en landschappelijke structuren.
Op grond van de Monumentenwet 1988 en de Erfgoedverordening Zwolle 2010 is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning een beschermd (rijks- of gemeentelijk) monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigingen. Ook is het verboden een beschermd monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met het archeologisch en cultuurhistorisch beleid.
Mobiliteitsvisie
Het op dit moment vigerende Zwolse mobiliteitsbeleid vloeit voort uit het rijks – en provinciaal beleid en is verwoord in de Mobiliteitsvisie. De Mobiliteitsvisie is door de gemeenteraad vastgesteld op 2 februari 2009.
Uit de Mobiliteitsvisie komt naar voren dat de verdere groei van de mobiliteit niet opgevangen kan worden door de mobiliteitsvraag te faciliteren met nieuwe infrastructuur. Zwolle heeft een gunstige positie qua ontwikkeling. In de na te streven doelen op het gebied van duurzaamheid, milieu, bereikbaarheid, economische groei, leefbaarheid en dergelijke is het daarom noodzakelijk om prioriteiten te stellen. Zwolle wil de kwaliteiten als bereikbare en gezonde stad vasthouden door, naast de noodzakelijke uitbreiding van de infrastructuur, de samenleving te mobiliseren om de groeiende vraag naar mobiliteit om te buigen in een duurzame richting.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met het verkeersbeleid.
Natuur Netwerk Nederland
Het Natuur Netwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. De bescherming is zodoende planologisch geregeld. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Natura2000 gebieden
Sinds 1 oktober 2005 heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd (eerst in de Natuurbeschermingswet, daarna per 1 januari 2017 in de Wet natuurbescherming). Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden (in het algemeen) verleend door de provincie.
Flora en fauna
De Wet natuurbescherming is eveneens op de soortbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van bedreigde dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de staat van instandhouding van deze soorten. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd
Groenbeleidsplan en Structuurplan 2020
Het Groenbeleidsplan, vastgesteld door de gemeenteraad op 30 maart 1998, geeft aan dat de hoofdgroenstructuur stevig genoeg moet zijn om duurzaam in stand te worden gehouden. Het groen zal meerdere functies vervullen, zal natuurwaarden in zich bergen en duidelijk herkenbaar zijn in de stad. Het netwerk van groene dragers in het Structuurplan 2020 is grotendeels afgeleid van het Groenbeleidsplan en aangevuld met nieuw structuurgroen dat voor de periode tot 2020 op het programma staat. Buurtgroen staat niet zelfstandig op de plankaart van het Structuurplan. Wel vormt het een onlosmakelijk onderdeel van de ruimtelijke opzet en inrichting van woon- en werkmilieus.
Bomenverordening en Groene Kaart (2013)
Voor de bomen geldt de vastgestelde Bomenverordening. Voor het vellen van een boom binnen de op de Groene Kaart weergegeven groenstructuren (Hoofdgroenstructuur, Wijkgroenstructuur, Groenvoorzienend boomgebied en Hoogstedelijk boomgebied), zoals die staan aangegeven op de Groene Kaart, is een (kap)omgevingsvergunning nodig voor bomen met een omtrek groter dan 30 cm, die staat op een perceel van 400 m² en groter. Onder vellen valt ook het rooien, het verplanten en het verrichten van handelingen die de dood, ernstige beschadiging of ontsiering van een houtopstand als gevolg kunnen hebben.
Bomen die, vanwege ouderdom, omvang, soort of andere redenen bijzonder zijn, staan op de Groene Kaart aangegeven als bijzondere boom. Voor deze bomen geldt dat ze in principe niet gekapt mogen worden, tenzij daarvoor een uitzonderlijke reden is. Dit verbod geldt voor alle bijzondere bomen, ongeacht de locatie op de Groene Kaart, de stamomvang van de boom en de perceelsgrootte van het perceel waarop de bijzondere boom staat. Het basisprincipe is dat bij kap van bomen herplant plaats vindt; voor iedere gekapte boom een nieuwe boom. Wanneer er geen mogelijkheden zijn voor (voldoende) herplant, moet financiële compensatie plaatsvinden
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met het groenbeleid.
Europees en nationaal beleid
Duurzaam schoon oppervlaktewater en bescherming van het drinkwater voor de toekomst. Dat zijn heel in het kort de belangrijkste doelstellingen van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Waterbeheer 21e eeuw (WB21), die voortaan samengaan via het Nationaal Bestuursakkoord Water.
Europese Kaderrichtlijn Water
De Kaderrichtlijn Water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritair (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van 'een goede chemische toestand'. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat “een goede ecologische toestand”. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritair (gevaarlijke) stoffen.
Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).
In de geldende Europese richtlijnen en de EU richtlijn Prioritaire Stoffen staat precies omschreven wat een goede chemische toestand voor oppervlaktewater is. De ecologische doelstellingen stellen de lidstaten onderling vast in zogeheten (internationale) stroomgebiedbeheersplannen. Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.
Waterbeheer 21e eeuw
WB21 anticipeert op toekomstige ontwikkelingen zoals klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelstijging. Deze ontwikkelingen stellen strengere eisen aan het waterbeheer. In WB21 wordt uitgegaan van twee principes (tritsen) voor duurzame waterkwantiteit- en duurzaam waterkwaliteitsbeheer:
Bij 'vasthouden, bergen en afvoeren' wordt regenwater zoveel als mogelijk bovenstrooms vastgehouden in de bodem en het oppervlaktewater. Wanneer er toch een wateroverschot ontstaat wordt het water eerst tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en dan pas afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het om een voorkeursvolgorde waarbij de voorkeur uitgaat naar het voorkomen van verontreiniging (schoonhouden). Als toch verontreiniging ontstaat, moeten schoon en vuil water zoveel mogelijk worden gescheiden. Ten slotte wordt het verontreinigde water zo goed mogelijk gezuiverd.
Deltawet
Het doel van de Deltawet, aangenomen op 28 juni 2011, is ons land nu en in de toekomst beschermen tegen hoogwater en de zoetwatervoorziening op orde houden.
De afgelopen eeuw is de zeespiegel gestegen, de bodem gedaald en het is warmer geworden. Dat zet door, blijkt uit de cijfers van het KNMI. Hevigere weersomstandigheden, zoals meer regen en periodes van droogte, zijn zaken om rekening mee te houden. Het Deltaprogramma is er om de huidige veiligheid op orde te krijgen en ervoor te zorgen dat ons land is voorbereid op de toekomst. En om daarbij de juiste maatregelen te nemen voor een veilig en aantrekkelijk Nederland met voldoende zoetwater. In het Deltaprogramma werken het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen samen met maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven en kennisinstituten. Dit gebeurt onder regie van de Deltacommissaris, waarvan de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu de coördinerende bewindspersoon is.
Naast de lopende programma's, zoals Ruimte voor de Rivier, Maaswerken, Zwakke Schakels Kust en Hoogwaterbeschermingsprogramma, staan in het Deltaprogramma vijf deltabeslissingen centraal. Deze beslissingen gaan over de normen van onze belangrijkste dijken en andere waterkeringen en de strategieën voor onze waterveiligheid, over de beschikbaarheid en verdeling van zoetwater, over het peil van het IJsselmeer, over de manier waarop gebieden veilig kunnen blijven zonder aan economische waarde in te boeten en over hoe bij het bouwen van buurten en wijken rekening kan worden gehouden met water. In 2014 zijn de deltabeslissingen in de Tweede Kamer besproken.
Provinciaal beleid
Provincie Overijssel heeft haar beleid vastgelegd in een omgevingsvisie en de omgevingsverordening. Op 1 juli 2009 zijn de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening vastgesteld. Hierin is het ruimtelijk beleid van de provincie vastgelegd, dat onder meer in plaats treedt van het Streekplan Overijssel 2000+ en de Verordening voor de Fysieke Leefomgeving (VFLO). De Omgevingsvisie heeft tevens de status van Regionaal Waterplan onder de Waterwet en het Milieubeleidsplan onder de Wet milieubeheer.
Waterschapsbeleid
Het algemene beleid van Waterschap Drents Overijsselse Delta is verwoord in het Waterbeheerplan 2016-2021, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, de Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Het beleid van het waterschap sluit nauw aan bij de uitgangspunten van WB21. In 2007 is de nota "Leven met Water in stedelijk gebied" vastgesteld. Deze nota beschrijft de voor het waterschap gewenste situatie in bestaand en nieuw stedelijk gebied. Om deze situatie te bereiken heeft het waterschap in 2015 het beheer en onderhoud van deze wateren overgenomen van de gemeente Zwolle. Op watergangen van Waterschap Drents Overijsselse Delta is de keur van toepassing. In de keur is aangegeven wat wel en niet mag bij watergangen, waterkeringen en kernzones. Bijvoorbeeld regels voor bouwwerken op of langs watergangen. De genoemde beleidsdocumenten liggen ter inzage op het hoofdkantoor van Waterschap Drents Overijsselse Delta. Ook zijn deze te raadplegen op de website: www.wdodelta.nl.
Gemeentelijk beleid
Gemeente Zwolle heeft in de Wateragenda (2015) uitgangspunten vastgelegd om vorm te geven aan de opgaven rondom water en (aanpassen aan het) klimaat. Gemeente Zwolle heeft haar beleid ten aanzien van hemelwaterinfiltratie vastgelegd in de gemeentelijke bouwverordening. Verder zijn in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2020 ontwerprichtlijnen en beleidskeuzes beschreven waaraan voldaan moet worden.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met het waterbeleid.
Woonvisie in het kort
Zwolle groeit. Dat komt onder meer doordat Zwolle een jonge stad is met een sterke geboortegroei. Daarnaast komen mensen heel gericht naar Zwolle, omdat het goed wonen, werken en leven is in Zwolle. Vanuit deze groei wil Zwolle haar sterke regiofunctie behouden en zich als centrumstad verder ontwikkelen. Dat betekent goed nadenken over de plek, de woonvorm en de doelgroep en ons bewust zijn van leefomgeving en woonmilieu. Ruimte voor Wonen betekent bij het maken van keuzes voor woonmilieus rekening houden met het water dat Zwolle omringt en vormt; onze waardevolle blauw/groenstructuur die we als aantrekkelijke woonomgeving beter kunnen benutten. Het betekent ook ruimte geven aan (particuliere) initiatieven die zorgen voor variatie in nieuwe, duurzame woonconcepten. Bijvoorbeeld met (collectief) particuliere vormen van zelfbouw, CPO, duurzame (energie)initiatieven of nieuwe woonzorgconcepten die langer zelfstandig wonen mogelijk maken. Vernieuwing kan ook door transformatie van kantoren of ander vastgoed, waarbij functiemenging (wonen, werken, recreëren) en diversiteit in woontypen gewenst zijn. Daarbij zijn natuurlijke wijkvernieuwing en toekomstbestendige wijken met goede voorzieningen belangrijke uitgangspunten.
Conclusie
Gelet ook op hetgeen is opgemerkt in de paragraaf ten aanzien van de behoefte-onderbouwing van de ladder voor duurzame verstedelijking, kan de conclusie worden getrokken dat het plan in overeenstemming is met het volkshuisvestingsbeleid.
Algemeen beleid
De gemeenteraad heeft in 2005 de milieuvisie 'Milieu op scherp' vastgesteld. De milieuvisie geeft de richting aan van het Zwolse milieubeleid. In de milieuvisie worden ambities en doelstellingen geformuleerd en worden prioriteiten gesteld in de ontwikkeling en uitvoering van het Zwolse milieubeleid. In de milieuvisie is de strategie geformuleerd die Zwolle wil hanteren om te komen tot een effectief en efficiënt milieubeleid. Er worden parallelle sporen gevolgd.
