direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Stadshagen II, Scholtensteeg (wonen-werken)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0193.BP17024-0004

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 26 januari 2010 hebben burgemeester en wethouders het uitwerkingsplan Stadshagen II, deelplan 1, Scholtensteeg vastgesteld. In dit uitwerkingsplan is de realisatie van een aantal woon-werkkavels mogelijk gemaakt.

Dit uitwerkingsplan is vervolgens integraal overgenomen in het bestemmingsplan Stadshagen II, dat op 15 februari 2016 door de gemeenteraad is vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP17024-0004_0001.png"

Uitsnede geldend bestemmingsplan

In 2010 is een start gemaakt met de verkoop van deze kavels. De interesse in dit concept is tot op heden teleurstellend. De strikte scheiding tussen wonen en werken (met een expeditiestraat er tussen) lijkt het knelpunt. Er is dan ook voor gekozen om dit te herzien en toe te werken naar een meer flexibele invulling

Uitgangspunt voor de woon-werkkavels is dat de focus op het wonen kan liggen (met werken aan huis) of meer op het werken (waarbij gewoond kan worden). Door de (expeditie)straat te verleggen ontstaan grotere kavels die flexibel ingevuld kunnen worden. De bebouwingsmassa wijzigt niet ten opzichte van het geldende bestemmingsplan.

Tevens wordt de mogelijkheid opgenomen om op de bestaande geluidswal en het noordelijk deel van het plangebied een kleinschalig zonnepark aan te leggen.

1.2 Plangebied

Het plangebied van de Scholtensteeg is globaal gelegen tussen de Scholtensteeg en de Hasselterweg ten zuiden van spoorlijn Zwolle- Kampen.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Inleiding

In het plangebied wordt de juridisch-planologische basis gegeven voor een herverkaveling van woon-bedrijfskavels. Daarnaast wordt de mogelijkheid opgenomen om binnen de aangewezen zone een veldopstelling met zonnepanelen en bijbehorende voorzieningen (netwerkstation, omvormers, wellicht camerabeveiliging, hekwerk) te realiseren.

2.2 Ruimtelijk beleid

2.2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Ruimte en Infrastructuur

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Ruimte en Infrastructuur (hierna: SVIR) vastgesteld. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden. De SVIR geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Die ambitie is vertaald in doelen voor de middellange termijn tot 2028.

Uitgangspunt van de SVIR is decentraal wat kan, centraal wat moet. Bij het bepalen van wat centraal moet, zijn slechts 13 rijksbelangen omschreven. Een rijksverantwoordelijkheid is slechts dan aan de orde, als:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt, of;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan, of;
  • het een onderwerp betreft dat provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.

Conclusie

Er is bij het plan geen sprake van rijksbelangen, waardoor de conclusie is dat het plan wel/niet in strijd is met het rijksbeleid.

2.2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), zoals die geldt vanaf 1 juli 2017, bevat de verplichting om in de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving te geven van de behoefte aan die ontwikkeling. Daarnaast, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient een motivering te worden gegeven waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

In artikel 1.1.1 van het Bro is omschreven wat verstaan moet worden onder een stedelijke ontwikkeling. Namelijk een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Volgens de Handreiking Ladder voor duurzame verstedelijking van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) vallen onder het begrip 'andere stedelijke voorzieningen' onder meer accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure. Bovendien zijn er inmiddels meerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State, waarin het begrip stedelijke ontwikkeling verder is verduidelijkt.

In dit plan gaat het om een herverkaveling waarbij het aantal woning gelijk blijft. Dit betekent dat er geen sprake is een woningbouwlocatie, welke aan te merken is als een stedelijke ontwikkeling. Derhalve is de ladder van duurzame verstedelijking niet van toepassing.

2.2.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie en Omgevingsverordening provincie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel van 1 mei 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.

Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.

De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP17024-0004_0002.png" Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: Provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel 2017

In dit plan gaat het om een herverkaveling van woningen in combinatie met bedrijven waarvoor reeds een bestemmingsplan van kracht is. Het aantal woningen en bedrijven neemt niet toe. Er is daarmee geen sprake van provinciaal belang.

Omgevingsverordening Overijssel

De hoofdlijnen van de Omgevingsvisie zijn juridisch geborgd in de Omgevingsverordening. Het gaat om de onderwerpen uit de visie die de provincie zo belangrijk vindt dat deze dwingend worden opgelegd.

In de verordening staan algemene regels op het gebied van de ruimtelijke ordening, mobiliteit, milieu, water en bodem. De verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen, is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening geeft regels aan gemeenten die bij het maken van bestemmingsplannen in acht genomen moeten worden.

Zo kent de Omgevingsverordening ook regels over het realiseren van zonnevelden. Hieronder wordt verstaan een zelfstandige opstelling van zonnepanelen in het veld die niet gecombineerd wordt met bebouwing. Deze zonnevelden zijn bedoeld voor grootschalige opwekking van zonne-energie. Hiervoor kent de Omgevingsverordening een aantal regels.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

2.2.3 Gemeentelijk beleid

Herverkaveling

In dit plan gaat het om een herverkaveling van woningen in combinatie met bedrijven waarvoor reeds een bestemmingsplan van kracht is. Het aantal woningen en bedrijven neemt niet toe. Dit is niet in strijd het gemeentelijk beleid.

Kleinschalig zonnepark

Omgevingsvisie Zwolle

De omgevingsvisie Zwolle (vastgesteld oktober 2017) geeft de toekomstvisie, ambities en missies van de gemeente Zwolle op het gebied van (ruimtelijke) ontwikkeling weer. Het beschrijft specifiek hoe de gemeente in de toekomst wil omgaan met haar kwaliteiten, zowel vanuit stedelijk, landelijk, cultureel en natuurlijk oogpunt. Ook punten als duurzaamheid, economie, infrastructuur en maatschappij worden in de omgevingsvisie behandeld. Het is dus een integrale visie op de fysieke leefomgeving voor de inwoners van de gemeente Zwolle, tot stand gekomen middels een grote participatie vanuit de inwoners zelf.

In de Omgevingsvisie Zwolle wordt benoemd als Kernopgave, dat de gemeente in 2050 klimaatneutraal moet zijn. De urgentie van het behalen van deze doelstelling is groot en dringend, en vraagt om creatieve en innovatieve oplossingen. Duurzaamheid is daarom ook als één van de vier bouwstenen voor de toekomstvisie van Zwolle opgesteld. Daaronder valt natuurlijk een thema als klimaatadaptatie, of ook energiebesparing. Een belangrijk onderdeel hiervan is echter ook de grootschalige opwek van duurzame energie waarvoor, zoals de gemeente Zwolle zelf aangeeft, visie, wil, actie en lef nodig. De toezegging van o.a. pilotprojecten voor verschillende vormen van duurzame opwek is daarbij noodzakelijk. Aandacht wordt daarbij wel gevraagd voor de inbreng van lokale stakeholders en oplossingen met ruimte voor economische en sociale meerwaarde. Concreet wordt in de omgevingsvisie gesteld dat op korte termijn handelen de hoogste prioriteit heeft. Daarbij stelt de gemeente zichzelf de rol tot faciliteren en stimuleren van kleinschalige initiatieven, energiebesparing op bedrijven mogelijk te maken en tevens verduurzaming van de gebouwde omgeving, maar ook het initiëren en faciliteren van grootschalige opwek.

De mogelijkheid om de geluidswal en de aangrenzende groenstrook in te zetten voor duurzame stroomopwekking, is in lijn met de in te zetten weg om te werken aan het halen van de hiervoor genoemde kernopgave uit de omgevingsvisie.

Bovendien voegt de mogelijkheid om hier zonnepanelen op te stellen een nieuwe laag toe aan de wal: naast geluidsafschermende werking richting de woningen in Stadshagen en aan de Scholtensteeg, heeft de dijk nu ook al een semi waterkerende functie om Stadshagen te beschermen bij (extreem) opkomend water vanuit de aangrenzende polder. Met het toevoegen van energieopwekking, wordt een derde (waarde)laag toegevoegd: een mooi voorbeeld van meervoudig ruimtegebruik.

Doelstellingen gemeente ten aanzien van klimaat en energie

Ambitiedocument Energietransitie

De duurzaamheidsambities van de gemeente Zwolle zijn vastgelegd in het ambitiedocument 'Zwolle geeft je energie' (juni 2017). Met dit document is vastgelegd dat Zwolle uiterlijk in 2050 energieneutraal wil zijn. Op de middellange termijn betekent dit dat Zwolle in 2025 de hoeveelheid CO2-uitstoot ten opzichte van 1990 wil reduceren met 25%, en 25% van de totale energievraag op duurzame wijze wil opwekken.

Om de energietransitie in goede banen te leiden heeft de gemeente Zwolle de volgende uitgangspunten opgesteld.

  • 1. Er worden geen duurzame energiebronnen uitgesloten;
  • 2. Sterke focus op lokale invulling van de energieopgaaf;
  • 3. Stimuleren van initiatieven met economische en sociale meerwaarde;
  • 4. Er is ruimte voor experiment en innovatie.

De Gemeente Zwolle heeft binnen het proces naar en tot energietransitie verschillende rollen, variërend van informerend, stimulerend, faciliterend en sturend, tot regisserend of handhavend. Voorwaarde is dat de gemeente bij duurzame initiatieven betrokken is en tevens zelf actief aan verduurzaming (bijvoorbeeld via het inperken van het eigen energieverbruik) bijdraagt. Met het voornemen om op deze locatie zonnepanelen op te stellen op gemeentelijke grond en dit vanuit de Zwolse samenleving te laten uitwerken, wordt geheel boven hiervoor genoemde uitgangspunten gewerkt.

Specifiek voor de opwekking van grootschalige duurzame energie is een energiegids opgesteld. Al valt het beoogde zonneveld qua omvang (onder de 1 ha) niet direct onder de scope van de Zwolse energiegids, toch wordt de beoogde ontwikkeling aan de criteria van de energiegids getoetst.

Toetsing van de ontwikkeling

De huidige projectlocatie vormt met ruim 0,9 hectare een kleine bijdrage aan de verduurzaming van de Gemeente Zwolle, maar heeft de potentie een van de grootste postcoderoosprojecten van Nederland te worden in 2019 (gefinancierd door bewoners uit de postcoderoos rondom het zonneveld: bijvoorbeeld geheel Stadshagen valt hierin).

