direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Diezerpoort, Burgemeester Roelenweg, vierde woontoren
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0193.BP16003-0004

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In 2012 heeft de gemeente ingestemd met de ontwikkel- en realisatieovereenkomst met VolkerWessels voor het project Roelenweg Oost om studentenwoningen in vier torens en een zorgcluster voor de opvang voor drugsverslaafden en dak- en thuislozen te realiseren. Als gevolg van marktomstandigheden is destijds overeengekomen dat het project gefaseerd uitgevoerd wordt waarbij de vierde toren later wordt gerealiseerd.

Op 21 december 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders bekend gemaakt dat een projectuitvoeringsbesluit is vastgesteld voor het oprichten van drie gebouwen met studenteneenheden, een zorgcluster en een gemeenschappelijke fietsenberging, met de volgende activiteiten: het oprichten van drie gebouwen met studenteneenheden, een zorgcluster en een fietsenberging, het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een watervergunning, keur, Hogere grenswaarden-Wet geluidhinder op het perceel Burgemeester Roelenweg 1 te Zwolle.

De drie torens zijn nu allemaal verhuurd en door namens Volker Wessels operende gedelegeerde ontwikkelaar DLH, alsook de verwachte afnemer Delta Wonen, is aangegeven dat er weer voldoende ruimte in de markt is voor de bouw van de vierde toren.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen in Diezerpoort aan de Burgemeester Roelenweg. Het betreft het gebied van Blok D. Het projectgebied wordt begrensd door de parkeerplaatsen van Dimence in het zuiden, de bestaande studententorens in het oosten, de Burgemeester Roelenweg in het noorden en de bestaande bebouwing van een advocatenkantoor in het westen

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP16003-0004_0001.jpg"

1.3 Geldend bestemmingsplan

  • Diezerpoort (NL.IMRO.0193.BP10017-0004)

Vastgesteld door de gemeenteraad op 13 mei 2013, in werking getreden op 8 augustus 2013.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Ruimtelijk beleid

2.1.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Ruimte en Infrastructuur

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Ruimte en Infrastructuur (hierna: SVIR) vastgesteld. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden. De SVIR geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Die ambitie is vertaald in doelen voor de middellange termijn tot 2028.

Uitgangspunt van de SVIR is decentraal wat kan, centraal wat moet. Bij het bepalen van wat centraal moet, zijn slechts 13 rijksbelangen omschreven. Een rijksverantwoordelijkheid is slechts dan aan de orde, als:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt, of;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan, of;
  • het een onderwerp betreft dat provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.

Conclusie

Er is bij het plan geen sprake van rijksbelangen, waardoor de conclusie is dat het plan niet in strijd is met het rijksbeleid.

2.1.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Met de inwerkingtreding van het Barro heeft er ook een wijziging plaatsgevonden van het (Bro). In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro)is opgenomen dat gemeenten en provincies verplicht zijn om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen, wanneer een zodanig ruimtelijk besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling (zie art. 1.1.1 Bro) mogelijk maakt. "

Per 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening ten aanzien van de ladder gewijzigd.

Artikel 3.1.6 lid 2 Bro

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.".

Door BRO is de notitie Ladder Duurzame Verstedelijking' opgesteld om de ontwikkeling te toetsen aan de ladder.

Stedelijke ontwikkeling

Op grond van jurisprudentie blijkt dat een initiatief vanaf 12 woningen of meer gezien wordt als een stedelijke ontwikkeling, waardoor de toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking nodig is. Aangezien het initiatief "Studentenhuisvesting bouwdeel D" de ontwikkeling van 117 appartementen omvat, is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Relevante regio

Van belang is allereerst de afbakening van de relevante regio, om zo de behoefte in beeld te brengen. De bouw van studentenhuisvesting is niet vergelijkbaar met de bouw van reguliere woningen. De markt voor studentenhuisvesting is gericht op het lokale niveau. Voor de bepaling van de behoefte van studentenwoningen in Zwolle wordt daardoor niet gekeken naar de regionale woningenmarkt, zoals dit wordt toegepast bij woningbouwontwikkelingen. Studenten zijn qua woonlocatie sterk gebonden aan de locatie van de onderwijsinstellingen waar zij studeren. Voor de bepaling van de behoefte van de ontwikkeling "Studentenhuisvesting bouwdeel D" is daardoor de ontwikkeling van het aantal studenten in Zwolle van belang.

Behoefte

Het woonprogramma van 117 studentenappartementen op locatie Talentenplein/Burgemeester Roelenweg voorziet in een behoefte. Er is sprake is van een behoefte in kwantitatieve en kwalitatieve zin. Hierbij zijn de volgende overwegingen van belang:

  • De gemeente Zwolle wordt de komende jaren gekenmerkt door een groei van de bevolking en het aantal huishoudens.
  • De groei van het aantal inwoners en huishoudens heeft zich vertaald in een verwachte wo-ningbehoefte van 5.500 tot 6.000 woningen tot 2027en circa 4.000 woningen vanaf 2027.
  • In het kader van de Regionale Woonprogrammering voor de regio West-Overijssel is afgespro-ken dat maximaal 100% van de eigen vraag naar woningen als harde plancapaciteit beschik-baar mag hebben. Voor Zwolle geldt nu een percentage 70 tot 85% van de woningvraag van de periode 2017 tot en met 2026. Hieruit blijkt dat er binnen Zwolle nog ruimte is voor de toe-voeging van woningen.
  • Het aantal ingeschreven studenten is de afgelopen jaren gegroeid. Ondanks de invoering van het studieleenstelsel is het aandeel studenten onder huurwoningenzoekenden gelijk gebleven aan voorgaande jaren (10%). De groei van het aantal ingeschreven studenten geeft daardoor waarschijnlijk een groeiende vraag naar studentenhuisvestiging.
  • De toevoeging van studentenwoningen past binnen de wens van de gemeente Zwolle met betrekking tot het evenwichtige stedelijke programma die zij willen nastreven.
  • Bovendien sluit de bouw van studentenwoningen aan bij de ambitie om zoveel mogelijk studenten te behouden en te binden aan de stad.

 

Stedelijk gebied

Als de woningbouwontwikkeling voorziet in een behoefte en gepland is binnen bestaand stedelijk gebied dan wordt voldaan aan de Ladder.

Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt:

‘bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing voor wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, en ook de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’.

In de behoefte kan worden voorzien op een locatie binnen het bestaand stedelijk gebied en voldoet daarmee aan de Ladder.

Conclusie

Het woonprogramma van het initiatief "Studentenhuisvesting bouwdeel D" in Zwolle voorziet in een behoefte en voldoet hiermee aan de ladder.

2.1.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie en Omgevingsverordening provincie Overijssel

Provinciale Staten van Overijssel hebben op 12 april 2017 de ‘Omgevingsvisie Overijssel 2017. Beken kleur’ en Omgevingsverordening Overijssel 2017’ vastgesteld.

Beleid: ‘Overijssel in 2030, daar werken we nu aan’

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de visie wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In het uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door provinciale generieke beleidskeuzes, de ontwikkelingsperspectieven geven richting aan waar wat ontwikkeld kan worden en de gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij de vraag hoe een initiatief ingepast kan worden .

De sturingsfilosofie van de provincie is als volgt samen te vatten: als sprake is van een bepaalde ontwikkeling, dan moet eerst worden nagegaan, aan de hand van de generieke beleidsuitgangspunten die in de Omgevingsvisie zijn opgenomen, of er behoefte is aan de ontwikkeling. Indien dat zo is, moet worden nagegaan of de gekozen plek geschikt is voor het aldaar doorvoeren van de ontwikkeling.

Om antwoord te kunnen geven op die laatste vraag dient de ontwikkelingsperspectievenkaart bekeken te worden. Wanneer uit die kaart blijkt dat een ontwikkeling, zoals gepland, niet in strijd is met deze kaart, kan verder worden bezien hoe de ontwikkeling vormgegeven moet worden. Hierbij heeft de provincie gekozen voor een vierlagenbenadering, in welke benadering vier kaarten/lagen worden onderscheiden.

Dit zijn de natuurlijke laag, de laag van het agrarische cultuurlandschap, de stedelijke laag en de laag van de beleving. Samen met de catalogus gebiedskenmerken kan worden geconstrueerd welke kenmerken per laag van belang zijn om rekening mee te houden bij de planvorming

Voor het plangebied wordt hieronder deze bovengenoemde punten beschreven.

"7.1.3 Concentratiebeleid

Het concentratiebeleid van de provincie Overijssel houdt in dat stedelijke ontwikkelingen (wonen, werken en voorzieningen) zoveel mogelijk geconcentreerd worden in de stedelijke netwerken Twente (Enschede, Hengelo, Almelo, Oldenzaal en Borne), Zwolle-Kampen en Deventer Stedendriehoek. Daar mag gebouwd worden voor de (boven)regionale behoefte. De kernen Hardenberg en Steenwijk kunnen bouwen voor de regionale behoefte mits dit past binnen de regionale programmering.

In de onderbouwing van nieuwe initiatieven geeft de gemeente inzicht in de wijze waarop daarmee wordt voorzien in de behoefte van deze gemeente."

"7.1.4 (Boven)regionale afstemming

De verplichting tot (boven)regionale afstemming is erop gericht om gemeenten gezamenlijk verantwoordelijkheid te laten nemen voor de regionale programmering van woningbouw, werklocaties en stedelijke voorzieningen. Ook wanneer een gemeente alleen voorziet in haar eigen (lokale) behoefte is onderlinge afstemming gewenst, omdat het aanbod in een gemeente aan woningen, werklocaties en voorzieningen onderdeel uitmaakt van een regionale markt.

Wij zien het als onze taak om ervoor te zorgen dat het proces van regionale afstemming zodanig vorm krijgt dat daardoor vraag en aanbod per regio in balans is of wordt gebracht.

In de onderbouwing van nieuwe initiatieven geeft de gemeente inzicht in de wijze waarop invulling is gegeven aan de (boven)regionale afstemming."

"8 Ontwikkelingsperspectieven (waar)

8.2.1.2 Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerk

Rond de binnensteden liggen de diverse woon- en werklocaties, elk met hun eigen woon-, werk- of mixmilieu. Herstructurering en transformatie moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur of water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld door in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening te houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten)".

Gebiedskenmerken

Het plangebied is onderdeel van de stedelijke omgeving van Zwolle. Het maakt deel uit van het gebied, dat is aangemerkt als '.woonwijken 1955 - nu'

In de omgevingsvisie wordt voor deze gebieden de volgende ontwikkelingsrichting aangegeven:

Richting

Als ontwikkelingen plaats vinden de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. De groenstructuur is onderdeel van het wijkontwerp.

Ambitie

Herstructurering naoorlogse wijken is een belangrijke opgave voor vitale steden. De wijken van na de oorlog behouden hierbij hun eigen karakter. Ook al neemt bij herstructurering het bebouwd oppervlak in de wijken door meer grondgebonden woningen toe, er blijft collectieve ruimte tussen de bouwblokken.

Conclusie

Gezien de bovenstaande ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken valt de herontwikkeling van de in het generieke beleid van de provincie.

2.1.3 Gemeentelijk beleid

Structuurplan Zwolle 2020

De gemeenteraad van Zwolle heeft op 16 juni 2008 ingestemd met het 'Structuurplan Zwolle 2020'. Met dit structuurplan geeft de gemeente richting aan de noodzakelijke groei van woningbouw- en bedrijvenlocaties. Daarmee wordt de positie van Zwolle als regionale centrumstad versterkt en komen er kaders waarbinnen de stad zich de komende jaren kan ontwikkelen. Toekomstvisie en draagvlak moeten zorgen voor een evenwichtige groei van Zwolle met behoud van groen, leefbaarheid, bereikbaarheid en duurzaamheid.

Het projectgebied behoort tot het centrumstedelijk gebied en, samen met het historisch centrum, tot het hoofdcentrum van de stad. De globale visies op de toekomstige sociale, economische en ruimtelijke structuur zijn uitgewerkt tot de kern van het structuurplan: de plankaart met een beschrijving in hoofdlijnen van de meest gewenste ontwikkelingen voor de komende jaren. De plankaart van het structuurplan geef een integraal beeld van de beoogde functies tot 2020. Het gehele netwerk van structuurbepalende dragers is aangegeven, zoals:

• hoofdroutes voor een optimale bereikbaarheid per auto, fiets en openbaar vervoer;

• te versterken Structuurgroen al dan niet langs hoofdroutes en Water.

Stad en land krijgen een zonering in zeven structuurvolgende gebieden, waarbij nieuwe in- en uitbreidingslocaties herkenbaar zij aangeduid. Daartoe behoort ondermeer de uitbouw van het Centrumstedelijk gebied. Dat is van groot belang voor Zwolle als regionaal Centrum. Tot de uitbouw behoort onder meer het centrumstedelijk wonen.

Zwolle ontwikkelt zich steeds meer tot studentenstad. De studentenhuisvesting (kwantitatief en kwalitatief) is dan ook een belangrijk onderwerp. Realisatie van studentenhuisvesting betekent niet alleen het bouwen van studenteneenheden. Het is ook belangrijk om een woonmilieu te creëren dat studenten en afgestudeerden aan de stad bindt.