Het gebiedsgerichte milieubeleid is voor de aspecten geluid, externe veiligheid en de ondergrond vastgesteld. Het beleid voor de aspecten geluid, externe veiligheid en luchtkwaliteit wordt hierna kort beschreven.
Geluid
In de milieuvisie 'Milieu op scherp' wordt de ambitie voor geluid als volgt omschreven. Zwolle is een dynamische stad met geluidsniveaus die passen binnen de wettelijke grenswaarden. Er zijn alleen geluiden die passen bij de functie van een gebied. Een belangrijke doelstelling is het verminderen van geluidshinder in bestaande woningen en voorkomen van geluidshinder bij renovatie en nieuwbouw. Een belangrijke maatregel om deze doelstelling te bereiken is het toepassen van stillere wegdeksoorten. Een andere maatregel is het meenemen van de geluidsdoelstellingen bij de ruimtelijke planontwikkeling.
In de door de gemeenteraad vastgestelde 'Handreiking gebiedsgericht werken aan milieu gemeente Zwolle' (juli 2007) en in de beleidsregel 'Hogere waarden Wet geluidhinder' (februari 2007) worden de begrippen ambitieniveau en grenswaarde (dit is de basiskwaliteit, die de gemeente voor een bepaald gebied nastreeft; indien de basiskwaliteit niet wordt bereikt, dan dient akoestische compensatie te worden verkregen) geïntroduceerd. Ambitieniveau en grenswaarde verschillen per gebiedstype. Naast het ambitieniveau en de grenswaarde blijven de voorkeursgrenswaarde en de hoogste toelaatbare waarde uit de Wet geluidhinder gehanteerd.
Het bestemmingsplan Stadshagen II behoort voor het overgrote deel tot het gebiedstype 'Groen stedelijk'. In onderstaande tabel zijn de desbetreffende waarden van de Wet geluidhinder en het gemeentelijk beleid opgenomen.
Gebiedstype | Ambitieniveau | Voorkeursgrens Waarde (Wgh) |
Grenswaarde | Hoogst toelaatbare waarde (Wgh) |
Groen stedelijk | 43 dB | 48 dB | 53 dB | 63 dB |
Luchtkwaliteit
Het luchtkwaliteitsplan gemeente Zwolle 2007-2011 beschrijft de luchtkwaliteitssituatie in Zwolle, de opgave, de ambitie en de aanpak om de vastgestelde doelen te bereiken. Zwolle wil binnen de beïnvloedingssfeer van de gemeente, een significante bijdrage leveren aan de verbetering van de luchtkwaliteit. Om dat te bereiken zijn de volgende doelen geformuleerd:
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijnstof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) van belang. Grenswaarden ten aanzien van de jaargemiddelde concentratie betreffen 40 ìg/m³ voor zowel NO2 als PM10 en 25 ìg/m³ voor PM2,5.
Projecten met een invloed van 'niet in betekenende mate' (NIBM) op de luchtkwaliteit zijn daarbij vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden.
Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:
PM10 en PM2,5 zijn sterk gerelateerd, aangezien PM2,5 onderdeel uitmaakt van de emissie van PM10. Als aan PM10 wordt voldaan, mag daarom worden aangenomen dat ook de grenswaarde van PM2,5 niet wordt overschreden
Externe veiligheid
De beleidsvisie externe veiligheid is in maart 2007 vastgesteld door de gemeenteraad en geactualiseerd in 2013. Grote lijn van de visie is het voldoen aan de basisveiligheid binnen de gemeentelijke grenzen. Dit betekent dat:
In januari 2009 hebben burgemeester en wethouders het gebiedsgerichte beleidskader externe veiligheid vastgesteld. Het gaat om een ruimtelijke uitwerking van het externe veiligheidsbeleid dat aansluit op het gebiedsgerichte milieubeleid. Op basis van kenmerken (fysieke omgeving, hulpverleningsniveau en zelfredzaamheid) die bij een bepaald gebiedstype horen is een beleidsstandpunt bepaald ten aanzien van een mogelijke toename van het groepsrisico. Tevens is op basis van dezelfde kenmerken van een gebiedstype bepaald of er plaats is voor nieuwe risicobronnen.
Het bestemmingsplan Stadshagen II behoort tot het gebiedstype 'Groen stedelijk'. Voor dit gebiedstype geldt een stand still beleid waarbij een overschrijding van de oriëntatiewaarde en een toename van het groepsrisico als gevolg van interne gebiedsontwikkelingen niet is toegestaan. Er is geen plek voor nieuwe risicovolle activiteiten. Een uitzondering wordt gemaakt voor kleine risicovolle activiteiten waarvan de PR 10-6 contour binnen de inrichtingsgrens blijft en die geen noemenswaardige invloed op het groepsrisico hebben.
Duurzaamheid
Klimaatadaptatie
De deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie geeft aan dat Nederland in 2050 waterrobuust en klimaatbestendig is ingericht. Het college heeft klimaatadaptatie en energietransitie (zie volgende paragraaf) benoemd als speerpunten voor de toekomstige stad Zwolle waarin het prettig wonen, werken en recreëren is. En Zwolle wil koploper zijn in het praktisch maken van de deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie en ziet klimaatadaptatie als kans om te innoveren en als verdienmodel.
De gemeente wil hieraan invulling geven door samen netwerkend met partners in de stad denkend vanuit de generieke opgaven (klimaatadaptatie) naar mogelijkheden te zoeken bij ruimtelijke ontwikkelingen om meerwaarde, robuustheid (of veerkracht) en een aantrekkelijk stadsklimaat te creëren. Het is van belang om in de verkenning te bezien in hoeverre met deze locatieontwikkeling op inhoud, proces en financiën kan worden bijgedragen aan water robuuste en klimaatbestendige stedenbouw.
Klimaatadaptatie (aanpassing) gaat over het verminderen van de kwetsbaarheid voor klimaatverandering (zowel fysiek als mentaal = acceptatie) en het profiteren van de kansen die een veranderend klimaat biedt. Belangrijk is om schade door (weers-) extremen te voorkomen en de woon-werkomgeving zodanig in te richten dat mensen zo min mogelijk last hebben van extreme weersomstandigheden. Kenmerken van een veranderd klimaat zijn bijvoorbeeld extreme regenbuien en langdurige hitte. Door bij het ontwerp hier rekening mee te houden kunnen gebouwen en (openbare/niet openbare) buitenruimten robuust en comfortabel worden ingericht. In de praktijk betekent dit net iets verder kijken dan het huidige bouwbesluit, zoals met:
Bijzondere aandacht verdienen de nutsvoorzieningen voor elektra, drinkwater en internet. Uitgangspunt is dat deze voorzieningen kunnen blijven functioneren bij extremen inclusief overstromingen uit het regionaal systeem. Voor hittestress is het uitgangspunt dat plan geen toename van hittestress tot gevolg mag hebben.
Door klimaatadaptatie in de uitgangspunten mee te nemen zijn er in principe weinig tot geen meerkosten. Bij aanpassing van bestaande plannen is de ervaring dat met een beperkte extra (plus) investering projecten klimaatbestendig kunnen worden gemaakt. Indien dit aan de orde is ziet de gemeente Zwolle het als een gezamenlijke zoektocht om de financiering van de plus mogelijk te maken en het nieuwbouwproject zo klimaatbestendig mogelijk uit te werken en realiseren.
Ook kan een klimaat adaptieve project de bewustwording hieromtrent vergroten. Wat zou het interessant zijn, als de toekomstige bewoners van de nieuwe woningen nu al weten hoe veilig en comfortabel hun woning in 2030 zijn in een warmer klimaat en hoosbuien kunnen trotseren? Een innovatief klimaatbestendig wijk kan ook een niche- en extra verkoopargument zijn.
Duurzaamheidsvisie en energietransitie
De gemeente Zwolle heeft in 2011 een visie op duurzaamheid aangenomen, waarin een omschrijving van het begrip duurzaamheid wordt gegeven: voor Zwolle betekent duurzaamheid een langdurige balans tussen people, planet en profit. Hierbij gelden de volgende uitgangspunten voor beleids- en gebiedsontwikkelingen. Duurzaamheid als leidend principe; beslissingen worden genomen op basis van duurzaamheid. Duurzaamheid is van en voor de stad; niet opgelegd maar gedragen door de stad, omdat het de stad dient. Benutting van lokale bronnen. Transitie en innovatie: deze zijn nodig voor het realiseren van de voorgaande principes.
De gemeenteraad heeft op 17 juli 2017 haar ambities ten aanzien van de energietransitie vastgelegd. Zwolle wil uiterlijk in 2050 energieneutraal zijn. Dat betekent voor de tussenliggende periode dat de hoeveelheid CO2-uitstoot in 2030 ten opzichte van 1990 gereduceerd wordt met 25 % en wordt 25 % van de totale energievraag op duurzame wijze opgewekt. Tevens is Zwolle voornemens deze energietransitie in te zetten als katalysator voor economische en sociale meerwaarde.
Om deze doelstelling te bereiken zal gestreefd moeten worden naar energie neutrale nieuwbouw, waarbij geen gebruik meer wordt gemaakt van fossiele brandstoffen, zoals aardgas voor ruimteverwarming. In 2010 heeft het college van B&W reeds besloten om in Stadshagen II geen gasinfrastructuur meer aan te leggen.
Visie op de ondergrond
Zwolle wil de evenwichtige groei en duurzame ontwikkeling van de stad voortzetten en goed regelen. Als eerste gemeente in Nederland voegt Zwolle een extra dimensie toe bij het nadenken over een optimale inrichting en gebruik van haar ruimte: de ondergrondse dimensie. De gemeenteraad heeft hiervoor in oktober 2007 de visie op de ondergrond vastgesteld en besloten de basisprincipes uit deze visie toe te passen in projecten. Belangrijke uitgangspunten zijn het structureel en georganiseerd toepassen van warmte- koude-opslag (WKO), het koppelen van WKO's met grondwatersanering en het werken met ondergrondse bestemmingen en functies. Aanpak volgens de visie versterkt een duurzame ontwikkeling, zorgt voor energiebesparing en CO2 reductie, leidt door de koppeling van functies tot kostenvoordeel en kan hierdoor de stedelijke ontwikkeling een enorme impuls geven. Voor het Centrumgebied heeft de gemeente een gebiedsbeheerplan opgesteld. De planlocatie Breezicht Zuid valt niet binnen het Centrumgebied.
Duurzaam bouwen
In januari 2007 heeft de gemeenteraad de Beleidsvisie Duurzaam Bouwen vastgesteld. Het beleid is van toepassing op gebouwen en grond.-, weg- en waterbouw en is erop gericht dat overal een minimaal niveau voor duurzaamheid bereikt moeten worden. Duurzaam bouwen heeft betrekking op de thema's energie, materialen, afval, water, gezondheid en woonkwaliteit. Het minimaal te bereiken niveau van kwaliteit- en duurzaamheidsprestaties komt overeen met de toepassing van de vaste, kosten neutrale maatregelen uit het Nationaal Pakket Duurzame (Utiliteits)bouw (maatregelen, die altijd technisch goed toepasbaar zijn en in de regel kostenneutraal zijn).
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met het milieubeleid.
In dit hoofdstuk wordt de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied omschreven. Daarnaast wordt een beschrijving gegeven van de uitgangspunten die gehanteerd zijn bij het maken van dit uitwerkingsplan.
“Stadshagen, zicht op de stad voeten in de polder.”