Specifieke voorwaarden gemeente zonneparken

Voor de grootschalige opwekking van zonne-energie middels grondgebonden zonneparken is in het document ´Verkenning Duurzame Energie´ (december 2017 vastgesteld als bijlage bij de Zwolse energiegids) een apart hoofdstuk met richtlijnen en voorwaarden opgenomen. Hierin wordt het provinciaal beleid gevolgd en specifiek voor de gemeente Zwolle nader uitgewerkt. Zo geeft ook de Gemeente Zwolle aan zoveel mogelijk dakinstallaties en gronden op bedrijventerreinen, parkeerplaatsen, en andere braakliggende terreinen zoals geluidswallen te willen gebruiken.

Met dit voornemen wordt planologisch ruimte geboden om hier invulling aan te geven.

Zwolse energiegids (december 2017)

Naast bovengenoemde beleidsdocumenten heeft de Gemeente Zwolle specifiek voor grootschalige opwek die middels een omgevingsvergunning of bestemmingsplanprocedure doorlopen moet worden een energiegids opgesteld. In de energiegids wordt nauwkeurig beschreven of, en op welke manier grootschalige energie-opwek projecten in de gemeente Zwolle behandeld en omarmd worden.

De Zwolse energiegids vormt in grote lijnen een voortzetting van het provinciaal beleid voor zonneparken. Specifiek wordt in hoofdstuk 3 en 4 aandacht gevraagd voor lokale afwegingen en inpassingsmethoden voor het zonnepark. In hoofdstuk 3, impact op de omgeving, wordt voor zonneparken ingegaan op drie extra punten, als aanvulling op nationaal, provinciaal en gemeentelijk beleid. Deze punten zijn:

  • Meekoppeling – meekoppeling van andere lokale functies en activiteiten;
  • Landschappelijke en stedelijke inpassing – LOP en locatiespecifieke kenmerken die bepalend zijn voor de landschappelijke inpassing;
  • Opwekking zonne-energie zowel op dak- als maaiveldniveau – gefundeerde afweging zon-op-dak met zon-op-grond.

Lokale afwegingen en bijdrage aan andere doelen vormen leidende principes bij de ontwikkeling van een grootschalig zonnepark-project en zijn vervolgens uitgewerkt in hoofdstuk 4 van de gids. Het invullen van sociale en economische doelen, waarbij de lokale omwonenden en inwoners van Zwolle kunnen participeren en profiteren van de opwek van duurzame energie in hun leefomgeving, is een zaak waar projectontwikkelaars zich in toenemende mate mee moeten bezighouden. Bij financiële participatie kan bijvoorbeeld gedacht worden aan Social Return On Investment, ofwel het inzetten en versterken van de lokale arbeidsmarkt. Maar ook een bijdrage aan de lokale economie, in de vorm van lokaal mede-eigenaarschap, financiële deelneming (via aandelen of obligaties), het opzetten van een lokaal fonds en bijvoorbeeld een omwonendenregeling binnen een vaste straal van het project behoren daarbij tot de mogelijkheden. Als laatste kan hierbij ook aan circulair materiaalgebruik gedacht worden, zoals de ontmanteling van projectgebied en verwerking van de gebruikte materialen door de initiatiefnemer.

De concrete invullingsprocedure van de hierboven beschreven participatieopties wordt vervolgens eveneens besproken in de Zwolse Energiegids. Hierbij wordt vooral gedoeld op de non-juridische, informele betrokkenheid van omwonenden en lokale inwoners van het project.

Aangezien het nu om een postcode roos project gaat en het een initiatiefgroep betreft vanuit de Zwolse bevolking, wordt al in hoge mate voldaan aan de genoemde uitgangspunten. In hoofdstuk 3.6 wordt hier verder op ingegaan.

2.3 Groenbeleid

Groenbeleidsplan en Structuurplan 2020

Het Groenbeleidsplan, vastgesteld door de gemeenteraad op 30 maart 1998, geeft aan dat de hoofdgroenstructuur stevig genoeg moet zijn om duurzaam in stand te worden gehouden. Het groen zal meerdere functies vervullen, zal natuurwaarden in zich bergen en duidelijk herkenbaar zijn in de stad. Het netwerk van groene dragers in het Structuurplan 2020 is grotendeels afgeleid van het Groenbeleidsplan en aangevuld met nieuw structuurgroen dat voor de periode tot 2020 op het programma staat. Buurtgroen staat niet zelfstandig op de plankaart van het Structuurplan. Wel vormt het een onlosmakelijk onderdeel van de ruimtelijke opzet en inrichting van woon- en werkmilieus.

Bomenverordening en Groene Kaart

Voor de bomen geldt de in 2013 vastgestelde Bomenverordening.

Voor het vellen van een boom binnen de op de Groene Kaart weergegeven groenstructuren (Hoofdgroenstructuur, Wijkgroenstructuur, Groenvoorzienend boomgebied en Hoogstedelijk boomgebied), zoals die staan aangegeven op de Groene Kaart, is een (kap)omgevingsvergunning nodig voor bomen met een omtrek groter dan 30 cm, die staat op een perceel van 400 m² en groter. Onder vellen valt ook het rooien, het verplanten en het verrichten van handelingen die de dood, ernstige beschadiging of ontsiering van een houtopstand als gevolg kunnen hebben.

Bomen die, vanwege ouderdom, omvang, soort of andere redenen bijzonder zijn, staan op de Groene Kaart aangegeven als bijzondere boom. Voor deze bomen geldt dat ze in principe niet gekapt mogen worden, tenzij daarvoor een uitzonderlijke reden is. Dit verbod geldt voor alle bijzondere bomen, ongeacht de locatie op de Groene Kaart, de stamomvang van de boom en de perceelsgrootte van het perceel waarop de bijzondere boom staat. Het basisprincipe is dat bij kap van bomen herplant plaats vindt; voor iedere gekapte boom een nieuwe boom. Wanneer er geen mogelijkheden zijn voor (voldoende) herplant, moet financiële compensatie plaatsvinden.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het groenbeleid.

2.4 Waterbeleid

Europees en nationaal beleid

Duurzaam schoon oppervlaktewater en bescherming van het drinkwater voor de toekomst. Dat zijn heel in het kort de belangrijkste doelstellingen van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Waterbeheer 21e eeuw (WB21), die voortaan samengaan via het Nationaal Bestuursakkoord Water.

Europese Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn Water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van 'een goede chemische toestand'. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat “een goede ecologische toestand”. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen.

Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).

In de geldende Europese richtlijnen en de EU richtlijn Prioritaire Stoffen staat precies omschreven wat een goede chemische toestand voor oppervlaktewater is. De ecologische doelstellingen stellen de lidstaten onderling vast in zogeheten (internationale) stroomgebiedbeheersplannen. Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.

Waterbeheer 21e eeuw

WB21 anticipeert op toekomstige ontwikkelingen zoals klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelstijging. Deze ontwikkelingen stellen strengere eisen aan het waterbeheer. In WB21 wordt uitgegaan van twee principes (tritsen) voor duurzame waterkwantiteit- en duurzaam waterkwaliteitsbeheer:

  • vasthouden, bergen en vertraagd afvoeren;
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren.

Bij 'vasthouden, bergen en afvoeren' wordt regenwater zoveel als mogelijk bovenstrooms vastgehouden in de bodem en het oppervlaktewater. Wanneer er toch een wateroverschot ontstaat wordt het water eerst tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en dan pas afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het om een voorkeursvolgorde waarbij de voorkeur uitgaat naar het voorkomen van verontreiniging (schoonhouden). Als toch verontreiniging ontstaat, moeten schoon en vuil water zoveel mogelijk worden gescheiden. Ten slotte wordt het verontreinigde water zo goed mogelijk gezuiverd.

Deltawet

Het doel van de Deltawet, aangenomen op 28 juni 2011, is ons land nu en in de toekomst beschermen tegen hoogwater en de zoetwatervoorziening op orde houden.

De afgelopen eeuw is de zeespiegel gestegen, de bodem gedaald en het is warmer geworden. Dat zet door, blijkt uit de cijfers van het KNMI. Hevigere weersomstandigheden, zoals meer regen en periodes van droogte, zijn zaken om rekening mee te houden. Het Deltaprogramma is er om de huidige veiligheid op orde te krijgen en ervoor te zorgen dat ons land is voorbereid op de toekomst. En om daarbij de juiste maatregelen te nemen voor een veilig en aantrekkelijk Nederland met voldoende zoetwater. Deze zaken worden opgepakt door het hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP) Stadsdijken Zwolle. In het Deltaprogramma werken het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen samen met maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven en kennisinstituten. Dit gebeurt onder regie van de Deltacommissaris, waarvan de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu de coördinerende bewindspersoon is.

Naast de lopende programma's, zoals Ruimte voor de Rivier, Maaswerken, Zwakke Schakels Kust en HWBP, staan in het Deltaprogramma vijf deltabeslissingen centraal. Deze beslissingen gaan over de normen van onze belangrijkste dijken en andere waterkeringen en de strategieën voor onze waterveiligheid, over de beschikbaarheid en verdeling van zoetwater, over het peil van het IJsselmeer, over de manier waarop gebieden veilig kunnen blijven zonder aan economische waarde in te boeten en over hoe bij het bouwen van buurten en wijken rekening kan worden gehouden met water. In 2014 zijn de deltabeslissingen in de Tweede Kamer besproken.

Provinciaal beleid
Provincie Overijssel heeft haar beleid vastgelegd in een omgevingsvisie en de omgevingsverordening. Op 12 april 2017 zijn de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening vastgesteld. Hierin is het ruimtelijk beleid van de provincie vastgelegd. De Omgevingsvisie heeft tevens de status van Regionaal Waterplan onder de Waterwet en het Milieubeleidsplan onder de Wet milieubeheer.

Waterschapsbeleid
Het algemene beleid van Waterschap Drents Overijsselse Delta is verwoord in het Waterbeheerplan 2016-2021, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, de Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Het beleid van het waterschap sluit nauw aan bij de uitgangspunten van WB21. In 2007 is de nota "Leven met Water in stedelijk gebied" vastgesteld. Deze nota beschrijft de voor het waterschap gewenste situatie in bestaand en nieuw stedelijk gebied. Om deze situatie te bereiken heeft het waterschap in 2015 het beheer en onderhoud van deze wateren overgenomen van de gemeente Zwolle. Op watergangen van Waterschap Drents Overijsselse Delta is de keur van toepassing. In de keur is aangegeven wat wel en niet mag bij watergangen, waterkeringen en kernzones. Bijvoorbeeld regels voor bouwwerken op of langs watergangen. De genoemde beleidsdocumenten liggen ter inzage op het hoofdkantoor van Waterschap Drents Overijsselse Delta. Ook zijn deze te raadplegen op de website: www.wdodelta.nl.