Stedenbouwkundig programma van eisen Burgemeester Roelenweg oost (SPvE)

Op 8 februari 2010 heeft de raad het Stedenbouwkundig programma van eisen Burgemeester Roelenweg oost vastgesteld. Het doel van dit SPvE is het vastleggen van wensen, eisen en randvoorwaarden waaraan ontwikkelingen moeten. De totale omvang van het programma komt hierin op circa 24.500 vierkante meter bruto vloeroppervlak (BVO). T

De vierde toren voldoet aan het SpvE. Plaatsing, hoogte, oriëntatie, bebouwingsvlak, inrichting buitenruimte, ontsluiting en programma zijn conform het gestelde in het SPvE.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het gemeentelijke beleid.

2.2 Archeologisch en cultuurhistorisch beleid

Archeologisch beleid

Het archeologisch beleid is gebaseerd op de Wet op de archeologische monumentenzorg. Deze wet is per 1 september 2007 in werking getreden. Deze wet voorzag in een nieuwe regeling voor de archeologie in de Monumentenwet 1988.

Als uitwerking van deze wet heeft de gemeenteraad op 18 augustus 2008 besloten het archeologiebeleid gemeente Zwolle vast te stellen. Het beleid is uitgewerkt aan de hand van een viertal kernbegrippen: kenbaarheid, verankering, betaling en kwaliteit. Centraal thema daarbij is dat de archeologische waarden waar nodig worden beschermd, zonder dat er meer maatschappelijke lasten in het leven worden geroepen dan noodzakelijk zijn. Het archeologiebeleid Zwolle bevat onder andere de Archeologische Waarderingskaart Zwolle (welke gebieden hebben een hoge archeologische waarde), kaders wanneer en hoe archeologisch waardevolle gebieden in het bestemmingsplan worden bestemd met een dubbelbestemming en de Lokale Onderzoeksagenda Archeologie Zwolle (archeologische onderzoeksthema's).

Cultuurhistorisch beleid

In november 2009 stemde de Tweede Kamer in met de beleidsbrief modernisering monumentenzorg (MoMo). Het behoud en de bescherming van monumenten is hiervan een belangrijk doel én er vindt een verbreding plaats naar de omgeving. Overal in steden, dorpen en landschappen zijn plaatsen van herinnering, plaatsen met een bijzondere cultuurhistorische betekenis. Goede ruimtelijke ordening betekent dat alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte in de besluitvorming worden betrokken. Daarom is de eerste pijler van MoMo gericht op cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Om meer vorm en inhoud te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening zullen gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

Het Zwolse beleid zoals verwoord in de vastgestelde beleidsnota voor het Zwols monumenten- en archeologiebeleid (Dynamiek van Oud & Nieuw, 2000) is gericht op de instandhouding van historisch waardevolle objecten, complexen, openbare ruimte en stedenbouwkundige en landschappelijke structuren.

Op grond van de Monumentenwet 1988 en de Erfgoedverordening Zwolle 2010 is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning een beschermd (rijks- of gemeentelijk) monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigingen. Ook is het verboden een beschermd monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het archeologisch en cultuurhistorisch beleid.

2.3 Verkeersbeleid

Mobiliteitsvisie

Het op dit moment vigerende Zwolse mobiliteitsbeleid vloeit voort uit het rijks – en provinciaal beleid en is verwoord in de Mobiliteitsvisie. De Mobiliteitsvisie is door de gemeenteraad vastgesteld op 2 februari 2009 en in 2014 geactualiseerd in het Actieprogramma Mobiliteit 2014-2017.

De Mobiliteitsvisie vervangt het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) uit 2001. De Mobiliteitsvisie richt zich vooral op niet-infrastructurele aspecten omdat dit tot op heden onderbelicht gebleven in het mobiliteitsbeleid van de gemeente.

In het GVVP en in de Mobiliteitsvisie zijn de Pannekoekendijk en de Burgemeester Roelenweg gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg B (50 km/uur ). De hoofdontsluiting is aan de Burgemeester Roelenweg. De weg(en) in het plangebied zijn erftoegangswegen en in de basis geschikt voor maximaal 30 km/uur.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het verkeersbeleid.

Parkeren

De Regeling Parkeernormen 2016 is het toetsingskader voor parkeren in het geval van vastgoedontwikkelingen, bestemmingsplannen en aanvragen van een omgevingsvergunning in de gemeente Zwolle. Het beleid van de Gemeente Zwolle is dat de parkeeropgave van een bouwplan of een ontwikkeling primair op eigen terrein van het bouwplan of ontwikkeling gerealiseerd moet worden. Wat de parkeeropgave is, wordt bepaald aan de hand van de parkeerkencijfers CROW. De aan te leggen parkeerplaatsen dienen ook te voldoen aan de eisen uit De Regeling Parkeernormen 2016 van de gemeente Zwolle t.a.v. maatvoering en bruikbaarheid.

2.4 Groenbeleid

Groenbeleidsplan en Structuurplan 2020

Het Groenbeleidsplan, vastgesteld door de gemeenteraad op 30 maart 1998, geeft aan dat de hoofdgroenstructuur stevig genoeg moet zijn om duurzaam in stand te worden gehouden. Het groen zal meerdere functies vervullen, zal natuurwaarden in zich bergen en duidelijk herkenbaar zijn in de stad. Het netwerk van groene dragers in het Structuurplan 2020 is grotendeels afgeleid van het Groenbeleidsplan en aangevuld met nieuw structuurgroen dat voor de periode tot 2020 op het programma staat. Buurtgroen staat niet zelfstandig op de plankaart van het Structuurplan. Wel vormt het een onlosmakelijk onderdeel van de ruimtelijke opzet en inrichting van woon- en werkmilieus.

Bomenverordening en Groene Kaart

Voor de bomen geldt de in 2013 vastgestelde Bomenverordening.

Voor het vellen van een boom binnen de op de Groene Kaart weergegeven groenstructuren (Hoofdgroenstructuur, Wijkgroenstructuur, Groenvoorzienend boomgebied en Hoogstedelijk boomgebied), zoals die staan aangegeven op de Groene Kaart, is een (kap)omgevingsvergunning nodig voor bomen met een omtrek groter dan 30 cm, die staat op een perceel van 400 m² en groter. Onder vellen valt ook het rooien, het verplanten en het verrichten van handelingen die de dood, ernstige beschadiging of ontsiering van een houtopstand als gevolg kunnen hebben.

Bomen die, vanwege ouderdom, omvang, soort of andere redenen bijzonder zijn, staan op de Groene Kaart aangegeven als bijzondere boom. Voor deze bomen geldt dat ze in principe niet gekapt mogen worden, tenzij daarvoor een uitzonderlijke reden is. Dit verbod geldt voor alle bijzondere bomen, ongeacht de locatie op de Groene Kaart, de stamomvang van de boom en de perceelsgrootte van het perceel waarop de bijzondere boom staat. Het basisprincipe is dat bij kap van bomen herplant plaats vindt; voor iedere gekapte boom een nieuwe boom. Wanneer er geen mogelijkheden zijn voor (voldoende) herplant, moet financiële compensatie plaatsvinden.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het groenbeleid.

2.5 Waterbeleid

Europees en nationaal beleid

Duurzaam schoon oppervlaktewater en bescherming van het drinkwater voor de toekomst. Dat zijn heel in het kort de belangrijkste doelstellingen van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Waterbeheer 21e eeuw (WB21), die voortaan samengaan via het Nationaal Bestuursakkoord Water.

Europese Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn Water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van 'een goede chemische toestand'. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat “een goede ecologische toestand”. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen.

Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).

In de geldende Europese richtlijnen en de EU richtlijn Prioritaire Stoffen staat precies omschreven wat een goede chemische toestand voor oppervlaktewater is. De ecologische doelstellingen stellen de lidstaten onderling vast in zogeheten (internationale) stroomgebiedbeheersplannen. Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.

Waterbeheer 21e eeuw

WB21 anticipeert op toekomstige ontwikkelingen zoals klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelstijging. Deze ontwikkelingen stellen strengere eisen aan het waterbeheer. In WB21 wordt uitgegaan van twee principes (tritsen) voor duurzame waterkwantiteit- en duurzaam waterkwaliteitsbeheer:

  • vasthouden, bergen en vertraagd afvoeren;
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren.

Bij 'vasthouden, bergen en afvoeren' wordt regenwater zoveel als mogelijk bovenstrooms vastgehouden in de bodem en het oppervlaktewater. Wanneer er toch een wateroverschot ontstaat wordt het water eerst tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en dan pas afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het om een voorkeursvolgorde waarbij de voorkeur uitgaat naar het voorkomen van verontreiniging (schoonhouden). Als toch verontreiniging ontstaat, moeten schoon en vuil water zoveel mogelijk worden gescheiden. Ten slotte wordt het verontreinigde water zo goed mogelijk gezuiverd.

Deltawet

Het doel van de Deltawet, aangenomen op 28 juni 2011, is ons land nu en in de toekomst beschermen tegen hoogwater en de zoetwatervoorziening op orde houden.

De afgelopen eeuw is de zeespiegel gestegen, de bodem gedaald en het is warmer geworden. Dat zet door, blijkt uit de cijfers van het KNMI. Hevigere weersomstandigheden, zoals meer regen en periodes van droogte, zijn zaken om rekening mee te houden. Het Deltaprogramma is er om de huidige veiligheid op orde te krijgen en ervoor te zorgen dat ons land is voorbereid op de toekomst. En om daarbij de juiste maatregelen te nemen voor een veilig en aantrekkelijk Nederland met voldoende zoetwater. Deze zaken worden opgepakt door het hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP) Stadsdijken Zwolle.

In het Deltaprogramma werken het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen samen met maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven en kennisinstituten. Dit gebeurt onder regie van de Deltacommissaris, waarvan de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu de coördinerende bewindspersoon is.

Naast de lopende programma's, zoals Ruimte voor de Rivier, Maaswerken, Zwakke Schakels Kust en Hoogwaterbeschermingsprogramma, staan in het Deltaprogramma vijf deltabeslissingen centraal. Deze beslissingen gaan over de normen van onze belangrijkste dijken en andere waterkeringen en de strategieën voor onze waterveiligheid, over de beschikbaarheid en verdeling van zoetwater, over het peil van het IJsselmeer, over de manier waarop gebieden veilig kunnen blijven zonder aan economische waarde in te boeten en over hoe bij het bouwen van buurten en wijken rekening kan worden gehouden met water. In 2014 zijn de deltabeslissingen in de Tweede Kamer besproken.

Provinciaal beleid
Provincie Overijssel heeft haar beleid vastgelegd in een omgevingsvisie en de omgevingsverordening. Op 1 juli 2009 zijn de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening vastgesteld. Hierin is het ruimtelijk beleid van de provincie vastgelegd, dat onder meer in plaats treedt van het Streekplan Overijssel 2000+ en de Verordening voor de Fysieke Leefomgeving (VFLO). De Omgevingsvisie heeft tevens de status van Regionaal Waterplan onder de Waterwet en het Milieubeleidsplan onder de Wet milieubeheer.

Waterschapsbeleid
Het algemene beleid van Waterschap Drents Overijsselse Delta is verwoord in het Waterbeheerplan 2016-2021, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, de Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Het beleid van het waterschap sluit nauw aan bij de uitgangspunten van WB21. In 2007 is de nota "Leven met Water in stedelijk gebied" vastgesteld. Deze nota beschrijft de voor het waterschap gewenste situatie in bestaand en nieuw stedelijk gebied. Om deze situatie te bereiken heeft het waterschap in 2015 het beheer en onderhoud van deze wateren overgenomen van de gemeente Zwolle. Op watergangen van Waterschap Drents Overijsselse Delta is de keur van toepassing. In de keur is aangegeven wat wel en niet mag bij watergangen, waterkeringen en kernzones. Bijvoorbeeld regels voor bouwwerken op of langs watergangen. De genoemde beleidsdocumenten liggen ter inzage op het hoofdkantoor van Waterschap Drents Overijsselse Delta. Ook zijn deze te raadplegen op de website: www.wdodelta.nl.

Gemeentelijk beleid
Gemeente Zwolle heeft in de Wateragenda (2015) uitgangspunten vastgelegd om vorm te geven aan de opgaven rondom water en (aanpassen aan het) klimaat. Gemeente Zwolle heeft haar beleid ten aanzien van hemelwaterinfiltratie vastgelegd in de gemeentelijke bouwverordening. Verder zijn in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2020 ontwerprichtlijnen en beleidskeuzes beschreven waaraan voldaan moet worden.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het waterbeleid.

2.6 Volkshuisvestingsbeleid

Woonvisie Ruimte voor wonen 2017-2027

In de woonvisie "Ruimte voor wonen 2017-2027" geeft de gemeente Zwolle weer hoe zij de stad verder willen laten groeien en hoe zij een volgende stap willen maken naar verstedelijking. Zwolle wordt ge-kenmerkt door geboortegroei. Daarnaast komen mensen heel gericht naar Zwolle. Zwolle wil haar sterke regiofunctie behouden en zich als centrumstad van Noordoost Nederland verder ontwikkelen.