Niet alleen de ontstaansgeschiedenis maar ook de verdere ontwikkeling van Zwolle wordt gekenmerkt door een directe relatie en samenhang met het landschap. De stadsranden zijn verweven met het omliggende landschap en versterken de samenhang tussen stad en land. Stadshagen is de eerste grote stadsuitbreiding van Zwolle over het Zwarte Water. Vanaf 1996 wordt er gebouwd aan Stadshagen I en dit deel wordt in 2019 afgerond. Stadshagen II was de volgende stap voor de ontwikkeling van het stadsdeel Stadshagen met de gebieden Vrij Werkeren, Breecamp Oost, Breezicht, Scholtensteeg en De Tippe. Vanaf 2007 is als eerste de ontwikkeling van Breecamp Oost gestart.
Stadshagen II markeert de rand van Stadshagen. Deze stadsranden worden gekenmerkt door de drie landschapstypen van regionaal en nationaal niveau: het Zwarte Water, het nationaal landschap IJsseldelta en het Belvedèregebied Mastenbroeker Polder. Door deze situering van Stadshagen tussen stad en landschap krijgt de wijk haar unieke karakter: enerzijds een sterke functionele relatie met de stad, anderzijds de oriëntaties op open agrarische en natuurlijke landschappen.
Stadshagen II is ontwikkeld in aansluiting op Stadshagen I. Deze ontwikkeling is reeds vastgelegd in het Structuurplan Stadshagen II en uitgewerkt in het Bestemmingsplan Stadshagen II (oorspronkelijk vastgesteld in 2006, geactualiseerd in 2016) en de Milieu Effectrapportage Stadshagen II. Het bestemmingsplan Stadshagen II dient als raamwerk voor de verdere planvorming van Stadshagen II en fungeert als gemeenschappelijk vertrekpunt bij de uitwerking van de onderscheiden deelgebieden in stedenbouwkundige plannen. De fasering in de tijd en de mogelijk veranderende omstandigheden kunnen zich vertalen in de uitwerking van de verschillende deelgebieden zonder afbreuk te doen aan de onderlinge samenhang en het kwaliteitsniveau.
Stedenbouwkundige hoofdopzet Stadshagen II
Stadshagen II bestaat uit meerdere wijken, waarbij ingezet wordt op herkenbare woonmilieus. De woonmilieus zijn door de context en de marktvraag overwegend groenstedelijk tot dorps. Stadshagen II kent menging van wonen, voorzieningen, cultuur en recreatie. Voor dagelijkse voorzieningen zijn de bewoners van Stadshagen II aangewezen op de centrale voorzieningen in het centrum van Stadshagen.
Uitgangspunt voor de nog uit te werken woongebieden is een gemiddelde woningdichtheid van ca. 25-30 woningen per hectare. Ter vergelijking: de gemiddelde woningdichtheid in Stadshagen I is 35 woningen per hectare. Efficiënt, meervoudig en duurzaam ruimtegebruik is uitgangspunt, waarbij duurzaamheid betrekking heeft op een combinatie van sociale, fysieke en economische aspecten.
Bij de ontwikkeling van de woonbuurten in Stadshagen II worden onderstaande uitgangspunten voor de landschappelijke waarden gehanteerd:
Stedenbouwkundige eenheden en woonmilieus
De bestaande buurten Schoonhorst en Milligen kenmerken zich door heldere, poldermatige en orthogonale opzet met moderne architectuur. De inpassing in het landschap en het benadrukken van de karakteristieken van de polder was hier het uitgangspunt. Overige buurten kennen juist een grote diversiteit aan stedenbouwkundige en architectonische verschijningsvormen. Dit wordt versterkt door de infrastructuurlijnen en bestaande gebieden zoals Frankhuis en Werkeren. Deze wisselwerking binnen Stadshagen I is een belangrijk uitgangspunt voor de ontwikkeling van Stadshagen II. De ruimtelijke en landschappelijke opzet van het oostelijk gedeelte van Stadshagen wordt gecontinueerd in dit gedeelte van Stadshagen II. De Milligerplas, de Oude Weteringzone en de Mastenbroeker Polder zijn karakteristieke ruimtes, die benut worden om de gewenste variatie en beleving van buurten aan te brengen. De opzet van het westelijk deel van Stadshagen geeft juist de ruimte om in dit deel van Stadshagen II een grote diversiteit aan buurten en woningen te realiseren. Op deze wijze ontstaat er binnen Stadshagen ruimte voor de ontwikkeling van een grote diversiteit aan woonmilieus
Deelgebieden
In Stadshagen II zijn verschillende gebieden te onderscheiden, waarmee ruimte ontstaat voor de ontwikkeling van een diversiteit aan woonmilieus passend binnen de ruimtelijke, maatschappelijke en economische hoofdstructuur van Stadshagen. De gebiedsoverschrijdende zones als Oude Weteringzone zijn van belang voor de eenheid en samenhang in de wijk. Dit zijn structurerende elementen op wijkniveau, waarbij de ruimtelijke relatie tussen de verschillende woonbuurten met bestaand Stadshagen en het landschap centraal staan.
Breezicht
Breezicht is het laatst te ontwikkelen gebied aan noordoostzijde van Stadshagen en daarmee het sluitstuk tussen Oude Wetering, Milligerplas en Mastenbroekerpolder. Met deze positie markeert Breezicht mede de noordelijke stadsrand van Zwolle. Op de overgang van stad naar landschap is de wijk vormgegeven als een structuur van buurtschappen in een robuust groenblauw landschap. Het landschappelijk casco omvat de hele wijk en verbindt bestaand Stadshagen, Oude Wetering, Milligerplas en geluidswal met elkaar. Hierbij worden landschap en geluidswal als één geheel behandeld, waardoor vizieren op het landschap van de Mastenbroekerpolder ontstaan. Met deze open en groenblauwe structuur is vormgegeven aan de overgang naar het weidse polderlandschap en de ligging in de noordelijke stadsrand van Zwolle – van het centrum van Stadshagen als meest stedelijke plek naar Breezicht als meest landschappelijke van Stadshagen.
In dit landschap liggen de buurtschappen van Breezicht verhoogd – de woonbuurten worden opgehoogd en het landschap behoudt zoveel mogelijk de huidige maaiveldhoogte. Het refereert aan de terpen in de Mastenbroekerpolder en het maakt groene ruimtelijke overgangen mogelijk van kavels (privé) naar landschap (openbaar).
Door de verhoogde ligging van de buurtschappen ontstaat ruimte voor waterberging en wordt vormgegeven aan de waterrobuuste ambitie van Breezicht. Regenwater uit de woonbuurten wordt via watergangen, wadi's en groenzones afgevoerd naar het groenblauwe landschap. Er is ook ruimte om overtollig regenwater uit bestaand Stadshagen te bergen.
Met de structuur van buurtschappen in een landschap profileert Breezicht zich ook nadrukkelijk als groen woonmilieu, waarmee het de groenstedelijke identiteit van Stadshagen als geheel versterkt. Het groenblauwe landschap is de ruimtelijke drager van de wijk: het karakteriseert Breezicht, creëert samenhang tussen de buurtschappen en biedt bewoners ruimte om te bewegen in de direct omgeving van de woning: wandelen, spelen, sporten. Dit maakt in combinatie met de bergingsfunctie voor regenwater het landschap tot een dynamisch gebied. Door de verschillende landschappelijke beelden, doorzichten op buurtschappen, peilverschillen door neerslag en de verschillende gebruiksmogelijkheden is het groenblauwe landschap elke dag anders.
Aan oostzijde grenst Breezicht aan de Milligerplas, een belangrijke kwaliteit voor het wonen in Stadshagen. De plas wordt gewaardeerd door bewoners van de wijk voor recreatie en sport, maar ook vanwege zijn landschappelijke kwaliteiten. De bestaande voorzieningen rondom het strand, zoals Milligers en sport- en speelplekken, zijn ingepast in het stedenbouwkundig plan met zorgvuldige overgangen naar de wijk welke zijn geïnspireerd op een duinlandschap.
De buurtschappen hebben elk een eigen identiteit. De situering in het landschap bepaalt het specifieke karakter en de sfeer van het buurtschap; er wordt bijvoorbeeld gewoond in een duinomgeving, aan een haventje of in het riet. De buurten zijn compact en het groenblauwe landschap is ook binnen het buurtschap zichtbaar. De overgangen naar het landschap zijn groen vormgegeven met hagen of hoogteverschillen. De twee zuidelijke buurtschappen van Breezicht liggen binnen het bestemmingsplan Stadshagen II, deze zijn stedenbouwkundig uitgewerkt tot een verkavelingsplan. In het hart van Breezicht ligt buurtschap Duinzicht, in het zuidwesten buurtschap Wetering.
Duinzicht
In het landschap tussen de reeds gerealiseerde Laan der Molens en de Milligerplas ligt buurtschap Duinzicht. Het buurtschap representeert nadrukkelijk de identiteit van Breezicht als totaal – een compact woonmilieu in het landschap. Het gevoel van wonen in het groen is sterk door de directe ligging aan het landschap of de directe visuele relatie hier mee. De stedenbouwkundige opzet van de buurt is geïnspireerd op een duindorp en wordt gekenmerkt door een kleine maat en schaal van de bebouwing. In de ruimtelijke opzet is de slingerende doorgaande route door het buurtschap karakteristiek. Deels als strandboulevard op de grens tussen het buurtschap en het duingebied langs de Milligerplas en deels – naar binnen slingerend – als de hoofdstraat in het buurtschap. De weg loopt door richting het noorden en ontsluit de noordoostelijke buurtschappen. Aan westzijde wordt het buurtschap ook ontsloten vanaf de Laan der Molens.
Duinzicht is nadrukkelijk vormgegeven op de overgang van west naar oost – van groenblauw landschap naar strand en bestaat uit drie woonmilieus. De noord- en westranden van de buurt definiëren de overgang naar het groenblauwe landschap en zijn vormgegeven met kleine clusters woningen. Parkeren bevindt zich voornamelijk op eigen terrein, maar ook in kleine parkeerclusters en als langsparkeerplaatsen langs de wegen. De randen naar het landschap zijn in dit milieu belangrijk in het ruimtelijk beeld. De overgangen zijn groen met hagen en hoogteverschillen.
Centraal in Duinzicht ligt een dichtere kern met vooral rijwoningen met een gezamenlijke centrale parkeeroplossing. De kern is met verschillende doorzichten en doorsteken zowel visueel als fysiek goed verbonden met het omliggende landschap.
Aan oostzijde zijn vier vrijliggende woningclusters gesitueerd in het duingebied. Dit gebied wordt gekenmerkt door korte zichtlijnen waarbij de woningen half verscholen liggen achter duinen en bosschages. Parkeren wordt opgelost in en onder de woningen bij de rijen in de duinen en op het binnenterrein bij het centrale cluster. De openbare ruimte is een zorgvuldig vormgegeven overgang naar het strand van de Milligerplas.
Wetering
Door de situering van Wetering tussen de Laan der Molens, Oude Wetering en geluidswal langs de Stadshagenallee is de identiteit van dit buurtschap wezenlijk anders dan die van Duinzicht. Door de ligging aan binnenzijde van de Laan der Molens is de relatie met het groenblauwe landschap minder evident. Het groen is daarom het buurtschap in gebracht om de kwaliteit en beleving van wonen in het groen te realiseren. Ruimtelijk wordt het buurtschap gekenmerkt door langgerekte doorgaande structuren met veel groen.
Centraal door Wetering loopt de oost-westgerichte watergang die de Oude Wetering verbindt met het groenblauwe landschap. Parallel hieraan ligt het fietspad wat de Sportlaan in Breecamp verbindt met de Milligerplas. Voor autoverkeer wordt het buurtschap op drie plekken ontsloten vanaf de Laan der Molens.