Gemeentelijk beleid
Gemeente Zwolle heeft in de Wateragenda (2015) uitgangspunten vastgelegd om vorm te geven aan de opgaven rondom water en (aanpassen aan het) klimaat. Gemeente Zwolle heeft haar beleid ten aanzien van hemelwaterinfiltratie vastgelegd in de gemeentelijke bouwverordening. Verder zijn in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2020 ontwerprichtlijnen en beleidskeuzes beschreven waaraan voldaan moet worden.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het waterbeleid.

2.5 Milieubeleid

Milieu algemeen

De gemeenteraad van Zwolle heeft in 2005 de milieuvisie "Milieu op scherp" vastgesteld. De milieuvisie geeft de richting aan van het Zwolse milieubeleid. In de milieuvisie worden ambities en doelstellingen geformuleerd en worden prioriteiten gesteld in de ontwikkeling en uitvoering van het Zwolse milieubeleid.

In de milieuvisie is de strategie geformuleerd die Zwolle wil hanteren om te komen tot een effectief en efficiënt milieubeleid. Er worden parallelle sporen gevolgd. Per sector (geluid, bodem, externe veiligheid, luchtkwaliteit enz.) wordt beleid geformuleerd. Op dit moment is voor de sectoren energie, duurzaam bouwen, bodem, grondwater, geluid, afval en externe veiligheid beleid vastgesteld.

Zwolle heeft daarnaast gebiedsgericht milieubeleid ontwikkeld. Door middel van een gebiedsgerichte aanpak wordt het sectorale milieubeleid per gebied geïntegreerd. Het principe is dat binnen het grondgebied van Zwolle diverse gebiedstypen worden onderscheiden op basis van ruimtelijke kenmerken en functies. Vervolgens wordt vastgesteld welke milieukwaliteit nagestreefd wordt bij een dergelijk gebiedstype. Uiteindelijk zal dit referentie milieu kwaliteitsprofiel de basis vormen voor de uitwerking van het milieubeleid in een specifiek gebied.

Het beleid voor de aspecten geluid, luchtkwaliteit, bedrijvigheid en externe veiligheid zijn relevant voor de ontwikkeling. Dit beleid wordt in de volgende paragrafen kort beschreven.

Geluid

In de milieuvisie “Milieu op scherp” wordt de ambitie voor geluid als volgt omschreven. Zwolle is een dynamische stad met geluidniveaus die passen binnen de wettelijke grenswaarden. Er zijn alleen geluiden die passen bij de functie van een gebied. Een belangrijke doelstelling is het verminderen van geluidshinder in bestaande woningen en voorkomen van geluidshinder bij renovatie en nieuwbouw. Een belangrijke maatregel om deze doelstelling te bereiken is het toepassen van stillere wegdeksoorten. Een andere maatregel is het meenemen van de geluidsdoelstellingen bij de ruimtelijke planontwikkeling.

In de door de gemeenteraad vastgestelde “Handreiking gebiedsgericht werken aan milieu gemeente Zwolle (juli 2007) en in de beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder (9 februari 2007) worden de ambities en de grenswaarden (dit is maximale waarde waarvoor nog hogere grenswaarden worden vastgesteld) per gebiedstype genoemd.

Het plan behoort tot het gebiedstype “groen stedelijk”. Voor dit gebiedstype zijn geluidambities vastgesteld. Indien uit het akoestisch onderzoek blijkt dat kan worden voldaan aan de grenswaarde dan geldt dus een eenvoudige administratieve toets. De ingezette lijn in het voorgaande bestemmingsplan voor wat betreft voldoen aan de voorkeursgrenswaarde (48 dB Lden) blijft gehandhaafd. Aan het verlenen van hogere waarden wordt niet meegewerkt.

Bedrijvigheid en Inwaartse zonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we enerzijds het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen en gevoelige bestemmingen zoals woningen. Anderzijds worden milieugevoelige functies zoals wonen en recreëren beoordeeld. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. De onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • 1. Het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • 2. Het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteit duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren.

De gemeente Zwolle hanteert bij de uitwerking van het bovenstaande principe de veel gebruikte VNG-handreiking “Bedrijven en Milieuzonering” (2009). Hierin zijn richtafstanden aangegeven die aangehouden kunnen worden tussen bedrijven en gevoelige bestemmingen (voorzieningen en woningen).

Luchtkwaliteit

Het luchtkwaliteitsplan gemeente Zwolle 2007-2011 beschrijft de situatie van de luchtkwaliteit in Zwolle, de opgave, de ambitie en de aanpak om de vastgestelde doelen te bereiken. Zwolle wil, binnen de beïnvloedingssfeer van de gemeente, een significante bijdrage leveren aan de verbetering van de luchtkwaliteit. Om dat te bereiken zijn de volgende doelen geformuleerd:

  • 1. voldoen aan wet- en regelgeving;
  • 2. anticiperen op de toekomst;
  • 3. knelpunten in de toekomst moeten voorkomen worden.

Dit betekent dat de luchtkwaliteit in het planvormingsproces van ruimtelijke plannen en verkeersplannen wordt meegenomen: beleid ten aanzien van luchtkwaliteit inbedden in bestaand gemeentelijk beleid. De gemeente streeft ernaar dat het aspect door gaat werken in het verkeers- en vervoersbeleid, het ruimtelijke ordeningsbeleid en het beleid van vergunningen en handhaving.

Externe veiligheid

De beleidsvisie externe veiligheid is op 6 maart 2007 vastgesteld door de gemeenteraad. De gemeente streeft ernaar voor haar gehele grondgebied te voldoen aan de basisveiligheid. Dit betekent dat:

  • overal voldaan wordt aan de normen voor plaatsgebonden risico;
  • een gebiedsgericht invulling wordt gegeven aan groepsrisicobeleid met een gebiedsgericht kader externe veiligheid;
  • veiligheidsdoelstellingen passend bij de typering van het gebied worden ontwikkeld;
  • zoveel mogelijk geanticipeerd wordt op de landelijke beleidsontwikkeling die een ongunstige invloed kunnen hebben op de veiligheidssituatie in Zwolle met als doel het bewaken van een optimaal veiligheidsniveau.

Op 20 januari 2009 heeft het college van B & W het gebiedsgericht beleidskader externe veiligheid vastgesteld. Het gaat om een ruimtelijke uitwerking van het externe veiligheidsbeleid dat aansluit op het gebiedsgerichte milieubeleid. Op basis van kenmerken (fysieke omgeving, hulpverleningsniveau en zelfredzaamheid) die bij een bepaald gebiedstype horen is een beleidsstandpunt bepaald ten aanzien van ene mogelijke toename van het groepsrisico.

Een afwijkend gebiedstype vormen de stroomzones. Stroomzones zijn gebieden rondom infrastructuur (spoorlijnen, wegen en waterwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Voor stroomzones is een apart beleidskader geformuleerd. Het beleidskader voor de stroomzone is, anders dan de overige gebieden, niet normatief (t.a.v. het groepsrisico) maar is vooral gericht op een goede borging van de externe veiligheid belangen in het gebiedsontwikkelingsproces. Dit betekent dat er bij het ontwerpproces op voorhand geen maximaal groepsrisiconiveau voorgeschreven wordt maar dat er gezamenlijk gezocht wordt naar een verantwoorde ontwikkeling. Dit gebeurt door vanuit het beleidskader randvoorwaarden, uitgangspunten en handreikingen aan het ontwerp mee te geven ten aanzien van functies, inrichting en eventuele maatregelen. Op deze manier zal het groepsrisico zoveel mogelijk beperkt worden en kan het bestuur een verantwoord besluit nemen over het eventueel te accepteren restrisico.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het milieubeleid.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied omschreven. Daarnaast wordt een beschrijving gegeven van de uitgangspunten die gehanteerd zijn bij het maken van dit bestemmingsplan.

3.1 Stedenbouw

De stedenbouwkundige uitgangspunten van het geldende bestemmingsplan blijven in stand: 'een modern boerderijconcept met woon-bedrijfskavels die het silhouet van de toekomstige stadsrand vormen'. De woning is georiënteerd op de landelijke Scholtensteeg, het bedrijf presenteert zich meer achterop het perceel. Met deze opzet zal de bebouwingsdichtheid afnemen wat de kwaliteit van het gebied ten goede komt.

Door de expeditiestraat te verleggen ontstaan diepe woon-werkkavels en door een bestemmingsplanopzet met een 'gemengde' bestemming wordt geïntegreerd wonen en werken mogelijk.

De woningen zijn georiënteerd op de Scholtensteeg en kenmerken zich door een lage goot en verwijzen daarmee naar de woningen op de boerenerven in de Mastenbroekpolder. Elk kavel heeft een vaste breedte en een vastgelegd bouwvlak voor de bebouwing. Passend bij het landschappelijke karakter van de erven geldt er rondom een bebouwingsvrije zone. Op het westelijk deel van het bowvlak is het enkel toegestaan de woning te realiseren. Voor het oostelijk deel van het bouwvlak mag voor alle functies worden bebouwd die passen binnen het geldend bestemmingsplan (wonen en bedrijven).

Voor de woningen binnen het westelijke deel van het bouwvlak geldt een bouwhoogte van één of twee bouwlagen met een kap (kapvorm is vrij). De goothoogte is maximaal 4 meter en de bouwhoogte is maximaal 10 meter. Voor bebouwingsaccenten in het hoofdgebouw en/of de kapvorm is het mogelijk een goothoogte van 6 meter te realiseren.

De bebouwing in het oostelijk deel van het bouwvlak, is bestemd voor wonen, bedrijfsruimte, hobbyruimte, berging en/of garage, mag aansluitend op (en als onderdeel van) de woning in het westelijk deel van het bouwvlak worden gerealiseerd of vrijstaand worden geplaatst. Voor deze bebouwing geldt een bouwhoogte van één of twee bouwlagen met een kap (keuze van de kapvorm en nokrichting is vrij). De goothoogte is maximaal 5 meter en de bouwhoogte is maximaal 10 meter.