De woonvisie van de gemeente Zwolle richt zich op de vier ambities die zij verder willen versterken:

Zwolle is …

  • 1. Sterke groeistad: faciliteren van economische groei door duurzaam om te gaan met ruimtege-bruik. Op die manier is Zwolle een aantrekkelijke woon, werk- en (be)leefstad voor jong en oud.
  • 2. Vernieuwende woonstad: Zwolle biedt ruimte aan vernieuwende, creatieve en betaalbare woonconcepten.
  • 3. Solidaire leefstad: Zwolle draagt voor een prettig woonomgeving waar iedereen zich thuis voelt en zichzelf naar vermogen kan redden.
  • 4. Duurzame deltastad: Zwolle waardeert haar aantrekkelijke ligging aan de delta en zet in op een duurzaam woon- en leefklimaat en een toekomstbestendige stad.

De gemeente Zwolle streeft naar een goede mix van woningen, waarbij aandacht is voor huur-en koopwoningen in de verschillende prijssegmenten (goedkoop, middelduur en duur). Een andere ambitie is het vergroten van de woonfunctie in de binnenstad en de schil daar omheen.

Met betrekking tot studentenwoningen is het volgende opgenomen in de woonvisie:

"Het aandeel studenten onder huurwoningzoekenden is 10% in 2015 en hiermee gelijk gebleven aan voorgaand jaar. Wat voor Zwolle spannend wordt, is wat studenten gaan doen. Met de invoering van het studieleenstelsel zien we dat studenten vaker bij hun ouders blijven wonen, vooral bij HBO-studenten. De vraag is of studenten op een later moment wel weer op kamers gaan of naar Zwolle trekken na hun studie. Dat kan een grote impact hebben op de woningbehoefte. Voor een toekomstbe-stendige stad met vier HBO vestigingen is er een duidelijke opgave om sterk in te zetten op het behou-den en binden van studenten en net afgestudeerden aan onze stad"

De toevoeging van studentenwoningen past binnen de wens van de gemeente Zwolle met betrekking tot het evenwichtige stedelijke programma die zij willen nastreven. Bovendien sluit de bouw van studentenwoningen aan bij de ambitie om zoveel mogelijk studenten te behouden en te binden aan de stad.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het volkshuisvestingsbeleid.

2.7 Milieubeleid

Algemeen beleid

De gemeenteraad heeft in 2005 de milieuvisie 'Milieu op scherp' vastgesteld. De milieuvisie geeft de richting aan van het Zwolse milieubeleid. In de milieuvisie worden ambities en doelstellingen geformuleerd en worden prioriteiten gesteld in de ontwikkeling en uitvoering van het Zwolse milieubeleid. In de milieuvisie is de strategie geformuleerd die Zwolle wil hanteren om te komen tot een effectief en efficiënt milieubeleid. Er worden parallelle sporen gevolgd. Per sector (geluid, bodem, externe veiligheid, luchtkwaliteit enzovoort) wordt beleid geformuleerd. Op dit moment (anno 2017) is voor de sectoren energie, duurzaam bouwen, bodem, grondwater, geluid, afval, luchtkwaliteit en externe veiligheid beleid vastgesteld. Zwolle heeft daarnaast gebiedsgericht milieubeleid ontwikkeld. Door middel van gebiedsgerichte aanpak wordt het sectorale milieubeleid per gebied geïntegreerd. Het principe is dat binnen het grondgebied van Zwolle diverse gebiedstypen worden onderscheiden op basis van ruimtelijke kenmerken en functies. Vervolgens wordt vastgesteld welke milieukwaliteit nagestreefd wordt bij een dergelijk gebiedstype. Uiteindelijk zal dit referentie milieukwaliteitsprofiel de basis vormen voor de uitwerking van het milieubeleid in een specifiek gebied.

Voor het plangebied “Burgemeester Roelenweg, Studententoren D” worden de verschillende milieuthema's hierna kort beschreven.

Bedrijvigheid en Inwaartse zonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurd onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we enerzijds het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen en gevoelige bestemmingen zoals woningen. Anderzijds worden milieugevoelige functies zoals wonen en recreëren beoordeeld. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. De onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • Het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • Het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteit duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren.

Zwolle hanteert bij de uitwerking van het bovenstaande principe de veel gebruikte VNG-handreiking “Bedrijven en Milieuzonering”(2009). Hierin zijn richtafstanden aangegeven die aangehouden kunnen worden tussen bedrijven c.q. voorzieningen en woningen.

.

Geluid

In de milieuvisie “Milieu op scherp” wordt de ambitie voor geluid als volgt omschreven. Zwolle is een dynamische stad met geluidniveaus die passen binnen de wettelijke grenswaarden. Er zijn alleen geluiden die passen bij de functie van een gebied en ook de geluidbelasting binnen het gebied is gerelateerd aan de functie van het gebied. Dit is vastgelegd in de 'Handreiking gebiedsgericht werken aan milieu gemeente Zwolle'. Een belangrijke doelstelling is het verminderen van geluidshinder in bestaande woningen en voorkomen van geluidshinder bij renovatie en nieuwbouw. Een belangrijke maatregel om deze doelstelling te bereiken is het toepassen van stillere wegdeksoorten. Een andere maatregel is het meenemen van de geluidsdoelstellingen bij de ruimtelijke planontwikkeling.

In de door de gemeenteraad vastgestelde 'Handreiking gebiedsgericht werken aan milieu gemeente Zwolle' (juli 2007) en in de beleidsregel 'Hogere waarden Wet geluidhinder' (februari 2007) worden de ambities en de grenswaarden (dit is de maximale waarde waarvoor nog hogere grenswaarden worden vastgesteld) per gebiedstype genoemd. Bij de beoordeling van een plan komt het onderzoeken van varianten nadrukkelijk aan bod en wordt gekeken naar mogelijkheden bij aanpak bij de bron (o.a. stillere wegdeksoorten), in het overdrachtsgebied (scherm of wal) en als laatste een hogere grenswaarde waarbij weer specifiek wordt gekeken naar maatregelen binnen het plan waardoor er ondanks een hogere milieubelasting toch een goed woon- en leefklimaat ontstaat.

Het plangebied behoort tot het gebiedstype 'Centrum stedelijk'.

In het gemeentelijke beleid is de basiskwaliteit van 53 dB verkeerslawaai voor het gebied opgenomen. In het kader van de Wet geluidhinder (WGH) is de eventuele hogere grenswaarde maximaal 63 dB wegverkeerslawaai.

Gebiedstype     Ambitie     Voorkeurs-grenswaarde
WGH    
Grenswaarde     maximale ontheffingswaarde WGH    
Centrum stedelijk     53 dB     48 dB binnenstedelijke wegen

48 dB buitenstedelijke wegen (A28)  
63 dB binnenstedelijke wegen

53 dB buitenstedelijke wegen (A28)  
63 dB binnenstedelijke wegen

53 dB buitenstedelijke wegen (A28)  

Wanneer werkt Zwolle mee aan het verlenen van een hogere grenswaarde.

Een hogere grenswaarde wordt verleend, indien uit het akoestisch onderzoek blijkt dat wordt voldaan aan de grenswaarde, de maximale ontheffingswaarde en indien aan één of meer van de volgende criteria wordt voldaan:

  • door de gekozen situering of bouwvorm gaan de woningen een doelmatige akoestisch afschermende functie vervullen voor andere woningen of voor andere geluidsgevoelige objecten, of:
  • de woningen zijn ter plaatse noodzakelijk om redenen van grond- of bedrijfsgebondenheid, of;
  • door de gekozen situering vullen de woningen een open plaats tussen aanwezige bebouwing op, of;
  • de woningen worden ter plaatse gesitueerd als vervanging van bestaande bebouwing.

Hogere grenswaarden worden slechts vastgesteld indien de toepassing van maatregelen (gericht op het terugbrengen van de verwachte geluidsbelasting op de gevel van de betrokken woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen tot de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde) onvoldoende doeltreffend zal zijn of overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeers- of vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.

In 2007 is de “Nota Industriegeluid Zwolle” opgesteld met als doelstelling: duidelijkheid geven over hoe de gemeente ten aanzien van industriegeluid omgaat met bedrijven en bewoners nabij of binnen de invloedssfeer van bedrijven. De nota is verder bedoeld om een kader te scheppen dat richtinggevend is voor de milieuvergunningverlening dan wel voor het stellen van maatwerkvoorschriften bij bedrijven. Voor industrielawaai vormt de “Nota industriegeluid Zwolle” het gebiedsgerichte kader. In deze nota worden ook grenswaarden en ambitiewaarden genoemd voor bepaalde gebiedstypen.

Luchtkwaliteit

Het Luchtkwaliteitsplan gemeente Zwolle 2007-2011 beschrijft de luchtkwaliteit situatie in Zwolle, de opgave, de ambitie en de aanpak om de vastgestelde doelen te bereiken. Zwolle wil, binnen de beïnvloedingssfeer van de gemeente, een significante bijdrage leveren aan de verbetering van de luchtkwaliteit.

Daartoe zijn de volgende doelen geformuleerd:

  • voldoen aan wet- en regelgeving;
  • anticiperen op de toekomst;
  • knelpunten in de toekomst moeten voorkomen worden. Dit betekent dat de luchtkwaliteit in het planvormingsproces van ruimtelijke plannen en verkeersplannen wordt meegenomen;
  • beleid ten aanzien van luchtkwaliteit inbedden in bestaand gemeentelijk beleid. De gemeente streeft ernaar dat het aspect door gaat werken in het verkeers- en vervoersbeleid, het ruimtelijke ordeningsbeleid en het beleid van vergunningen en handhaving.

Externe veiligheid

De beleidsvisie externe veiligheid is op 6 maart 2007 vastgesteld door de gemeenteraad. De gemeente streeft ernaar voor haar gehele grondgebied te voldoen aan de basisveiligheid.

Dit betekent dat:

  • Overal voldaan wordt aan de normen voor plaatsgebonden risico;
  • Gebiedsgerichte invulling wordt gegeven aan groepsrisicobeleid met een gebiedsgericht kader externe veiligheid;
  • Veiligheidsdoelstellingen passen bij de typering van het gebied dat wordt ontwikkeld;
  • Zoveel mogelijk geanticipeerd wordt op de landelijke beleidsontwikkeling die een ongunstige invloed kunnen hebben op de veiligheidssituatie in Zwolle met als doel het bewaken van een optimaal veiligheidsniveau.

Op 20 januari 2009 heeft het college van B & W het gebiedsgericht beleidskader externe veiligheid vastgesteld. Het gaat om een ruimtelijke uitwerking van het externe veiligheidsbeleid dat aansluit op het gebiedsgerichte milieubeleid. Hier is een ruimtelijke vertaling gemaakt van het groepsrisico en het plaatsgebonden risico voor de verschillende gebiedstypen. Hierbij gelden de wettelijke

PR-normen als uitgangspunt. Op basis van kenmerken (fysieke omgeving, hulpverleningsniveau en zelfredzaamheid) die bij een bepaald gebiedstype horen is een beleidsstandpunt bepaald ten aanzien van een mogelijke toename van het groepsrisico.

Tevens is op basis van dezelfde kenmerken van een gebiedstype bepaald of er plaats is voor nieuwe risicobronnen. Een afwijkend gebiedstype vormen de stroomzones. Stroomzones zijn gebieden rondom infrastructuur (spoorlijnen, wegen en waterwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Voor stroomzones is een apart beleidskader geformuleerd.

Het plangebied behoort tot het gebiedstype 'Centrumstedelijk' en ligt binnen de stroomzone van de A28. Het gebiedstype 'Centrum Stedelijk' is het centrumgebied van Zwolle met een hoge dynamiek en een sterke menging van de functies wonen, werken (horeca, winkels) en recreatie. De bebouwings- en personendichtheid is zeer hoog. Winkelstraten zijn vaak ingericht als voetgangersdomein. Autovrije woongebieden vormen oases in het stadshart. De risicoruimte is, vanwege de zeer hoge personendichtheid, de slechte bereikbaarheid voor hulpdiensten en de lage organisatiegraad, zeer beperkt. Voor dit gebiedstype geldt een 'stand still-beleid' waarbij een overschrijding van de oriëntatiewaarde en toename van het groepsrisico als gevolg van interne gebiedsontwikkelingen niet is toegestaan. Dit betekent dat er, gezien de hoge kwetsbaarheid, binnen dit gebiedstype geen plek is voor risicovolle activiteiten.

Het beleidskader voor de stroomzone is anders dan de overige gebieden niet normatief (t.a.v. het groepsrisico) maar is vooral gericht op een goede borging van de externe veiligheid belangen in het gebiedsontwikkelingsproces. Dit betekent dat er bij het ontwerpproces op voorhand geen maximaal groepsrisiconiveau voorgeschreven wordt maar dat er gezamenlijk gezocht wordt naar een verantwoorde ontwikkeling. Dit gebeurt door vanuit het beleidskader randvoorwaarden, uitgangspunten en handreikingen aan het ontwerp mee te geven ten aanzien van functies, inrichting en eventuele maatregelen. Op deze manier zal het groepsrisico zoveel mogelijk beperkt worden en kan het bestuur een verantwoord besluit nemen over het eventueel te accepteren restrisico.