In Wetering worden twee woonmilieus gerealiseerd. Aan weerszijden van de centrale watergang ligt een groen woonmilieu met een 'slagenverkaveling'. De woningen zijn hier eenzijdig georiënteerd met groenstroken met wadi's tussen de woningen. Deze groenstroken zijn autovrij, parkeren wordt in twee parkeerstraten centraal gefaciliteerd.
Aan noord- en zuidzijde van Wetering ligt een woonmilieu met een meer traditionele verkaveling gericht op autovrije groene hoven. Het parkeren wordt opgelost in parkeerkoffers tussen de woningen en als langsparkeren aan de straat. Aan zuid- en zuidwestzijde grenst dit gebied aan het parklandschap langs de geluidswal en de sportvelden met landschappelijke taluds.
De Archeologische Waarderingskaart Zwolle geeft aan dat zich binnen het plangebied geen locaties bevinden die voorzien moeten worden van een dubbelbestemming, omdat ze een archeologische verwachtingswaarde hebben van meer dan 50%.
Binnen het plangebied bevinden zich geen cultuurhistorisch waardevolle elementen.
Stadshagen kent een heldere hoofdwegenstructuur voor de bundeling van het autoverkeer en de busroutes. Rondom deze hoofdwegenstructuur liggen verschillende verblijfsgebieden. In Breezicht is de reeds gerealiseerde Laan der Molens de hoofdontsluitingsroute van de wijk. De 50 km/uur-weg verbindt de rotonde Stadshagenallee / Milligerlaan met de brede school aan de Oude Wetering en sluit aan op de Jac. P. Thijsselaan in Breecamp. De weg ontsluit de buurtschappen Wetering, Duinzicht en een deel van niet-prioritair Breezicht-Noord. Fietsverkeer bevindt zich op een vrijliggend dubbelzijdig fietspad parallel aan de rijbaan. Ter hoogte van de brede school komt deze met fietsstroken op de hoofdrijbaan.
Vanaf de rotonde Stadshagenallee / Milligerlaan ontsluit een tweede ontsluitingsroute het (noord)oostelijk deel van Breezicht voor autoverkeer. Het zuidelijk gedeelte van deze route ligt aan de rand van de wijk en wordt ingericht als 50 km/uur-weg met een groene middenberm. Waar de weg buurtschap Duinzicht indraait gaat deze over in een 30 km/uur-ontsluitingsweg met een andere materialisering, waarbij fietsers zich op de rijbaan bevinden. Omdat deze weg ook door autoverkeer naar de noordoostelijke buurtschappen wordt gebruikt, wordt met de vormgeving en snelheidsremmende voorzieningen het verblijfskarakter benadrukt.
Voor fietsers zijn de Oude Wetering en het vrijliggende fietspad langs Laan der Molens de belangrijkste verbindingen van de wijk met het winkelcentrum Stadshagen en de binnenstad van Zwolle. Deze routes sluiten aan noordzijde tevens aan op de recreatieve routes in het groenblauwe landschap en het fietspad op de geluidswal. Een secundaire, maar belangrijke fietsroute is de oost-westgerichte verbinding van Sportlaan in Breecamp naar de brede school en de Milligerplas. Vanuit de buurtschappen zijn er directe en veilige verbindingen naar deze belangrijkste fietsroutes. Kruispunten en fietsoversteken met de Laan der Molens zijn veilig voor fietsers en voetgangers ingericht met een middengeleider.
De parkeernorm voor Breezicht Zuid is gebaseerd op de vastgestelde Regeling Parkeernormen, welke verwijst naar de meest recente CROW-publicatie. Afhankelijk van de woningcategorie varieert de norm tussen 1,5 en 2,1 parkeerplaatsen per woning. Het parkeren is passend bij het planconcept en de woningcategorieën van de buurtschappen opgelost en daardoor in Duinzicht en Wetering verschillend. In beide buurten is het een combinatie van parkeren op eigen terrein en in collectieve (openbare) parkeervoorzieningen.
De Milligerplas en bijbehorende oevers, en de Oude Weteringzone behoren tot de Stedelijke Hoofdgroenstructuur. Ook de voortzetting van de Hasselterweg ten noorden van Breezicht, met zijn begeleidend groen behoort hiertoe. Verder is de groene verbinding tussen Milligerplas en Oude wetering, langs de Stadshagenallee onderdeel van de Stedelijke hoofdgroenstructuur.
Tot de Wijkgroenstructuur van Breezicht behoort het centrale beekdallandschap en het begeleidende groen van de Laan der Molens.
Er komen in het plangebied geen bijzondere bomen voor.
Natuurbeschermingswet
Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft de “Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht” en is gelegen op een afstand van 1,5 kilometer.
Resultaten Quickscan natuurwaardenonderzoek
In het kader van de Wet natuurbescherming (soortbescherming) is heel Stadshagen onderzocht op het voorkomen van beschermde planten en dieren en op de geschiktheid van het gebied voor de desbetreffende soorten. Dit is vastgelegd in de volgende rapporten:
Meurs, F.A. van, 2016. Quickscan flora en fauna. In kader van de Flora- en faunawet. Plangebied: Stadshagen, Zwolle. Rapportkenmerk ER20150825v02. Ecoresult B.V.
Meurs, F.A. van, 2016. Aanvullend onderzoek flora en fauna. In het kader van de Flora- en faunawet. Plangebied: Stadshagen, Zwolle. Rapportkenmerk ER20160308v01. Ecoresult, Dordrecht.
Ten behoeve van het bouwrijp maken van de eerste delen van Breezicht is aanvullend een Quickscan uitgevoerd, waarbij de effecten op wettelijk beschermde natuurwaarden zijn beoordeeld.
Hoksberg, M.G.,2018. Quickscan natuurtoets Ontwikkeling Breezicht en waterwoningen Frankhuis, Stadshagen te Zwolle. Beoordeling van effecten op wettelijke beschermde natuurwaarden. Rapport 18-185. Ecogroen bv Zwolle.
Beschermde plantensoorten zijn niet aangetroffen in het plangebied en geschikte groeiplaatsen hiervoor ontbreken.
Naar aanleiding van het onderzoek worden de volgende diersoorten nader toegelicht.
Vleermuizen
Het plangebied is onbebouwd. Ook komen er geen oude bomen voor. Hierdoor is het gebied niet geschikt als vaste rust- en verblijfplaats voor vleermuizen. Wel dient de directe omgeving van het plangebied als foerageergebied, met name de Milligerplas. Essentiële vliegroutes zijn aanwezig langs de oostrand van de Milligerplas en langs de Oude Wetering.
Andere zoogdieren
Voor otter, bever en steenmarter vormt de Milligerplas potentieel functioneel leefgebied. Het plangebied valt hier buiten.
Vogels; jaarrond beschermde nesten
Gierzwaluw, huiszwaluw, boerenzwaluw en huismus broeden in het bebouwde deel van Stadshagen. Het plangebied maakt geen deel uit van essentieel functioneel leefgebied.
Roek broedt aan de oostzijde van de Milligerplas. Het plangebied maakt geen deel uit van essentieel functioneel leefgebied.
Territoria van roofvogels en uilen zijn niet in het plangebied aanwezig, maar wel in de directe omgeving (kruising Milligersteeg – Nieuwe Wetering). Uitgegaan wordt van alzijdige geschiktheid van de polder en een cirkelvormig leefgebied rondom de territoria. Het plangebied maakt dan geen deel uit van essentieel functioneel leefgebied voor buizerd, sperwer en ransuil.
Kerkuil en ooievaar broeden eveneens in de omgeving. Het plangebied maakt ook hier om dezelfde reden geen deel uit van essentieel functioneel leefgebied.
Vissen
De wateren in het plangebied zijn geschikt voor bittervoorn, grote modderkruiper, kleine modderkruiper en paling. Deze soorten zijn ook alle in Stadshagen aangetroffen. Verwacht wordt dat een restpopulatie van grote modderkruiper aanwezig is in sloten in het plangebied. Voor deze soort geldt een ontheffingsplicht als sloten gedempt worden.
Kevers
Stadshagen maakt misschien deel uit van het verspreidingsgebied voor de gestreepte waterroofkever. De soort is gevonden in Haersterbroek, aan de andere zijde van de Vecht, in 2014. Deze soort is echter tijdens de Quickscan Breezicht (Hoksberg, M.G., 2018) niet aangetroffen en wordt uitgesloten.
Het plangebied is niet gelegen binnen het Natuur Netwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde deel van het Natuur Netwerk Nederland is gelegen op een afstand van 1,5 kilometer.
Gezien de afstand van het plangebied tot aan dit Natura 2000-gebied, de aard en omvang van de ontwikkeling en de invulling van het tussengelegen gebied, wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden.
Het uitwerkingsplan voorziet in verdere uitbreiding van Stadshagen. Het maakt nieuwbouw van woningen en aanleg van infrastructuur, groen en water mogelijk. De activiteiten kunnen worden gerangschikt onder “dwingende redenen van groot openbaar belang”, en onder “ruimtelijke inrichting of ontwikkeling”. Alternatieven zijn niet aan de orde. Er worden maatregelen voorgesteld voor medegebruik door vogels, vleermuizen en overige soortgroepen (natuur-inclusief bouwen).
Bij de uitvoering van het plan is nader onderzoek naar de grote modderkruiper noodzakelijk. Dit onderzoek is inmiddels uitgevoerd (Hoksberg, M.G., 2018). Er is in de directe omgeving van het plangebied grote modderkruiper aangetroffen. De aanwezigheid binnen het plangebied is hiermee waarschijnlijker geworden. Dit maakt het aanvragen van een ontheffing voor grote modderkruiper noodzakelijk.
Ecologische maatregelen
De omgeving van het plangebied (Milligerplas, Oude Wetering en Werkerlaan) is zeer belangrijk als foerageergebied en als trekroute voor vleermuizen. Hiermee zal rekening gehouden moeten worden, door aan verlichting in de randen van het plangebied en bij het water speciale eisen te stellen.
In de nieuwbouw van het plangebied zal rekening gehouden worden met het creëren van verblijfplaatsen voor vleermuizen, nestgelegenheid voor gierzwaluw, spreeuw en huismus in bebouwing, voor grote gele kwikstaart onder bruggen, en functionele leefomgeving voor huismus door middel van specifieke beplanting, zoals hagen en doornstruiken.
In de directe omgeving van Breezicht zijn maatregelen getroffen om de (Nieuwe) wetering langs de Ruimzichtweg geschikt te maken voor grote modderkruiper, door verdroogd rietland te verwijderen, een vegetatierijke plasdrasstrook aan te leggen in combinatie met dieper water met modderige bodem. Hier zullen de exemplaren die bij werkzaamheden in Breezicht worden aangetroffen, kunnen worden uitgezet.
Omdat het NNN geen externe werking kent, kunnen negatieve effecten op het NNN worden uitgesloten.
Conclusies
In het kader van de Wet natuurbescherming is alle noodzakelijk onderzoek uitgevoerd. Er moet een ontheffing worden aangevraagd voor de grote modderkruiper. Gezien de genomen ecologische maatregelen is het zeer aannemelijk dat deze ontheffing zal worden verleend. Het uitwerkingsplan is uitvoerbaar.
Huidige situatie
Het plangebied maakt deel uit van een polder met bemaling en kwel en heeft een specifieke bodemopbouw. De polder is omringd door rivieren en ht IJsselmeer.