Bij alle kavels is de overgang tussen de voortuin en de watergang aangelegd als natuurlijk talud. Dit natuurlijke talud moet altijd in stand blijven.

3.2 Verkeer

De Scholtensteeg wordt als karakteristiek landschappelijk element gehandhaafd binnen Stadshagen. In de toekomst zal de Scholtensteeg gedeeltelijk de rand van de stad vormen evenals de overgang naar het open landschap van de Mastenbroeker Polder tussen Stadshagen en´s-Heerenbroek. Gedeeltelijk zal het een landschappelijke intermediair zijn tussen Breecamp Oost en - West. Zoals de Scholtensteeg een (verkeerskundige) verbindende schakel was in het verleden, zo zal het ook in de nieuwe context van Stadshagen een belangrijke verbinding blijven, vooral in de functie van verkeersverbinding voor langzaam verkeer tussen de Mastenbroeker Polder en de IJsseldelta,  via het kruispunt Scholtensteeg met de Zwolseweg.

Het fietsverkeer sluit op verschillende plekken vanuit de polder en de omliggende wijken aan op de Scholtensteeg. De woon-werkkavels worden ontsloten via de verschillende ontsluitingen van Breecamp West en de locatie voor het benzineverkooppunt direct vanaf de entree naar Breecamp West (Hasselterweg). De auto-ontsluiting van de woon-werkkavels vindt plaats via de doodlopende expeditiestraat, die via de Scholtensteeg ontsloten is vanaf de Kamperweg. Het parkeren voor de woningen en bedrijven dient op eigen terrein opgelost te worden.

3.3 Natuur

Wet natuurbescherming

Inleiding

In de Wet natuurbescherming (Wnb) is de bescherming van gebieden geregeld. Gebieden die zo wel aangewezen zijn in het kader van de Europese Habitatrichtlijn en Europese Vogelrichtlijn worden Natura2000 gebieden genoemd. Het plangebied ligt op ongeveer 600 meter afstand van Natura 2000-gebied Rijntakken en op ongeveer 3 kilometer afstand van Natura 2000-gebied Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht. Het uitvoeren van dit bestemmingsplan kan mogelijk gepaard gaan met effecten op beschermde natuurwaarden. Als gevolg van het uitvoeren van het voorgenomen plan en de mogelijke effecten hiervan op omliggende Natura 2000-gebieden is de stikstofdepositie in beeld gebracht en getoetst. Door Ecogroen BV is een stikstofdepositie berekening uitgevoerd (Ecologische beoordeling Scholtensteeg Zwolle, Ecogroen BV, projectcode 20-218, d.d. 21 augustus 2020, dat als Bijlage 1 van de toelichting opgenomen).

AERIUS-berekeningen

Uit de AERIUS-berekeningen volgt dat er alleen in de jaren dat een deel van het plangebied bouwrijp wordt gemaakt sprake is van een toename in stikstofdepositie in Natura 2000-gebied Rijntakken. In de gebruiksfase (22 kavels) is geen sprake van een toename (>0,00 mol/ha/jaar) in Natura 2000-gebied Rijntakken.

Effectbeoordeling stikstofdepositie 

Op basis van de ecologische beoordeling wordt geconcludeerd dat significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de (niet-)broedvogelsoorten zijn uitgesloten. De toename van stikstofdepositie speelt een ondergeschikte rol van betekenis voor het halen van de instandhoudingsdoelstellingen ten opzichte van beheer, aanwezige verstoringsfactoren en de overstromingsdynamiek. Ook is de toename van stikstofdepositie niet van invloed op de kwaliteit van de betreffende (zoekgebieden van) leefgebieden voor de betreffende vogelsoorten. De toename van stikstofdepositie staat toekomstige uitbreiding van het leefgebied van de vogelsoorten niet in de weg. Uitbreiding van de leefgebieden is haalbaar door bijvoorbeeld het aanpassen van het beheer of de recreatie in te perken.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebied Rijntakken. Daarmee is het bestemmingsplan dus uitvoerbaar.

Flora- en Faunawet

In het kader van het zorgvuldig handelen zoals genoemd in de Flora- en Faunawet is ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan een gedetailleerd onderzoek in 2015 uitgevoerd door een extern deskundig bureau. Dit onderzoek is inmiddels verouderd vandaar dat er door Ecogroen BV een nieuw onderzoek is uitgevoerd (Quickscan natuurtoets Scholtensteeg, Zwolle, projectcode 20-218, d.d. 26 augustus 2020, dat als Bijlage 2 van de toelichting is opgenomen).

De bevindingen van de quickscan zijn:

Gebiedsbescherming:

  • Het plangebied ligt op 600 meter afstand van het Natura 2000-gebieden Rijntakken en op 3 kilometer afstand van Natura 2000-gebied Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht. Gezien de aard van de plannen zijn - met uitzondering van stikstofemissie - geen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden te verwachten (de effecten van stikstofemissies zijn in een separaat onderzoek uitgewerkt., zie eerder in deze paragraaf).
  • Het dichtstbijzijnde NNN-gebied 'Uiterwaarden IJssel en IJsselmonding' ligt op circa 600 meter afstand van het plangebied. Gezien de afstand en aanwezigheid van tussenliggende bebouwing, infrastructuur en groenstructuren veroorzaakt het plan geen aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN. Vervolgstappen zijn niet aan de orde.

Soortenbescherming:

  • De sloten in het plangebied zijn geschikt als overwinteringshabitat van grote modderkruiper.
  • Gedurende de broedtijd zijn diverse algemene vogels broedend te verwachten in en in de directe omgeving van het plangebied.
  • In het plangebied zijn geen vaste verblijfplaatsen of onmisbaar leefgebied van zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, ongewervelden en groeiplaatsen van flora aangetroffen of te verwachten, met uitzondering van beschermde soorten waarvoor een vrijstelling van ontheffingsplicht geldt in de provincie Overijssel.
  • In de sloten in het plangebied zijn groeiplaatsen van smalle waterpest aangetroffen. De soort is opgenomen op de unielijst van invasieve exoten waardoor een beheersplicht geldt.

Advies:

  • Wanneer de sloten gedempt worden is aanvullend onderzoek naar grote modderkruiper noodzakelijk om de aan- of afwezigheid en functie van de sloten in het plangebied voor grote modderkruiper in kaart te brengen. Om dit te bepalen wordt geadviseerd om in oktober-november onderzoek uit te voeren door middel van elektrisch vissen. Wanneer hiermee leefgebied van de grote modderkruiper wordt vastgesteld en dit door toekomstige werkzaamheden verloren gaat, dient een ontheffing te worden aangevraagd bij de provincie Overijssel. Er is uitzicht op ontheffing doordat in voorliggende situatie de functionaliteit van de leefomgeving gegarandeerd kan worden. Daarnaast is sprake van een in de wet genoemd belang: ruimtelijke ontwikkeling (woningbouw).
  • Werkzaamheden die broedbiotopen van aanwezige vogels beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Uitvoering van de werkzaamheden dient zoveel mogelijk buiten het broedseizoen plaats te vinden. Voor de meeste soorten kan de periode tussen 1 maart en 15 juli worden aangehouden als broedseizoen. Indien werkzaamheden in de periode half februari tot half december worden opgestart, adviseren we om voorafgaand aan de werkzaamheden een broedvogelcontrole door een ter zake deskundige uit te laten voeren.
  • Mochten de sloten gedempt worden dan adviseren we om verspreiding van smalle waterpest te voorkomen door groeiplaatsen uit te baggeren. Vervolgens wordt het baggermateriaal afgevoerd en wordt de machine na gebruik schoongemaakt om eventuele latere verspreiding van stengelfragmenten te voorkomen. Bij bestrijding moeten de planten zo volledig mogelijk verwijderd worden waarbij fragmen-tatie moet worden voorkomen. De zomer is hiervoor de beste periode omdat hergroei dan beperkt blijft.

Conclusie:

Het aspect flora en fauna staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg.

3.4 Water

3.4.1 Huidige situatie
3.4.1.1 Waterstructuur

Voornamelijk rondom het plangebied zijn watergangen voor wateraanvoer, -afvoer en berging van Waterschap Groot Salland gelegen.

3.4.1.2 Overstromingsrisico

Het plangebied is gelegen achter een waterkering, waarbij in extreme situaties een kans op overstroming bestaat. Het gebied dat dan overstroomt, wordt omsloten door IJssel, Zwolle-IJsselkanaal/Zwarte Water, Vecht en aan de oostzijde door hoger gelegen gronden. Voor bestemmingsplannen in gebieden waar een kans op overstroming vanuit het primaire watersysteem bestaat, is een overstromingsrisicoparagraaf vereist.

Risico-inventarisatie

Dijktrajecten die een gebied tegen overstromingen beschermen, kennen een overstromingskans. Voor het primaire dijktraject ten westen van het plangebied geldt een overstromingskans van 1 op 10.000 per jaar. De overstromingskans wordt in de Waterwet toegelicht als: “kans op verlies van waterkerend vermogen van een dijktraject, waardoor het door het dijktraject beschermde gebied zodanig overstroomt, dat dit leidt tot dodelijke slachtoffers of substantiële economische schade”. De regionale waterkering rondom de Zwolse stadsgrachten kent een overschrijdingskans van 1 op 200 per jaar.

Met behulp van de provinciale digitale Wateratlas wordt de maximale waterdiepte in het plangebied tijdens een overstroming geschat tussen de 0,8 tot 2, meter (figuur 1). De mogelijke waterdiepte kan daarmee worden aangeduid als ondiep. De tijd tot overstroming is afhankelijk van de locatie waar de waterkering faalt. In figuur 2 is de tijd tot overstroming van het plangebied bij een dijkdoorbraak van de IJsseldijk bij de IJsselcentrale weergegeven. Dit is snel, namelijk 0 tot 6 uur.