Bij de ontwikkeling van het planologische en het verantwoordingskader voor groepsrisico is voor het gebiedstype stroomzone zwaar (en de directe omgeving) aangesloten bij de maatgevende zones zoals deze ook gelden bij de bepaling van het groepsrisico en het invloedsgebied van de verschillende stofcategorieën :

• zone 1: 0-30 meter - invloedsgebied plasbranden - brandbare vloeistoffen

• zone 2: 0-250 meter - invloedsgebied BLEVE1 

• zone 3: 0-300 meter - invloedsgebied brandbaar gas

• zone 4: 0-1500 meter of meer - invloedsgebied toxisch gas

Duurzaamheid

De gemeente Zwolle heeft in 2011 een visie op duurzaamheid aangenomen, waarin een omschrijving van het begrip duurzaamheid wordt gegeven, namelijk; voor Zwolle betekent duurzaamheid een langdurige balans tussen people, planet en profit. Hierbij gelden de volgende uitgangspunten voor beleids- en gebiedsontwikkelingen.

  • Duurzaamheid als leidend principe; beslissingen worden genomen op basis van duurzaamheid.
  • Duurzaamheid is van en voor de stad; niet opgelegd maar gedragen door de stad, omdat het de stad dient.
  • Benutting van lokale bronnen
  • Transitie en innovatie; deze zijn nodig voor het realiseren van de voorgaande principes.

In het bijbehorende programma duurzaamheid is de doelstelling opgenomen om in de gebouwde omgeving van Zwolle (woningen én bedrijven) in 2020 20 % CO2- uitstoot te hebben gereduceerd ten opzichte van 1990. Om deze doelstelling te bereiken zal gestreefd moeten worden naar energieneutrale nieuwbouw, waarbij geen gebruik meer wordt gemaakt van fossiele brandstoffen, maar energie zoveel mogelijk duurzaam en lokaal wordt opgewekt (bodemenergie en/of zonne-energie).

Klimaatadaptatie en Energietransitie zijn belangrijke pijlers in het coalitieakkoord en in de contouren van de nog te ontwikkelen Zwolse omgevingsvisie. Het college heeft klimaatadaptatie en energietransitie benoemd als speerpunten voor de toekomstige stad Zwolle waarin het prettige wonen, werken en recreëren is. Zwolle wil koploper zijn in het praktisch maken van het energieakkoord en de deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie en ziet klimaatadaptatie en energietransitie als kans om te innoveren en als verdienmodel.

Klimaatadaptatie (aanpassing) gaat over het verminderen van de kwetsbaarheid voor klimaatverandering (zowel fysiek als mentaal = acceptatie) en het profiteren van de kansen die een veranderend klimaat biedt. Belangrijk is om schade door (weers)extremen te voorkomen en de woon-werkomgeving zodanig in te richten dat mensen zo min mogelijk last hebben van extreme weersomstandigheden. Kenmerken van een veranderd klimaat zijn bijvoorbeeld extreme regenbuien en langdurige hitte. Voorbeelden van uitwerking zijn een groene inrichting/gevel, waterdoorlatende verharding, beperkte zoninval in de zomer, maar ook een regenafvoer met een noodoverlaat zodat er bij een hoosbui geen regenwater het gebouw instroomt. Rekening houden met een veranderd klimaat levert tevens wooncomfort op. Denk bijvoorbeeld aan slapen of werken in (te) warme ruimten wat onprettig is en bij langdurig aanhoudende hitte zelfs negatieve effecten heeft op de gezondheid. Door bij het ontwerp hier rekening mee te houden kunnen gebouwen en openbare ruimte robuust, gezond en comfortabel worden ingericht én voorbereid zijn op extremen. Ten aanzien van water is het beleid verder uitgewerkt in 2.5 Waterbeleid

De corporaties (waaronder de beoogde afnemer deltaWonen) en de Gemeente Zwolle hebben in prestatieafspraken (2016-2019) met elkaar afgesproken dat het de ambitie is om in de komende jaren gezamenlijk in te zetten op het bouwen en verbouwen volgens een EPC-norm van bij voorkeur 0 of minimaal 10% boven de landelijk geldende norm van 0,4 zoals vastgelegd in Bouwbesluit. Dit om toe te werken naar een energie neutrale woningvoorraad op de langere termijn.  Deze lijn wordt doorgezet in de Woonvisie 2017-2027 die begin 2017 door het college is vastgesteld. Hierin is aangegeven dat wordt ingezet op minimaal energie neutraal bouwen.

Bodem

Het bodembeleidsplan (2010) kent in overeenstemming met het gemeentelijk milieubeleid een gebiedsgerichte benadering. In het plan wordt onderscheid gemaakt tussen de bovengrond en de ondergrond.

Bovengrond

Op 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit in werking getreden. In dat kader heeft de gemeente Zwolle op 24 augustus 2015 een bodemfunctieklassenkaart vastgesteld, waarop voor de hele gemeente wordt aangegeven welke functie de bodem heeft of welke functie in de toekomst wordt nagestreefd. De functieklassenindeling is gebaseerd op het gebiedsgericht milieubeleid van de gemeente. De volgende functies worden onderscheiden: wonen, industrie, water, buitendijksgebied, landbouw/natuur en hoofdwegen. Het plangebied “Burgemeester Roelenweg, Studententoren D ” valt binnen het functieklassengebied wonen.

Met de invoering van het Besluit bodemkwaliteit zijn de kwaliteitsklassen landbouw/natuur, wonen en industrie ingevoerd. Op 24 augustus 2015 heeft de gemeente ook de bodemkwaliteitskaart vastgesteld gebaseerd op de kwaliteitsklassen van het Besluit bodemkwaliteit. Het plangebied valt binnen het gebied met de kwaliteitsklasse 'industrie' vanwege de oud-stedelijke verontreiniging van de bovengrond.

Volgens het gemeentelijke Bodembeleidsplan (van kracht per 11 januari 2010) mag de bodemkwaliteitskaart als kwaliteitsbewijs worden gebruikt bij het her ontwikkelen van een locatie. Een onderzoek is dan niet nodig. Eventueel vrijkomende grond mag volgens het bodembeleid binnen de gemeente worden hergebruikt met de bodemkwaliteitskaart als kwaliteitsbewijs. Voorwaarde hiervoor is dat de bodem niet verdacht is van verontreiniging op basis van het huidige of historische gebruik, en er geen (al dan niet gesaneerd) geval van bodemverontreiniging bekend is.

Indien er aanwijzingen zijn dat de bodemkwaliteit niet geschikt is voor de functie, kan een bodemonderzoek nodig zijn om te bepalen of de locatie gesaneerd dient te worden. In principe worden verontreinigingen in de bovengrond functiegericht gesaneerd.

Ondergrond

In juni 2007 heeft de gemeenteraad van Zwolle ingestemd met de Visie op de Ondergrond en besloten de volgende vijf basisprincipes vast te stellen en te gaan toepassen in projecten:

  • Werken met ondergrondse bestemmingen / functies
  • Structureel en georganiseerd gebruik maken van WKO (warmte- / koudeopslag) en WKO koppelen aan grondwatersanering en waterwinning en peilbeheer
  • Bodemsanering gebiedsgericht benaderen
  • Natuur, recreatie, agrarische activiteiten, waterwinning en bescherming van kwalitatief hoogwaardig grondwater met elkaar te combineren in één gebied
  • Structureel en georganiseerd afstemmen van vraag en aanbod van (grond)water, koude en warmte.

Deze vijf basisprincipes vormen ook het vertrekpunt voor de beleidsmatige invulling voor het omgaan met de ondergrond. Het bodembeleidsplan levert een bijdrage aan de implementatie van de basisprincipes door:

  • Het kader te geven voor gebiedsgericht benadering van de bodemsanering
  • De doelstelling voor sanering te koppelen aan de beoogde functies in de ondergrond
  • De mogelijkheid te creëren om de aanpak van bodemverontreiniging integraal af te wegen tegen en af te stemmen met koude-warmte opslag, peilbeheer en/of grondwaterwinning.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het milieubeleid.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied omschreven. Daarnaast wordt een beschrijving gegeven van de uitgangspunten die gehanteerd zijn bij het maken van dit bestemmingsplan.

3.1 Stedenbouw

3.1.1 Huidige situatie

De stedenbouwkundige opzet laat zich lezen als een campus. Tezamen met het al bestaande gebouw van Dimence wordt een ruimtelijke compositie gevormd van 3 in architectuur gelijksoortige verticale en alzijdige gebouwen met flauwe kap en met hoogtes variërend van 6 tot 9 lagen. Vanaf het openbare gebied langs de Pannekoekendijk en Burgemeester Roelenweg is het terrein op 4 plekken te voet en met de fiets vrij toegankelijk. Het binnenterrein bestaat uit paden en groen. Het is weliswaar geen openbaar gebied maar doet volwaardig mee in de beleving van de stad. De fietsenberging met op het dak een sportvoorziening activeert het gebruik van het hof. De entrees van de gebouwen zijn gesitueerd aan de binnenzijde van de campus. De volumes zijn in lengterichting zo gesitueerd dat vanaf de binnenzijde een gevoel van een beslotenheid ontstaat. En vanaf de stad bezien wordt het silhouet bepaald door de slanke kopse gevels.

Het terrein wordt voor auto's ontsloten vanaf de Burgemeester Roelenweg waarbij de aansluiting naast het Achmea kantoor is gesitueerd. De locatie van het plangebied is in gebruik als parkeerterrein.

3.1.2 Uitgangspunt bestemmingsplan

In het plangebied is de vierde toren geprojecteerd. Deze omvat een volume in 7 lagen met kap op een half verdiepte stallingsgarage. De stallingsgarage valt samen met de contour van het gebouw. De entree van de stallingsgarage is aan de oostkant van het gebouw. Aan de zuidzijde en westzijde van het gebouw is ruimte voor parkeerplaatsen op maaiveld. Ten behoeve van de studentenwoningen en de werknemers van Dimence. De parkeervoorzieningen worden via de westzijde ontsloten waardoor een groot deel van de campus autovrij blijft.

De goothoogte is circa 25 meter en de nok hoogte 29 meter. Het maaiveld ligt op circa 2,20 m +NAP en het vloerpeil van de eerste woonlaag ligt op 3,20 +NAP. Als voetganger of fietser is met dit hoogte verschil van 1 meter direct zichtcontact met de woningen. of anders gezegd: je kijkt niet tegen een blinde plint aan.

De entree van de woningen is georiënteerd op het autovrije hof, net als bij de andere oude en nieuwe gebouwen.

3.2 Archeologie

3.2.1 Huidige situatie

De locatie heeft een archeologische verwachtingswaarde van 10%. Een 10% gebied staat gelijk aan 'onbekend'. We weten hier niets van. Een 'grondverstoorder' kan derhalve niet verantwoordelijk gesteld worden voor onderzoek dat gedaan zou moeten worden om meer inzicht in het gebied te krijgen. Er kan verzocht worden om bij grondverstorende activiteiten de aanvangsdatum te melden bij de archeologische sectie van de gemeente, zodat die in de gelegenheid gesteld wordt om een kijkje bij de werkzaamheden te nemen. Er zijn hier geen financiële consequenties aan verbonden.

3.2.2 Uitgangspunt bestemmingsplan

Voor de locatie is gelet op de geringe archeologische verwachtingswaarde, geen onderzoeken of maatregelen nodig

3.3 Verkeer

3.3.1 Huidige situatie

Ruimtelijke structuur

Het gebied kent duidelijke grenzen. Aan de Pannekoekendijk ligt de stadsgracht met aan de overzijde de binnenstad met het Kraanbolwerk. Deze drukke rondweg om de binnenstad van Zwolle heeft een breed profiel. De binnenring is passend voorzien van bomenrijen en groen. Het geeft het gebied en de weg beschutting.

Ten noorden van het gebied ligt de Burgemeester Roelenweg. Deze is de verbinding naar de A28 en de ring om de binnenstad van Zwolle.

Aan de westkant wordt het gebied begrensd door de A28. Bouwblok 4 wordt gevestigd in een bestaande gebouwde omgeving. De Burgemeester Roelenweg is de belangrijke ontsluitingsweg voor het gebied. Aan de zuidzijde wordt het gebied begrensd door het Zwarte Water.

Verkeersstructuur

Het gebied ligt ingesloten tussen de A28, Pannekoekendijk en Burg. Roelenweg en heeft één centrale uitgang naar de Burgemeester Roelenweg die gesitueerd is tussen de kantoren van Nysingh en Achmea.

In de huidige situatie ligt er langs zowel de Pannenkoekendijk als aan de Burgemeester Roelenweg een vrijliggend fietspad aan de zijde van het plangebied.

In combinatie met de oversteekmogelijkheden voor fietsers op de kruisingen is het plangebied goed ontsloten voor langzaam verkeer.

In de nabije toekomst vinden in de naaste omgeving van het plangebied geen belangrijke veranderingen in de verkeersstructuur plaats.