De waterstructuur is ontworpen voor het agrarisch gebruik van Breezicht. Via een stelsel van ontwateringssloten wordt overtollig water afgevoerd naar Oude Wetering. Deze hoofdwatergang aan de westzijde van Breezicht zorgt voor de waterafvoer uit Stadshagen naar de lager gelegen polder Mastenbroek. Er mag maximaal 1,5 l/s/ha uit Breezicht worden afgevoerd naar de Oude Wetering.
Het waterpeil in Breezicht Zuid is gelijk aan het peil dat in de Oude Wetering (winterpeil -1,05 m NAP, zomerpeil -0,85 m NAP) wordt nagestreefd. Ter plaatse van de school staat een stuw in de Oude Wetering. Het waterpeil aan de noordzijde van de stuw (polderkant) is 25 cm lager dan aan de Stadshagenkant.
Onder Breezicht ligt een circa 100 meter dik zandpakket. Dit is het watervoerende grondwaterpakket. Op dit pakket ligt een slecht doorlatende laag van ca. 1 meter laag klei en veen. Het maaiveld ligt gemiddeld zo'n 0,3 m onder NAP. Vanuit het grondwaterpakket is er een kwelstroom naar Breezicht. Dat zorgt in Breezicht voor hoge grondwaterstanden en een relatief kleine drooglegging.
Binnen het uitwerkingsgebied is nu geen riolering aanwezig.
Nieuwe situatie
In de nieuwe situatie verandert de waterstructuur drastisch. Tussen Breezicht zuid en noord wordt een centraal landschap gerealiseerd met daarin een robuuste waterstructuur. Deze loopt van de Oude Wetering tot aan de Milligerplas. Aansluitend op deze waterpartij wordt een watergang gerealiseerd die het gebied Wetering en het gebied Duinzicht van elkaar scheidt. Deze waterpartijen vormen de waterbuffer van Breezicht. Overtollig regenwater kan hier worden geborgen. Zelfs bij intense plensbuien is er voldoende waterbergingscapaciteit. Uit berekening blijkt dat aanvullend ook overtollig water vanuit bestaand Stadshagen kan worden opgevangen. Met het Waterschap Drents Overijsselse Delta is afgesproken dat vanuit een Breezicht maximaal 0,7 l/s/ha mag worden afgevoerd naar de Oude Wetering.
In het deelgebied Wetering worden, naast een O-vormige watergang, diverse onderling verbonden wadi's aangelegd. Regenwater van wegen en daken wordt afgevoerd naar de O-vormingen watergang en naar de wadi's. Het regenwater in de wadi's zakt in de bodem en overtollig water wordt afgevoerd naar de waterpartijen in het centrale landschap.
In het deelgebied Duinzicht is geen oppervlaktewater voorzien. Aan de randen van dit deelgebied wordt regenwater van daken en wegen afgevoerd naar groenstroken en direct naar de watergangen in het centrale landschap geleid. Om wateroverlast bij hevige regenval in het centrale deel van het gebied Duinzicht te voorkomen is hier voorzien in een regenwaterriool (infiltratietransportriool). Regenwater van wegen en daken zakt in het IT-riool in de bodem. Water dat niet tijdig in de bodem zakt wordt afgevoerd naar het centrale landschap.
In Breezicht worden geen vaste peilen gehanteerd. Er mag een meer natuurlijk peil optreden met gemiddeld hogere waterstanden in de winter en lagere waterstanden in de zomer. Het peil wordt beïnvloed door regen, aanvoer van kwel vanuit het grondwater, wegzakken van water naar de ondergrond en aanvoer van water vanuit Stadshagen I. Bij de inrichting van het centrale landschap is rekening gehouden met deze peilfluctuaties (variërend -1,00 m NAP tot -0,70 m NAP). Een brede oeverzone langs de waterpartijen is verlaagd en zal afhankelijk van het waterpeil onder water danwel droog staan. Deze plasdraszones dragen bij aan berging van water, de beleving van de natuurlijke dynamiek en de natuurwaarden.
De woongebieden in Breezicht worden opgehoogd. Het huidige maaiveld wordt 0,7 tot 1,0 meter opgehoogd tot een niveau van circa 0,7 tot 0,8 m boven NAP. Daarmee zijn peilfluctuaties in het centrale landschap mogelijk zonder dat dit leidt tot overlast in de woongebieden. De ontwateringsdiepte in de verhoogde woongebieden voldoet altijd aan de gewenste ontwateringsdiepte van minimaal 0,7 m.
Breezicht wordt voorzien van een droog weer afvoer (DWA). Met dit riool wordt afvalwater afgevoerd naar de riooolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) in Zwolle. In Breezicht wordt geen regenwaterriool aangelegd. Regenwater van wegen en daken wordt direct afgevoerd naar watergangen, wadi's en groenstroken. Uitzondering is het centrale deel van het gebied Duinzicht. Omdat de afstand hier tot groen en water te groot is wordt hier wel een regenwaterriool aangelegd (infiltratietransport-riool).
Watersysteem Breezicht is robuust, aangepast aan klimaatverandering en vernieuwend
Het watersysteem in Breezicht is ontworpen met het oog op de verwachte klimaatveranderingen. Uitgangspunt is dat extreme plensbuien die één maal in de 100 jaar kunnen voorkomen in het systeem kunnen worden verwerkt. Buien die één maal in de 250 jaar kunnen voorkomen mogen niet leiden tot schade aan woningen en tot overlast aan de cruciale infrastructuur. Kortdurend water op straat en in groenzones en speelvoorzieningen wordt dan wel geaccepteerd. Kern van het robuuste watersysteem zijn de verhoogde woongebieden (geïnspireerd door de historische terpen in de omgeving) en de grote waterbuffer in het centrale landschap. Hiermee kan ook in extreme situaties alle regenwater binnen Breezicht worden gebufferd zonder dat er water hoeft te worden afgevoerd naar de Oude Wetering. Er is een overmaat aan waterbuffer aanwezig, waardoor ook een groot deel van het waterbergingstekort in bestaand Stadshagen in Breezicht kan worden opgelost. Anders dan gebruikelijk wordt overtollig water niet zo snel mogelijk afgevoerd naar de polder Mastenbroek. Water wordt zoveel mogelijk vastgehouden in het centrale landschap. Omdat de waterpartijen daar in contact staan met het regionale grondwater kan een teveel aan water wegzakken naar het grondwaterpakket. In droge perioden stroomt er grondwater naar de waterpartijen toe. In zeer extreme gevallen, als de royale buffercapaciteit in het centrale landschap onvoldoende is en wateroverlast dreigt, kan overtollig water overstorten naar de Milligerplas. Als dit niet voldoende is, is er ook nog een noodklep voor de waterafvoer naar de Oude Wetering. Voor de woongebieden is ervoor gekozen dat alle regenwater van wegen daken via de weg, wadi's en groenstroken wordt afgevoerd naar de waterbuffer in het centrale landschap. Dit wijkt af van de infiltratievoorzieningen die bewoners op eigen kavel hebben zoals in de rest van Stadshagen. Met de afvoer van regenwater naar het centrale landschap kan regenwater ook in de extreme situaties goed worden verwerkt. Bewoners worden wel gestimuleerd om hun tuin watervriendelijk in te richten (vergroenen en ontstenen'. Het watersysteem van Breezicht is doorgerekend met een computersimulatie waarin verschillende extreme buien zijn doorgerekend. Daaruit blijkt dat buien die eens in de 250 jaar voorkomen zonder wateroverlast in de woningen kan worden opgevangen en dat tegelijkertijd in het centrale landschap ook extra water voor Stadshagen wordt geborgen. |
Artikel 2.14.4 Overstroombaar gebied van de verordening bij de provinciale Omgevingsvisie Overijssel schrijft voor dat voor ruimtelijke ontwikkelingen in overstroombaar gebied een overstromingsrisicoparagraaf moet wordt opgenomen in de toelichting bij bestemmingsplannen.
Onder overstroombaar gebied verstaan we gebieden die normaal gesproken niet onder water staan, maar kunnen overstromen (tijdelijk onder water staan) als gevolg van een extreme gebeurtenis. Het gaat zowel om buitendijkse gebieden die bij hoogwater overstromen (bijvoorbeeld uiterwaarden) als om de beschermde gebieden achter de dijk (binnendijkse gebieden) die alleen bij een calamiteit onder water komen te staan.
Breezicht Zuid bevindt zich in de woonwijk Stadshagen. Uit de kaart watergebiedsreserveringen, omgevingsverordening Overijssel). blijkt dat het plangebied zich bevindt in overstroombaar gebied.
Risico-inventarisatie
De ernst van een overstroming wordt bepaald door:
Maximale waterdiepte bij en kans op overstroming
Op de risicokaart komt het volgende kaartbeeld naar voren bij overstromingen van een kans 1/2000 per jaar. In het project Veiligheid Nederland in Kaart wordt de actuele kans op een overstroming, door een aantal zwakke plekken, per jaar groter dan 1% geschat.
Het Waterschap Drents Overijsselse Delta (WDODelta) en de Veiligheidsregio IJsselland zijn geconsulteerd over de voorgenomen plannen. Het waterschap heeft nader geadviseerd over de impact van de overstromingen en hoe deze voor de locatie geïnterpreteerd moeten worden.
Uit het advies van WDODelta blijkt dat de huidige overstromingskans groter is dan de norm vanwege een aantal zwakke(re) dijktrajecten rondom Zwolle, met name langs de IJssel. Een groot deel van de keringen langs de IJssel, het Zwartewater en de Vecht wordt daarom binnen het komende decennium verbeterd. Vanaf januari 2017 geldt een nieuwe normering. Bij de verbeteringen wordt hiermee rekening gehouden
Maatregelen
De stedenbouwkundige keuzen in Breezicht maken dat Breezicht in bepaalde mate bestand is tegen overstromingen. De woongebieden worden circa 1 meter opgehoogd en in het centrale landschap is een overmaat aan waterberging aanwezig. Bij overstroming zal de maximale waterdiepte in Breezicht circa 1 m zijn. Door de overmaat aan waterberging zal de waterpeilstijging worden vertraagd zodat de bewoners langer de tijd hebben om spullen en zichzelf in veiligheid te brengen.
De geluidswal langs de Hasselterweg aan de noordzijde van Breezicht is zodanig ingericht dat deze de mate van overstroming vanuit noordelijke en noordoostelijke richting vertraagd en beperkt.
De transformatorhuisjes (middenspanningsruimten) voor elektriciteit staan in de verhoogde woongebieden en zijn bestand tegen circa 1 meter waterdiepte. Daarmee blijft de elektriciteitsvoorziening in het gebied nog lang tijd functioneren.
De Laan der Molens is de centrale wijkontsluitingsweg. Deze weg ligt op dezelfde hoogte als de woongebieden. Daarmee is Breezicht bij overstroming nog een aanzienlijke tijd bereikbaar voor hulpdiensten en heeft de Laan der Molens een functie als evacuatieroute.
Evacuatie / noodmaatregelen
Op aangeven van de veiligheidsregio wordt een evacuatieplan voor de locatie opgesteld en wordt het plangebied aangesloten op de meest nabije hoofdontsluitingsweg. Op deze wijze kan de locatie zo snel mogelijk worden geëvacueerd. Dit is vooral voor de ambulancepost van groot belang.
De ambitie voor Breezicht is een woningbouwprogramma te realiseren dat aansluit op de ontwikkelingen in Zwolle, de vraag van bewoners uit Stadshagen én het specifieke karakter van Breezicht: een groen en suburbaan woonmilieu.
Deze ambitie is uitgewerkt in een aantal onderdelen.
