direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Buitengebied, Bergkloosterweg 9 en 70A
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0193.BP17010-0004

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het plangebied bestaat uit het twee locaties: Bergkloosterweg 9 te Zwolle en Bergkloosterweg 70A te Zwolle.

Bergkloosterweg 9

Op 16 maart 2018 heeft de Gemeente Zwolle aan de Vereniging Begraafplaats Bergklooster een terrein van ruim 8 are overgedragen. Deze vereniging wil graag op deze plek een dierenbegraafplaats realiseren voor kleine huisdieren. In het geldende bestemmingsplan (zie, paragraaf 1.3) is een (dieren)begraafplaats niet toegestaan. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch te regelen is het opstellen van een bestemmingplan noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet in deze wijziging.

Bergkloosterweg 70A

Op 18 maart 2016 is een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een woning op het perceel Bergkloosterweg 70A. Deze vergunning is inmiddels onherroepelijk. De nu vergunde situatie wordt met dit bestemmingsplan planologisch geregeld.

1.2 Plangebied

Het plangebied bestaat uit de twee hiervoor beschreven percelen

Bergkloosterweg 9, Zwolle

De locatie aan de Bergkloosterweg 9 is kadastraal bekend als ZLE00 O 1428, 2212, 2213 en 2183. Het Perceel ligt aan de Bergkloosterweg ten oosten van begraafplaats Bergklooster (figuur 1.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP17010-0004_0001.png"

Figuur 1.1 Locatie Bergkloosterweg 9 (bron: esri)

Bergkloosterweg 70A, Zwolle

De locatie aan de Bergkloosterweg 70A is kadastraal bekend als ZLE00 O 1166. Het perceel is gelegen achter het oorspronkelijke bebouwingslint, aan één van de landelijke weggetjes haaks op de Bergkloosterweg (figuur 1.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP17010-0004_0002.png"

Figuur 1.2  Locatie Bergkloosterweg 70A (bron: esri)

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Bergkloosterweg 9

Ter plaatse van Bergkloosterweg 9 geldt het bestemmingsplan: 'Buitengebied - Langenholte, Vecht e.o.' vastgesteld op 10 juni 2013, onherroepelijk geworden op 9 april 2014.

Binnen het plangebied geldt de bestemming 'Tuin'. De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen. In onderstaand figuur 1.2 is het plangebied, in het huidige bestemmingsplan, met rood omlijnt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP17010-0004_0003.png"

Figuur 1.2 Uitsnede huidige bestemmingsplan 'Buitengebied - Langenholte, Vecht e.o.' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Bergkloosterweg 70A

Zoals in figuur 1.3 is weergegeven geldt voor deze locatie geen bestemmingsplan. Op 3 december 2015 is een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor de bouw van een woning op het perceel Bergkloosterweg 70A (voorheen 60a). Deze vergunning is verleend op 18 maart 2016. De vergunning is nu onherroepelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP17010-0004_0004.png"

Figuur 1.3 Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied - Langenholte, Vecht e.o.' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid uiteengezet dat van belang is bij de toetsing van het initiatief. Allereerst wordt beleid op rijksniveau belicht, daarna provinciaal beleid en gemeentelijk beleid.

2.2 Ruimtelijk beleid

2.2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR. Er is bij het plan geen sprake van rijksbelangen, waardoor de conclusie is dat het plan niet in strijd is met het rijksbeleid.

2.2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Met de inwerkingtreding van het Barro heeft er ook een wijziging plaatsgevonden van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het Bro is opgenomen dat gemeenten en provincies verplicht zijn om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen, wanneer een zodanig ruimtelijk besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling (zie art. 1.1.1 Bro) mogelijk maakt. Per 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening ten aanzien van de ladder gewijzigd.

Artikel 3.1.6 lid 2 Bro

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

Stedelijke ontwikkeling

In artikel 1.1.1 is omschreven wat verstaan moet worden onder een stedelijke ontwikkeling. Namelijk een ruimtelijke ontwikkeling van bijvoorbeeld een woningbouwlocatie. Op grond van jurisprudentie blijkt dat een initiatief vanaf 12 woningen of meer gezien wordt als een stedelijke ontwikkeling. Met dit bestemmingsplan worden een dierenbegraafplaats en één reeds vergunde en gerealiseerde woning mogelijk maakt. Daarom is de toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet noodzakelijk.

2.2.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Overijssel

De ‘Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken kleur’ en de ‘Omgevingsverordening Overijssel 2017’ worden elk jaar bijgewerkt. Dit gebeurt in een jaarlijkse actualisatieronde. Het gaat om alle eerder vastgestelde wijzigingen in het beleid die nog moeten worden doorvertaald in de Omgevingsvisie en/of Omgevingsverordening. Ook worden omissies hersteld. Op 26 september 2018 hebben Provinciale Staten de Actualisatie 2017/2018 vastgesteld. Op 1 november 2018 zijn deze aanpassingen van de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening in werking getreden.

Beleid: Overijssel in 2030, daar werken we nu aan

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de visie wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In het uitvoeringsmodel (figuur 2.1) staan de stappen of, waar en hoe centraal. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door provinciale generieke beleidskeuzes, de ontwikkelingsperspectieven geven richting aan waar wat ontwikkeld kan worden en de gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij de vraag hoe een initiatief ingepast kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP17010-0004_0005.png"

Figuur 2.1 Uitvoeringsmodel omgevingsvisie (bron: omgevingsvisie Overijssel 2017)

De sturingsfilosofie van de provincie is als volgt samen te vatten: als sprake is van een bepaalde ontwikkeling, dan moet eerst worden nagegaan, aan de hand van de generieke beleidsuitgangspunten die in de Omgevingsvisie zijn opgenomen, of er behoefte is aan de ontwikkeling. Indien dat zo is, moet worden nagegaan of de gekozen plek geschikt is voor het aldaar doorvoeren van de ontwikkeling.

Om antwoord te kunnen geven op die laatste vraag dient de ontwikkelingsperspectievenkaart bekeken te worden. Wanneer uit die kaart blijkt dat een ontwikkeling, zoals gepland, niet in strijd is met deze kaart, kan verder worden bezien hoe de ontwikkeling vormgegeven moet worden. Hierbij heeft de provincie gekozen voor een vierlagenbenadering, in welke benadering vier kaarten/lagen worden onderscheiden.

Dit zijn de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de laag van de beleving. Samen met de catalogus gebiedskenmerken kan worden geconstrueerd welke kenmerken per laag van belang zijn om rekening mee te houden bij de planvorming. Voor het plangebied wordt hieronder deze bovengenoemde punten beschreven.

Generieke beleidskeuzes (of)

Concentratiebeleid

Het concentratiebeleid van de provincie Overijssel houdt in dat stedelijke ontwikkelingen (wonen, werken en voorzieningen) zoveel mogelijk geconcentreerd worden in de stedelijke netwerken Twente (Enschede, Hengelo, Almelo, Oldenzaal en Borne), Zwolle-Kampen en Deventer Stedendriehoek. Daar mag gebouwd worden voor de (boven)regionale behoefte. De kernen Hardenberg en Steenwijk kunnen bouwen voor de regionale behoefte mits dit past binnen de regionale programmering.

In de onderbouwing van nieuwe initiatieven geeft de gemeente inzicht in de wijze waarop daarmee wordt voorzien in de behoefte van deze gemeente. Zoals hiervoor beschreven in paragraaf 2.2.1.1 worden de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt niet gezien als nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Ontwikkelingsperspectief (waar)

Volgens de kaart 'Ontwikkelingsperspectief' liggen beide plangebieden in het ontwikkelingsperspectief 'Stad- en dorpsrandgebied', nader ondergebracht onder ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. Stads- en dorpsranden vormen de entrees tot de Groene omgeving en vice versa. Hier is aandacht voor wandel- en fietsroutes. In deze stadsrandgebieden zijn ook mogelijkheden voor diverse recreatiemogelijkheden en bijzondere voorzieningen.

Voor alle ontwikkelingen in het gebied geldt dat het behoud van de verscheidenheid tussen de verschillende landschappen en het bewaken van de landschappelijke samenhang tussen (voormalige) boerenerven, buurtschappen en dorpen met de omliggende landschappen de leidraad is. Alle bebouwing en inrichting moeten de kenmerkende kwaliteiten behouden en verder versterken. Centraal staat het behoud en versterking van het landschap en het realiseren van een samenhangend netwerk met ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw en andere economische dragers.

Met dit plan wordt een dierenbegraafplaats naast een bestaande begraafplaats mogelijk gemaakt. Daarnaast wordt doormiddel van dit plan een actualisatie van een bestaande woning mogelijk gemaakt en is daarmee passend binnen dit ontwikkelingsperspectief.

Gebiedskenmerken  

Bergkloosterweg 9

Het perceel aan de Bergkloosterweg 9, ligt in de natuurlijke laag 'dekzandvlakte en ruggen'. De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk, door de wind gevormd, zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/ nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijdert. Als ontwikkelingen plaatsvinden, dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beide zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.

De ontwikkeling is in te passen bij de kwaliteiten van de natuurlijke laag. .

Bergkloosterweg 70 A

Het perceel aan de Bergkloosterweg 70A is gelegen op een oeverwal van de Vecht. Handhaven van reliëf, natuurkwaliteit en het beleefbaar maken van het water zijn daarbij belangrijk. Ontwikkelingen dienen bij te dragen aan herstel van de natuurlijke variatie op de oeverwallen. Met deze ontwikkeling wordt alleen de bestaande situatie overgenomen. Er worden dan ook geen nieuwe gebouwen mogelijk gemaakt.

Laag van de agrarische cultuurlandschappen  

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Het agrarisch cultuurlandschap is bij uitstek een gebruikslandschap. Het aanzien van ruim twee derde van het oppervlak van Overijssel wordt bepaald door het agrarisch gebruik.

Bergkloosterweg 9

Ter plaatse van het plangebied aan de Bergkloosterweg 9 is sprake van het agrarisch cultuurlandschap 'Jong heide- en broekontginningslandschap'. Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.