Openbaar vervoer

Het gebied ligt op loopafstand van de relatief nieuwe centrumhalte op de Pannekoekendijk. Het hele gebied is daarmee zeer goed bereikbaar met enkele regionale en stadslijnen op de Pannekoekendijk.

Parkeren

Het gebied waarin de vierde studentenflat is geprojecteerd ligt ingesloten tussen de A28 en wijken waar parkeren gereguleerd is. Aan de overzijde van de Burgemeester Roelenweg ligt de wijk Dieze. In deze wijk (anno 2017 parkeersector 9) geldt een regiem van gefiscaliseerd parkeren. Dat houdt in dat alle openbare parkeerplaatsen betaalde plaatsen zijn en dat bewoners met een parkeervergunning op alle betaalde plaatsen in de sector mogen parkeren. Ten oosten en ten zuiden van het gebied liggen de binnenstad en de Kamperpoort. Dat zijn wijken waar het parkeren ook gereguleerd is.

In het gebied zelf zijn alleen parkeerplaatsen op eigen terrein, er geldt geen parkeerregulering en bewoners van dit gebied kunnen geen parkeervergunning aanvragen.

3.3.2 Uitgangspunt bestemmingsplan

In het gebied, waarin de vierde toren is geprojecteerd, zijn inmiddels ca. 350 studentenwoningen gerealiseerd. In afwijking van het daarvoor vastgestelde en vergunde plan, beschikken deze zelfstandige studentenwoningen niet over eigen parkeerplaatsen.

Verder zijn in de omgeving een aantal kantoren (Achmea, Nysingh, Dimence) gevestigd die beschikken over eigen (afgesloten) parkeervoorzieningen. Achmea beschikt behalve over de eigen parkeervoorziening ook over het naastgelegen parkeerterrein dat het voor langere tijd huurt van de gemeente Zwolle. Ook dit is een afgesloten terrein. In de onderbouw van één van de studentenflats zijn kantoor/woonfuncties van het Leger des Heils en Tactus gevestigd. Deze beschikken over een beperkt aantal eigen parkeerplaatsen (5). Er vindt anno 2017 geen medegebruik plaats van de parkeervoorzieningen.

Een integraal onderdeel van de opgave is dat dit vierde toren met studentenwoningen en de reeds bestaande studentenwoningen en de aanwezige overige functies na de oplevering kunnen beschikken over voldoende parkeerruimte. De drie inmiddels gebouwde woontorens beschikken feitelijk niet/nauwelijks over parkeerplaatsen op eigen terrein terwijl in de praktijk blijkt dat er wel een beperkte parkeerbehoefte bestaat.

De CROW-richtlijn voor niet zelfstandige studenteneenheden bedraagt circa 0,2- 0,3 parkeerplaats per kamer. De aangeboden kamers betreffen zelfstandige eenheden, die alleen beschikbaar worden gesteld aan studenten. De norm voor niet zelfstandige kamerverhuur voor studenten is hier van toepassing. Gemiddeld genomen 0,25 parkeerplaats per eenheid. Dit is inclusief het bezoekersdeel van 0,2 pp/kamer. Feitelijk is de parkeerbehoefte voor de studenten 0,05 parkeerplaats per eenheid. Hierbij is verdisconteerd dat bezoekers van de studentenwoningen niet op het terrein van het complex kunnen parkeren.

In bestuurlijk overleg met de ontwikkelende partij is de norm van 0,05 pp per eenheid voor studenten ook afgesproken.

Deze parkeernorm is getoetst aan de behoefte vanuit de inmiddels gerealiseerde woningen. De feitelijke vraag vanuit de studentenwoningen komt overeen met de landelijk cijfers. Bij de studentenwoningen van fase 1 (357 stuks) is uitgaande van concrete vragen van de bewoners van deze woningenbehoefte aan circa 10 parkeerplaatsen. Vanwege de huurprijs van de parkeervoorzieningen is er geen concreet verzoek tot huur van een parkeerplaats ingediend. De feitelijk huidige parkeervraag van bewoners bedraagt daarmee 10/357=0,03 per eenheid. Dit is lager dan de CROW-richtlijn. Op basis van dit gegeven is de feitelijke normering op eigen terrein vastgesteld op 0,05 pp/eenheid. Het restant van de vraag (feitelijk bezoekersdeel) van 0,2 pp/eenheid kunnen gebruik maken van publieke parkeervoorzieningen in de omgeving.

Conclusie

Dubbelgebruik van parkeervoorzieningen tussen kantoren en woningbouw is in de basis gewenst gezien het beperkte ruimtegebruik en flexibiliteit naar de toekomst toe. Tot op heden is dat niet mogelijk gebleken. Achmea en Nysingh voorzien in hun eigen parkeerbehoefte. Dimence beschikt te zijner tijd over 98 plekken. Het Leger des Heils en Tactus over 5 plaatsen.

In totaal zijn er 357 bestaande studentenwoningen gebouwd in fase 1. Met een praktische parkeerbehoefte van 0,03 parkeerplaats/wooneenheid. In deze tweede fase wordt blok 4 gebouwd met 117 studentenwoningen.

Op eigen terrein wordt door realisatie van de parkeerkelder onder de vierde studententoren circa 0,05 parkeerplaats/eenheid gerealiseerd: 23 parkeerplaatsen.

Het restant van de vraag (feitelijk bezoekersdeel) (0,2 pp/eenheid) kan worden opgevangen op openbare parkeervoorzieningen in de omgeving. Zoals bijvoorbeeld de Schuttevaerkade en parkeergarage Katwolderplein. Uit parkeeronderzoek blijkt dat bijvoorbeeld op de Schuttevaerkade voldoende parkeercapaciteit beschikbaar is. In een scenario waarbij het volledig extra bezoekersdeel op de Schuttevaerkade parkeert, dan komt hier de parkeerdruk in de avond (maatgevend moment) niet boven de 70% uit. Daarnaast ligt het parkeerterrein binnen de richtlijn van circa 100 meter vanaf het plangebied.

3.4 Water

3.4.1 Huidige situatie
3.4.1.1 Waterstructuur

Watergangen en waterkeringen

Aan de oostzijde van het plangebied bevindt zich de stadsgracht van Zwolle met als bescherming een regionale waterkering (Pannekoekendijk). Aan de zuidzijde van het plangebied bevindt zicht het Zwarte Water (zie figuur 1). Het plangebied wordt voor overstromingen vanuit het Zwarte Water beschermd door de tussenliggende primaire waterkering (zie figuur 2). De waterkering is in beheer bij waterschap Drents Overijsselse Delta. Elke waterkering heeft een kern- en beschermingszone. Deze waterkering heeft een beschermingszone van 96 meter, dus het plangebied ligt in beschermingszone deel B. In deel B geldt het mildste keurregime van het waterschap. In de Keur van het waterschap zijn bepalingen opgenomen t.a.v. het in stand houden van het waterkerend vermogen van de keringen. Eigenaren en gebruikers van een woning, bedrijf of perceel grond nabij een waterkering zijn verplicht om zich aan de Keur te houden. De Keur behoudt te allen tijde zijn zelfstandige werking.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP16003-0004_0002.png"

Riolering

De droogweerafvoer vanuit het gebied wordt afgevoerd naar het bestaande gemeentelijke gemengde rioolstelsel.

Ontwateringsdiepte

In het plangebied wordt een ontwateringsdiepte van minimaal 0,7 m gehanteerd om grondwateroverlast te voorkomen. De ontwateringsdiepte is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld.

3.4.1.2 Overstromingsrisico

Het plangebied is gelegen achter een waterkering, waarbij in extreme situaties een kans op overstroming bestaat. Het gebied dat dan overstroomt, wordt omsloten door IJssel, Zwolle-IJsselkanaal/Zwarte Water, Vecht en hoger gelegen gronden aan de oostzijde. Voor bestemmingsplannen in gebieden waar een kans op overstroming vanuit het primaire watersysteem bestaat, is een overstromingsrisicoparagraaf vereist.

Risico-inventarisatie

Dijktrajecten die een gebied tegen overstromingen beschermen, kennen een overstromingskans. Voor het primaire dijktraject nabij het plangebied geldt een overstromingskans van 1 op 10.000 per jaar. De overstromingskans wordt in de Waterwet toegelicht als: “kans op verlies van waterkerend vermogen van een dijktraject, waardoor het door het dijktraject beschermde gebied zodanig overstroomt, dat dit leidt tot dodelijke slachtoffers of substantiële economische schade”. De regionale waterkering nabij het plangebied kent een overschrijdingskans van 1 op 200 per jaar.

Met behulp van de provinciale digitale Wateratlas wordt de maximale waterdiepte in het plangebied tijdens een overstroming geschat tussen de 0,5 tot 0,8 meter (figuur 3). De mogelijke waterdiepte kan daarmee worden aangeduid als ondiep. De tijd tot overstroming is afhankelijk van de locatie waar de waterkering faalt. In figuur 4 is de tijd tot overstroming van het plangebied bij een dijkdoorbraak van de IJsseldijk bij de IJsselcentrale weergegeven. Dit is snel, namelijk 6 tot 24 uur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP16003-0004_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP16003-0004_0004.png"

Maatregelen

Bij de ontwikkeling van het plangebied dient rekening te worden gehouden met mogelijke overstroming(en). Het betreft hierbij ook bewustwording dat bouwen in risicovolle gebieden bepaalde risico's met zich meebrengt en dat hier adequaat mee omgesprongen dient te worden. Wat betreft maatregelen kan worden gedacht aan: aanvullend ophogen (voor zover mogelijk) van het plangebied, voldoende hoog aanbrengen vloerpeil, verhoogde drempels, zodanige inrichting gebouw dat bij eventuele overstroming schade zoveel mogelijk wordt beperkt (denk aan materiaalgebruik en minder gevoelige ruimten op de begane grond), aansluiting van het plangebied op dichtstbijzijnde weg waardoor bereikbaarheid gewaarborgd blijft en opstellen van een evacuatieplan. Meer informatie is o.a. te vinden op de website www.onswater.nl.

3.4.2 Uitgangspunt bestemmingsplan

Waterstructuur

Onveranderd t.o.v. de huidige situatie.

Riolering

In het plangebied ligt een gemengd rioolstelsel van de gemeente Zwolle. De droogweerafvoer (DWA) uit het plangebied moet naar dit gemeentelijk riool worden afgevoerd.

Bij de ontwikkeling van het gebied is sprake van een toename van de hoeveelheid afvalwater ten opzichte van de huidige situatie. Er is echter geen sprake van overbelasting ten aanzien van de capaciteit van het rioleringsstelsel en de capaciteit van zuiveringstechnische werken (rioolwaterzuiveringsinstallatie, transportleidingen en rioolgemalen).

De hemelwaterafvoer (HWA) van de daken moet binnen het plangebied worden geborgen (infiltreren). Binnen het plangebied dient daartoe minimaal een statische berging gecreëerd te worden van 20 mm per vierkante meter afvoerend verhard oppervlak, zie document Infiltratievoorziening Woongebieden, versie 2016. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen. Hemelwaterafvoer is op deze locatie een aandachtspunt, omdat uit de wateroverlastkaart blijkt dat deze locatie gevoelig is voor wateroverlast.Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

Voor de benodigde nieuwe rioolaansluiting kan een aanvraag worden ingediend bij de gemeente. Ook het infiltratieplan kan dan worden voorgelegd (waterhuishoudings- en rioleringsplan).

Ontwateringsdiepte

Onveranderd t.o.v. de huidige situatie.

Wateroverlast

Om wateroverlast en schade in gebouwen te voorkomen, wordt geadviseerd om een vloerpeil van minimaal 20 cm boven het niveau van de openbare weg te hanteren. Ook aan lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders) moet aandacht worden besteed om wateroverlast te voorkomen (bv. toepassing van waterdichte materialen of drempels).

3.5 Wonen

3.5.1 Huidige situatie

Het plangebied is momenteel in gebruik als parkeerterrein.

3.5.2 Uitgangspunt bestemmingsplan

In het plan worden 117 zelfstandige studentenwoningen gerealiseerd.

3.6 Milieu

In deze paragraaf wordt ingegaan op de milieuaspecten die van belang zijn bij het toekennen van bestemmingen. Tevens komt de ligging van kabels, leidingen en straalpaden aan bod.

3.6.1 Geluid

Railverkeer

Het plangebied is niet gelegen in de nabijheid van de spoorlijnen. Het aspect railverkeerslawaai is daarmee niet relevant.

Industrielawaai

Nabij het plangebied is het ingevolge de Wet geluidhinder gezoneerde industrieterrein 'Voorst' gelegen. De planlocatie bevindt zich geheel buiten de 50 dB(A) zone.

Wegverkeerslawaai

Het plangebied ligt binnen de geluidszone van de rijksweg A28, de Burgemeester Roelenweg en de Pannekoekendijk. De geluidsbelastingen ten gevolge van het verkeer op deze wegen zijn bepaald (Bijlage 2 Akoestisch onderzoek SHV Blok D over wegverkeerslawaai, werknummer 160.00929.00.0002, Deerns Nederland B.V., Rijswijk, 6 juli 2017). Daarbij is gekeken wat de gevolgen zijn voor het ontwikkelen van woningen op de ontwikkellocatie. Hierbij zijn de berekende geluidsbelastingen getoetst aan de 'Beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder' die sinds 2 april 2007 in de gemeente Zwolle van kracht is.

Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de maximaal te ontheffen waarde (53 dB voor de A28, 63 dB voor de overige wegen) nergens wordt overschreden. Vanwege het verkeer op Rijksweg A28 en de Burgemeester Roelenweg zijn hogere grenswaarden - variërend van 51 tot 63 dB noodzakelijk om de woningen in de ontwikkellocatie te kunnen realiseren De voorkeursgrenswaarde (48 dB) en het gemeentelijke ambitieniveau (53 dB) worden wel overschreden.

Hogere grenswaarden worden slechts vastgesteld als de toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de verwachte geluidsbelasting van de gevel van de betrokken woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen tot de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, onvoldoende doeltreffend zal zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeers- of vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.

Eventuele bronmaatregelen zijn niet mogelijk. Op de A28 is geluidsarm asfalt toegepast en is de snelheid gereduceerd. Aanvullende bronmaatregelen zijn niet mogelijk. Op de Burgemeester Roelenweg en de Pannekoekendijk is geen geluidsarm asfalt toegepast vanuit beheerstechnische overweging. Een reductie van de snelheid op deze wegen is vanuit doorstroming niet gewenst. Verdergaande maatregelen zoals het aanbrengen van een (transparant) geluidscherm aan de zijde van de Burgemeester Roelenweg stuiten op stedenbouwkundige bezwaren.

Vanwege bovenstaande redenen en het feit dat het geplande gebouw een afschermende werking heeft voor de in de vorige fase gerealiseerde studentenhuisvesting, is er geen verder onderzoek uitgevoerd naar maatregelen om de geluidsbelastingen terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

De geluidsbelasting ten gevolge van de omliggende wegen met een snelheidsregime van 30 km/u overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet.

Cumulatie geluidbelasting

Voor de toetsing van de minimaal benodigde karakteristieke gevelgeluidwering is de gecumuleerde geluidbelastingen ten gevolge van alle wegen bepaald. De maatgevende gecumuleerde geluidbelasting betreft 63 dB en treedt op ter plaatse van de noordoostgevel.

Parkeren

Ten behoeve van de melding in het kader van het Activiteitenbesluit is een akoestisch onderzoek bepaald (Bijlage 3 notitie Akoestisch onderzoek SHV Blok D over parkeerkelder, werknummer 160.00929.00.0002, DeernsNederland B.V., Rijswijk, 6 juli 2017) uitgevoerd naar de parkeerkelder van Blok D. Doel van het onderzoek is het bepalen van de optredende geluidbelastingen ten gevolge van de parkeergarage op geluidgevoelige bestemmingen in de directe omgeving. De berekende geluidniveaus zijn getoetst aan de geluidvoorschriften uit het Activiteitenbesluit. Daarnaast is de verkeersaantrekkende werking van de parkeergarage getoetst aan de voorkeursgrenswaarde uit de 'Circulaire inzake geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de Wet milieubeheer d.d. 29 februari 1996'.Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de berekende langtijdgemiddelde en maximale geluidniveaus voldoen aan de geldende grenswaarden. Ook de optredende geluidniveaus ten gevolge van het verkeer van en naar de inrichting voldoet aan de grenswaarden.

Hiermee wordt voldaan aan de beoordelingscriteria uit het Activiteitenbesluit.

Conclusie geluid

Voor de ontwikkeling van de studentenhuisvesting is een hogere grenswaarde mogelijk en passend binnen het gemeentelijke beleid. De hogere grenswaarden worden gelijktijdig met het bestemmingsplan vastgesteld.

3.6.2 Bedrijvigheid (Wet milieubeheer)

Met het inpassen van dit woningbouwplan – studentenhuisvesting wijzigt de oorspronkelijke bestemming “Maatschappelijk”. De directe omgeving kent een beperkt aantal functies, namelijk kantoren, wonen en maatschappelijk (gebouwen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen, bijzondere woonvormen). De hierbij horende richtafstanden (10 meter) leveren geen beperkingen op. Het plan en haar omliggende functies hebben geen beperkende invloed op elkaar.

3.6.3 Luchtkwaliteit

Besluit gevoelige bestemmingen

In het plan worden 117 woningen (studenteneenheden) gerealiseerd. Woningen vallen niet onder de definitie 'gevoelige bestemming' op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen. Verder blijkt uit de Monitoringstool Luchtkwaliteit 2016 (van het ministerie van Infrastructuur en Milieu) voldoet aan de wettelijke normen voor luchtkwaliteit. Voor 2020 is een bijna-overschrijding (38-40 ug/m3) van de norm voor NO2 (40 ug/m3) te verwachten.

Niet in betekenende mate bijdragen (NIBM )

In de Regeling NIBM is voor diverse categorieën aangegeven bij welke omvang van een initiatief de 3%-grens bereikt is. Voor de categorie woningbouw is de omvang tot waar geen toetsing nodig is, gesteld op 1.500 woningen (Regeling NIBM bijlage 3B). Aangezien het woningbouwproject ca. 117 woningen/wooneenheden omvat, is het plan per definitie NIBM en hoeft geen verdere toetsing plaats te vinden.

Goede ruimtelijke ordening/zorg voor goede leefomgevingskwaliteit

De gemeente beschikt jaarlijks over nieuwe luchtkwaliteitsgegevens. Deze locatie ligt op korte afstand van de A28 en Burgemeester Roelenweg. Daarom is nagegaan wat de luchtkwaliteit ter plaatse is. De uitkomsten uit de Monitoringstool luchtkwaliteit 2017 zijn opgenomen in Bijlage 6. Hieruit blijkt dat de berekende concentraties voor fijnstof (pm10) als stikstofdioxide (NO2) ver onder de wettelijke grenswaarde van 40  [ìg/m3] jaargemiddelde liggen.

3.6.4 Bodemkwaliteit

Voor het gebied zijn verschillende bodemonderzoeken bekend. De heronwikkelingslocatie waar het plangebied deel van uitmaakt is een saneringslocatie. Het betreft een verontreiniging van de grond met zware metalen, minerale olie, PAK, vluchtige aromaten en fenolverbindingen. De kern van deze verontreinigingen bevond zich oostelijk van het plangebied en is reeds gesaneerd. Op het plangebied zelf is uitsluitend een verontreiniging met zware metalen gesaneerd. De met zware metalen verontreinigde grond is deels ontgraven en afgevoerd waarna een leeflaag van een meter is aangebracht. In het gehele gebied is het grondwater nog sterk verontreinigd met PAK, vluchtige aromaten, minerale olie en fenolverbindingen. Bij eventuele onttrekkingen zijn aanvullende maatregelen noodzakelijk.

Voor dit bestemmingsplan is de kwaliteit op basis van de volgende rapporten beoordeeld:

  • Verkennend bodemonderzoek Burgemeester Roelenweg te Zwolle, 170863, 21 april 2017, Aveco
  • Verkennend bodemonderzoek parkeerterrein op perceel Zwolle A 7899 (ged.), 13.0925, 21 mei 2013, Aveco
  • Evaluatie verslag deelsanering Pannekoekendijk (hoek Burgemeester Roelenweg, R-RGN/732, 4 Juli 2013, Aveco

Op 20 december 2013 (kenmerk D130821_0100/hp1912) heeft het bevoegd gezag voor de Wet bodembescherming ingestemd met het behaalde saneringsresultaat.

Het verkennende bodemonderzoek uit 2017 wat na de saneringen is uitgevoerd had als doel om de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem (grond en grondwater) te bepalen en het verkennend bodemonderzoek asbest had als doel om te bepalen of de bodem asbesthoudend is of niet. Op basis van de beschikbare gegevens wordt geconcludeerd dat er geen belemmeringen zijn ten aanzien van bodem voor de ontwikkeling van deze locatie.

In het kader van het gebiedsbeheerplan Zwolle Centraal zijn er afspraken gemaakt over de grondwaterverontreiniging van het nabijgelegen perceel. Aan een aantal van deze afspraken moet door de partijen nog invulling gegeven worden.

Conclusie op basis van het bodemonderzoek is dat er geen aanvullende saneringen behoeven te worden uitgevoerd, bij eventuele grondwateronttrekkingen dienen er wel aanvullende maatregelen genomen worden. De bodem is geschikt voor het beoogde gebruik en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

3.6.5 Externe veiligheid

In de omgeving van het plangebied is de A28 als transportas en de buisleiding van de Gasunie (aan oostzijde A28) relevant.

Buisleiding van de Gasunie

Door Windmill Milieu en Management (Bijlage 4 Notitie 17.163.02-01: Externe veiligheid buisleidingen Studentenhuisvesting gebouw D, Burgemeester Roelenweg te Zwolle, Berg en Terblijt, 3 juli 2017) een onderzoek uitgevoerd naar de externe veiligheidsrisico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen ten behoeve van de realisatie van een studentenhuisvesting, aangezien in de nabijheid een buisleiding is gelegen. Uit een gedetailleerde beschouwing van de ligging van de 1%-letaliteitsafstand van buisleiding N-570-20 ten opzichte van het geprojecteerde gebouw D, is gebleken dat de 1%-letaliteitsafstand van deze buisleiding niet reikt tot aan de geprojecteerde bebouwing. De risico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleiding N-570-20 vormen geen belemmering voor het planvoornemen.

Rijksweg A28

Aangezien het plangebied op minder dan 200 meter van de A28 is gesitueerd, zijn de externe veiligheidsrisico's van deze weg nader onderzocht (Bijlage 5 Externe veiligheid weg Studentenhuisvesting gebouw D, Burgemeester Roelenweg te Zwolle, rapportnummer P17.163.01-04, 22 september 2017 , Windmill Milieu en Management, Cadier en Keer).

Kort samengevat wordt hierin het volgende geconstateerd.

Gebleken is dat het plaatsgebonden risico (PR 10-6) als gevolg van de A28 en het PAG géén belemmering opleveren voor de planontwikkeling. Naast het plaatsgebonden risico is de hoogte van het groepsrisico bepaald bij de planvorming. Aangetoond is dat ter plaatse van het plangebied in de huidige situatie de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet wordt overschreden. Als gevolg van de planontwikkeling neemt de personendichtheid binnen het invloedsgebied van de A28 in de toekomstige situatie toe en daarmee is tevens een beperkte toename van de hoogte van het groepsrisico zichtbaar.

Een lichte toename van het groepsrisico binnen een Stroomzone is toegestaan, mits voldoende maatregelen worden getroffen en geen functies worden toegelaten die een geringe mate van zelfredzaamheid met zich meebrengen. De studenten zullen over het algemeen zelfredzaam zijn. Wel wordt er gewoond en dus geslapen, hetgeen de aanwezige personen wel kwetsbaarder maakt. Echter met maatregelen om de vluchttijd en vluchtmogelijkheden te vergroten, een centraal te vergrendelen luchtventilatiesysteem en goede risicocommunicatie wordt de zelfredzaamheid vergroot.

Toets aan het gebiedsgericht beleidskader externe veiligheid

Ten aanzien van de verantwoordingsopgave geldt dat deze toeneemt naarmate de afstand tot de A28 kleiner wordt en het aantal relevante (stoffen)scenario's groter wordt. Het plangebied ligt in zone 2(0-250 meter). Voor deze zone is het potentiële effect van een calamiteit met brandbare gassen , toxische vloeistoffen en toxische gassen relevant.

Als het gaat om effectieve maatregelen wordt in het gemeentelijk beleidskader voor zone 4 aan het volgende gedacht:

  • Maatregelen om de vluchttijd en –mogelijkheden te vergroten en maatregelen om de gevolgen van een brand zoveel mogelijk te beperken (zoals brandwerend glas, voldoende bluswater);
  • Centraal afgrendelen van het luchtventilatiesysteem of andere maatregelen om schuilmogelijkheden in geval van een toxisch gas te vergroten;
  • Aandacht voor risicocommunicatie (wat te doen in geval van een calamiteit).