Woningbouwprogramma en prijsdifferentiatie
Het uitgangspunt voor Breezicht is een gefaseerde realisatie van circa 1.140 woningen.
In Breezicht Zuid worden circa 610 woningen en in Breezicht Noord circa 530 gerealiseerd. De woningdifferentiatie is als volgt:
Zuid Noord Totaal
bereikbaar 32 % 30 % 31 %
middenduur 42 % 40 % 41 %
duur 26 % 30 % 28 %
Het woningaantal en de verdeling is in lijn met de uitgangspunten uit de Visie Breezicht Zuid (30%-50%-20%). Breezicht Noord was geen onderdeel van deze Visie. In de beoogde differentiatie voor Zuid is echter een verschuiving te zien van de middendure naar voornamelijk de dure categorie. Dit heeft te maken met de kenmerken van het plan en daarbij passende woningcategorieën in met name Duinzicht.
Woonmilieu en doelgroepen
De ambitie voor Breezicht is het realiseren van een groen en suburbaan woonmilieu.
Door de ligging van Breezicht aan de rand van Stadshagen en de vormgeving als netwerk van buurtschappen in een groenblauw landschap sluit het stedenbouwkundig plan aan bij het groenstedelijke woonmilieu voor Breezicht.
Uit de Woningmarktanalyse 2017-2032 1 (rapportage van Companen en bureau HHM, 2017) blijkt dat de behoefte aan o.a. groenstedelijk wonen groot is in Zwolle.
De doelgroepen voor Breezicht zijn met name 'gezinnen met kinderen en jonge stellen' en 'oudere mensen of gepensioneerden die volop in het leven staan'.
Stimulering doorstroming
Belangrijk is dat bewoners van Stadshagen binnen hun wijk een woonstap kunnen maken in de verschillende fases van hun leven. Uit de woningmarktanalyse is gebleken dat verhuisketens vooral binnen Zwolle plaatsvinden. 37% van de Stadshagenaren is in de afgelopen 10 jaar verhuisd binnen de eigen wijk. Die doorstroming willen we blijven faciliteren. Met het programma kan hierop worden gestuurd.
Door een diversiteit in woningen aan te bieden in Breezicht Zuid in zowel woningtypen, woonvormen als prijsniveaus wordt de doorstroming binnen Stadshagen bevorderd. Er is in Breezicht Zuid aanbod in diverse prijsklassen: van sociale huur, midden- en dure projectmatige koop- en huurwoningen tot particulier opdrachtgeverschap.
Invulling bereikbare woonsegment
In het stedenbouwkundig plan voor Breezicht Zuid zijn 198 bereikbare woningen opgenomen (32 % van het totaal), waarvan 124 sociale huurwoningen (63%) en 74 koopwoningen (37%).
Vrije sector huurwoningen
Het aandeel vrije sectorhuur komt voor Breezicht Zuid vooralsnog op circa 12% van het totaal aantal woningen.
Wensen bewoner centraal
De wensen van toekomstige bewoners worden zoveel mogelijk meegenomen in het proces en ontwerp. Te denken valt aan levensloopbestendige woningen, WMO-woningen, particulier opdrachtgeverschap, collectief particulier opdrachtgeverschap, flexibel te gebruiken woningen en nieuwe woonvormen.
In deze paragraaf wordt ingegaan op de milieuaspecten die van belang zijn bij het toekennen van bestemmingen. Tevens komt de ligging van kabels, leidingen en straalpaden aan bod.
De Wet geluidhinder stelt eisen met betrekking tot de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, scholen en verpleegtehuizen. In de wet wordt per geluidsbron een regeling gegeven, te weten voor industrielawaai, spoorweglawaai en wegverkeerslawaai. Bij de vaststelling van een uitwerkingsplan dient voor de van toepassing zijnde geluidsbronnen onderzoek te worden verricht naar het geluid.
Industrielawaai
Het plangebied valt niet binnen de geluidzone van een gezoneerd industrieterrein.
Wegverkeerslawaai
Voor geluid ten gevolge van wegverkeerslawaai worden de volgende bronnen onderscheiden:
50 km. Wegen:
30 km. Wegen:
In het moederplan wordt gestreefd naar een gevelbelasting die niet hoger is dan 48 dB Lden, de voorkeursgrenswaarde. Indien niet kan worden voldaan aan deze voorkeursgrenswaarde is afwijken mogelijk tot maximaal 53 dB Lden. Indien niet voldaan wordt aan deze regels dan dienen maatregelen onderzocht en afgewogen te worden. Indien er zwaarwegende argumenten zijn om af te wijken van de voorkeursgrenswaarde dan kunnen hogere grenswaarden worden vastgesteld.
De 50 km. wegen
Uit het akoestisch onderzoek Breezicht, Bestemmingsplanherziening akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai, 16 juli 2018, Omgevingsdienst IJsselland) blijkt dat er op diverse plaatsen de geluidbelasting hoger zal zijn dan 48 dB. Dit is het geval langs de Stadshagenallee en bij de woningen die grenzen aan de west- en zuidzijde van de Laan der Molens.
De woningen aan de Stadshagenallee worden op de 2e verdieping voorzien van een dove gevel. Op deze manier wordt voor deze woningen voldaan aan de norm uit het uitwerkingsplan. Op de begane grond en op de 1e verdieping wordt wel voldaan aan de voorkeursgrenswaarde.
De woningen die grenzen aan de west- en zuidzijde van de Laan der Molens worden beschermd door een geluidwal van 1,5 meter hoogte langs de laan der Molens. Deze geluidwal is niet voldoende om de geluidbelasting terug te brengen tot 48 dB. Een aantal woningen (woningen die grenzen aan de Laan der Molens, de oostelijke zijde) wordt ook beschermd door het opnemen van een zogenaamde tuinmuur die een integraal onderdeel van deze woningen zal zijn. De tuinmuur loopt parallel met de Laan der Molens en zorgt er op die manier voor dat de gevelbelasting van de betreffende woningen voldoet aan de voorkeursgrenswaarde.
Er is onderzocht of het toepassen van geluidsreducerend asfalt toegepast kan worden op de Laan der Molens. Het toepassen stuit echter op beheersmatige bezwaren en omdat voor een groot aantal kruisingen en bochten geen geluidsreducerend asfalt kan worden toegepast is besloten deze geluidmaatregel niet toe te passen. Daarmee resteert een geluidbelasting van maximaal 50 dB (Lden) op de eerstelijnsbebouwing langs het noordelijke deel van de Laan der Molens.
30 km wegen
De normen uit de Wet Geluidhinder zijn hier niet van toepassing maar vanuit goede ruimtelijke ordening is onderzoek en verantwoording wel noodzakelijk.
Op de woningen die grenzen aan de Strandboulevard zal ook een overschrijding plaatsvinden van de voorkeursgrenswaarde. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat deze woningen relatief dicht op de weg staan en er klinkers als wegdekverharding worden toegepast.
Het toepassen van geluidsreducerend asfalt in plaats van klinkers is vanuit stedenbouwkundige kwaliteit minder gewenst en zal om die reden niet worden toegepast. Ook zal een inrichting van de weg met klinkers er toe bijdragen dat de weggebruikers zich aan de maximale snelheid van 30 km./uur zal houden.
Conclusie
Bij de verschillende genoemde maatregelen is gemotiveerd waarom een bepaalde maatregel niet in de rede ligt. Alles overziend ligt het in de rede om dit geval een procedure hogere grenswaarden te volgen. Motieven hiervoor zijn:
De geluidbelasting ten gevolge van de 30 km wegen bedraagt maximaal 53 dB (inclusief aftrek 5 dB aftrek) hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. De grenswaarde van 53 dB uit het gebiedsgerichte milieubeleid van de gemeente Zwolle voor groenstedelijke gebieden wordt niet overschreden.
Railverkeerslawaai
De aandachtszone voor akoestisch onderzoek in relatie tot het huidige gebruik van de spoorlijn Zwolle Kampen blijft beperkt tot 100 meter. Het plangebied ligt op ruim 900 meter vanaf de spoorlijn. Railverkeerslawaai is niet relevant voor het plangebied.
De geluidmaatregelen en vaststelling hogere grenswaarden Wet Geluidhinder
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we enerzijds het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen. Anderzijds worden milieugevoelige functies als wonen en recreëren beoordeeld. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Zwolle hanteert bij de uitwerking van het bovenstaande principe de veel gebruikte VNG-handreiking "Bedrijven en Milieuzonering" (2009). Hierin zijn richtafstanden aangegeven die aangehouden kunnen worden tussen bedrijven c.q. voorzieningen en woningen.
Binnen het plangebied zijn geen gebieden met bedrijvigheid te onderscheiden.
Het aspect 'trillingen' is niet van toepassing op het plangebied.
Het plan is vrijgesteld van toetsing op grond van de 'Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' gezien de beperkte invloed.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het plangebied en de directe omgeving nader beschouwd. De concentraties fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) langs de meest maatgevende weg/wegen langs het plangebied zijn in beeld gebracht.
Op 23 mei 2018 heeft de omgevingsdienst IJsselland een onderzoek naar de luchtkwaliteit uitgevoerd. De gegevens zijn te vinden in “Inventariserend luchtkwaliteit onderzoek Breezicht m.b.v. “NSL-Monitoringstool 2017”.
Op basis van dit inventariserend onderzoek is gebleken dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de realisatie van woningbouw in Breezicht. Daarnaast is uit nader onderzoek, uitgevoerd met gebruikmaking van de Monitoringstool luchtkwaliteit 2017, gebleken dat de concentraties van de relevante stoffen in de toekomst (2030) ruim beneden de grenswaarden blijven.
Het aspect 'geur' is niet van toepassing op het plangebied. In het moederplan zijn gebieden die binnen een geurcontour van een agrarisch bedrijf liggen uitgesloten van gevoelige functies.
Voor de locatie waarvoor het bestemmingsplan moet worden aangepast is in 2018 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Uit het verkennend bodemonderzoek met als kenmerk R001-1252503MDX-V01-mwl-NL, volgt dat zowel de grond als het grondwater licht verontreinigd is met zware metalen, PAK en minerale olie. Licht verhoogde waarden in de grond of het grondwater leveren geen risico's op voor de volksgezondheid en het milieu bij het toekomstige gebruik van de locatie. Dergelijke waarden vormen geen aanleiding voor het verrichten van een nader onderzoek of het uitvoeren van een bodemsanering. Op basis van de verzamelde informatie wordt verwacht dat de bodemkwaliteit ter plaatse van de locatie geschikt is voor het toekomstige gebruik, te weten wonen met tuin.
Dit bodemonderzoek beslaat echter niet een gebied in het zuid westelijke gedeelte. Deze locatie was namelijk in gebruik als gronddepot voor de wijk Breezicht te Zwolle. Dit deel zal voor de bestemmingswijziging onderzocht worden en zal geschikt voor het toekomstige gebruik opgeleverd worden.
Het aspect 'verzuring' is niet van toepassing op het plangebied
In het stedenbouwkundig plan voor Breezicht Zuid is rekening gehouden met voldoende ruimte voor afvalinzameling.
Het aspect externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico´s die ontstaan als gevolg van het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of over het water en door buisleidingen. Voorbeelden zijn LPG, chloor en giftige gassen. Externe veiligheid kent twee grootheden die van belang zijn en waaraan plannen getoetst dienen te worden. Het gaat om het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Het plaatsgebonden risico wordt weergeven als een contour rondom een risicovolle activiteit en wordt uitgedrukt in de kans dat een persoon overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Een kans van 10-6/jaar vormt de grenswaarde. Het groepsrisico geeft de kans aan dat een groep mensen van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen in een inrichting of op een vervoersas. De norm is de oriënterende waarde die verschilt per groepsgrootte.