Maatregelen

Bij de ontwikkeling van het plangebied dient rekening te worden gehouden met mogelijke overstroming(en). Het betreft hierbij ook bewustwording dat bouwen in risicovolle gebieden bepaalde risico's met zich meebrengt en dat hier adequaat mee omgesprongen dient te worden. Wat betreft maatregelen kan worden gedacht aan: aanvullend ophogen (voor zover mogelijk) van het plangebied, voldoende hoog aanbrengen vloerpeil, verhoogde drempels, zodanige inrichting gebouw dat bij eventuele overstroming schade zoveel mogelijk wordt beperkt (denk aan materiaalgebruik en minder gevoelige ruimten op de begane grond), aansluiting van het plangebied op dichtstbijzijnde weg waardoor bereikbaarheid gewaarborgd blijft en opstellen van een evacuatieplan. Meer informatie is o.a. te vinden op de website www.onswater.nl.

3.4.2 Uitgangspunt bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, met uitzondering van de realisatie van een kleinschalig zonnepark op de geluidswal en klein deel van het noordelijk plangebied. De watersituatie is onveranderd ten opzichte van de huidige situatie.

3.5 Milieu

In deze paragraaf wordt ingegaan op de milieuaspecten die van belang zijn bij het toekennen van bestemmingen. Tevens komt de ligging van kabels, leidingen en straalpaden aan bod.

3.5.1 Milieueffectrapportage

Bij ruimtelijke plannen en besluiten die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor het milieu dient te worden beoordeeld of ten behoeve van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een milieueffectrapportage moet worden opgesteld. Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om milieubelangen bij verschillende ruimtelijke procedures een volwaardige plaats bij de besluitvorming te geven. Het wettelijk kader voor de m.e.r. is hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en het daarbij behorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In het Besluit m.e.r. is geregeld voor welke plannen en besluiten die nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken daadwerkelijk een m.e.r.-procedure doorlopen moet worden dan wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden uitgevoerd. Daarbij is er al snel sprake van een stedelijke ontwikkeling in de zin van het Besluit m.e.r. (categorie D11.2). Voorbeelden van een stedelijke ontwikkeling zijn bijvoorbeeld:

  • Realisatie van een (omvangrijke) bouwmarkt;
  • Realisatie van nieuwe woningen;
  • Realisatie van (omvangrijke) parkeervoorzieningen;
  • Realisatie van nieuwe detailhandel.

In tegenstelling tot de ladder voor duurzame verstedelijking is er bij het Besluit m.e.r. geen sprake van een ondergrens wat aantallen woningen betreft. In de meeste gevallen kan hierbij worden volstaan met het opnemen van een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Bij het toetsen van plannen en besluiten aan het Besluit m.e.r. zijn er drie mogelijkheden:

  • 1. m.e.r.-plicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit is het uitvoeren van een m.e.r.-verplicht;
  • 2. m.e.r.-beoordelingsplicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit moet eerst worden beoordeeld of het uitvoeren van een m.e.r. verplicht is;
  • 3. vormvrije m.e.r.-beoordeling: het plan of het besluit omvat een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit, maar deze activiteit ligt (ruim) beneden de in daarvoor in het Besluit m.e.r. opgenomen indicatieve drempelwaarden. Het bevoegd gezag moet dan een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitvoeren om na te gaan of die activiteit mogelijk aanzienlijke milieugevolgen zou kunnen hebben. Als uit die vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat aanzienlijke milieugevolgen op voorhand niet kunnen worden uitgesloten, moet er alsnog een verplichte m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd.

Voor activiteiten die niet in het Besluit m.e.r. zijn genoemd, geldt geen m.e.r.-plicht of (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht.

Op 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. Eén van de belangrijkste gevolgen van deze wetswijziging is dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling dezelfde procedure moet doorlopen als een formele m.e.r.-beoordeling: een particulier of ondernemer die initiatiefnemer is van een bepaalde activiteit, dient een aanmeldnotitie in bij het bestuursorgaan dat bevoegd is te besluiten op de aanvraag waarmee de activiteit mogelijk wordt gemaakt. Het bevoegd gezag moet binnen 6 weken beslissen of een milieueffectrapportage moet worden doorlopen. Indien de gemeente zelf initiatiefnemer van een ruimtelijke ontwikkeling is, geldt het volgende:

  • Er hoeft geen aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden opgesteld;
  • de beslissing of een milieueffectrapportage opgesteld moet worden, moet zijn genomen vóór de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan

De gemeente neemt het initiatief om het planologisch mogelijk te maken om in het plangebied een zonnepark te realiseren. Er wordt voor gekozen om geen aparte aanmeldnotitie voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling van de beoogde nieuwe activiteit (zonnepark) op te stellen. In de toelichting van het bestemmingsplan wordt nader ingegaan op de relevante ruimtelijke aspecten.

Gelet op de kenmerken van het project (zonnepark) en de aard van de milieueffecten (zeer beperkt) is de conclusie dat er geen aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling of m.e.r.

3.5.2 Geluid

De uitgangspunten in aangehouden zijn in het akoestisch rapport van oktober 2009 ten behoeve van het vorige bestemmingsplan Scholtensteeg (januari 2010) zijn geactualiseerd, onder andere, vanwege veranderingen in de wegintensiteit en de spoorlijn Zwolle-Kampen.

Spoor

De ontwikkellocatie is gelegen in de nabijheid van de spoorlijn Zwolle-Kampen. Op basis van de geluidsproductieplafonds geldt voor deze spoorlijnen een onderzoeksgebied langs weerszijden van respectievelijk 100 meter. Een deel van het plangebied (fase 2) waar geluidgevoelige functies worden mogelijk gemaakt, ligt binnen de afstand van 100 meter. Vandaar dat de invloed van railverkeerlawaai op het plan is meegenomen in een akoestisch onderzoek.

Uit het onderzoek blijkt dat slecht een beperkt deel direct nabij het spoor een geluidbelasting van boven de 55 dB heeft. Er liggen geen geluidgevoelige functies binnen de 55 dB contour van het spoor. Het aspect railverkeerslawaai is daarmee niet relevant.

Industrielawaai

Het plangebied is niet gelegen binnen de invloedssfeer van een gezoneerd industrieterrein. Het bouwplan geeft geen belemmeringen voor de bedrijven op de gezoneerde industrieterreinen. Het te realiseren zonneveld is geen geluidsgevoelig object en veroorzaakt geen relevante geluidbelasting. Daarnaast is een onderzoek in het kader van het Activiteitenbesluit (Wet milieubeheer) niet nodig.

Wegverkeer

Het plangebied ligt binnen de geluidszone van de provinciale weg N331 (Hasselterweg) en de Scholtensteeg. De geluidsbelasting van de wegen zijn berekend en is contour weergegeven in de akoestische rapportage. Hieruit blijkt dat het plangebied op een hoogte van 1,5 en 4,5 meter in een gebied ligt met een geluidbelasting van minder dan 48 dB. Bij een hoogte van 7,5 meter kan een aanzienlijk deel van het plangebied met een geluidniveau tussen de 48 - 53 dB te maken krijgen en dient er door de gemeente een besluit hogere waarden te worden genomen vanwege het overschrijden van de landelijk geldende voorkeurgrenswaarde uit de Wet geluidhinder (Wgh) van 48 dB.

Vanuit het gebiedsgericht milieubeleid is het volgende opgenomen voor het gebiedstype 'groenstedelijk' waar het plangebied Scholtensteeg onder valt:

  doelstelling   Voorkeur Wgh   Grenswaarde   Maximum Wgh  
Groen stedelijk   43 dB   48 dB   53 dB   63 dB  

Gezien de berekende geluidbelasting op basis van het verkeersmodel 2035 (boven de 43 dB maar grotendeels onder de 48 dB, incl. groepsreductie) vanwege wegverkeer en de al aanwezige geluidswal langs de Hasselterweg, is het niet realistisch om de doelstelling van 43 dB na te streven.

Inzet is voor het plan de voorkeurgrenswaarde Wgh aan te houden (ingezette lijn vorige bestemmingsplan continueren) en geen hogere grenswaarde te gaan verlenen voor de delen met een geluidbelasting van 48 dB en hoger. Met verwijzing naar de berekende geluidscontouren voor wegverkeer, wordt duidelijk dat het mogelijk is om binnen de aangewezen gebieden zowel op de 1e als 2e bouwlaag geluidgevoelige functies kunnen worden gerealiseerd (slaap-, woon- of eetkamers).

Voor de derde bouwlaag zal er gewerkt moeten worden met het toepassen van dove gevels of een zodanige situering van bedrijfsgebouwen dat er voldoende afscherming wordt gecreëerd. Dit zal wel in het bouwplan en een bijbehorende akoestische berekening aangetoond moeten worden.

Op de plankaart (via een geluidcontour) en in de regels is aangegeven op welke bouwlagen zonder verdere maatregelen geen geluidgevoelige functies zijn toegestaan.

Het akoestisch onderzoek (Omgevingsdienst IJsselland, datum 5-11-2018) is als Bijlage 3 bij de toelichting opgenomen.

3.5.3 Bedrijvigheid (Wet milieubeheer)

Woon-werk/woonkavels

De kavels hebben de bestemming woonbedrijf- en woonkavels. De toegestane bedrijvigheid is van een dermate lage milieucategorie dat de functiemenging met wonen mogelijk is.

De toegelaten bedrijfsmatige activiteiten vallen in de lagere milieucategorieën die in principe op een bedrijventerrein – ondanks het kleinschalige karakter - thuishoren, maar waarvan de eigenaar direct bij zijn of haar bedrijf wil wonen. Het plangebied is te beschouwen als een typisch functiemengingsgebied, waarbij een specifieke Staat van bedrijfsactiviteiten behoort. De Staat van bedrijfsactiviteiten is weergegeven in Bijlage 1bij de regels.

Er wordt ruimte geboden aan kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid. Productie en/of laad en loswerkzaamheden vinden alleen in de dagperiode plaats en de activiteiten (inclusief opslag) gebeuren vooral inpandig vanwege de ligging in een gebied waar het mogelijk is dat het aangrenzende perceel alleen een woonfunctie heeft.

De activiteiten in de Staat van bedrijfsactiviteiten bestaan uit de categorieën A, B en C.

De betekenis voor de toelaatbaarheid is als volgt:

  • 1. categorie A: voor activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het bouwbesluit voor de scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend. Het gaat om activiteiten in milieucategorie 1.
  • 2. categorie B: voor activiteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden. Het gaat om activiteiten in categorie 1 voor het aspect gevaar; in maximaal categorie 2 voor de aspecten stof en geur: in maximaal categorie 3.1 voor het aspect geluid; met een index voor verkeer van maximaal 1G (goederen) en 2P (personen).
  • 3. categorie C: als categorie B, waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdverkeersinfrastructuur noodzakelijk is.