Voor het plangebied en de beoogde functie-uitoefening zijn op basis van het planologische kader in afstemming met de Veiligheidsregio en de initiatiefnemer de volgende voorwaarden en beperkingen bepaald:

  • bij de realisatie van opstelplaatsen voor zowel de brandweer als de overige medische hulpdiensten in overleg met de veiligheidsregio zal plaatsvinden. Voor de opstelplaatsen is het belangrijk dat de voorzieningen voor de brandweer zoals bluswater, brandweeringang, eventueel brandmeldpaneel/centrale e.d. op korte afstand van de opstelplaats aanwezig zijn;
  • bij de realisatie zal in afstemming met de veiligheidsregio worden gezorgd voor een goede bereikbaarheid van het plangebied en voldoende bluswater in het plangebied;
  • er wordt een centraal regelbaar ventilatiesysteem aangebracht in het gebouw, welke direct is te vergrendelen in geval van een incident met een toxische stof op de A28 of met de gasleiding waarbij een toxische wolk over het gebouw kan trekken. De wijze waarop dit wordt gerealiseerd in afstemming met de veiligheidsregio;
  • de bouwtechnische voorzieningen aan de zijde, waar een mogelijke drukgolf gesitueerd zal zijn, in afstemming met de veiligheidsregio moeten worden geconstrueerd. 
  • er zijn meerdere vluchtroutes om het pand te verlaten. De hoofd in-en uitgang is aan de noordoost hoek gesitueerd aan de risicoluwe zijde van het gebouw. In geval van een calamiteit op deze rijksweg geeft dat ruimte om het pand te verlaten. De oriëntatie van deze ingang moet in de toekomst worden geborgd;
  • de toekomstige bewoners en gebruikers van het gebouw (appartementen) te informeren over de risico's vanuit de omgeving en wat zij eventueel zelf kunnen doen bij een incident.
3.6.6 Afval

In de gemeente Zwolle wordt het huishoudelijk afval op verschillende manieren ingezameld. In de eerste plaats wordt groente-, fruit, en tuinafval (gft-afval), oud papier (OPK) en PMD (plastic, metaal, drankenkartons) gescheiden bij de huishoudens opgehaald. Hiervoor worden bij laagbouwwoningen een drietal minicontainers afgegeven. GFT wordt elke 14 dagen ingezameld. Oud papier en PMD 1 keer per vier weken. Bij hoogbouw zal per situatie moeten worden gekeken welke oplossing het beste is (maatwerk).

Restafval wordt ingezameld met ondergrondse restafvalcontainers op buurtniveau. De locaties zijn meestal gelegen bij de uitgang van de buurt. Per 100 aansluitingen wordt één ondergrondse restafvalcontainer geplaatst. Voor fracties als glas en textiel worden op wijkniveau ondergrondse verzamelcontainers geplaatst, meestal in de directe omgeving van winkels. Hiervoor dient wel rekening te worden gehouden in het planontwerp (ruimtelijke inpassing en budget). Overigens worden de textielcontainers betaald door de textielinzamelaar.

3.6.7 Kabels, leidingen en straalpaden

Het plangebied is niet gelegen binnen enige aandachtsgebieden van kabels, leidingen of straalpaden. Afgezien van de regionale gastransportleiding (zie externe veiligheid).

3.7 Duurzaamheid

Bij de bouw van de vierde studententoren zal er sprake zijn van een kwaliteitsverbetering van de sociale woningvoorraad in de gemeente Zwolle, zowel op het gebied van wooncomfort als energieprestatie. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaamheid. Voor de te realiseren woningen heeft de initiatiefnemer de ambitie om de woningen aan een EPC te laten voldoen die minimaal 10% beter is dan de geldende wettelijke voorschriften zoals opgenomen in het Bouwbesluit.

Voor een klimaatadaptatie planrealisatie dient de woontoren zodanig gerealiseerd te worden dat schade door (weers)extremen wordt voorkomen en zal de woon-werkomgeving zodanig worden ingericht dat mensen zo min mogelijk last hebben van extreme weersomstandigheden zoals extreme regenval en hitte. Als maatregelen tegen hitte worden in het plan bomen, groenstroken en gras (buiten de paden en parkeerplaatsen) opgenomen. Om de kwetsbaarheid voor wateroverlast te verminderen is het woongedeelte hoger aangelegd boven de halfverdiepte parkeergarage, worden infiltratiekratten conform de huidige eisen aangelegd en kan het water door glooiingen in het terrein afstromen naar plaatsen waar het de minste schade veroorzaakt.

Ten aanzien van schade en overlast door regen wordt verder verwezen naar 3.4.1.2 Overstromingsrisico 

Hoofdstuk 4 Juridische aspecten

4.1 Inleiding

Dit bestemmingsplan is gemaakt conform het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 21. Dit handboek is gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen SVBP2012, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.
De regels zijn binnen de systematiek van de SVBP2012 aangepast aan de Zwolse situatie en uitgebreid met extra standaardbestemmingen, waaraan in Zwolle behoefte is. De regels van Diezerpoort, Burgemeester Roelenweg, vierde woontoren zijn voor zover nodig op hun beurt weer aangepast aan specifieke situaties in het plangebied van het bestemmingsplan Diezerpoort, Burgemeester Roelenweg, vierde woontoren.

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:

Gevolgd door de volgende bijlagen:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels:

De inleidende regels zijn van algemene aard en bestaan uit de volgende regels:

Artikel 1 Begrippen;

Artikel 2 Wijze van meten.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels:

Toelichting op de regels voor de enkelbestemmingen:

Het gehele plangebied is onderverdeeld in enkelbestemmingen. Dit in tegenstelling tot een bestemming die andere bestemmingen als dubbelbestemming overlapt. De dubbelbestemmingen behoeven niet in het gehele plangebied voor te komen.

Een enkelbestemming kan in het plangebied op één plaats, maar ook op meerdere plaatsen voorkomen. De bij deze bestemmingen behorende regels zijn per bestemming in een apart artikel ondergebracht.

Alle regels die op een bepaalde bestemming van toepassing zijn, worden zoveel mogelijk in de bestemmingsregels zelf geregeld. Op deze wijze wordt bij de digitale versie van het plan bij het aanklikken op adres of bestemmingsvlak zo veel mogelijk informatie gegeven zonder dat er verder doorgeklikt behoeft te worden.

De opbouw van een bestemmingsregel is als volgt:

  • 1. Bestemmingsomschrijving;
  • 2. Bouwregels;
  • 3. Nadere eisen;
  • 4. Afwijken van de bouwregels;
  • 5. Specifieke gebruiksregels;
  • 6. Afwijken van de gebruiksregels;
  • 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • 8. Wijzigingsbevoegdheid.

Per bestemmingsonderdeel wordt hierna een korte toelichting wordt gegeven.

  • 1. Bestemmingsomschrijving:

In de bestemmingsomschrijving wordt een nadere omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De hoofdfunctie wordt als eerste genoemd. Indien van toepassing, worden ook aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. De ondergeschiktheid wordt aangegeven door de zin 'met daaraan ondergeschikt'. De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie in de bestemming. De bestemmingsomschrijving is niet alleen functioneel maar bevat ook inrichtingsaspecten.

  • 2. Bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld.

Bij woningen wordt een onderscheid gemaakt tussen 'hoofdgebouwen', 'bijbehorende bouwwerken' en 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak'. Een 'bijbehorend bouwwerk' is een 'uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel een functioneel met een zich op het zelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak'. Deze definitie is gelijk aan de definitie in het Besluit omgevingsrecht (Bor).

Voor de andere functies geldt dat er meestal geen sprake is van 'bijbehorende bouwwerken'. Bij deze functies wordt dan alleen gebruik gemaakt van de begrippen 'gebouwen' en 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde'.

De maatvoering waaraan een (hoofd)gebouw, bijbehorend bouwwerk c.q. bouwwerk, geen gebouw zijnde, dient te voldoen wordt in deze regel opgenomen. De maximum goothoogte en maximum bouwhoogte worden in meters weergegeven, de dakhelling in graden.

De hoogte van de gebouwen wordt op de kaart aangegeven, indien er geen uniforme hoogteregels voor de gehele bestemming van toepassing zijn. Dit wordt in de verbeelding op papier van het plan gedaan door middel van een symbool in de vorm van een rondje verdeeld in een matrix met 2 of 3 vlakken. Linksboven staat bijvoorbeeld de maximum goothoogte in meters vermeld, rechtsboven de maximum bouwhoogte in meters en onderaan staat zo nodig het maximum bebouwingspercentage aangegeven. Het symbool is gekoppeld aan het bouwvlak, of indien er geen bouwvlak aanwezig is, aan het bestemmingsvlak.

  • 3. Nadere eisen:

Op grond van artikel 3.6, eerste lid onder d, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat door burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen worden gesteld. Het betreft hier nadere eisen ten behoeve van bepaalde doorgaans kwalitatief omschreven criteria, zoals stedenbouwkundig beeld, woonsituatie, en verkeersveiligheid. De nadere eisenregeling biedt de mogelijkheid om in concrete situaties in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning sturend op te treden door het stellen van nadere eisen. De criteria zijn in de bepaling van nadere eisen zelf opgenomen.

De procedure voor het stellen van nadere eisen is in deze bestemmingsregels omschreven in Hoofdstuk 3 Algemene regels Algemene procedureregels.

  • 4. Afwijken van de bouwregels:

Op grond van artikel 3.6, eerste lid onder c, van de Wro kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat bij een omgevingsvergunning van het bestemmingsplan kan worden afgeweken. In deze bepaling wordt een opsomming gegeven van de bouwregels waarvan kan worden afgeweken. Een afwijkingsmogelijkheid van de bouwregels wordt alleen opgenomen, indien dit noodzakelijk wordt geacht in verband met het gewenste beleid en het een afwijking of verduidelijking betreft van de algemene afwijkingsregels. De criteria zijn in de afwijkingsregel zelf opgenomen.

De procedure voor het afwijken van de bouwregels is omschreven in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

  • 5. Specifieke gebruiksregels:

In artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wabo wordt aangegeven dat het verboden is zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. Ter verduidelijking worden in een aantal bestemmingen in de specifieke gebruiksregels specifieke vormen van gebruik met name uitgesloten. Dit zijn gebruiksvormen, waarvan het op voorhand gewenst is aan te geven dat deze in ieder geval niet zijn toegestaan.

  • 6. Afwijken van de gebruiksregels:

Bij specifieke gebruiksregels wordt in een aantal bestemmingen een daarop gerichte afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Bij zo'n specifieke afwijkingsbevoegdheid zijn ook hier de criteria opgenomen. Ook deze afwijkingsbevoegdheid is gebaseerd op artikel 3.6, eerste lid onder c, van de Wro

De procedure voor het afwijken van de gebruiksregels is omschreven in de Wabo.

  • 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

Door het opnemen van de eis voor een omgevingsvergunning overeenkomstig artikel 2.1, eerste lid onder b, van de Wabo, kunnen specifieke inrichtingsactiviteiten aan een omgevingsvergunning worden verbonden. Het betreft het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden. Het bouwen wordt niet aangemerkt als zo'n inrichtingsactiviteit. De eis voor een dergelijke omgevingsvergunning wordt opgenomen om extra bescherming aan een specifieke waarde van de bestemming te bieden, zoals de landschappelijke of cultuurhistorische waarde. De eis voor deze omgevingsvergunning wordt met de criteria voor vergunningverlening in de bestemmingsregel opgenomen.

  • 8. Wijzigingsbevoegdheid:

Het gaat hier om een specifieke op een bepaalde bestemming gerichte wijzigingsbevoegdheid als bedoel in artikel 3.6, eerste lid onder a, van de Wro. Hierin wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om de betreffende bestemming op de aangegeven punten te wijzigen.

Op het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid is de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure (Uov) van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.

Hoofdstuk 3 Algemene regels:

In de algemene regels zijn de volgende regels in onderstaande volgorde opgenomen:

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel;

Artikel 5 Algemene aanduidingsregels vrijwaringszone - dijk

Artikel 6 Algemene afwijkingsregels;

Artikel 7 Algemene wijzigingsregels;

Artikel 8 Algemene procedureregels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels:

In dit laatste hoofdstuk komen de overgangsregels en de slotbepaling aan de orde.

4.2 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

Hierin worden de in de regels gebruikte begrippen gedefinieerd. Ze zijn alfabetisch gerangschikt met uitzondering van de begrippen plan en bestemmingplan die als eerste zijn genoemd.

Het doel van deze regels is om misverstanden of verschillen in interpretatie te voorkomen. Dit als aanvulling op de gevallen waarbij het woordenboek van Van Dale geen uitsluitsel geeft.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit is de handleiding voor de manier van meten van diverse in het plan bepaalde maten.

4.3 Bestemmingsregels

Hierna wordt - voor zover nog nodig - een toelichting op een aantal artikelen van de bestemmingsregels gegeven:

Artikel 3 Wonen - Studentenhuisvesting

Deze bestemming is bedoeld voor studentenhuisvesting in de vorm van meergezinshuizen. Dit zijn flats en andere gebouwen met meerdere naast en/of boven elkaar gelegen woningen, welke in tegenstelling tot het eengezinshuis qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kunnen worden. De definitie van studentenhuisvesting is opgenomen in de begrippen. Voor deze bestemming gelden de volgende uitgangspunten

  • Binnen het bouwvlak mogen hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak worden gebouwd.
  • De woonruimten mogen uitsluitend worden gebruikt door studenten. Wat een student: is, is gedefinieerd in de begripsbepalingen.
  • Bij de bepaling van de voorzijde wordt gekeken waar de naar de weg toegekeerde grens van een bouwvlak en de naar de weg toegekeerde grens van de gevel van een hoofdgebouw is gelegen. Hierbij is de zijde van de hoofdtoegang van het hoofdgebouw bepalend.
  • Zo nodig kunnen nadere eisen worden gesteld aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, zodat bij het ontwikkelen van ongewenste situaties nog kan worden ingegrepen;
  • De hoofd in-en uitgang dient aan de noordoost hoek gesitueerd te zijn. Dit is aan de risicoluwe zijde van het gebouw. In geval van een calamiteit op de rijksweg A28 geeft dat ruimte om het pand te verlaten. De oriëntatie van deze ingang moet in de toekomst worden geborgd;

4.4 Algemene regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een perceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 5 Algemene aanduidingsregels vrijwaringszone - dijk

Voor de gronden die op ten hoogste 100 m afstand liggen van de teen van de dijk (de primaire waterkering) geldt - net als voor de primaire waterkering zelf - een aanvullende beschermende regeling. Zowel voor het bouwen als voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden dient een omgevingsvergunningsvergunning te worden aangevraagd, waarbij de beheerder van de waterkering om advies wordt gevraagd.

Artikel 6 Algemene afwijkingsregels

In deze regels is als eerste de op grond van vaste jurisprudentie vereiste algemene afwijking in de vorm van de zogenaamde 'toverformule' opgenomen. Bij een omgevingsvergunning moet van het gebruiksverbod worden afgeweken, indien strikte toepassing zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Daarnaast wordt in deze regels de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde in het bestemmingsplan geregelde onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Deze regels zijn niet van toepassing, indien en voor zover er specifieke in de bestemming zelf geregelde afwijkingsregels van toepassing zijn.

Ten slotte zijn de criteria voor de toepassing van deze afwijkingsregels hier opgenomen.

Artikel 7 Algemene wijzigingsregels

Deze regel maakt het mogelijk de bestemming' 'Wonen - Studentenhuisvesting' onder in deze regel omschreven voorwaarden zodanig te wijzigen dat de situering en de vorm van de in het plan aangegeven bouwvlakken met bijbehorende tuinen, erven, wegen en groenvoorzieningen worden gewijzigd

Artikel 8 Algemene procedureregels

Hierin wordt de standaardprocedure bij Zwolse bestemmingsplannen voor de voorbereiding van een besluit tot het stellen van een nadere eis beschreven.

Artikel 9 Overige regels

In dit artikel wordt geregeld dat bij een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen. Daarbij moet worden voldaan worden aan de parkeeropgave, zoals neergelegd in de “Regeling Parkeernormen 2016”. Indien deze regeling wordt gewijzigd, moet rekening worden gehouden met deze wijziging.

Bij een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken, indien anderszins in voldoende ruimte kan worden voorzien. Ten slotte kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken in bijzondere omstandigheden, onder andere op basis van criteria van de “Regeling Parkeernormen 2016”

4.5 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Bro is voorgeschreven.

Tevens is een hardheidsclausule opgenomen in de vorm van persoonsgebonden overgangsrecht op de wijze zoals door de regering bij de totstandkoming van het Bro werd aanbevolen.

Artikel 11 Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen. Deze regel bevat zowel de aanhalingstitel van het plan, de aanhalingstitel van de regels van het plan als de vaststellingsregel van het plan.

4.6 Handboek

Dit bestemmingsplan is vervaardigd conform de richtlijnen van het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 21.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Algemeen

Indien sprake is van een of meerdere aangewezen bouwplannen in de zin van artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening, in combinatie met een planologische maatregel is afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening (Grondexploitatiewet) van toepassing. Dit houdt in dat de gemeenteraad een exploitatieplan dient vast te stellen tenzij middels gemeentelijke gronduitgifte dan wel, of in combinatie met, een anterieure overeenkomst de kosten in de grondexploitatie anderszins verzekerd zijn en, indien noodzakelijk, er afspraken zijn gemaakt over een tijdvak, fasering en locatie-eisen.

Ontwikkel- en Realisatieovereenkomst

Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een wooncomplex ten behoeve van studentenhuisvesting en een halfverdiepte parkeervoorziening. De initiatiefnemer, VolkerWessels Bouw & Vastgoedontwikkeling Oost B.V. (hierna: VolkerWessels),  zal voor haar rekening en risico het onderhavige bouwplan ontwikkelen, realiseren en het gerealiseerde bouwplan vervolgens verkopen.

Het onderhavige bestemmingsplan betreft Fase 2 van de herontwikkeling van het gebied aan de Burgemeester Roelenweg ten aanzien waarvan de gemeente Zwolle en VolkerWessels in 2012 de “Ontwikkel- en Realisatieovereenkomst Burgemeester Roelenweg Zwolle” hebben gesloten. De gemeente is geen direct financiële partner bij de herontwikkeling van het gebied aan de Burgemeester Roelenweg en loopt ten aanzien van de herontwikkeling geen financieel risico. Wel heeft de gemeente op grond van de voornoemde ontwikkel- en realisatieovereenkomst een financiële bijdrage aan de herontwikkeling van het betreffende gebied aan de Burgemeester Roelenweg geleverd. Ook de provincie Overijssel heeft een financiële bijdrage aan de herontwikkeling van het betreffende gebied geleverd. Het resultaat van de exploitatie van de herontwikkeling van het betreffende gebied, welke exploitatie ondanks de bijdragen van de gemeente en de provincie een negatief resultaat kent, komt voor rekening van de initiatiefnemer. De initiatiefnemer heeft zich in de ontwikkel- en realisatieovereenkomst bereid verklaard het negatieve exploitatieresultaat te dragen. De initiatiefnemer is voldoende solvabel en vermogend om het bouwplan te kunnen uitvoeren, staat niet onder surseance van betaling en bevindt zich niet in staat van faillissement. Uitgaande van de ontwikkel- en realisatieovereenkomst is het project voor de gemeente Zwolle financieel uitvoerbaar.

Anterieure overeenkomst

De gemeentelijke kosten in verband met de procedure die moet leiden tot het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan waarmee het onderhavige bouwplan mogelijk wordt gemaakt worden middels een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer voor rekening van initiatiefnemer gebracht. In deze anterieure overeenkomst zal ook een planschadeverhaalsbepaling worden opgenomen. Hiermee wordt gewaarborgd dat eventueel te vergoeden planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt. Ook overige kosten die de gemeente maakt in verband met onderhavige bestemmingsplan worden middels de anterieure overeenkomst voor rekening van initiatiefnemer gebracht. Het vaststellen van een exploitatieplan is derhalve niet noodzakelijk.

Beschikbaarheid gronden

De gronden in het plangebied zijn grotendeels in eigendom bij de initiatiefnemer of aan haar gelieerde ondernemingen. De gronden zijn voor een klein deel in eigendom bij een derde. Voor zover de gronden in het plangebied in eigendom van deze derde zijn, is er bij deze derde de bereidheid de betreffende gronden in een grondruil te betrekken danwel te verkopen en de betreffende gronden vervolgens in eigendom over te dragen aan de initiatiefnemer.

Conclusie

Het vaststellen van een exploitatieplan door de raad blijft achterwege, omdat met het aangaan van een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer de kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd zijn (art 6.12, tweede lid, sub a). Ook is de economische uitvoerbaarheid van het project voldoende aangetoond.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.2.1 Uitkomsten overleg omgeving

Op 9 mei 2017 heeft een overleg plaatsgevonden waarin de gemeente en de ontwikkelaar van de gerealiseerde en nog te realiseren studentenwoningen, met vertegenwoordigers van in het gebied gehuisveste belanghebbende bedrijven/organisaties de parkeer- en verkeersaspecten die in het gebied spelen hebben besproken. In dit overleg heeft de ontwikkelaar het plan voor het ontwikkelen en realiseren van het vierde gebouw met studentenwoningen en de met het plan verband houdende parkeer- en verkeersaspecten nader toegelicht.

In het overleg is naar voren gekomen dat de verkeerssituatie ter plaatse van de ontsluiting van het gebied waarin ook het plangebied is gelegen op de Burgemeester Roelenweg door medewerkers van in het gebied gehuisveste bedrijven/organisaties als knelpunt wordt ervaren. Aangegeven wordt dat met name in de ochtend- en avondspits - de momenten waarop verkeer het gebied in en uit rijd - de gebruiksintensiteit van de kruising van de ontsluitingsweg van het gebied met het dubbelzijdige fietspad langs de Burgemeester Roelenweg erg hoog is. Een substantiële toename van het aantal verkeersbeweging waarbij het gebied wordt in- en uitgereden wordt door de belanghebbende bedrijven/organisaties dan ook niet wenselijk gevonden. De met de realisatie van het vierde gebouw met studentenwoningen verband houdende gevolgen voor de parkeer- en verkeerssituatie in het gebied zijn niet zodanig dat sprake zal zijn van een substantiële toename van het aantal verkeersbeweging vanuit en naar het gebied.

De ontwikkelingen in het gebied, waaronder het meer intensieve gebruik van bestaande (kantoor)gebouwen, vragen om het blijven monitoren van de parkeer- en verkeerssituatie in het gebied. Met de herinrichting van de Burgemeester Roelenweg enkele jaren geleden is de verkeerssituatie zoveel mogelijk geoptimaliseerd. De als verkeersonveilig ervaren kruising van de afrit van de A28 met het aan de noordzijde van de Burgemeester Roelenweg gelegen fietspad is met de aanleg van het dubbelzijdige fietspad opgeheven. Voor de als knelpunt ervaren ontsluiting van het gebied waarin ook het plangebied is gelegen op de Burgemeester Roelenweg onderzoekt de gemeente of er maatregelen getroffen kunnen worden die aantoonbaar bijdragen aan het overzichtelijker en veiliger maken van de situatie.

5.2.2 Uitkomsten overleg

Provincie Overijssel


Samenvatting reactie

Het plan is niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk beleid. Indien het plan ongewijzigd in procedure wordt gebracht, wordt er vanuit het provinciaal belang geen beletselen gezien voor het verdere vervolg van deze procedure.

Hiermee is, voor zover het de provinciale diensten betreft, voldaan aan het ambtelijke vooroverleg als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening.

Reactie gemeente

Hier wordt kennis van genomen.

Veiligheidsregio IJsselland


Samenvatting reactie

Tijdens het vooroverleg is de externe veiligheid van deze locatie en de mogelijke maatregelen al besproken. De adviezen zijn niet allemaal verwerkt in de aangepaste versie van het rapport wat een bijlage bij het bestemmingsplan is. Daarom wordt er geadviseerd om:

  • 1. de ontwikkelaar te laten zorgen voor een direct afsluitbaar ventilatiesysteem.
  • 2. de ontwikkelaar te laten zorgen voor een goede bereikbaarheid van het plangebied en voldoende bluswater in het plangebied.
  • 3. te zorgen voor voldoende bluswater bij de A28.
  • 4. de tekst in bijlage 5 aan te laten passen.
  • 5. de toekomstige bewoners te informeren over de risico's en aan te geven wat ze bij een eventueel incident zelf kunnen doen.

Reactie gemeente
Hieronder zal per punt in worden gegaan op de adviezen.

1. Dit advies zal worden overgenomen in hoofdstuk 3.6.5 van de toelichting op het bestemmingsplan.

2. Met een toevoeging in de tekst van het bestemmingsplan zal nog wat duidelijker worden benadrukt dat blusvoorzieningen in overleg met de veiligheidsregio worden aangelegd.

3. Dit is een punt waarvoor naar onze mening Rijkswaterstaat op enig moment zal zorgen dat er bij de A28 voldoende bluswater beschikbaar komt. Dat dit op zich laat wachten is geen reden om de voortgang van het bestemmingsplan hiervan afhankelijk te stellen.

4. Bijlage 5 is aangepast. De aangepaste versie (Externe veiligheid Studentenhuisvesting gebouw D, Burgemeester Roelenweg te Zwolle, rapportnummer P17.163.01-04, 22 september 2017, Windmill Milieu en Management, Cadier en Keer) is aan de toelichting toegevoegd. De veiligheidsregio kan hiermee instemmen. ( brief d.d. 7 november 2017, kenmerk: V17.004325) Wel is als aanvullende voorwaarde opgenomen dat er ook een knop moet zijn die het ventilatiesysteem weer kan inschakelen. In de toelichting op het bestemmingsplan zal daarnaast in hoofdstuk 3.6.5 worden opgenomen dat de bouwtechnische voorzieningen aan de zijde, waar een mogelijke drukgolf gesitueerd zal zijn, in afstemming met de veiligheidsregio moeten worden geconstrueerd. 

5. Dit punt is reeds opgenomen in hoofdstuk 3.6.5 van de toelichting.

Waterschap Drents Overijsselse Delta


Samenvatting reactie

Het plan is bekend bij het projectteam hogerwaterbeschermingsprogramma (HWBP) -Stadsdijken Zwolle.

  • Het plan heeft geen belemmeringen in zich voor het dijkversterkingsontwerp. T.a.v. hinder/bouwverkeer kan er natuurlijk wel een overlap ontstaan.
  • Er wordt geadviseerd om onder par. 2.5/Deltawet expliciet HWBP Stadsdijken Zwolle te vermelden
  • Het plangebied in hoofdstuk 3.4.1.1 van de toelichting komt niet overeenkomen met de Verbeelding


Reactie gemeente

In de toelichting zal het project HWBP Stadsdijken Zwolle worden opgenomen en zal het plangebied in hoofdstuk 3.4.1.1 in overeenstemming worden gebracht met de Verbeelding.


Rijkswaterstaat Oost Nederland

Samenvatting reactie

Het voorontwerpbestemmingsplan geeft geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.


Reactie gemeente

Hier wordt kennis van genomen.