In de nabije omgeving en in het plangebied zijn geen risicovolle activiteiten of inrichtingen aanwezig die er toe bijdragen dat het plaatsgebonden risico de 10-6 /jaar overschrijdt. Ook het groepsrisico blijft ver onder de oriënterende waarde.
Breezicht wordt ontwikkeld als een aardgasloze buurt met energieneutrale woningen. Dat betekent dat binnen Breezicht geen aardagsinfrastructuur wordt aangelegd en dat er naar wordt gestreefd dat binnen de wijk net zo veel energie duurzaam wordt opgewekt als door de bewoners en in de openbare ruimte wordt gebruikt.
Vanaf 2020 geldt dat alle nieuwbouw minimaal moet voldoen aan de energieprestatie-eisen voor BENG (bijna energieneutrale gebouwen). De BENG-systematiek vervangt vanaf dat moment de huidige systematiek EPC (energieprestatie-coëfficiënt). Met de ontwikkelende partijen is afgesproken dat tot BENG in werking treedt, de woningen minimaal voldoen aan een EPC van 0 (= energieneutraal).
De ambitie die wordt nagestreefd is te voldoen aan de eisen voor een NOM-woningen (nul-op-de-meter). Bij een NOM woning wordt niet alleen de gebouwgebonden energie (energie nodig voor verwarmen en koelen) op het perceel van de woning duurzaam opgewekt, maar ook de gebruiksgebonden energie (energie nodig voor huishoudelijke apparaten).
Hoe minder energie een woning nodig heeft, hoe gemakkelijker het is om een woning energieneutraal te krijgen. Het grootste deel van de benodigde energie wordt gebruikt voor het verwarmen/koelen van een woning. Daarom is bij de bouw veel aandacht voor het goed isoleren van vloeren, wanden, dak en ramen. Hiermee is de warmtevraag van de woningen laag. Dat maakt het mogelijk dat de woningen worden voorzien van een individuele warmtevoorziening voor verwarming en voor warm water.
Het toepassen van een warmtepomp (lucht- of bodemwarmtepomp) is energetische en economisch met de huidige stand van de techniek de meest voor de hand liggende optie. Het staat ontwikkelaars/ bewoners vrij om andere individuele en/of collectieve technieken toe te passen die qua duurzaamheid en energetisch minimaal gelijkwaardig zijn.
Alle benodigde elektriciteit voor de warmtepompen of andere voorzieningen ten behoeve van het verwarmen en koelen van de woning (= gebouwgebonden elektriciteit) dient met zonnepanelen op de woning/op het eigen perceel te worden opgewekt.
De ambitie is dat ook de het stroomgebruik door huishoudelijke apparaten (=gebruikgebondenelectriciteit) op eigen perceel wordt opgewekt. Daarmee kan de stap gezet worden naar nul-op-de-meterwoningen.
Ook in de openbare ruimte wordt energie gebruikt, met name voor openbare verlichting en voor de rioolgemalen. Deze voorzieningen worden zo energiezuinig mogelijk uitgevoerd. Ook de stroom die nodig is in de openbare ruimte moet binnen Breezicht duurzaam worden opgewekt voor energieneutraliteit. Voor heel Breezicht (Zuid en Noord) wordt hiervoor een zonneveld aangelegd met een ruimtebeslag van circa. 750 m² zonnepanelen. Het landschappelijk goed ingepaste zonneveld is voorzien op een eiland in het centrale landschap. Het zonneveld valt buiten het plangebied van dit uitwerkingsplan. Het zonneveld wordt met een separate vergunningprocedure mogelijk gemaakt.
Voor de duurzame warmtevoorziening van de woningen kan gebruik gemaakt worden van bodemenergie. Dit is een beproefde techniek. Bij grootschalige toepassing van bodemenergie moet rekening worden gehouden met het risico van interferentie (systemen hebben een negatieve invloed op elkaar) en uitdoving van de bodem (er wordt meer warmte uit de bodem gehaald dan er terug komt). Daarnaast is het belangrijk dat de overige bodembelangen zoals de strategische drinkwatervoorraden en geohydrologische belangen worden geborgd.
Om die reden is Breezicht aangewezen als interferentiegebied. Voor geheel Breezicht (Zuid en Noord) wordt er een bodemenergieplan vastgesteld. Daarmee zijn nieuwe bodemwarmtesystemen in Breezicht vergunningplichtig. De initiatiefnemer moet aantonen dat er geen negatieve effecten te verwachten zijn.
Op 1 april 2020 opent naar verwachting Lelystad Airport. De aanvliegroutes voor dit vliegveld lopen ten noorden van Zwolle (Stadshagen). Op 21 februari 2018 heeft de minister van Infrastructuur en Waterstaat haar plannen voor de aansluitroutes en de actualisatie voor de milieueffect rapportage (m.e.r.) bekend gemaakt. De m.e.r. is met een aantal kanttekeningen door de Commissie voor de m.e.r. van een positief advies voorzien. Tot 10.000 vluchten dalen de vliegtuigen nabij Stadshagen van 6.000 voet (1.800 meter) naar 5.000 voet (1.500 meter). Na herindeling van het luchtruim gaat de m.e.r. uit van een worst-case-scenario, waarbij de minimale vlieghoogte op 3.000 voet (900 meter) komt te liggen. Pas wanneer de herindeling van het luchtruim bekend is, wordt duidelijk wat de daadwerkelijke vlieghoogte bij Zwolle gaat worden. In elk geval liggen er volgens de m.e.r. geen wettelijke geluidscontouren over Stadshagen. De (niet wettelijke) dichtstbijzijnde 40 dB Lden-contour ligt bij 's Heerenbroek.
In dit uitwerkingsplan hoeft daarom geen rekening gehouden te worden met de nieuwe vliegroutes. In de tweede helft van 2018 wordt een nieuw Luchthavenbesluit verwacht waarin de nieuwe aansluitroutes en de m.e.r. zijn verwerkt.
Dit uitwerkingsplan is gemaakt conform het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 21. Dit handboek is gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen SVBP2012, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.
De regels zijn binnen de systematiek van de SVBP2012 aangepast aan de Zwolse situatie en uitgebreid met extra standaardbestemmingen, waaraan in Zwolle behoefte is. De regels van Stadshagen II, Breezicht Zuid zijn voor zover nodig op hun beurt weer aangepast aan specifieke situaties in het plangebied van het uitwerkingsplan Stadshagen II, Breezicht Zuid.
De regels van het uitwerkingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:
De inleidende regels zijn van algemene aard en bestaan uit de volgende regels:
Toelichting op de regels voor de enkelbestemmingen:
Het gehele plangebied is onderverdeeld in enkelbestemmingen. Dit in tegenstelling tot een bestemming die andere bestemmingen als dubbelbestemming overlapt. De dubbelbestemmingen behoeven niet in het gehele plangebied voor te komen.
Een enkelbestemming kan in het plangebied op één plaats, maar ook op meerdere plaatsen voorkomen. De bij deze bestemmingen behorende regels zijn per bestemming in een apart artikel ondergebracht.
Alle regels die op een bepaalde bestemming van toepassing zijn, worden zoveel mogelijk in de bestemmingsregels zelf geregeld. Op deze wijze wordt bij de digitale versie van het plan bij het aanklikken op adres of bestemmingsvlak zo veel mogelijk informatie gegeven zonder dat er verder doorgeklikt behoeft te worden.
De opbouw van een bestemmingsregel is als volgt:
Per bestemmingsonderdeel wordt hierna een korte toelichting wordt gegeven.
In de bestemmingsomschrijving wordt een nadere omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De hoofdfunctie wordt als eerste genoemd. Indien van toepassing, worden ook aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. De ondergeschiktheid wordt aangegeven door de zin 'met daaraan ondergeschikt'. De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie in de bestemming. De bestemmingsomschrijving is niet alleen functioneel maar bevat ook inrichtingsaspecten.
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld.
Bij woningen wordt een onderscheid gemaakt tussen 'hoofdgebouwen', 'bijbehorende bouwwerken' en 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak'. Een 'bijbehorend bouwwerk' is een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak'. Deze definitie is gelijk aan de definitie in het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Voor de andere functies geldt dat er meestal geen sprake is van 'bijbehorende bouwwerken'. Bij deze functies wordt dan alleen gebruik gemaakt van de begrippen 'gebouwen' en 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde'.
De maatvoering waaraan een (hoofd)gebouw, bijbehorend bouwwerk c.q. bouwwerk, geen gebouw zijnde, dient te voldoen wordt in deze regel opgenomen. De maximum goothoogte en maximum bouwhoogte worden in meters weergegeven, de dakhelling in graden.
De hoogte van de gebouwen wordt op de kaart aangegeven, indien er geen uniforme hoogteregels voor de gehele bestemming van toepassing zijn. Dit wordt in de verbeelding op papier van het plan gedaan door middel van een symbool in de vorm van een rondje verdeeld in een matrix met 2 of 3 vlakken. Linksboven staat bijvoorbeeld de maximum goothoogte in meters vermeld, rechtsboven de maximum bouwhoogte in meters en onderaan staat zo nodig het maximum bebouwingspercentage aangegeven. Het symbool is gekoppeld aan het bouwvlak, of indien er geen bouwvlak aanwezig is, aan het bestemmingsvlak.
Op grond van artikel 3.6, eerste lid onder d, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan in een ruimtelijk plan worden bepaald dat door burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen worden gesteld. Het betreft hier nadere eisen ten behoeve van bepaalde doorgaans kwalitatief omschreven criteria, zoals stedenbouwkundig beeld, woonsituatie, en verkeersveiligheid. De nadere eisenregeling biedt de mogelijkheid om in concrete situaties in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning sturend op te treden door het stellen van nadere eisen. De criteria zijn in de bepaling van nadere eisen zelf opgenomen.
De procedure voor het stellen van nadere eisen is in deze bestemmingsregels omschreven in Algemene procedureregels.
Op grond van artikel 3.6, eerste lid onder c, van de Wro kan in een uitwerkingsplan worden bepaald dat bij een omgevingsvergunning van het uitwerkingsplan kan worden afgeweken. In deze bepaling wordt een opsomming gegeven van de bouwregels waarvan kan worden afgeweken. Een afwijkingsmogelijkheid van de bouwregels wordt alleen opgenomen, indien dit noodzakelijk wordt geacht in verband met het gewenste beleid en het een afwijking of verduidelijking betreft van de algemene afwijkingsregels. De criteria zijn in de afwijkingsregel zelf opgenomen.
De procedure voor het afwijken van de bouwregels is omschreven in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
In artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wabo wordt aangegeven dat het verboden is zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met het uitwerkingsplan. Ter verduidelijking worden in een aantal bestemmingen in de specifieke gebruiksregels specifieke vormen van gebruik met name uitgesloten. Dit zijn gebruiksvormen, waarvan het op voorhand gewenst is aan te geven dat deze in ieder geval niet zijn toegestaan.
Bij specifieke gebruiksregels wordt in een aantal bestemmingen een daarop gerichte afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Bij zo'n specifieke afwijkingsbevoegdheid zijn ook hier de criteria opgenomen. Ook deze afwijkingsbevoegdheid is gebaseerd op artikel 3.6, eerste lid onder c, van de Wro
De procedure voor het afwijken van de gebruiksregels is omschreven in de Wabo.