Relatie met de omgeving op basis van aan te houden richtafstanden uit de VNG brochure bedrijven en milieuzonering: de aan de noordzijde van het spoor aanwezige bedrijvigheid en - op basis van de staat van bedrijfsactiviteiten – mogelijk nog te vestigen bedrijven vormen op basis van de aan te houden richtafstanden geen belemmering voor de woon-/woonwerkkavels.

Zonneveld

Het geplande zonneveld betreft geen bedrijf met milieuhinderlijke activiteiten in het kader van milieuzonering. Ook zijn bedrijven in de omgeving geen belemmering voor het zonneveld aangezien het geen gevoelige functie is. Bij het zonneveld wordt voorzien in zogenaamde 'omvormers', zoals transformator- en accustations, om de opgewekte energie (gelijkstroom) om te zetten in toepasbare elektriciteit (wisselstroom). Hierbij komt enig geluid vrij. Het zonneveld is geprojecteerd naast de provinciale weg N331, de Hasselterweg. Deze weg bepaald in grote mate het reeds aanwezige achtergrondniveau (omgevingslawaai). De geringe geluidsuitstraling van een omvormer wordt met in achtneming van het reeds aanwezig achtergrondniveau verwaarloosbaar geacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP17024-0004_0003.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP17024-0004_0004.png"

Voorlopig ontwerp zonneveld (GreenChoice/ Blauwvinger Energie)

Er zal geen visuele hinder of ongewenste schittering door het weerkaatsen van zonlicht optreden als gevolg van het realiseren van een zonneveld. Tegenwoordig worden hoogwaardige zonnepanelen ontwikkeld met anti-reflectieglas. Schittering en reflectie van zon door zonnepanelen vindt daardoor minimaal plaats.

Uit bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect bedrijvigheid geen belemmering is voor de realisatie van het bestemmingsplan.

3.5.4 Luchtkwaliteit

De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn een gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. De ontwikkeling valt niet onder de definitie 'gevoelige bestemming' op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen.

In de Regeling Niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) is voor diverse categorieën aangegeven bij welke omvang van een initiatief deze niet in een betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging. Daarbij moet aannemelijk worden gemaakt dat de 3%-grens niet wordt overschreden. Voor de categorie woningbouw is de omvang tot waar geen toetsing nodig is, gesteld op 1.500 woningen (Regeling NIBM bijlage 3B). Aangezien het de nieuwbouw van minder dan 1.500 woningen betreft, is het plan per definitie niet in betekende mate en hoeft geen verdere toetsing plaats te vinden.

Zoals in de bestemmingsplan Scholtensteeg (januari 2010) is aangegeven, is bij de ontwikkeling van de nieuw te bouwen wijk Stadshagen II onderzoek gedaan naar de luchtkwaliteit op de (te realiseren) hoofdinfrastructuur (rapport van KEMA Nederland BV, sept. 2005 “luchtkwaliteit locatie Stadshagen II”). Tot de wegen die zijn onderzocht behoort de Hasselterweg, evenals de hoofd-ontsluiting in fase 3 van Stadshagen I. In het rapport werd geconcludeerd dat de grenswaarden, zowel voor de situatie 2005 en in 2015, in geen enkele situatie worden overschreden.

Op basis van de jaarrapportages blijkt dat de luchtkwaliteit in Zwolle sinds 2010 (fijn stof, stikstofdioxide) een positieve trend laat zien en zal nog steeds ruim aan de grenswaarden worden voldaan. Er is geen reden om opnieuw onderzoek te doen.

De planologische mogelijkheid om een zonneveld te realiseren op en nabij de geluidswal is eveneens als 'niet in betekenende mate' te beoordelen. Een zonneveld heeft namelijk in de gebruiksfase geen verbranding van (fossiele) brandstoffen en is er geen sprake van een significante verkeersaantrekkende werking. Wel is het zo dat er een aantal verkeersbewegingen plaatsvinden ten gevolge van de aanleg en het beheer en onderhoud van het zonnepark, echter zijn deze bewegingen incidenteel. Een nader detailonderzoek naar de luchtkwaliteit als gevolg van het plan is niet noodzakelijk.

3.5.5 Bodemkwaliteit

In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

Planspecifiek: voor het plaatsen van de installaties voor duurzame energieopwekking en de bijbehorende gebouwen/kasten voor de omvormers dient een omgevingsvergunning (bouw) te worden aangevraagd. Noch de installaties, noch de behuizing voor de omvormers worden beschouwd als "verblijfsruimte". De ontwikkeling is daarom niet aan te merken als een gevoelige functie in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. Het uitvoeren van een nader onderzoek naar de bodemkwaliteit is in dit geval niet noodzakelijk.

Hiermee is het initiatief op het gebied van bodemkwaliteit uitvoerbaar.

3.5.6 Externe veiligheid

De ontwikkeling betreft de realisatie van een beperkt aantal woon-werk/woonkavels, een ontsluitingsweg, zonnepanelen op de geluidswal en aangrenzende strook en mogelijk een specifieke bestemming (geluidgevoelige functie wordt hier uitgesloten) voor het deel direct grenzend aan de spoorweg in het noordelijke deel van het plangebied tegen de spoorlijn aan.

Woningen zijn kwetsbare objecten zoals gedefinieerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Het standaard onderzoeksgebied betreft 200 meter vanaf de grens van het plangebied. Binnen 200 meter vanaf het plangebied zijn geen risicobronnen gelegen.

Het zonneveld is geen (beperkt) kwetsbaar object in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen omdat er normaliter geen personen aanwezig zijn. Het aspect externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

3.5.7 Trillingen

Er is onderzoek uitgevoerd naar trillingen ten gevolge van het spoor binnen het plangebied. Dit onderzoek is als Bijlage 4 bij de toelichting gevoegd.

Ter plaatse van de nieuwbouwlocatie zijn op het maaiveld trillingsmetingen uitgevoerd. Op basis van de uitgevoerde trillingsmetingen en de verkregen meetresultaten kan worden geconcludeerd dat voor de nieuwbouw (zowel het bouwvlak met bestemming Gemengd als het bouwvlak met de bestemming Gemengd 2) naar verwachting voldaan wordt aan de streefwaarden uit de SBR richtlijn deel B "Hinder voor personen in gebouwen".

De trillingen ten gevolge van het spoor zijn ruim lager dan de streefwaarden.

3.5.8 Kabels, leidingen en straalpaden

Door het plangebied loopt een ondergrondse 110 kV hoogspanningsleiding.

Elektromagnetische velden

Vanwege de ligging van de 110 kV leiding en de mogelijke invloed van elektromagnetische velden, is er ten opzichte van het vorige bestemmingsplan een aanpassing gemaakt. De afstand van de woon-werk/woonbestemming in het voorliggende bestemmingsplan tot het hart van het leidingtracé is met 10 meter verruimd en ligt nu op circa 20 meter. De minimaal aan te houden afstand is normaliter 5 meter, gemeten vanaf de buitenste kabel.

De 110 kV leiding vormt hiermee geen beperking.

Over de invloed van een zonnepark functie kan het volgende worden aangegeven.

De uitzending van elektromagnetische velden door technische apparatuur heeft effect op mens en omgeving. Elektromagnetische velden worden door alle elektrische apparaten geproduceerd en zijn ook in elk huishouden aanwezig. Om de emissie hiervan zoveel mogelijk te beperken zijn tal van studies uitgevoerd en internationale en Europese richtlijnen opgelegd voor de productie van technische apparatuur. Binnen de context van elektromagnetische emissie is vooral de volgende richtlijn van belang: “EN61000-6-4:2007 Electromagnetic compatibility (EMC) - Part 6-4: Generic standards - Emission standard for industrial environments (IEC 61000-6-4:2006 + A1:2010)”.

Het Fraunhofer Institute (Europa's grootste organisatie voor toegepast wetenschappelijk onderzoek) heeft de volgende tabel gepubliceerd waarin de elektromagnetische emissie van PV-Systemen wordt geïllustreerd.

Tabel 1: Fluxdichtheid van een PV systeem (vertaald naar NL) Bron: Fraunhofer Institute, Germany, Christian Märtel, www.Photovoltaik-Web.de

Bron van emissie   Afstand   Fluxdichtheid (ìT)   Type  
Enkeladerige kabel, gelijkstroom, 3 Ampère   10 cm   6   Gelijkstroom magnetisch veld  
  1 m   0,6    
Enkeladerige kabel, wisselstroom 0,3A/0,03A   10 cm   0,6/0,06   Wisselstroom magnetisch veld  
  1 m   0,06/0,006    

In Nederland is het advies dat de fluxdichtheid niet hoger dan 0,4 ìT mag liggen in gevoelige gebieden.

Tabel 2: elektrische velden van een PV-Systeem (vertaald naar NL) Bron: Fraunhofer Institute, Germany, Christian Märtel, www.Photovoltaik-Web.de

Bron van emissie   Afstand   Veldsterkte (V/m)   Type  
Zonnepaneel oppervlak, Transformatorloze omvormer   10 cm   350   Wisselstroom elektrisch veld  
  1 m   17    
Zonnemodule gebied, omvormer met transformator   10 cm   18   Wisselstroom elektrisch veld  
  1 m   0,8    

Voor elektrische velden bij wisselspanning is de toegestane kracht maximaal 10V/m gedurende de nacht in een slaapomgeving, en 20V/m gedurende de dag.

Het onderzoek van Het Fraunhofer Institute laat zien dat zodra de afstand groter wordt, de emissie van elektromagnetische velden zeer snel afneemt. Op 1 meter afstand zijn de waardes reeds zo laag dat er vanuit kan worden gegaan dat de emissie buiten het park nihil is. Het onderzoek van Het Fraunhofer Institute ook laat zien dat zelfs in de directe omgeving van de elektrische componenten de waarden elektrische velden reeds zeer laag zijn (1 meter – 17V/m). Buiten het park zijn deze waardes nihil, doordat de afstand vanaf het dichtstbijzijnde elektronische component +/- 50 meter is. Gezien de afstand van het zonneveld en kwetsbare objecten kan geconcludeerd worden dat het aspect elektromagnetische velden geen belemmering is voor de realisatie van het plan.

3.6 Duurzaamheid

Met de aanpassing van het bestaande bestemmingsplan wordt tevens de ruimte geboden om in de aangegeven bestemmingen, zoals 'groen' op de geluidswal en een aangrenzende zone een zonneveld te realiseren. De totale omvang zal maximaal 1 ha zijn.

Met deze ontwikkelingsruimte is er de mogelijkheid om het duurzaamheidsbeleid van de gemeente Zwolle (verder) vorm te geven, rekening houdend met o.a. uitgangspunten van de Zwolse energiegids (dec. 2017) en kan een bijdrage worden geleverd aan de CO2 reductie (25% ten opzichte van 1990) en duurzame energieopwekking doelstelling (25% van het energiegebruik in 2025 wordt duurzaam opgewekt). Het aspect duurzaamheid vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Juridische aspecten

4.1 Inleiding

Dit bestemmingsplan is gemaakt conform het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 21. Dit handboek is gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen SVBP2012, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.
De regels zijn binnen de systematiek van de SVBP2012 aangepast aan de Zwolse situatie en uitgebreid met extra standaardbestemmingen, waaraan in Zwolle behoefte is. De regels van Stadshagen II, Scholtensteeg (wonen-werken) zijn voor zover nodig op hun beurt weer aangepast aan specifieke situaties in het plangebied van het bestemmingsplan Stadshagen II, Scholtensteeg (wonen-werken).

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:

Gevolgd door de volgende bijlagen:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels :

De inleidende regels zijn van algemene aard en bestaan uit de volgende regels:

Artikel 1 Begrippen;

Artikel 2 Wijze van meten.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels :

Toelichting op de regels voor de enkelbestemmingen:

Het gehele plangebied is onderverdeeld in enkelbestemmingen. Dit in tegenstelling tot een bestemming die andere bestemmingen als dubbelbestemming overlapt. De dubbelbestemmingen behoeven niet in het gehele plangebied voor te komen.

Een enkelbestemming kan in het plangebied op één plaats, maar ook op meerdere plaatsen voorkomen. De bij deze bestemmingen behorende regels zijn per bestemming in een apart artikel ondergebracht.

Alle regels die op een bepaalde bestemming van toepassing zijn, worden zoveel mogelijk in de bestemmingsregels zelf geregeld. Op deze wijze wordt bij de digitale versie van het plan bij het aanklikken op adres of bestemmingsvlak zo veel mogelijk informatie gegeven zonder dat er verder doorgeklikt behoeft te worden.

De opbouw van een bestemmingsregel is als volgt:

  • 1. Bestemmingsomschrijving;
  • 2. Bouwregels;
  • 3. Nadere eisen;
  • 4. Afwijken van de bouwregels;
  • 5. Specifieke gebruiksregels;
  • 6. Afwijken van de gebruiksregels;
  • 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • 8. Wijzigingsbevoegdheid.

Per bestemmingsonderdeel wordt hierna een korte toelichting wordt gegeven.

  • 1. Bestemmingsomschrijving:

In de bestemmingsomschrijving wordt een nadere omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De hoofdfunctie wordt als eerste genoemd. Indien van toepassing, worden ook aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. De ondergeschiktheid wordt aangegeven door de zin 'met daaraan ondergeschikt'. De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie in de bestemming. De bestemmingsomschrijving is niet alleen functioneel maar bevat ook inrichtingsaspecten.

  • 2. Bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld.

Bij woningen wordt een onderscheid gemaakt tussen 'hoofdgebouwen', 'bijbehorende bouwwerken' en 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak'. Een 'bijbehorend bouwwerk' is een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak'. Deze definitie is gelijk aan de definitie in het Besluit omgevingsrecht (Bor).

Voor de andere functies geldt dat er meestal geen sprake is van 'bijbehorende bouwwerken'. Bij deze functies wordt dan alleen gebruik gemaakt van de begrippen 'gebouwen' en 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde'.

De maatvoering waaraan een (hoofd)gebouw, bijbehorend bouwwerk c.q. bouwwerk, geen gebouw zijnde, dient te voldoen wordt in deze regel opgenomen. De maximum goothoogte en maximum bouwhoogte worden in meters weergegeven, de dakhelling in graden.

De hoogte van de gebouwen wordt op de kaart aangegeven, indien er geen uniforme hoogteregels voor de gehele bestemming van toepassing zijn. Dit wordt in de verbeelding op papier van het plan gedaan door middel van een symbool in de vorm van een rondje verdeeld in een matrix met 2 of 3 vlakken. Linksboven staat bijvoorbeeld de maximum goothoogte in meters vermeld, rechtsboven de maximum bouwhoogte in meters en onderaan staat zo nodig het maximum bebouwingspercentage aangegeven. Het symbool is gekoppeld aan het bouwvlak, of indien er geen bouwvlak aanwezig is, aan het bestemmingsvlak.

  • 3. Nadere eisen:

Op grond van artikel 3.6, eerste lid onder d, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat door burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen worden gesteld. Het betreft hier nadere eisen ten behoeve van bepaalde doorgaans kwalitatief omschreven criteria, zoals stedenbouwkundig beeld, woonsituatie, en verkeersveiligheid. De nadere eisenregeling biedt de mogelijkheid om in concrete situaties in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning sturend op te treden door het stellen van nadere eisen. De criteria zijn in de bepaling van nadere eisen zelf opgenomen.

De procedure voor het stellen van nadere eisen is in deze bestemmingsregels omschreven in Artikel 12 Algemene procedureregels 

Op grond van artikel 3.6, eerste lid onder c, van de Wro kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat bij een omgevingsvergunning van het bestemmingsplan kan worden afgeweken. In deze bepaling wordt een opsomming gegeven van de bouwregels waarvan kan worden afgeweken. Een afwijkingsmogelijkheid van de bouwregels wordt alleen opgenomen, indien dit noodzakelijk wordt geacht in verband met het gewenste beleid en het een afwijking of verduidelijking betreft van de algemene afwijkingsregels. De criteria zijn in de afwijkingsregel zelf opgenomen.

De procedure voor het afwijken van de bouwregels is omschreven in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

  • 4. Specifieke gebruiksregels:

In artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wabo wordt aangegeven dat het verboden is zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. Ter verduidelijking worden in een aantal bestemmingen in de specifieke gebruiksregels specifieke vormen van gebruik met name uitgesloten. Dit zijn gebruiksvormen, waarvan het op voorhand gewenst is aan te geven dat deze in ieder geval niet zijn toegestaan.

  • 5. Afwijken van de gebruiksregels:

Bij specifieke gebruiksregels wordt in een aantal bestemmingen een daarop gerichte afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Bij zo'n specifieke afwijkingsbevoegdheid zijn ook hier de criteria opgenomen. Ook deze afwijkingsbevoegdheid is gebaseerd op artikel 3.6, eerste lid onder c, van de Wro

De procedure voor het afwijken van de gebruiksregels is omschreven in de Wabo.

  • 6. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

Door het opnemen van de eis voor een omgevingsvergunning overeenkomstig artikel 2.1, eerste lid onder b, van de Wabo, kunnen specifieke inrichtingsactiviteiten aan een omgevingsvergunning worden verbonden. Het betreft het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden. Het bouwen wordt niet aangemerkt als zo'n inrichtingsactiviteit. De eis voor een dergelijke omgevingsvergunning wordt opgenomen om extra bescherming aan een specifieke waarde van de bestemming te bieden, zoals de landschappelijke of cultuurhistorische waarde. De eis voor deze omgevingsvergunning wordt met de criteria voor vergunningverlening in de bestemmingsregel opgenomen.

Dit betekent dat in die gevallen dat er gebouwd wordt, er niet ook nog een vergunning nodig is voor het uitvoeren van een werk, tenzij de (bouw)aanvraag ook ziet op het uitvoeren van werken (bijvoorbeeld het inrichten van een terrein met parkeerplaatsen).

  • 7. Wijzigingsbevoegdheid:

Het gaat hier om een specifieke op een bepaalde bestemming gerichte wijzigingsbevoegdheid als bedoel in artikel 3.6, eerste lid onder a, van de Wro. Hierin wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om de betreffende bestemming op de aangegeven punten te wijzigen.

Op het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid is de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure (Uov) van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.

Toelichting op de regels voor dubbelbestemmingen:

Een dubbelbestemming wordt opgenomen in een bestemmingsplan wanneer er sprake is van twee functies die onafhankelijk van elkaar op dezelfde plaats voorkomen. Het opnemen van een dubbelbestemming zorgt met het oog op een specifiek belang voor bescherming van het betreffende gebied.

Het betreft in dit plan:

Artikel 8 Leiding - Hoogspanning;

Dubbelbemmingen liggen als het ware over de reguliere (enkel)bestemmingen heen. De bestemmingsomschrijving van de dubbelbestemming geeft aan dat de gronden, naast de andere aan die gronden gegeven (enkel)bestemmingen, mede voor deze dubbelbestemming zijn bestemd.

De opbouw van een dubbelbestemmingregel is dezelfde als die van een (enkel)bestemmingsregel, maar alleen die regels worden ter aanvulling opgenomen die noodzakelijk zijn. De regels in de dubbelbestemming geven de verhouding van de enkelbestemming ten opzicht van de dubbelbestemming aan.

Hoofdstuk 3 Algemene regels :

In de algemene regels zijn de volgende regels in onderstaande volgorde opgenomen:

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel;

Artikel 12 Algemene procedureregels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels :

In dit laatste hoofdstuk komen de overgangsregels en de slotbepaling aan de orde.

BIJLAGEN BIJ DE REGELS :

Ten slotte zijn als bijlagen bij de regels gevoegd:

Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging

4.2 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

Hierin worden de in de regels gebruikte begrippen gedefinieerd. Ze zijn alfabetisch gerangschikt met uitzondering van de begrippen plan en bestemmingplan die als eerste zijn genoemd.

Het doel van deze regels is om misverstanden of verschillen in interpretatie te voorkomen. Dit als aanvulling op de gevallen waarbij het woordenboek van Van Dale geen uitsluitsel geeft.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit is de handleiding voor de manier van meten van diverse in het plan bepaalde maten.

4.3 Bestemmingsregels

Hierna wordt - voor zover nog nodig - een toelichting op een aantal artikelen van de bestemmingsregels gegeven:

Artikel 5 Groen

Uitgangspunten:

  • Het structuurgroen en het buurtgroen is bestemd tot 'Groen'. De overige groengebieden zijn bij de bestemming 'Verkeer - Erftoegangsweg' gevoegd. In de bestemming Groen zijn paden voor langzaam verkeer toegestaan maar geen wegen en parkeervoorzieningen voor snelverkeer. Dit is vast beleid waar niet van kan worden afgeweken.
  • Bermen en groenstroken langs wegen, die geen structuur- of buurtgroen zijn, zijn opgenomen in de verkeersbestemmingen. Binnen deze laatste bestemmingen is een uitwisseling van groen, verkeer en parkeren overal toegestaan.

Artikel 7 Verkeer - Erftoegangsweg

Deze bestemming is opgenomen voor het verkeers- en verblijfsgebied met een erftoegangsfunctie. Het heeft een inrichting gericht op gemengd verkeer in een 30 kilometer gebied. Behalve de rijbanen zelf worden ook de bijbehorende bermen, voetpaden, fietspaden en parkeerplaatsen in de bestemming opgenomen. Ook groenvoorzieningen en speelvoorzieningen zijn als onderdeel van de verblijfsfunctie mogelijk in deze bestemming. Binnen deze bestemming mogen ook gebouwtjes voor openbare nutsvoorzieningen en maatschappelijke voorzieningen tot 50 m² en met een goothoogte tot 3 meter en een nokhoogte tot 6 meter worden gebouwd.

4.4 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een perceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Bij een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken, indien anderszins in voldoende ruimte kan worden voorzien. Ten slotte kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken in bijzondere omstandigheden, onder andere op basis van criteria van de “Regeling Parkeernormen 2016”.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

In deze regels is als eerste de op grond van vaste jurisprudentie vereiste algemene afwijking in de vorm van de zogenaamde 'toverformule' opgenomen. Bij een omgevingsvergunning moet van het gebruiksverbod worden afgeweken, indien strikte toepassing zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Daarnaast wordt in deze regels de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde in het bestemmingsplan geregelde onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Deze regels zijn niet van toepassing, indien en voor zover er specifieke in de bestemming zelf geregelde afwijkingsregels van toepassing zijn.

Ten slotte zijn de criteria voor de toepassing van deze afwijkingsregels hier opgenomen.

4.5 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorgeschreven.

Tevens is een hardheidsclausule opgenomen in de vorm van persoonsgebonden overgangsrecht op de wijze zoals door de regering bij de totstandkoming van het Bro werd aanbevolen.

Artikel 15 Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen. Deze regel bevat zowel de aanhalingstitel van het plan, de aanhalingstitel van de regels van het plan als de vaststellingsregel van het plan.

4.6 Bijlagen

Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging:

De staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging is een algemene staat die toegepast wordt bij bestemmingsplannen van de gemeente Zwolle. De staat is gebaseerd op het VNG-rapport 'Bedrijven en milieuzonering' van maart 2009. De staat behoort bij de bestemming Gemengd - 1
De staat maakt als Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging onderdeel uit van de regels en daardoor heeft zij rechtstreekse werking. Een niet in de staat genoemd bedrijf kan dus niet worden gevestigd, evenmin als een wel genoemd bedrijf, dat als niet toelaatbaar staat aangegeven. Een zodanig bedrijf kan in een concreet geval qua aard en invloed op de omgeving toch wel aanvaardbaar zijn. Daarom is voorzien in een afwijking voor gelijkwaardige bedrijven. De formulering is afgestemd op de eisen die de jurisprudentie daaraan stelt.
In Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging is voorafgaand aan de staat een algemene verklaring van de opzet van de staat en de betekenis van de gebruikte afkortingen opgenomen.

4.7 Handboek

Dit bestemmingsplan is vervaardigd conform de richtlijnen van het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 21.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

De ontwikkeling leidt tot een positief resultaat van € 4,1 miljoen. Ten opzichte van het oude plan is dit resultaat € 87.769 negatief. De grondexploitatie Stadshagen blijft met dit resultaat positief.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.2.1 Overleg met de buurt

Dorpsbelangen 's-Heerenbroek is 10 januari 2018 nader geïnformeerd over deze ontwikkeling.

5.2.2 Uitkomsten overleg

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan verzonden naar de provincie Overijssel, de gemeente Kampen, waterschap Drents Overijsselse Delta en Tennet. De gemaakte opmerkingen worden hier onder weergegen en vervolgens van een reactie voorzien.

a. Provincie Overijssel

Wij constateren dat het bestemmingsplan past in ons ruimtelijk beleid. Indien het plan in de huidige vorm in procedure wordt gebracht, zien wij vanuit het provinciaal belang geen beletselen voor het verdere vervolg van deze procedure.

Hiermee is, voor zover het de provinciale diensten betreft, voldaan aan het ambtelijke vooroverleg als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening.

Reactie gemeente:

Hiervan wordt kennis genomen.

b. Reactie Tennet TSO B.V.

Binnen de grenzen van dit plan bevindt zich de 110.000 Volt hoogspanningskabels Zwolle Frankhuis – Kampen.

Regels

De kabels zijn opgenomen op de verbeelding en in de regels van het plan. In de regels is in artikel 8.5.3 onder a. aangegeven dat het een hoogspanningsgasdrukpijpkabel betreft. Dit is niet correct. Het betreft een "gewone" hoogspanningskabel (zoals in 8.4 onder a ook is aangegeven). Tenet verzoekt om dit aan te passen in de regels. Verder zijn de regels goed verwoord.

Toelichting

In de toelichting is aangegeven dat er plannen zijn voor een zonnepark met bijbehorende bouwwerken/installaties. De panelen worden op de geluidswal aangebracht en afgeschermd door middel van een hek. Ik wil verzoeken om bij het verlenen van de omgevingsvergunning een verplichting op te nemen dat bij het plaatsen van het hekwerk voorafgaand proefsleuven dienen te worden gemaakt om de hoogspanningskabels te lokaliseren. Binnen 3 meter vanaf de buitenste kabel  mag geen hekwerk worden geplaatst.

In artikel 3.5.7 wordt gesproken over een Elektromagnetische straling. Ik wil verzoeken om dit te wijzigen in Elektromagnetische velden. Een hoogspanningsverbinding geeft geen straling af. In het tweede gedeelte wordt wel gesproken over elektromagnetische velden. En vervolgens weer over straling. Om geen onnodige bezorgdheid onder de mensen te veroorzaken, wil ik verzoeken om dit allemaal te wijzigen in velden.

Reactie Gemeente:

De gemaakte opmerkingen zullen worden verwerkt in de regels en de toelichting van het bestemmingsplan, met uitzondering van het verzoek om een verplichting op te nemen om proefsleuven te graven bij het plaatsen van een hekwerk, omdat binnen 3 meter van de buitenste kabel een hekwerk geplaatst mag worden. Het is namelijk zo dat de dubbelbestemming "Leiding - Hoogspanning" een breedte heeft van 5 meter aan weerszijden van het hart van de leiding. Daarmee is het niet mogelijk om binnen 3 meter van de buitenste kabel een hekwerk te plaatsen ten behoeve van een andere bestemming. Bovendien loopt de aanduiding 'zonnepanelen' niet over de dubbelbestemming heen.

c. Gemeente Kampen

Wij begrijpen uit de toelichting van het voorontwerpplan dat de aanleiding voor de partiële herziening van het bestemmingsplan Stadshagen II is dat de interesse in het huidige concept van wonen-werken tot op heden teleurstellend is. De strikte scheiding tussen wonen en werken (met een expeditiestraat er tussen) lijkt het knelpunt. Er is daarom nu voor gekozen om dit te herzien en te kiezen voor een meer flexibele invulling. Door de (expeditie)straat te verleggen ontstaan grotere kavels die flexibel ingevuld kunnen worden. Tevens wordt de mogelijkheid opgenomen om op de bestaande geluidswal en het noordelijk deel van het plangebied een kleinschalig zonnepark aan te leggen.

Naast Scholtensteeg Noord heeft de gemeente Zwolle ook plannen voor ontwikkelingen in het gebied Scholtensteeg Zuid. Deze ontwikkelingen passen ook niet in het vigerende bestemmingsplan Stadshagen II. Voor deze locatie ligt een voorlopig ontwerp voor in totaal 106 tijdelijke wooneenheden. De plannen worden momenteel verder uitgewerkt en naar wij begrepen hebben wordt binnenkort de aanvraag omgevingsvergunning ingediend. Vervolgens zal de procedure (uitgebreide voorbereidingsprocedure) doorlopen moeten worden.

Zoals bij de gemeente Zwolle bekend is heeft de gemeente Kampen grote moeite met de ontwikkelingen in het gebied Scholtensteeg Zuid. De inwoners van de kern 's Heerenbroek zien de grote aantallen woningen, groter dan in de eerdere planvorming, in het gebied Scholtensteeg Zuid als een bedreiging en ook niet passend op deze locatie. Eerder heeft de gemeente Kampen al eens voorgesteld om de 106 woningen op een andere, nog te ontwikkelen, locatie in Stadshagen te bouwen en de Scholtensteeg beschikbaar te houden voor de combinatie wonen-werken waarbij het aantal woningen in een veel lagere dichtheid wordt gebouwd. Wanneer dit niet haalbaar is geven wij in overweging om de 106 woningen te bouwen op de locatie Scholtensteeg Noord en het voorliggende plan te realiseren op het gebied Scholtensteeg Zuid. Hiermee wordt voor een deel tegemoet gekomen aan de ernstige bezwaren van de inwoners van 's Heerenbroek.

Wij zijn gaarne bereid met u verder in overleg te treden over de ontwikkelingen aan de Scholtensteeg waarvoor reeds een bestuurlijk overleg is belegd op 21 december 2018.

Reactie gemeente:

De gemaakte opmerkingen hebben geen betrekking op het plangebied van dit bestemmingsplan. In het kader van dit bestemmingsplan kan er daarom niet op gereageerd worden. Voor de ontwikkeling Scholtensteeg zuid zal een afzonderlijke planologische procedure worden gevolgd. Over de ontwikkeling van Scholtensteeg Zuid zal bovendien, zoals wordt aangegeven, bestuurlijk overleg plaatsvinden.

d. Waterschap Drents Overijsselsel Delta

De tekst in paragraaf 3.4.1.2 is achterhaald. Er is een nieuwe visie (Wet op de waterkering/ Deltabeslissing) op de gevolgen van overstroming.

Reactie gemeente:

De meest actuele tekst zal worden opgenomen.