Bergkloosterweg 70A

Ter plaatse van het plangebied aan de Bergkloosterweg 70A is sprake van het agrarisch cultuurlandschap 'Oeverwal'. Als ontwikkelingen plaatsvinden op de oeverwallen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van het gevarieerde patroon van lanen, wallen, agrarische percelen afgewisseld met boomgaarden en bebouwing. Bebouwing wordt gezien als bedreiging van het kleinschalige mozaïek van de oeverwallen. Met nieuwe ontwikkelingen moet dus uiterst zorgvuldig worden omgegaan. Hier betreft het een bestaande woonsituatie. Er worden geen nieuwe bouwmogelijkheden mogelijk gemaakt.

Stedelijke laag

Beide gebieden vallen buiten de stedelijke laag. Daarom is deze laag niet van toepassing. Wel zijn beide gebieden aangewezen als ontwikkelingsgebieden stads- of dorpsranden. Deze gebieden moeten bijdragen aan het versterken van de stad - land relatie. Verder wordt geambieerd verdere verrommeling en versnippering van de gebieden tegen te gaan. Beide ontwikkelingen passen binnen deze ambitie.

Laag van beleving

De laag van beleving wordt ook wel de laag van lust- en leisure genoemd. Op basis van deze kaartlaag geldt dat het plangebied in de zone ligt die aangeduid is met 'IJsselinie inundatieveld'.

De IJssellinie was een militaire verdedigingslinie die tussen 1951 en 1954 langs de IJssel gebouwd werd om Nederland door middel van inundatie (het onder water zetten van land) te beschermen tegen een landinvasie. In de gebiedskenmerken is dit gebied een van de bakens in de tijd en geldt er een cultuurhistorische ambitie. Het creëren van verbindingen en verbanden tussen bestaande bakens die onderdeel van een groter geheel zijn, maar nu verloren of geïsoleerd in het landschap liggen is een onderdeel van die ambitie. Ook is het mogelijk bakens van deze tijd toe te voegen. Cultuurhistorische waarden dienen behouden te worden door ze bewust in te zetten in gebiedsopgaves. In het plangebied zelf zijn geen cultuurhistorische elementen aanwezig.

Conclusie

Het plan past binnen de Generieke beleidskeuzes, de Ontwikkelings- en beleidsperspectieven en de Gebiedskenmerken.

2.2.3 Gemeentelijk beleid

Structuurplan

Het structuurplan dat op 16 juni 2008 door de raad is vastgesteld geeft de gemeentelijke visie op de gewenste sociale, economische en ruimtelijke structuur in 2020 weer. Het Structuurplan verwoordt niet alleen een kwantitatieve opgave, maar heel nadrukkelijk ook een kwalitatieve opgave. De visie wordt uiteengerafeld in programma's voor de verschillende beleidsterreinen. De globale visies op de toekomstige sociale, economische en ruimtelijke structuur zijn uitgewerkt tot de kern van het structuurplan: de plankaart met een beschrijving in hoofdlijnen van de meest gewenste ontwikkelingen voor de komende vijftien jaar. De plankaart geeft zo een integraal beeld van de beoogde functies van stad en ommeland tot 2020.

Op de kaart (figuur 2.2 weergegeven kaart) van het structuurplan zijn gewenste woonmilieus aangegeven en gebieden waar inbreiding en herstructurering kan plaatsvinden. Het Structuurplan geeft de aanzet voor een nieuwe manier van omgaan met het buitengebied rondom Zwolle. Het buitengebied is verdeeld in Natuurlandschap, Agrarisch Landschap en Gemengd Landelijk Gebied. De twee gebieden zijn aangemerkt als Gemengd Landelijk Gebied. Dit onderscheid is gebaseerd op een functietoekenning en geeft aan hoe om te gaan met natuur, landschap, agrarische en overige functies. Het deel van het buitengebied waar de natuur de hoofdrol speelt is het Natuurlandschap. In Zwolle is dit grotendeels geconcentreerd in de uiterwaarden van de IJssel, het Zwarte Water en de Vecht. Het deel van het buitengebied waar de marktgerichte landbouw de hoofdrol speelt is het Agrarisch Landschap. De agrarische functie ondervindt hier weinig belemmeringen van andere functies. Het gaat hier onder andere om het gebied Tolhuislanden. Het Gemengd Landelijk Gebied wordt gevormd door de delen van het buitengebied vlak rond de stad. Het gaat hier om aantrekkelijk landschap met een sterke menging van functies landbouw, wonen, natuur en recreatie. Deze delen hebben een belangrijke functie voor de stadsbewoners. De agrarische functie staat onder druk. Er wordt gezocht naar passende functies. Het Gemengd Landelijk Gebied is onderverdeeld in een aantal buurtschappen. Een buitengebied dat ingedeeld wordt in landschappelijke zones met ieder een eigen karakteristiek en dynamiek, waarbij in het omringende landschap diverse kleinschalige woonmilieus in het omliggende landschap ingepast worden.

Aan de Bergkloosterweg 9 wordt een ontwikkeling mogelijk gemaakt die aansluit op de naast gelegen begraafplaats. Aan de Bergkloosterweg 70A wordt het bestemmingsplan geactualiseerd. Met dit bestemmingsplan krijgt het perceel Bergkloosterweg 70A een op de feitelijke en vergunde situatie gebaseerde bestemming. De ontwikkelingen zijn in overeenstemming met de structuurvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP17010-0004_0006.png"

Figuur 2.2 Woonmileus (bron: structuurplan Zwolle 2020)

Omgevingsvisie 'Mijn Zwolle van morgen'

Naast het vigerende structuurplan Zwolle 2020, heeft het college 30 juni 2017 deel 1 van de omgevingsvisie “Mijn Zwolle van morgen” vastgesteld, ter voorbereiding op de aankomende omgevingswet.

Deel 1 is “slechts” een document op hoofdlijnen, waarin, met aandacht voor de strategische opgaven, de verschillende ambities op integrale wijze worden samengebracht. Het document geeft op hoofdlijnen richting aan de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in de toekomst, maar dient in een opvolgend document, omgevingsvisie deel 2, nader te worden uitgewerkt. Dan kunnen ook keuzes gemaakt worden op gebiedsniveau. Dat betekent dat het Structuurplan 2020 zijn status als structuurvisie, zoals bedoeld onder de huidige Wet ruimtelijke ordening, voor het grootste deel behoudt. Het document kan pas vervallen, nadat de volledige omgevingsvisie (deel 2) zal zijn vastgesteld.

Als onderlegger voor de omgevingsvisie geldt onder meer de Woonvisie van de gemeente Zwolle, waarin een richtinggevend kader is neergelegd voor de wijze waarop wij tot keuzes willen komen ten aanzien van woningbouw. Een belangrijk uitgangspunt uit deze woonvisie is dat binnenstedelijk bouwen, voor de uitbreiding van de stad gaat. Dit geldt niet alleen voor woningen, maar voor alle nieuw toe te voegen functies in de stad.

Met deze herziening word alleen een bestaande woning opgenomen. Het gaat dus niet om een uitbreiding van een stedelijke functie. De dierenbegraafplaats sluit aan en is onderdeel van een bestaande begraafplaats er wordt dus geen nieuwe functie toegevoegd.

De ontwikkelingen passen binnen de hoofdlijnen en ambities uit de omgevingsvisie deel 1.

2.3 Archeologisch en cultuurhistorisch beleid

Archeologisch beleid

Het archeologisch beleid is gebaseerd op de Wet op de archeologische monumentenzorg. Deze wet is per 1 september 2007 in werking getreden. Deze wet voorzag in een nieuwe regeling voor de archeologie in de Monumentenwet 1988.

Als uitwerking van deze wet heeft de gemeenteraad op 18 augustus 2008 besloten het archeologiebeleid gemeente Zwolle vast te stellen. Het beleid is uitgewerkt aan de hand van een viertal kernbegrippen: kenbaarheid, verankering, betaling en kwaliteit. Centraal thema daarbij is dat de archeologische waarden waar nodig worden beschermd, zonder dat er meer maatschappelijke lasten in het leven worden geroepen dan noodzakelijk zijn. Het archeologiebeleid Zwolle bevat onder andere de Archeologische Waarderingskaart Zwolle (welke gebieden hebben een hoge archeologische waarde), kaders wanneer en hoe archeologisch waardevolle gebieden in het bestemmingsplan worden bestemd met een dubbelbestemming en de Lokale Onderzoeksagenda Archeologie Zwolle (archeologische onderzoeksthema's).

Cultuurhistorisch beleid

In november 2009 stemde de Tweede Kamer in met de beleidsbrief modernisering monumentenzorg (MoMo). Het behoud en de bescherming van monumenten is hiervan een belangrijk doel én er vindt een verbreding plaats naar de omgeving. Overal in steden, dorpen en landschappen zijn plaatsen van herinnering, plaatsen met een bijzondere cultuurhistorische betekenis. Goede ruimtelijke ordening betekent dat alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte in de besluitvorming worden betrokken. Daarom is de eerste pijler van MoMo gericht op cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Om meer vorm en inhoud te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening zullen gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

Het Zwolse beleid zoals verwoord in de vastgestelde beleidsnota voor het Zwols monumenten- en archeologiebeleid (Dynamiek van Oud & Nieuw, 2000) is gericht op de instandhouding van historisch waardevolle objecten, complexen, openbare ruimte en stedenbouwkundige en landschappelijke structuren.

Op grond van de Monumentenwet 1988 en de Erfgoedverordening Zwolle 2010 is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning een beschermd (rijks- of gemeentelijk) monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigingen. Ook is het verboden een beschermd monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het archeologisch en cultuurhistorisch beleid.

2.4 Verkeersbeleid

Provinciaal verkeersbeleid

Het verkeer en vervoerbeleid van de provincie staat weergegeven in de Omgevingsvisie Overijssel (2016). In deze omgevingsvisie heeft de provincie als ambities geformuleerd:

  • Een vlotte en veilige reis over weg, water, spoor en per fiets van en naar stedelijke netwerken en streekcentra binnen en buiten Overijssel.
  • Goede bereikbaarheid voor het autoverkeer van en naar de stedelijke netwerken en streekcentra.
  • Vergroten van kwaliteit en aandeel van het openbaar vervoer.
  • Vergroten van de kwaliteit en het aandeel van het fietsverkeer.

In de omgevingsvisie zijn als hoofdlijnen van het provinciaal beleid opgenomen:

  • Een gedifferentieerde bereikbaarheid, de ontwikkeling van de hoofdinfrastructuur en een integraal verkeer en vervoersysteem met een multimodale netwerkaanpak van het hogere en onderliggende wegennet.
  • Het buitengebied wordt vanaf de hoofdinfrastructuur ontsloten met gebiedsontsluitingswegen naar locaties en gebieden met bovenlokale verkeersbewegingen. Vorm en functie van wegen in het buitengebied voegen zich naar de gebiedskenmerken en versterken de leefbaarheid.
  • Een integraal openbaarvervoersysteem, gericht op vervoer van deur tot deur, met aandacht voor verschillende doelgroepen. We zetten in op hoogwaardige internationale en regionale verbindingen en een doorontwikkeling van het openbaar vervoer naar lightrail- en tramsystemen.
  • Goede aansluiting van het aanvullende openbaar vervoersnet op hoofdverbindingen van en naar stedelijke centra en streekcentra. Stimuleren van de deur-tot-deur-benadering met hoogwaardige overstappunten en OV-fiets bij regionale stations.
  • Een samenhangend fietsroutenetwerk met een goede aansluiting van utilitaire en recreatieve fietspaden op hoofdfietsroutes, (regionale) stations en knooppunten van en naar stedelijke netwerken en streekcentra. Van-deur-tot-deur-benadering met OV-fiets.
  • Investeren op de hoofdfietsroutes in en naar stedelijke centra in fietssnelwegen en hoogwaardige fietsroutes.
  • Een kwaliteitsimpuls aan stallingvoorzieningen en uitbreiding van OV-fietsconcepten.

Gemeentelijk verkeersbeleid

Mobiliteitsvisie (2009)

In maart 2009 is door de gemeenteraad van Zwolle de Mobiliteitsvisie vastgesteld. De Mobiliteitsvisie richt zich vooral op niet-infrastructurele aspecten omdat dit tot op heden onderbelicht gebleven is het mobiliteitsbeleid van de gemeente. In 2013 is de Mobiliteitsvisie herijkt en geconcretiseerd in het Actieprogramma Mobiliteit 2014-2017. Het doel van het Actieprogramma Mobiliteit is: “Het op een toekomstgerichte wijze garanderen van de bereikbaarheid van de stad en de regio en het leveren van een bijdrage aan de gastvrije stad door op een doelgroepgerichte wijze bestaande en toekomstige knelpunten op te lossen en flexibel in te spelen op ontwikkelingen en kansen die zich voordoen. De gemeente stimuleert en faciliteert mensen, bedrijven en organisaties vanuit de eigen verantwoordelijkheid hieraan een bijdrage te leveren".

Parkeren

De Regeling Parkeernormen 2016 is het toetsingskader voor parkeren in het geval van vastgoedontwikkelingen, bestemmingsplannen en aanvragen van een omgevingsvergunning in de gemeente Zwolle. Het beleid van de Gemeente Zwolle is dat de parkeeropgave van een bouwplan of een ontwikkeling primair op eigen terrein van het bouwplan of ontwikkeling gerealiseerd moet worden. Wat de parkeeropgave is, wordt bepaald aan de hand van de parkeerkencijfers CROW. De aan te leggen parkeerplaatsen dienen ook te voldoen aan de eisen uit De Regeling Parkeernormen 2016 van de gemeente Zwolle t.a.v. maatvoering en bruikbaarheid.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het verkeersbeleid.

2.5 Natuur en groenbeleid

Wet natuurbescherming

De Wet natuurbescherming is de Nederlandse wet die de bescherming van natuurgebieden, soorten en bos regelt. De wet is vanaf 1 januari 2017 van kracht. De wet vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet.

Natura 2000-gebieden

Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden (in het algemeen) verleend door de provincie.

Natuur Netwerk Nederland

Het Natuur Netwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. De bescherming is zodoende planologisch geregeld. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Flora en fauna

De Wet natuurbescherming is eveneens op de soortbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van bedreigde dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de staat van instandhouding van deze soorten. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

Groenbeleidsplan en Structuurplan 2020

Het Groenbeleidsplan, vastgesteld door de gemeenteraad op 30 maart 1998, geeft aan dat de hoofdgroenstructuur stevig genoeg moet zijn om duurzaam in stand te worden gehouden. Het groen zal meerdere functies vervullen, zal natuurwaarden in zich bergen en duidelijk herkenbaar zijn in de stad. Het netwerk van groene dragers in het Structuurplan 2020 is grotendeels afgeleid van het Groenbeleidsplan en aangevuld met nieuw structuurgroen dat voor de periode tot 2020 op het programma staat. Buurtgroen staat niet zelfstandig op de plankaart van het Structuurplan. Wel vormt het een onlosmakelijk onderdeel van de ruimtelijke opzet en inrichting van woon- en werkmilieus.

Bomenverordening

Voor de bomen geldt de in 2013 vastgestelde Bomenverordening.

Voor het vellen van een boom binnen de op de Groene Kaart weergegeven groenstructuren (Hoofdgroenstructuur, Wijkgroenstructuur, Groenvoorzienend boomgebied en Hoogstedelijk boomgebied), zoals die staan aangegeven op de Groene Kaart, is een (kap)omgevingsvergunning nodig voor bomen met een omtrek groter dan 30 cm, die staat op een perceel van 400 m² en groter. Onder vellen valt ook het rooien, het verplanten en het verrichten van handelingen die de dood, ernstige beschadiging of ontsiering van een houtopstand als gevolg kunnen hebben.

Bomen die, vanwege ouderdom, omvang, soort of andere redenen bijzonder zijn, staan op de Groene Kaart aangegeven als bijzondere boom. Voor deze bomen geldt dat ze in principe niet gekapt mogen worden, tenzij daarvoor een uitzonderlijke reden is. Dit verbod geldt voor alle bijzondere bomen, ongeacht de locatie op de Groene Kaart, de stamomvang van de boom en de perceelsgrootte van het perceel waarop de bijzondere boom staat. Het basisprincipe is dat bij kap van bomen herplant plaats vindt; voor iedere gekapte boom een nieuwe boom. Wanneer er geen mogelijkheden zijn voor (voldoende) herplant, moet financiële compensatie plaatsvinden.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het groenbeleid.

2.6 Waterbeleid

Europees en nationaal beleid

Duurzaam schoon oppervlaktewater en bescherming van het drinkwater voor de toekomst. Dat zijn heel in het kort de belangrijkste doelstellingen van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Waterbeheer 21e eeuw (WB21), die voortaan samengaan via het Nationaal Bestuursakkoord Water.

Europese Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn Water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van 'een goede chemische toestand'. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat “een goede ecologische toestand”. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen.

Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).

In de geldende Europese richtlijnen en de EU richtlijn Prioritaire Stoffen staat precies omschreven wat een goede chemische toestand voor oppervlaktewater is. De ecologische doelstellingen stellen de lidstaten onderling vast in zogeheten (internationale) stroomgebiedbeheersplannen. Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.

Waterbeheer 21e eeuw

WB21 anticipeert op toekomstige ontwikkelingen zoals klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelstijging. Deze ontwikkelingen stellen strengere eisen aan het waterbeheer. In WB21 wordt uitgegaan van twee principes (tritsen) voor duurzame waterkwantiteit- en duurzaam waterkwaliteitsbeheer:

  • vasthouden, bergen en vertraagd afvoeren;
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren.

Bij 'vasthouden, bergen en afvoeren' wordt regenwater zoveel als mogelijk bovenstrooms vastgehouden in de bodem en het oppervlaktewater. Wanneer er toch een wateroverschot ontstaat wordt het water eerst tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en dan pas afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het om een voorkeursvolgorde waarbij de voorkeur uitgaat naar het voorkomen van verontreiniging (schoonhouden). Als toch verontreiniging ontstaat, moeten schoon en vuil water zoveel mogelijk worden gescheiden. Ten slotte wordt het verontreinigde water zo goed mogelijk gezuiverd.

Deltawet

Het doel van de Deltawet, aangenomen op 28 juni 2011, is ons land nu en in de toekomst beschermen tegen hoogwater en de zoetwatervoorziening op orde houden.

De afgelopen eeuw is de zeespiegel gestegen, de bodem gedaald en het is warmer geworden. Dat zet door, blijkt uit de cijfers van het KNMI. Hevigere weersomstandigheden, zoals meer regen en periodes van droogte, zijn zaken om rekening mee te houden. Het Deltaprogramma is er om de huidige veiligheid op orde te krijgen en ervoor te zorgen dat ons land is voorbereid op de toekomst. En om daarbij de juiste maatregelen te nemen voor een veilig en aantrekkelijk Nederland met voldoende zoetwater. In het Deltaprogramma werken het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen samen met maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven en kennisinstituten. Dit gebeurt onder regie van de Deltacommissaris, waarvan de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu de coördinerende bewindspersoon is.

Naast de lopende programma's, zoals Ruimte voor de Rivier, Maaswerken, Zwakke Schakels Kust en Hoogwaterbeschermingsprogramma, staan in het Deltaprogramma vijf deltabeslissingen centraal. Deze beslissingen gaan over de normen van onze belangrijkste dijken en andere waterkeringen en de strategieën voor onze waterveiligheid, over de beschikbaarheid en verdeling van zoetwater, over het peil van het IJsselmeer, over de manier waarop gebieden veilig kunnen blijven zonder aan economische waarde in te boeten en over hoe bij het bouwen van buurten en wijken rekening kan worden gehouden met water. In 2014 zijn de deltabeslissingen in de Tweede Kamer besproken.

Provinciaal beleid
Provincie Overijssel heeft haar beleid vastgelegd in een omgevingsvisie en de omgevingsverordening. Op 1 juli 2009 zijn de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening vastgesteld. Hierin is het ruimtelijk beleid van de provincie vastgelegd, dat onder meer in plaats treedt van het Streekplan Overijssel 2000+ en de Verordening voor de Fysieke Leefomgeving (VFLO). De Omgevingsvisie heeft tevens de status van Regionaal Waterplan onder de Waterwet en het Milieubeleidsplan onder de Wet milieubeheer.

Waterschapsbeleid
Het algemene beleid van Waterschap Drents Overijsselse Delta is verwoord in het Waterbeheerplan 2016-2021, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, de Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Het beleid van het waterschap sluit nauw aan bij de uitgangspunten van WB21. In 2007 is de nota "Leven met Water in stedelijk gebied" vastgesteld. Deze nota beschrijft de voor het waterschap gewenste situatie in bestaand en nieuw stedelijk gebied. Om deze situatie te bereiken heeft het waterschap in 2015 het beheer en onderhoud van deze wateren overgenomen van de gemeente Zwolle. Op watergangen van Waterschap Drents Overijsselse Delta is de keur van toepassing. In de keur is aangegeven wat wel en niet mag bij watergangen, waterkeringen en kernzones. Bijvoorbeeld regels voor bouwwerken op of langs watergangen. De genoemde beleidsdocumenten liggen ter inzage op het hoofdkantoor van Waterschap Drents Overijsselse Delta. Ook zijn deze te raadplegen op de website: www.wdodelta.nl.

Gemeentelijk beleid
Gemeente Zwolle heeft in de Wateragenda (2015) uitgangspunten vastgelegd om vorm te geven aan de opgaven rondom water en (aanpassen aan het) klimaat. Gemeente Zwolle heeft haar beleid ten aanzien van hemelwaterinfiltratie vastgelegd in de gemeentelijke bouwverordening. Verder zijn in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2011-2015 ontwerprichtlijnen en beleidskeuzes beschreven waaraan voldaan moet worden.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het waterbeleid.

2.7 Milieubeleid

Algemeen beleid

De gemeenteraad heeft in 2005 de milieuvisie 'Milieu op scherp' vastgesteld. De milieuvisie geeft de richting aan van het Zwolse milieubeleid. In de milieuvisie worden ambities en doelstellingen geformuleerd en worden prioriteiten gesteld in de ontwikkeling en uitvoering van het Zwolse milieubeleid. In de milieuvisie is de strategie geformuleerd die Zwolle wil hanteren om te komen tot een effectief en efficiënt milieubeleid. Er worden parallelle sporen gevolgd. Per sector (geluid, bodem, externe veiligheid, luchtkwaliteit enzovoort) wordt beleid geformuleerd. Op dit moment (anno 2019) is voor de sectoren energie, duurzaam bouwen, bodem, grondwater, geluid, afval, luchtkwaliteit en externe veiligheid beleid vastgesteld. Zwolle heeft daarnaast gebiedsgericht milieubeleid ontwikkeld. Door middel van gebiedsgerichte aanpak wordt het sectorale milieubeleid per gebied geïntegreerd. Het principe is dat binnen het grondgebied van Zwolle diverse gebiedstypen worden onderscheiden op basis van ruimtelijke kenmerken en functies. Vervolgens wordt vastgesteld welke milieukwaliteit nagestreefd wordt bij een dergelijk gebiedstype. Uiteindelijk zal dit referentie milieukwaliteitsprofiel de basis vormen voor de uitwerking van het milieubeleid in een specifiek gebied.

Geluid

In de milieuvisie 'Milieu op scherp' wordt de ambitie voor geluid als volgt omschreven. Zwolle is een dynamische stad met geluidniveaus die passen binnen de wettelijke grenswaarden. Er zijn alleen geluiden die passen bij de functie van een gebied en ook de geluidbelasting binnen het gebied is gerelateerd aan de functie van het gebied. Dit is vastgelegd in de 'Handreiking gebiedsgericht werken aan milieu gemeente Zwolle'. Een belangrijke doelstelling is het verminderen van geluidshinder in bestaande woningen en voorkomen van geluidshinder bij renovatie en nieuwbouw. Een belangrijke maatregel om deze doelstelling te bereiken is het toepassen van stillere wegdeksoorten. Een andere maatregel is het meenemen van de geluidsdoelstellingen bij de ruimtelijke planontwikkeling.

In de door de gemeenteraad vastgestelde 'Handreiking gebiedsgericht werken aan milieu gemeente Zwolle' (juli 2007) en in de beleidsregel 'Hogere waarden Wet geluidhinder' (9 februari 2007) worden de ambities en de grenswaarden (dit is de maximale waarde waarvoor nog hogere grenswaarden worden vastgesteld) per gebiedstype genoemd. Is de geluidsbelasting lager dan de grenswaarde uit het Gebiedsgericht Milieubeleid dan kan na een eenvoudige administratieve toets de hogere waarde worden vastgesteld. Is de geluidsbelasting hoger dan de grenswaarde uit het Gebiedsgericht Milieubeleid, maar onder het wettelijke maximum dan is een meer diepgaande beoordeling noodzakelijk. Bij de beoordeling komt het onderzoeken van varianten nadrukkelijk aan bod en wordt gekeken naar mogelijkheden van bijvoorbeeld een geluidsluwe gevel, aangepaste indeling van de woning (hoofdslaapkamer aan de geluidsluwe gevel), een balkon of tuin aan de geluidsluwe zijde van de woning, indien het balkon aan de voorzijde is gesitueerd wordt gekeken naar mogelijkheden om deze afsluitbaar te maken, waardoor akoestische compensatie wordt verkregen.

Het gebiedstype dat het best past bij het bestemmingsplan is het gebiedtype 'gemengd landelijk'. Er wordt gewoond, gewerkt en gerecreëerd. De diversiteit binnen deze gebieden is groot. Ook de milieukwaliteit is divers. De gebieden bevinden zich veelal rond infrastructuur zoals ontsluitingswegen, waterwegen en spoorwegen. De milieuambitieniveau is afgestemd op het achtergrondniveau. Met dit plan worden geen geluidsgevoelige objecten toegevoegd.

Milieuzonering bedrijven

De toelaatbaarheid van bedrijvigheid kan worden gekoppeld aan de methodiek van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering 2009'. In deze brochure is een bedrijvenlijst opgenomen, die informatie geeft over de milieukenmerken van typen bedrijven. Vervolgens wordt in de lijst op basis van een aantal indicatoren (waaronder geluid, gevaar en verkeer) een indicatie gegeven van de afstanden tussen bedrijfstypen en een rustige woonwijk waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening kunnen houden. Deze afstand is gebaseerd op de grootste indicatieve afstand van de diverse indicatoren.

De lijst is algemeen aanvaard als uitgangspunt bij het opstellen van bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen, zoals onder meer blijkt uit jurisprudentie van de Raad van State. De milieuzonering is erop gericht een ruimtelijke scheiding aan te brengen tussen milieubelastende en milieugevoelige activiteiten.

Van de in de brochure opgenomen lijst mag echter niet zonder meer gebruik worden gemaakt. Deze VNG-brochure heeft een indicatief en globaal karakter en dient als een hulpmiddel om te komen tot een goede afweging voor ruimtelijke ontwikkelingen. In paragraaf 3.8.3 wordt onderbouwd dat dat vanuit milieuzonering bedrijven geen bezwaar is.

Luchtkwaliteit

Het Luchtkwaliteitplan gemeente Zwolle 2007-2011 beschrijft de luchtkwaliteit situatie in Zwolle, de opgave, de ambitie en de aanpak om de vastgestelde doelen te bereiken. Zwolle wil, binnen de beïnvloedingssfeer van de gemeente, een significante bijdrage leveren aan de verbetering van de luchtkwaliteit.

Daartoe zijn de volgende doelen geformuleerd:

  • voldoen aan wet- en regelgeving;
  • anticiperen op de toekomst;
  • knelpunten in de toekomst moeten voorkomen worden. Dit betekent dat de luchtkwaliteit in het planvormingsproces van ruimtelijke plannen en verkeersplannen wordt meegenomen;
  • beleid ten aanzien van luchtkwaliteit inbedden in bestaand gemeentelijk beleid. De gemeente streeft ernaar dat het aspect door gaat werken in het verkeers- en vervoersbeleid, het ruimtelijke ordeningsbeleid en het beleid van vergunningen en handhaving.

In paragraaf 3.8.4 wordt onderbouwd dat dat vanuit luchtkwaliteit geen bezwaar is.

Externe veiligheid

De beleidsvisie externe veiligheid is op 6 maart 2007 vastgesteld door de gemeenteraad. De gemeente streeft ernaar voor haar gehele grondgebied te voldoen aan de basisveiligheid.

Dit betekent dat:

  • Overal voldaan wordt aan de normen voor plaatsgebonden risico;
  • Een gebiedsgericht invulling wordt gegeven aan groepsrisicobeleid met een gebiedsgericht kader externe veiligheid;
  • Veiligheidsdoelstellingen passend bij de typering van het gebied worden ontwikkeld;
  • Zoveel mogelijk geanticipeerd wordt op de landelijke beleidsontwikkeling die een ongunstige invloed kunnen hebben op de veiligheidssituatie in Zwolle met als doel het bewaken van een optimaal veiligheidsniveau.

Op 20 januari 2009 heeft het college van B & W het gebiedsgericht beleidskader externe veiligheid vastgesteld. Het gaat om een ruimtelijke uitwerking van het externe veiligheidsbeleid dat aansluit op het gebiedsgerichte milieubeleid. Op basis van kenmerken (fysieke omgeving, hulpverleningsniveau en zelfredzaamheid) die bij een bepaald gebiedstype horen is een beleidsstandpunt bepaald ten aanzien van ene mogelijke toename van het groepsrisico.

Tevens is op basis van dezelfde kenmerken van een gebiedstype bepaald of er plaats is voor nieuwe risicobronnen.

Een afwijkend gebiedstype vormen de stroomzones. Stroomzones zijn gebieden rondom infrastructuur (spoorlijnen, wegen en waterwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Voor stroomzones is een apart beleidskader geformuleerd.

Voor het gebiedstype 'gemengd landelijk' geldt vanwege de overwegend lage personendichtheid de risicoruimte over het algemeen groot is. Aangezien dit gebiedstype een grote diversiteit in functie kent wordt de werkelijke risicoruimte bepaald door locatiespecifieke omstandigheden.

In paragraaf 3.8.6 wordt onderbouwd dat dat vanuit externe veiligheid geen bezwaar is.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het milieubeleid.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Bergkloosterweg 9

3.1.1 Huidige situatie

Deze locatie is gelegen achter de oude school, waar momenteel wordt gewoond. Daarnaast grenst deze locatie aan de begraafplaats Bergklooster, begraafplaats Kranenburg inclusief het ROVA depot en de achtertuinen van de oude school (figuur 3.1). Aan de Bergkloosterweg staan meerdere woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP17010-0004_0007.png"

Figuur 3.1. Functies in de omgeving

Het perceel betreft de tuin van de voormalige school. Door de jaren heen is het perceel verwilderd groen, met allerlei achtergelaten restanten van vorige gebruikers zoals een vol gegroeide folievijver; een half afgebouwd schuurtje; kippenhok; schuttingen en afrasteringen en allerlei rommel zoals puin, ijzer, rioolbuizen en glas (zie, figuur 3.2). De rommelige toestand is bepaald géén verrijking voor de aangrenzende begraafplaats en omgeving. Los van de rommelige toestand is het perceel gelegen in het groen en wordt begrensd door een fraaie oude beukenrij en oude eiken aan de Kranenburgzijde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP17010-0004_0008.png"

Figuur 3.1. Foto's perceel Bergkloosterweg 9

3.1.2 Toekomstige situatie

De Vereniging Begraafplaats Bergklooster wil graag op deze plek een kleinschalig, natuurlijk ogende dierenbegraafplaats realiseren voor kleine huisdieren zoals honden, katten, knaagdieren, vogels; dieren die na overlijden niet onder de destructiewet vallen en waaraan eigenaren vaak zeer gehecht zijn. Niet iedereen heeft de mogelijkheid om hun overleden huisdier een laatste bestemming te geven in een eigen sfeervolle omgeving. Die gelegenheid wil Bergklooster nu graag bieden aan een ieder die in een natuurlijke ingerichte omgeving een sober aangekleed klein graf wenst voor hun dierbaar huisdier.

Het terrein vraagt om een natuurlijke inrichting. Met dit plan wordt het natuurlijke karakter van het perceel hersteld. Op verzoek van Archeologie Zwolle wordt het terrein voorzien van een extra grondlaag van ongeveer 50-70 centimeter. Daarnaast ontstaat hierdoor een meer natuurlijke overgang met de omliggende gronden. Het omliggende terrein ligt namelijk één tot anderhalve meter hoger dan het plangebied.

Inrichting

De graven liggen aan een, aan weerszijden gebogen ellipsvormig pad met aan één zijde een dubbel pad (zie, figuur 3.3 en Bijlage 1). De graven worden sober aangekleed met natuursteen waarop een inscriptie kan worden aangebracht.. Passende bodem bedekkende beplanting, zoals klimop, lelietjes van dalen, varens en grassen, zal de inrichting bepalen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP17010-0004_0009.png"

Figuur 3.3. Ontwerp inrichting dierenbegraafplaats

3.2 Bergkloosterweg 70A

3.2.1 Huidige en nieuwe situatie

Met dit bestemmingsplan wordt de bestaande, met omgevingsvergunning vergunde, woning aan de Bergkloosterweg 70A planologisch ingepast.

Aan de Bergkloosterweg 70A staat een woning, bestaand uit 2 bouwlagen met kap. Deze woning heeft een goothoogte van 3 meter en een nokhoogte van 6 meter. In figuur 3.4 worden de gevelaanzichten uit de omgevingsvergunning weergegeven. Via een bestaande toegangsweg aan de gelijknamige Bergkloosterweg wordt het plangebied bereikt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP17010-0004_0010.png"

Figuur 3.4 Gevelaanzichten uit omgevingsvergunning

3.3 Archeologie

In 2002 is door de gemeente Zwolle een Archeologische Waarderingskaart Zwolle vervaardigd. Voor de waarderingskaart is gebruik gemaakt van informatie uit het Centraal Archeologisch Archief (CAA) bij de Rijksdienst voor het cultureel erfgoed in Amersfoort (RCE), informatie van amateur-archeologen, gegevens van de archeologische sectie van de gemeente Zwolle, het kadastrale minuutplan uit 1832, de geomorfologische kaart en waarnemingen in het veld. Dit heeft geresulteerd in een analoge en digitale waarderingskaart. In 2002 is vastgelegd dat de kaart dynamisch is. Dit betekent dat de waarde van de gebieden kan veranderen.

Bestemmingsplannen en archeologische waarden 

In de Wet voor de archeologische monumentenzorg en het daarop gebaseerde archeologiebeleid binnen de gemeente Zwolle is vastgelegd dat de archeologische waarden in de bestemmingsplannen vastgelegd moeten worden met de erbij horende consequenties. Bij de vernieuwing van alle bestemmingsplannen wordt per bestemmingsplangebied de archeologische waarderingskaart opgewaardeerd. De jongste inzichten worden er in verwerkt.

Aan de verschillende waarden worden consequenties verbonden. Er zijn 5 waarden: 0%, 10%, 50%, 90% en 100%.

Een 0% gebied is archeologisch leeg. Deze leegte kan gebaseerd zijn op archeologisch onderzoek dan wel op secundaire analyses. Er zijn geen consequenties verbonden aan grondverstorende werkzaamheden in deze gebieden vanuit een archeologisch oogpunt.

Een 10% gebied staat gelijk aan 'onbekend'. We weten hier niets van. Een 'grondverstoorder' kan derhalve niet verantwoordelijk gesteld worden voor onderzoek dat gedaan zou moeten worden om meer inzicht in het gebied te krijgen. Er kan verzocht worden om bij grondverstorende activiteiten de aanvangsdatum te melden bij de archeologische sectie van de gemeente, zodat die in de gelegenheid gesteld wordt om een kijkje bij de werkzaamheden te nemen. Er zijn hier geen financiële consequenties aan verbonden. Stoot de 'verstoorder' onverhoopt toch op archeologisch belangrijke zaken, dan is dat jammer. Zijn bouwwerkzaamheden worden niet vertraagd, tenzij een en ander van landelijk belang is en werkzaamheden stop gezet moeten worden. Maar dan moet de 'verstoorder' volledig schadeloos gesteld worden.

Een 50% gebied heeft vooral betrekking op 'esgronden' en 'dekzandruggen'. Niet alleen op gemeentelijk niveau, maar ook op provinciaal en landelijk niveau is gebleken dat deze plekken een kans van 1 op 2 hebben op de aanwezigheid van prehistorische of vroeg middeleeuwse sporen. De trefkans is dus zeer hoog. Hier moet de 'verstoorder' toestaan dat er eerst een proefonderzoek plaats vindt op basis waarvan geoordeeld wordt of er een volledig archeologisch onderzoek verricht moet worden. De 'verstoorder' wordt aangeslagen voor alle hiermee gepaard gaande kosten. Een en ander geschiedt volgens de wettelijk voorgeschreven regels conform het Kwaliteitshandboek voor de Nederlandse Archeologie.

Het verschil tussen een 90% en een 100% gebied is gering. Van een 100% gebied is het 100% zeker bekend dat er belangrijke archeologische waarden liggen, omdat het 'gezien' is. Van een 90% gebied is het bijna zeker bekend, omdat bijvoorbeeld het gebied er naast 'gezien' is. Onder 'gezien' wordt verstaan dat er opgegraven is of dat er via de kadastrale kaarten een bouwwerk gelokaliseerd kan worden of dat het tussen of aansluitend aan opgegraven sites ligt.

Voor beide gebieden geldt dat er een volwaardige opgraving verricht zal moeten worden volgens de wettelijk voorgeschreven regels conform het Kwaliteitshandboek voor de Nederlandse Archeologie. De hiermee gepaard gaande kosten komen ten laste van de 'verstoorder'.

De archeologische waarderingskaart is geen statische kaart. Het is een dynamische kaart. Dat houdt in dat door in de toekomst verworven kennis aan reeds gewaardeerde gebieden een afwijkende waarde kan worden toegekend. Dat kan betekenen dat er in een 10% gebied (een gebied waarvan we niets afweten) ineens een 100% locatie gelokaliseerd wordt. Anderzijds kan een 50% of 90% gebied of een deel daarvan ineens een 0% gebied worden, bijvoorbeeld doordat de grens van een prehistorische nederzetting er dwars doorheen loopt. Of omdat er diepe sloop of afgraving heeft plaats gevonden waarvan geen documentatie beschikbaar was. Veranderde inzichten hebben voor een potentiële verstoorder alleen consequenties als dit voorafgaand aan een bouwaanvraag bekend is gemaakt door de archeologische dienst.

3.3.1 Uitgangspunt bestemmingsplan

Bergkloosterweg 9

Op de locatie van de dierenbegraafplaats is in het geldende bestemmingsplan geen archeologische waarde opgenomen. Daarnaast wordt in het kader van de aanleg van de dierenbegraafplaats het terrein tussen de 50 en 70 centimeter opgehoogd. Bij het begraven van dieren op een diepte van 1 meter zal de bodem dan ook niet dieper dan de 0.5 meter onder het oorspronkelijke maaiveld worden verstoord. Na overleg met de archeoloog van de gemeente Zwolle is dit gebied op het gebied van archeologie vrijgegeven, nader archeologisch onderzoek is dus niet nodig.

Bergkloosterweg 70A,

Het perceel aan de Bergkloosterweg 70A is in het geldende bestemmingsplan niet opgenomen. De gronden rondom het perceel is wel een archeologische waarde opgenomen. Dit maakt het aannemelijk dat voor dit perceel deze archeologische waarde ook geldt. De omliggende gronden zijn in het geldende bestemmingsplan opgenomen met de dubbelbestemming 'Waarde- archeologie'.

Voor gronden binnen deze bestemming geldt, indien door de bouw de bodem op een grotere diepte dan 0,5 meter en over een grotere oppervlakte dan 100 m² zal kunnen worden verstoord een archeologische onderzoek noodzakelijk is. Aan de Bergkloosterweg 70A vinden geen bodem ingrepen plaats. Daarom is nader onderzoek niet nodig.

3.4 Cultuurhistorie

Er bevinden zich in het plangebied geen cultuurhistorische waarden. Met de vaststelling van dit bestemmingsplan worden geen cultuurhistorische waarden in de omgeving van het plangebied aangetast.

3.5 Verkeer

Bergkloosterweg 9

Verkeer

De verwachting is dat dieren in kleine kring; meestal gezinsverband, begraven zullen worden. Van een begrafenisstoet, welke wat verkeersdruk kan geven, zal dan ook géén sprake zijn. Voor het brengen van overleden dieren wordt gebruik gemaakt van eigen toegang tussen huisnummer 9 en de berging van de begraafplaats, gescheiden van de bezoekersingang van de oude begraafplaats.

Parkeren

Voor later grafbezoek wordt gebruik gemaakt van de (zij)ingang van de huidige begraafplaats Bergklooster, bij het Thomas a Kempis monument. Bezoekers van de dierenbegraafplaats maken dan gebruik van de zelfde al aanwezige ruime parkeerplaats bij de bezoekersingang van de huidige parkeerplaats. Als deze vol is kan er geparkeerd worden op de parkeerplaats bij de hoofdingang van Bergklooster begraafplaats.

Bergkloosterweg 70A

Verkeer en parkeren

De verkeerssituatie ter plaatse wijzigt niet. Het perceel heeft een inrit op de bestaande toegangsweg haaks op de Bergkloosterweg. De situatie wordt gehandhaafd parkeren vindt plaatst op eigen terrein.

3.6 Natuur

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Dit is geregeld in de Wet natuurbescherming. Op provinciaal niveau heeft een uitwerking plaatsgevonden. In de provinciale verordening worden gebieden die van belang zijn voor het Natuur Netwerk Nederland (NNN) beschermd.

Natuurbescherming

De Natura 2000-gebied ligt op korte afstand van de twee gebieden. Op 300 meter van beide perceel ligt het Natura 2000-gebied Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht. Gebieden die zijn aangewezen als Natuurnetwerk Nederland (NNN) liggen op 15 meter afstand vanaf de Bergkloosterweg 9 en op 225 meter afstand vanaf de Bergkloosterweg 70A.

Voor functie waardoor de depositie van stikstofverbindingen toeneemt is een berekening noodzakelijk van de effecten. De ontwikkeling betreft een dierenbegraafplaats en een bestaande woning. De depositie van stikstof zal daardoor in minimale mate wijzigen. Een berekening van de depositie is niet noodzakelijk. Vanwege de omgeving en de situering worden geen andere effecten verwacht op het Natura 2000 gebied.

Soortenbescherming

Ten aanzien van de soortenbescherming gelden onder andere algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rustplaatsen of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten of het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort.

Bergkloosterweg 9

Planten

Voor het plan aan de Bergkloosterweg 9 is een ecologisch onderzoek (Bijlage 2) uitgevoerd. De naastgelegen Begraafplaats Bergklooster geniet landelijke bekendheid vanwege de aanwezigheid van bijzondere stroomdalflora op het terrein van de begraafplaats. Ten gunste van deze flora wordt het terrein ook gericht beheerd. Aangezien de onderzochte locatie aan de rand van het terrein ligt en werd benut als moestuin wordt er bij de voorgenomen plannen geen waardevol biotoop voor flora aangetast. Binnen het plangebied zijn geen beschermde plantensoorten aangetroffen.

Diersoorten

De wijdere omgeving is onderzocht op de aanwezigheid van zoogdieren. Daarbij zijn geen sporen of wissels en ook geen holen of burchten aangetroffen. Uit het onderzoek (Bijlage 2) blijkt dat met voorgenomen ontwikkeling geen belangrijke biotopen voor vleermuizen of vogels worden aangetast. Uit de conclusie van de ecologische quickscan blijkt dat geen nader onderzoek noodzakelijk is. Daarnaast blijkt uit de quickscan de voorgenomen ontwikkeling de biodiversiteit van de omgeving bevorderd.

Bergkloosterweg 70A

Aan de Bergkloosterweg vinden geen ontwikkelingen plaatst die de flora en fauna van het gebied aantast. Nader onderzoek is dus ook niet noodzakelijk.

3.7 Water

Een belangrijk onderdeel van de planvorming is de Watertoets. Het doel van de Watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen meer expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Het plangebied is gelegen in het beheergebied van Waterschap Drents Overijsselse Delta. Het waterschap is verantwoordelijk voor het watersysteem en het zuiveren van het aangeboden stedelijk afvalwater.

De ontwikkeling aan de Bergkloosterweg 9 is op 28 januari 2019 aan het waterschap kenbaar gemaakt via de digitale watertoets (kenmerk: 20190128-59-19733). Op basis van deze digitale toets (Bijlage 3) kan de korte procedure worden gevolgd.

Voor de Bergkloosterweg 70A is in 2016 tijdens de vergunningsaanvraag een waterparagraaf opgenomen. Dit bestemmingsplan actualiseert alleen de bestaande situatie. Nogmaals de watertoets doorlopen is daarom niet nodig.

Waterparagraaf Bergkloosterweg 9

Hemelwater

Bij de afvoer van overtollig hemelwater moet het afstromend hemelwater ter plaatse in de bodem dan wel op het oppervlaktewater worden teruggebracht. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem. Op enkele kleine grafstenen na wordt er binnen het plangebied geen verharding opgenomen. Hierdoor is het mogelijk om het hemelwater te infiltreren in de boden.

Grondwater

Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG). In het kader van de aanleg van de dierenbegraafplaats wordt het terrein met ongeveer met 50 - 70 centimeter opgehoogd. De grafjes worden op 1 meter onder het nieuwe maaiveld begraven. Dit betekend dat de grafjes niet dieper dan 0,5 meter onder het oorspronkelijke maaiveld komen te liggen en dus ook niet in aanraking komen met het grondwater.

3.7.1 Overstromingsrisico

Overstromingsrisico
Beide gebieden zijn gelegen in dijkring 53, 'Salland' (figuur 3.5). Deze dijkring wordt omsloten door de Vecht aan de noordzijde, de IJssel aan de westzijde, het Zwolle-IJsselkanaal en Zwarte Water aan de noordwestzijde en aan de oostzijde door hooggelegen gronden. Deze dijkring heeft een risico op een overstroming. Voor bestemmingsplannen in deze dijkring is een overstromingsrisicoparagraaf vereist.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP17010-0004_0011.jpg"

Figuur 3.5 Dijkring 53, 'Salland'

Risico-inventarisatie
Voor de keringen van dijkring 53 geldt een veiligheidsnorm van 1/1250 per jaar (overschrijdingskans). Op basis van de risicokaart wordt de maximale waterdiepte in het plangebied tijdens een overstroming geschat tussen de 0,8 tot 2 meter (figuur 3.6). De mogelijke waterdiepte kan daarmee worden aangeduid als ondiep. In onderstaande figuur is de tijd tot overstroming van dijkring 53 bij een dijkdoorbraak bij Berkum weergegeven (maatgevend scenario t.a.v. tijd tot overstroming).

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP17010-0004_0012.png"

Figuur 3.6 Maximale waterdiepte in dijkring 53 (bron: Nederlandse Risicokaart) en Tijd tot overstroming na dijkdoorbraak bij Berkum (bron: Provincie Overijssel)

Maatregelen
Bij eventuele toekomstige ontwikkelingen in het plangebied dient rekening te worden gehouden met mogelijke overstroming(en). Het betreft ook een stuk bewustwording dat bouwen in risicovolle gebieden bepaalde risico's met zich meebrengt en dat hier adequaat mee omgesprongen dient te worden. Wat betreft maatregelen kan worden gedacht aan: aanvullend ophogen (voor zover mogelijk) van het plangebied, voldoende hoog aanbrengen vloerpeil, verhoogde drempels, zodanige inrichting gebouw dat bij eventuele overstroming schade zoveel mogelijk wordt beperkt (denk aan materiaalgebruik en minder gevoelige ruimten op de begane grond), aansluiting van het plangebied op dichtstbijzijnde weg waardoor bereikbaarheid gewaarborgd blijft en opstellen van een evacuatieplan. Meer informatie is o.a. te vinden op de website www.onswater.nl.

3.8 Milieu

In deze paragraaf wordt ingegaan op de milieuaspecten die van belang zijn bij het toekennen van bestemmingen. Tevens komt de ligging van kabels, leidingen en straalpaden aan bod.

3.8.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling/Milieueffectrapportage

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Conclusie

Met dit plan wordt een dierenbegraafplaats mogelijk gemaakt en een bestaande woning geactualiseerd. Woningbouw is opgenomen in de D lijst van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Met dit plan wordt een bestaande woning geactualiseerd. Daarom wordt deze ontwikkeling in het kader van het Besluit m.e.r. niet gezien als stedelijke ontwikkeling. Gezien begraafplaatsen niet zijn niet opgenomen in de bijlage bij het Besluit m.e.r. is een nadere m.e.r.-beoordeling niet nodig.

3.8.2 Geluid

Het aspect 'geluid' gaat over geluidhinder op geluidsgevoelige objecten als gevolg van verkeer en industrie. De Wet geluidhinder (Wgh) is hiervoor het toetsingskader. Rondom wegen met een maximumsnelheid van meer dan 30 km/uur, spoorwegen en aangewezen bedrijven(terreinen) zijn geluidszones van toepassing. Als er geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, binnen deze zones worden toegevoegd, dan moet geluidsbelasting op de gevels hiervan worden bepaald en getoetst aan de normen.

Met dit bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidgevoelige objecten mogelijk gemaakt. Een dierenbegraafplaats is niet aangemerkt als geluidgevoelig object, een woning wel. Echter aan de Bergkloosterweg wordt alleen een bestaande woning opgenomen. Voor deze bestaande woning is geen akoestisch onderzoek noodzakelijk. Het aspect geluid is meegenomen in de beoordeling van de omgevingsvergunning.

3.8.3 Bedrijvigheid (Wet milieubeheer)

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.

Bergkloosterweg 9

Met dit plan wordt een dierenbegraafplaats mogelijk gemaakt. Echter een dierenbegraafplaats is niet opgenomen in de VNG-brochure. Een normale begraafplaats is wel opgenomen in de VNG-brochure. Daarom wordt voor dit plan de milieucategorie van een normale begraafplaats aangehouden. Op basis van de VNG-brochure valt een normale begraafplaats onder milieucategorie 1. met een richtafstand van 10 meter. In de omgeving van Bergkloosterweg zijn meerdere bedrijven waaronder begraafplaatsen en het terrein van ROVA aanwezig.

De oude school, grenzend aan het plangebied is in het geldende bestemmingsplan op genomen met een woonbestemming. Doordat het plangebied grenst aan deze woonbestemming is de afstand tussen deze twee functies 0 meter. Een begraafplaats is een zeer rustige functie die weinig tot geen geluid met zich meebrengt. Het parkeren van auto's geeft enige geluidbelasting. Aangezien het parkeren hoofdzakelijk plaats vindt op de hoofd parkeerplaats bij de normale begraafplaats en de toename van het aantal verkeersbewegingen zeer beperkt blijft zal er geen onevenredige geluidhinder optreden. Overige in de buurt staande woningen liggen op een grote afstand. Vanuit de milieuzonering bestaan er dan ook geen belemmeringen voor de ontwikkeling

Bergkloosterweg 70A

Het gaat om een bestaande woning nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk

3.8.4 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan luchtverontreiniging zijn op grond van het Besluit 'niet in betekenende mate' (NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden.

De Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde of;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt of;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Bergkloosterweg 9

De ontwikkeling van een dierenbegraafplaats heeft geen invloed op de luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.

Bergkloosterweg 70A

Het gaat om een bestaande woning nader onderzoek niet noodzakelijk.

3.8.5 Bodemkwaliteit

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Bergkloosterweg 9

Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik.

Aan de Bergkloosterweg 9 wordt een dierenbegraafplaats in plaats van een tuin bestemming mogelijk gemaakt. Hiervoor is geen bodemonderzoek noodzakelijk.

Bergkloosterweg 70 A

Met dit bestemmingsplan wordt de bestaande (legale) woningen aan de Bergklooster 70A geactualiseerd. Hierdoor veranderd er in de huidige situatie niets. Bodemonderzoek is dus niet noodzakelijk.

3.8.6 Externe veiligheid

Toetsingskader

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over 'externe veiligheid' om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn voor risicovolle inrichtingen vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Wat betreft het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt het toetsingskader gevormd door de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, de Nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (RNVGS) en de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen.

Op basis van het Besluit externe veiligheid transportroutes (2015) moet rekening worden gehouden met het zogenaamde basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uitgangspunt van het basisnet is dat door het vastleggen van veiligheidzones de gebruiksruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en ruimtelijke ontwikkelingen op elkaar kunnen worden afgestemd.

Met dit bestemmingsplan worden geen nieuwe risicogevoelige objecten toegevoegd. Vanuit het aspect externe veiligheid bestaan er dan ook geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan

3.8.7 Kabels, leidingen en straalpaden

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

In of nabij van beide gebied liggen geen kabels of leidingen die moeten worden voorzien van een planologische regeling.

Hoofdstuk 4 Juridische aspecten

4.1 Inleiding

Dit bestemmingsplan is gemaakt conform het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 21. Dit handboek is gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen SVBP2012, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.
De regels zijn binnen de systematiek van de SVBP2012 aangepast aan de Zwolse situatie en uitgebreid met extra standaardbestemmingen, waaraan in Zwolle behoefte is. De regels van Buitengebied, Bergkloosterweg 9 en 70A zijn voor zover nodig op hun beurt weer aangepast aan specifieke situaties in het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied, Bergkloosterweg 9 en 70A.

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels :

De inleidende regels zijn van algemene aard en bestaan uit de volgende regels:

Artikel 1 Begrippen;

Artikel 2 Wijze van meten.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels :

Toelichting op de regels voor de enkelbestemmingen:

Het gehele plangebied is onderverdeeld in enkelbestemmingen. Dit in tegenstelling tot een bestemming die andere bestemmingen als dubbelbestemming overlapt. De dubbelbestemmingen behoeven niet in het gehele plangebied voor te komen.

Een enkelbestemming kan in het plangebied op één plaats, maar ook op meerdere plaatsen voorkomen. De bij deze bestemmingen behorende regels zijn per bestemming in een apart artikel ondergebracht.

Alle regels die op een bepaalde bestemming van toepassing zijn, worden zoveel mogelijk in de bestemmingsregels zelf geregeld. Op deze wijze wordt bij de digitale versie van het plan bij het aanklikken op adres of bestemmingsvlak zo veel mogelijk informatie gegeven zonder dat er verder doorgeklikt hoeft te worden.

De opbouw van een bestemmingsregel is als volgt:

  • 1. Bestemmingsomschrijving;
  • 2. Bouwregels;
  • 3. Nadere eisen;
  • 4. Afwijken van de bouwregels;
  • 5. Specifieke gebruiksregels;
  • 6. Afwijken van de gebruiksregels;
  • 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • 8. Wijzigingsbevoegdheid.

Per bestemmingsonderdeel wordt hierna een korte toelichting wordt gegeven.

  • 1. Bestemmingsomschrijving:

In de bestemmingsomschrijving wordt een nadere omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De hoofdfunctie wordt als eerste genoemd. Indien van toepassing, worden ook aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. De ondergeschiktheid wordt aangegeven door de zin 'met daaraan ondergeschikt'. De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie in de bestemming. De bestemmingsomschrijving is niet alleen functioneel maar bevat ook inrichtingsaspecten.

  • 2. Bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld.

Bij woningen wordt een onderscheid gemaakt tussen 'hoofdgebouwen', 'bijbehorende bouwwerken' en 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak'. Een 'bijbehorend bouwwerk' is een 'uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel een functioneel met een zich op het zelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak'. Deze definitie is gelijk aan de definitie in het Besluit omgevingsrecht (Bor).

Voor de andere functies geldt dat er meestal geen sprake is van 'bijbehorende bouwwerken'. Bij deze functies wordt dan alleen gebruik gemaakt van de begrippen 'gebouwen' en 'overige bouwwerken (geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde)'.

De maatvoering waaraan een (hoofd)gebouw, bijbehorend bouwwerk c.q. bouwwerk, geen gebouw zijnde, dient te voldoen wordt in deze regel opgenomen. De maximum goothoogte en maximum bouwhoogte worden in meters weergegeven.

De hoogte van de gebouwen wordt op de kaart aangegeven. Dit wordt in de verbeelding op papier van het plan gedaan door middel van een symbool in de vorm van een rondje verdeeld in een matrix met 2 vlakken. Boven staat de maximum goothoogte in meters vermeld, daaronder de maximum bouwhoogte in meters. Het symbool is gekoppeld aan het bouwvlak aan het bestemmingsvlak.

  • 3. Nadere eisen:

Op grond van artikel 3.6, eerste lid onder d, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat door burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen worden gesteld. Het betreft hier nadere eisen ten behoeve van bepaalde doorgaans kwalitatief omschreven criteria, zoals stedenbouwkundig beeld, woonsituatie, en verkeersveiligheid. De nadere eisenregeling biedt de mogelijkheid om in concrete situaties in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning sturend op te treden door het stellen van nadere eisen. De criteria zijn in de bepaling van nadere eisen zelf opgenomen.

De procedure voor het stellen van nadere eisen is in deze bestemmingsregels omschreven in Hoofdstuk 3 Algemene regels Artikel 11 Algemene procedureregels.

  • 4. Afwijken van de bouwregels:

Op grond van artikel 3.6, eerste lid onder c, van de Wro kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat bij een omgevingsvergunning van het bestemmingsplan kan worden afgeweken. In deze bepaling wordt een opsomming gegeven van de bouwregels waarvan kan worden afgeweken. Een afwijkingsmogelijkheid van de bouwregels wordt alleen opgenomen, indien dit noodzakelijk wordt geacht in verband met het gewenste beleid en het een afwijking of verduidelijking betreft van de algemene afwijkingsregels. De criteria zijn in de afwijkingsregel zelf opgenomen.

De procedure voor het afwijken van de bouwregels is omschreven in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

  • 5. Specifieke gebruiksregels:

In artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wabo wordt aangegeven dat het verboden is zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. Ter verduidelijking worden in een aantal bestemmingen in de specifieke gebruiksregels specifieke vormen van gebruik met name uitgesloten. Dit zijn gebruiksvormen, waarvan het op voorhand gewenst is aan te geven dat deze in ieder geval niet zijn toegestaan.

  • 6. Afwijken van de gebruiksregels:

Bij specifieke gebruiksregels wordt in een aantal bestemmingen een daarop gerichte afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Bij zo'n specifieke afwijkingsbevoegdheid zijn ook hier de criteria opgenomen. Ook deze afwijkingsbevoegdheid is gebaseerd op artikel 3.6, eerste lid onder c, van de Wro

De procedure voor het afwijken van de gebruiksregels is omschreven in de Wabo.

  • 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

Door het opnemen van de eis voor een omgevingsvergunning overeenkomstig artikel 2.1, eerste lid onder b, van de Wabo, kunnen specifieke inrichtingsactiviteiten aan een omgevingsvergunning worden verbonden. Het betreft het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden. Het bouwen wordt niet aangemerkt als zo'n inrichtingsactiviteit. De eis voor een dergelijke omgevingsvergunning wordt opgenomen om extra bescherming aan een specifieke waarde van de bestemming te bieden, zoals de landschappelijke of cultuurhistorische waarde. De eis voor deze omgevingsvergunning wordt met de criteria voor vergunningverlening in de bestemmingsregel opgenomen.

  • 8. Wijzigingsbevoegdheid:

Het gaat hier om een specifieke op een bepaalde bestemming gerichte wijzigingsbevoegdheid als bedoel in artikel 3.6, eerste lid onder a, van de Wro. Hierin wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om de betreffende bestemming op de aangegeven punten te wijzigen.

Op het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid is de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure (Uov) van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.

Toelichting op de regels voor dubbelbestemmingen:

Een dubbelbestemming wordt opgenomen in een bestemmingsplan wanneer er sprake is van twee functies die onafhankelijk van elkaar op dezelfde plaats voorkomen. Het opnemen van een dubbelbestemming zorgt met het oog op een specifiek belang voor bescherming van het betreffende gebied.

Het betreft in dit plan:

Artikel 7 Waarde - Archeologie 

Deze bestemmingen liggen als het ware over de reguliere (enkel)bestemmingen heen. De bestemmingsomschrijving van de dubbelbestemming geeft aan dat de gronden, naast de andere aan die gronden gegeven (enkel)bestemmingen, mede voor deze dubbelbestemming zijn bestemd.

De opbouw van een dubbelbestemmingregel is dezelfde als die van een (enkel)bestemmingsregel, maar alleen die regels worden ter aanvulling opgenomen die noodzakelijk zijn. De regels in de dubbelbestemming geven de verhouding van de enkelbestemming ten opzicht van de dubbelbestemming aan.

Hoofdstuk 3 Algemene regels :

In de algemene regels zijn de volgende regels in onderstaande volgorde opgenomen:

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel;

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels luchtvaartverkeerzone;

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels;

Artikel 11 Algemene procedureregels;

Artikel 12 Overige regels;

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels :

In dit laatste hoofdstuk komen de overgangsregels en de slotbepaling aan de orde.

4.2 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

Hierin worden de in de regels gebruikte begrippen gedefinieerd. Ze zijn alfabetisch gerangschikt met uitzondering van de begrippen plan en bestemmingplan die als eerste zijn genoemd.

Het doel van deze regels is om misverstanden of verschillen in interpretatie te voorkomen. Dit als aanvulling op de gevallen waarbij het woordenboek van Van Dale geen uitsluitsel geeft.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit is de handleiding voor de manier van meten van diverse in het plan bepaalde maten.

4.3 Bestemmingsregels

Hierna wordt - voor zover nog nodig - een toelichting op een aantal artikelen van de bestemmingsregels gegeven:

Artikel 3 Maatschappelijk - Dierenbegraafplaats

Deze bestemming is bedoelt voor de dierenbegraafplaats. Binnen deze bestemming mogen alleen dieren begraven worden. Daarnaast zijn gebouwen ten behoeve van de dierenbegraafplaats met een maximale hoogte van maximaal 4 meter uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan. Daaraan ondergeschikt zijn wegen en paden, parkeervoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van beeldende kunst, openbare nuts- en infrastructurele voorzieningen, groenvoorzieningen en water opgenomen.

Artikel 4 Tuin

Binnen deze bestemming mogen op grond van het bestemmingsplan geen gebouwen en carports worden gebouwd. Er mogen wel vergunningsvrije bouwwerken worden gebouwd.

Artikel 5 Verkeer

Deze bestemming is opgenomen voor de parkeerplaats ten behoeve van de dierenbegraafplaats. Ook bijbehorende bermen, voetpaden, fietspaden zijn in de bestemming opgenomen.

Artikel 6 Wonen

Deze bestemming is bedoeld voor de bestaande woning.

Uitgangspunten:

  • De bestaande bebouwing wordt conform het huidige legale gebruik en volume bestemd.
  • Binnen het bouwvlak mogen hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak worden gebouwd.
  • Delen van de bij de woning behorende tuin krijgt de bestemming 'Tuin" , waar in principe geen gebouwen en carports zijn toegestaan (wel overkappingen), met uitzondering van vergunningsvrije bouwwerken.
  • Zo nodig kunnen nadere eisen worden gesteld aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, zodat bij het ontwikkelen van ongewenste situaties nog kan worden ingegrepen.
  • In aanvulling op bovenstaande geldt dat vergunningsvrije bouwwerken zijn toegestaan.

Beroep aan huis:

Volgens vaste jurisprudentie moet binnen een woonbestemming ook een aan huis verbonden beroep worden toegelaten. Uit de jurisprudentie kan als enige ruimtelijk relevant criterium worden afgeleid het hebben van 'een ruimtelijke uitwerking of uitstraling, die in overeenstemming is met de woonfunctie van het betrokken perceel'.

Er is in dit plan een regeling opgenomen voor het gebruik van een deel van een woning voor een aan huis verbonden beroep, zoals in de gemeente Zwolle bij deze bestemming gebruikelijk is. De beperking van het ruimtebeslag van de woning met inbegrip van de bijgebouwen tot 30% van het vloeroppervlak van de woning (met een absoluut maximum van 50 m²) dient om het verlies of de bovenmatige aantasting van de woonfunctie of van het woonkarakter tegen te gaan. Op deze wijze wordt tevens voorkomen dat de verkeersaantrekkende werking te groot zal worden.

Het verhuren of anderszins beschikbaar stellen van woonruimte aan derden voor de uitoefening van een beroep of bedrijf, hoe gering ook van omvang, is zonder meer als strijdig met de woonbestemming aan te merken.

In de begrippen is een definitie opgenomen over wat onder een aan huis verbonden beroep moet worden verstaan. Het gaat om een dienstverlenend beroep. De definitie van beroep aan huis is gelijk aan de landelijk gehanteerde standaarddefinitie. Indien er personeel in dienst wordt genomen kan er eerder sprake zijn van een ruimtelijke uitwerking of uitstraling die niet met de woonfunctie in overeenstemming is.

Bouwwerken, zonder dak:

Bij de regeling van deze bouwwerken is geen verschil gemaakt tussen verschillende soorten bouwwerken. Elk bouwwerk dat functioneel past in de bestemming kan worden toegelaten. Volstaan is met algemene bepalingen omtrent de maximum hoogte. Daarbij is voor erf- of perceelafscheidingen aansluiting gezocht bij het criterium voor vergunningvrij bouwen van het Bor

Artikel 7 Waarde - Archeologie

Uitgangspunten voor deze dubbelbestemming zijn:

  • De gebieden die volgens de gemeentelijke archeologische waarderingskaart een grote vondstkans hebben (50% of meer) zijn mede bestemd tot archeologisch waardevol gebied
  • Bij de regeling voor de dubbelbestemming is nauwe aansluiting gezocht bij de Wet op de archeologische monumentenzorg.
  • Bij verstoringen in de bodem met een grotere diepte dan 0,5 meter en een grotere oppervlakte dan 100 m² zijn specifieke bouwregels en een omgevingsgunningenstelsel conform de regeling uit de Wet op de archeologische monumentenzorg van toepassing.

4.4 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een perceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

Deze regel maakt het mogelijk de bestemmingen Tuin' en ' Wonen' onder in deze regel omschreven voorwaarden zodanig te wijzigen dat de situering en de vorm van de in het plan aangegeven bouwvlakken met bijbehorende tuinen en erven worden gewijzigd

Artikel 11 Algemene procedureregels

Hierin wordt de standaardprocedure bij Zwolse bestemmingsplannen voor de voorbereiding van een besluit tot het stellen van een nadere eis beschreven.

Artikel 12 Overige regels

In dit artikel wordt geregeld dat bij een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen. Daarbij moet worden voldaan worden aan de parkeeropgave, zoals neergelegd in de “Regeling Parkeernormen 2016”. Indien deze regeling wordt gewijzigd, moet rekening worden gehouden met deze wijziging.

Bij een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken, indien anderszins in voldoende ruimte kan worden voorzien. Ten slotte kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken in bijzondere omstandigheden, onder andere op basis van criteria van de “Regeling Parkeernormen 2016”

4.5 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Bro is voorgeschreven.

Tevens is een hardheidsclausule opgenomen in de vorm van persoonsgebonden overgangsrecht op de wijze zoals door de regering bij de totstandkoming van het Bro werd aanbevolen.

Artikel 14 Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen. Deze regel bevat zowel de aanhalingstitel van het plan, de aanhalingstitel van de regels van het plan als de vaststellingsregel van het plan.

4.6 Handboek

Dit bestemmingsplan is vervaardigd conform de richtlijnen van het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 21.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Indien sprake is van een of meerdere aangewezen bouwplannen in de zin van artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening, (hierna “een aangewezen bouwplan”), in combinatie met een bestemmingsplan, wijzigingsplan, projectuitvoeringsbesluit of omgevingsvergunning is de afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening (Grondexploitatiewet) van toepassing. Dit houdt in dat de gemeenteraad een exploitatieplan dient vast te stellen tenzij middels gemeentelijke gronduitgifte dan wel, of in combinatie met, een anterieure overeenkomst de kosten in de grondexploitatie anderszins verzekerd zijn en, indien noodzakelijk, er afspraken zijn gemaakt over een tijdvak, fasering en locatie-eisen

Met dit bestemmingsplan worden geen bouwplannen mogelijk gemaakt. Het is daarom niet nodig om bij dit bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.2.1 Communicatie omwonenden en wijkvereniging

Bergkloosterweg 9

Onder buren woonachtig aan de Bergkloosterweg, Kloosterakker en Haesterveerweg is een brief verspreid ter informatie. Er is overwegend positief gereageerd op de komst van een dieren begraafplaats.

Bergkloosterweg 70A

Dit bestemmingsplan betreft de inpassing van de omgevingsvergunning van de Bergkloosterweg 70A. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

5.2.2 Vooroverleg

Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening naar instanties en organisaties verzonden met het verzoek schriftelijk te reageren.

Het plan is toegezonden naar de volgende 8 instanties en organisaties:

  • Provincie Overijssel;
  • Rijkswaterstaat;
  • Veiligheidsregio IJsselland;
  • Waterschap Drents Overijsselse Delta;
  • Gemeente Zwartewaterland;
  • Gemeente Staphorst;
  • Gemeente Dalfsen
  • Bewonersvereniging Berkum Brinkhoek

De overlegpartners hebben aangeven, dat het voorontwerp bestemmingsplan geen aanleiding geeft voor opmerkingen.

5.2.3 Zienswijze

Het ontwerpbestemmingsplan is gedurende zes weken ter inzage gelegd, namelijk van 9 septeber 2019 tot en met 20 oktober 2019. Gedurende deze zes weken is één zienswijzen tegen het ontwerpbestemmingsplan kenbaar gemaakt. In bijlage 4 is de zienswijzennota opgenomen.

Na aanleiding van deze zienswijze is besloten om ter hoogte van de Bergkloosterweg 70 de bestemming 'Tuin' op te nemen. In bijlage 5 is deze wijziging weergegeven.

5.2.4 Vaststelling

Het bestemmingsplan is op 19 december 2019 door de gemeente raad gewijzigd vastgesteld. Dit besluit is bekend gemaakt en ter inzage gelegd zoals voorgeschreven in artikel 3.9a, eerste lid juncto art. 3.8, lid 3 van de Wet ruimtelijke ordening.