Door het opnemen van de eis voor een omgevingsvergunning overeenkomstig artikel 2.1, eerste lid onder b, van de Wabo, kunnen specifieke inrichtingsactiviteiten aan een omgevingsvergunning worden verbonden. Het betreft het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden. Het bouwen wordt niet aangemerkt als zo'n inrichtingsactiviteit. De eis voor een dergelijke omgevingsvergunning wordt opgenomen om extra bescherming aan een specifieke waarde van de bestemming te bieden, zoals de landschappelijke of cultuurhistorische waarde. De eis voor deze omgevingsvergunning wordt met de criteria voor vergunningverlening in de bestemmingsregel opgenomen.
Dit betekent dat in die gevallen dat er gebouwd wordt, er niet ook nog een vergunning nodig is voor het uitvoeren van een werk, tenzij de (bouw)aanvraag ook ziet op het uitvoeren van werken (bijvoorbeeld het inrichten van een terrein met parkeerplaatsen).
Het gaat hier om een specifieke op een bepaalde bestemming gerichte wijzigingsbevoegdheid als bedoel in artikel 3.6, eerste lid onder a, van de Wro. Hierin wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om de betreffende bestemming op de aangegeven punten te wijzigen.
Op het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid is de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure (Uov) van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.
Hierin worden de in de regels gebruikte begrippen gedefinieerd. Ze zijn alfabetisch gerangschikt met uitzondering van de begrippen plan en bestemmingplan die als eerste zijn genoemd.
Het doel van deze regels is om misverstanden of verschillen in interpretatie te voorkomen. Dit als aanvulling op de gevallen waarbij het woordenboek van Van Dale geen uitsluitsel geeft.
Dit is de handleiding voor de manier van meten van diverse in het plan bepaalde maten.
Hierna wordt - voor zover nog nodig - een toelichting op een aantal artikelen van de bestemmingsregels gegeven:
Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen en carports bij recht worden gebouwd. Om het groene karakter van de wijk te behouden hebben de overgangen van (achter)tuinen naar het centrale landschap en wadi's een groen karakter. Erf- en perceelsafscheidingen in deze bestemming mogen dan ook niet hoger worden gebouwd dan 1 meter.
Artikel 5 Verkeer - Erftoegangsweg
Deze bestemming is opgenomen voor het verkeers- en verblijfsgebied met een erftoegangsfunctie. Het heeft een inrichting gericht op gemengd verkeer in een 30 kilometer gebied. Behalve de rijbanen zelf worden ook de bijbehorende bermen, voetpaden, fietspaden en parkeerplaatsen in de bestemming opgenomen. Ook groenvoorzieningen en speelvoorzieningen zijn als onderdeel van de verblijfsfunctie mogelijk in deze bestemming. Binnen deze bestemming mogen ook gebouwtjes voor openbare nutsvoorzieningen en maatschappelijke voorzieningen tot 50 m² en met een goothoogte tot 3 meter en een nokhoogte tot 6 meter worden gebouwd.
Deze bestemming omvat al het water dat van belang is voor de waterhuishouding van het gebied. Water dat voor de waterhuishouding niet van belang is, is opgenomen in de bestemmingsomschrijving van andere bestemmingen.
Deze bestemming is bedoeld voor de eengezinshuizen. Dit zijn gebouwen, welke één woning omvatten.
Volgens vaste jurisprudentie moet binnen een woonbestemming ook een aan huis verbonden beroep worden toegelaten. Uit de jurisprudentie kan als enige ruimtelijk relevant criterium worden afgeleid het hebben van 'een ruimtelijke uitwerking of uitstraling, die in overeenstemming is met de woonfunctie van het betrokken perceel'.
Er is in dit plan een regeling opgenomen voor het gebruik van een deel van een woning voor een aan huis verbonden beroep, zoals in de gemeente Zwolle bij deze bestemming gebruikelijk is. De beperking van het ruimtebeslag van de woning met inbegrip van de bijgebouwen tot 30% van het vloeroppervlak van de woning (met een absoluut maximum van 50 m²) dient om het verlies of de bovenmatige aantasting van de woonfunctie of van het woonkarakter tegen te gaan. Op deze wijze wordt tevens voorkomen dat de verkeersaantrekkende werking te groot zal worden.
Het verhuren of anderszins beschikbaar stellen van woonruimte aan derden voor de uitoefening van een beroep of bedrijf, hoe gering ook van omvang, is zonder meer als strijdig met de woonbestemming aan te merken.
In de begrippen is een definitie opgenomen over wat onder een aan huis verbonden beroep moet worden verstaan. Het gaat om een dienstverlenend beroep. De definitie van beroep aan huis is gelijk aan de landelijk gehanteerde standaarddefinitie. Indien er personeel in dienst wordt genomen kan er eerder sprake zijn van een ruimtelijke uitwerking of uitstraling die niet met de woonfunctie in overeenstemming is.
Overige bouwwerken
Bij de regeling van deze bouwwerken is geen verschil gemaakt tussen verschillende soorten bouwwerken. Elk bouwwerk dat functioneel past in de bestemming kan worden toegelaten. Volstaan is met algemene bepalingen omtrent de maximum hoogte. Daarbij is voor erf- of perceelafscheidingen aansluiting gezocht bij het criterium voor vergunningvrij bouwen van het Bor en voor de afwijking bij het criterium van de Bouwverordening.
Wet geluidhinder
In verband met de Wet geluidhinder is het op een aantal erven niet toegestaan geluidsgevoelige functies te realiseren. De desbetreffende erven zijn aangeduid als 'specifieke vorm van wonen uitgesloten - geluidsgevoelige functie'. In de begrippen is omschreven wat onder geluidsgevoelige functies bij woningen moet worden verstaan.
Artikel 9 Waarde - Landschap openheid
Breezicht is vormgegeven als een structuur van buurtschappen in een groenblauw landschap. Dit landschap is de ruimtelijke drager van de wijk, het karakteriseert Breezicht, creëert woonkwaliteit en zorgt voor samenhang tussen buurtschappen. Langs de noord- en westrand van Duinzicht en in het wadigebied van Wetering zijn woningen direct aan het landschap gesitueerd. Op deze plekken zijn groene overgangen van tuin naar landschap belangrijk voor de ruimtelijke kwaliteit van het groenblauwe landschap en daarmee voor de identiteit van Breezicht als totaal. Overgangen worden vormgegeven met hagen, overige begroeiing en/of groene taluds zonder gebouwde erfafscheidingen of bergingen.
Daarom is het in de dubbelbestemming "Waarde landschap - openheid" uitgesloten dat er vergunningsvrij gebouwd kan worden.
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een uitwerkingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een perceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Bij een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken, indien anderszins in voldoende ruimte kan worden voorzien. Ten slotte kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken in bijzondere omstandigheden, onder andere op basis van criteria van de “Regeling Parkeernormen 2016”.
Artikel 12 Algemene wijzigingsregels
In deze regels is als eerste de op grond van vaste jurisprudentie vereiste algemene afwijking in de vorm van de zogenaamde 'toverformule' opgenomen. Bij een omgevingsvergunning moet van het gebruiksverbod worden afgeweken, indien strikte toepassing zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Daarnaast wordt in deze regels de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde in het uitwerkingsplan geregelde onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Deze regels zijn niet van toepassing, indien en voor zover er specifieke in de bestemming zelf geregelde afwijkingsregels van toepassing zijn.
Ten slotte zijn de criteria voor de toepassing van deze afwijkingsregels hier opgenomen.
Deze regel maakt het mogelijk de bestemmingen 'Groen', 'Tuin', 'Verkeer - Erftoegangsweg', 'Wonen' alsmede '' onder in deze regel omschreven voorwaarden zodanig te wijzigen dat de situering en de vorm van de in het plan aangegeven bouwvlakken met bijbehorende tuinen, erven, wegen en groenvoorzieningen worden gewijzigd dan wel nieuwe bouwvlakken met bijbehorende tuinen, erven, wegen en groenvoorzieningen worden aangegeven.
Artikel 13 Algemene procedureregels
Hierin wordt de standaardprocedure bij de Zwolse ruimtelijke plannen voor de voorbereiding van een besluit tot het stellen van een nadere eis beschreven.
Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorgeschreven.
Tevens is een hardheidsclausule opgenomen in de vorm van persoonsgebonden overgangsrecht op de wijze zoals door de regering bij de totstandkoming van het Bro werd aanbevolen.
Als laatste wordt de slotregel opgenomen. Deze regel bevat zowel de aanhalingstitel van het plan, de aanhalingstitel van de regels van het plan als de vaststellingsregel van het plan.
Dit uitwerkingsplan is vervaardigd conform de richtlijnen van het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 21.
Indien sprake is van een of meerdere aangewezen bouwplannen in de zin van artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening, (hierna "een aangewezen bouwplan"), in combinatie met een bestemmingsplan, wijzigingsplan,uitwerkingsplan projectuitvoeringsbesluit of omgevingsvergunning is de afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening (Grondexploitatiewet) van toepassing. Dit houdt in dat de gemeenteraad een exploitatieplan dient vast te stellen tenzij middels gemeentelijke gronduitgifte dan wel, of in combinatie met, een anterieure overeenkomst de kosten in de grondexploitatie anderszins verzekerd zijn en, indien noodzakelijk, er afspraken zijn gemaakt over een tijdvak, fasering en locatie-eisen.
Voor zover er in het onderhavige uitwerkingsplan is voorzien in een aangewezen bouwplan is deze gesitueerd op percelen welke in eigendom zijn bij de gemeente en derhalve is het kostenverhaal anderszins verzekerd middels opname in de grondprijs.
Ten aanzien van de dekking van reeds gemaakte en nog te maken kosten kan gesteld worden dat deze worden gedekt uit de grondopbrengsten woningbouw. Alle kosten en opbrengsten zijn opgenomen binnen de vastgestelde grondexploitatie Stadshagen.
Op basis van het bovenstaande wordt het uitwerkingsplan geacht economisch uitvoerbaar te zijn.
Op 15 november 2017 is er een inloopbijeenkomst geweest, waarbij de buurt is geïnformeerd over de plannen in Breezicht. De reacties waren overwegend positief.
Op 3 juli 2018 is er opnieuw een inloopbijeenkomst geweest, hierbij is de buurt geïnformeerd over de verder uitgewerkte plannen. De bijeenkomst is druk bezocht en de reacties waren wederom overwegend positief.
Het plan is in het kader van het als bedoel in artikel 10 Besluit ruimtelijke ordening toegestuurd naar de provincie Overijssel, het waterschap Drents Overijsselse Delta, de veiligheidsregio en de gemeenten Kampen en Zwarte Waterland. Gereageerd hebben de provincie, het waterschap, de veiligheidsregio en de gemeente Zwartewaterland.
De provincie heeft geconstateerd dat het uitwerkingsplan niet in strijd is met het provinciale beleid en het past binnen de gemaakte woningafspraken
Het waterschap had enkele opmerkingen van redactionele aard, die verwerkt zijn in de toelichting op het uitwerkingsplan.
De veiligheidsregio heeft geconstateerd dat er geen zaken zijn die relevant zijn voor de (externe) veiligheid. In de directe omgeving zijn geen risicobronnen aanwezig. Wel geldt voor het hele gebied een overstromingsrisico. Hier wordt voldoende aandacht aan besteed in het plan.
De gemeente Zwartewaterland heeft gemeld geen opmerkingen te hebben op het plan.
Reactie provincie Overijssel
De provincie geeft aan de binnen het plan worden geen grootschalige (extra) ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het doel is het uitwerken van een woonbestemming voor circa 600 woningen. Dit plan is niet in strijd met het provinciale beleid en het past binnen de gemaakte Woonafspraken.
Hiermee is, voor zover het de provinciale diensten betreft, voldaan aan het ambtelijke vooroverleg als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening.