direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Buitengebied, Heinoseweg 8
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0193.BP15021-0004

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In verband met verlegging/verbreding van de N35 is de woning op het perceel Heinoseweg 8 door de Staat aangewezen te onteigenen en te slopen. Er wordt een vervangende woning en opslag c.q. berging gerealiseerd op ditzelfde perceel; de eigen grond van de bewoners van Heinoseweg 8. Deze ontwikkeling is in strijd met het reeds geldende bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan maakt dit wel mogelijk.

1.2 Plangebied

Het plangebied bestaat uit het perceel Heinoseweg 8, kadastraal perceel ZLE00 sectie AB, perceelnummer 00415.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP15021-0004_0001.png"

figuur 1.1 plangebied

1.3 Geldende bestemmingsplannen

De geldende plannen zijn:

  • bestemmingsplan 'Buitengebied Zwolle', vastgesteld bij raadsbesluit van 7 juni 1979, nr. 217, gedeeltelijk goedgekeurd door gedeputeerde staten op 21 oktober 1980, afd. 2, nr.79565, gedeeltelijk goedgekeurd en gedeeltelijk onherroepelijk geworden bij Koninklijk Besluit van 27 juni 1986, nr. 112.
  • beheersverordening 'Buitengebied Herfte, Wijthmen, vastgesteld bij raadsbesluit van 1 juli 2013 en in werking getreden op 11 juli 2013.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Ruimtelijk beleid

2.1.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Ruimte en Infrastructuur

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Ruimte en Infrastructuur (hierna: SVIR) vastgesteld. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden. De SVIR geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Die ambitie is vertaald in doelen voor de middellange termijn tot 2028.

Uitgangspunt van de SVIR is decentraal wat kan, centraal wat moet. Bij het bepalen van wat centraal moet, zijn slechts 13 rijksbelangen omschreven. Een rijksverantwoordelijkheid is slechts dan aan de orde, als:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt, of;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan, of;
  • het een onderwerp betreft dat provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.

Conclusie

Er is bij het plan geen sprake van rijksbelangen, waardoor de conclusie is dat het plan niet in strijd is met het rijksbeleid.

2.1.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Met de inwerkingtreding van het Barro heeft er ook een wijziging plaatsgevonden van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het Bro is opgenomen dat gemeenten en provincies verplicht zijn om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen, wanneer een zodanig ruimtelijk besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling (zie art. 1.1.1 Bro) mogelijk maakt.

Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' De term woningbouwlocatie is niet gedefinieerd in het Bro. Uit jurisprudentie (zie bijvoorbeeld ABRvS 18 december 2013, ECLI:RVS:2013:2471) blijkt dat woningbouwplannen met enkele woningen (circa 4 woningen) niet hoeven te worden aangemerkt als woningbouwlocatie.

2.1.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie en Omgevingsverordening provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft op 1 juli 2009 de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening vastgesteld. Hierin is het ruimtelijk beleid van de provincie vastgelegd. In het beleid van de provincie staan de zorg voor ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid centraal. Deze elementen zijn derhalve binnen de hele omgevingsvisie terug te vinden.

De sturingsfilosofie van de provincie is als volgt samen te vatten: als sprake is van een bepaalde ontwikkeling, dan moet eerst worden nagegaan, aan de hand van de generieke beleidsuitgangspunten die in de Omgevingsvisie zijn opgenomen, of er behoefte is aan de ontwikkeling. Indien dat zo is, moet worden nagegaan of de gekozen plek geschikt is voor het aldaar doorvoeren van de ontwikkeling.

Om antwoord te kunnen geven op die laatste vraag dient de ontwikkelingsperspectievenkaart bekeken te worden. Wanneer uit die kaart blijkt dat een ontwikkeling, zoals gepland, niet in strijd is met deze kaart, kan verder worden bezien hoe de ontwikkeling vormgegeven moet worden. Hierbij heeft de provincie gekozen voor een vierlagenbenadering, in welke benadering vier kaarten/lagen worden onderscheiden. Dit zijn de natuurlijke laag, de laag van het agrarische cultuurlandschap, de stedelijke laag en de lust- en leisurelaag. Samen met de catalogus gebiedskenmerken kan worden geconstrueerd welke kenmerken per laag van belang zijn om rekening mee te houden bij de planvorming.

Ontwikkelingsperspectief

Op de kaart Ontwikkelingsperspectief wordt het plangebied niet aangeduid.

Gebiedskenmerken

Op de Gebiedskenmerken kaarten blijkt dat de natuurlijke laag van het plangebied aangemerkt dient te worden als 'dekzandvlakte'. Het agrarische cultuurlandschap wordt aangeduid als 'oude hoevenlandschap' en de lust- en leisurelaag als 'stads- en dorpsranden'. De stedelijke laag is niet aangeduid.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het provinciaal beleid.

2.1.3 Gemeentelijk beleid

Structuurplan Zwolle 2020

Het structuurplan dat op 16 juni 2008 door de raad is vastgesteld geeft de gemeentelijke visie op de gewenste sociale, economische en ruimtelijke structuur in 2020 weer. Het Structuurplan verwoordt niet alleen een kwantitatieve opgave, maar heel nadrukkelijk ook een kwalitatieve opgave. De visie wordt uiteengerafeld in programma's voor de verschillende beleidsterreinen. De globale visies op de toekomstige sociale, economische en ruimtelijke structuur zijn uitgewerkt tot de kern van het structuurplan: de plankaart met een beschrijving in hoofdlijnen van de meest gewenste ontwikkelingen voor de komende vijftien jaar. De plankaart geeft zo een integraal beeld van de beoogde functies van stad en ommeland tot 2020.

In het structuurplan wordt het plangebied aangemerkt als 'gemengd landelijk gebied'.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het gemeentelijke structuurplan.

2.2 Archeologisch en cultuurhistorisch beleid

Archeologisch beleid

Het archeologisch beleid is gebaseerd op de Wet op de archeologische monumentenzorg. Deze wet is per 1 september 2007 in werking getreden. Deze wet voorzag in een nieuwe regeling voor de archeologie in de Monumentenwet 1988.

Als uitwerking van deze wet heeft de gemeenteraad op 18 augustus 2008 besloten het archeologiebeleid gemeente Zwolle vast te stellen. Het beleid is uitgewerkt aan de hand van een viertal kernbegrippen: kenbaarheid, verankering, betaling en kwaliteit. Centraal thema daarbij is dat de archeologische waarden waar nodig worden beschermd, zonder dat er meer maatschappelijke lasten in het leven worden geroepen dan noodzakelijk zijn. Het archeologiebeleid Zwolle bevat onder andere de Archeologische Waarderingskaart Zwolle (welke gebieden hebben een hoge archeologische waarde), kaders wanneer en hoe archeologisch waardevolle gebieden in het bestemmingsplan worden bestemd met een dubbelbestemming en de Lokale Onderzoeksagenda Archeologie Zwolle (archeologische onderzoeksthema's).

Cultuurhistorisch beleid

In november 2009 stemde de Tweede Kamer in met de beleidsbrief modernisering monumentenzorg (MoMo). Het behoud en de bescherming van monumenten is hiervan een belangrijk doel én er vindt een verbreding plaats naar de omgeving. Overal in steden, dorpen en landschappen zijn plaatsen van herinnering, plaatsen met een bijzondere cultuurhistorische betekenis. Goede ruimtelijke ordening betekent dat alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte in de besluitvorming worden betrokken. Daarom is de eerste pijler van MoMo gericht op cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Om meer vorm en inhoud te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening zullen gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

Het Zwolse beleid zoals verwoord in de vastgestelde beleidsnota voor het Zwols monumenten- en archeologiebeleid (Dynamiek van Oud & Nieuw, 2000) is gericht op de instandhouding van historisch waardevolle objecten, complexen, openbare ruimte en stedenbouwkundige en landschappelijke structuren.

Op grond van de Monumentenwet 1988 en de Erfgoedverordening Zwolle 2010 is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning een beschermd (rijks- of gemeentelijk) monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigingen. Ook is het verboden een beschermd monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het archeologisch en cultuurhistorisch beleid.

2.3 Verkeersbeleid

Mobiliteitsvisie

Het op dit moment vigerende Zwolse mobiliteitsbeleid vloeit voort uit het rijks – en provinciaal beleid en is verwoord in de Mobiliteitsvisie. De Mobiliteitsvisie is door de gemeenteraad vastgesteld op 2 februari 2009.

Uit de Mobiliteitsvisie komt naar voren dat de verdere groei van de mobiliteit niet opgevangen kan worden door de mobiliteitsvraag te faciliteren met nieuwe infrastructuur. Zwolle heeft een gunstige positie qua ontwikkeling. In de na te streven doelen op het gebied van duurzaamheid, milieu, bereikbaarheid, economische groei, leefbaarheid en dergelijke is het daarom noodzakelijk om prioriteiten te stellen. Zwolle wil de kwaliteiten als bereikbare en gezonde stad vasthouden door, naast de noodzakelijke uitbreiding van de infrastructuur, de samenleving te mobiliseren om de groeiende vraag naar mobiliteit om te buigen in een duurzame richting.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het verkeersbeleid.

2.4 Waterbeleid

Europees en nationaal beleid

Duurzaam, schoon oppervlaktewater en bescherming van het drinkwater voor de toekomst. Dat zijn, heel in het kort, de belangrijkste doelstellingen van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Waterbeheer 21e eeuw (WB21), die voortaan samengaan via het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW).

Europese Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn Water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van “een goede chemische toestand”. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat “een goede ecologische toestand”. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen.
Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).

In de geldende Europese richtlijnen en de EU richtlijn Prioritaire Stoffen staat precies omschreven wat een goede chemische toestand voor oppervlaktewater is. De ecologische doelstellingen stellen de lidstaten onderling vast in zogeheten (internationale) stroomgebiedbeheersplannen. Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.

Waterbeheer 21e eeuw

Waterbeheer 21e eeuw (WB21) anticipeert op toekomstige ontwikkelingen zoals klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelstijging. Deze ontwikkelingen stellen strengere eisen aan het waterbeheer. In WB21 wordt uitgegaan van twee principes (tritsen) voor duurzaam waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer:

  • vasthouden, bergen en vertraagd afvoeren;
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren.

Bij 'vasthouden, bergen en afvoeren' wordt regenwater zoveel als mogelijk bovenstrooms vastgehouden in de bodem en het oppervlaktewater. Wanneer er toch een wateroverschot ontstaat wordt het water eerst tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en dan pas afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het om een voorkeursvolgorde waarbij de voorkeur uitgaat naar het voorkomen van verontreiniging (schoonhouden). Als toch verontreiniging ontstaat, moeten schoon en vuil water zoveel mogelijk worden gescheiden. Ten slotte wordt het verontreinigde water zo goed mogelijk gezuiverd.

Deltawet

Het doel van de Deltawet, aangenomen op 28 juni 2011, is ons land nu en in de toekomst beschermen tegen hoog water en de zoetwatervoorziening op orde houden.

De afgelopen eeuw is de zeespiegel gestegen, de bodem gedaald en het is warmer geworden. Dat zet door, blijkt uit de cijfers van het KNMI. Hevigere weersomstandigheden, zoals meer regen en periodes van droogte, zijn zaken om rekening mee te houden. Het Deltaprogramma is er om de huidige veiligheid op orde te krijgen en ervoor te zorgen dat ons land is voorbereid op de toekomst. En om daarbij de juiste maatregelen te nemen voor een veilig en aantrekkelijk Nederland met voldoende zoetwater. In het Deltaprogramma werken het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen samen met maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven en kennisinstituten. Dit gebeurt onder regie van de Deltacommissaris, waarvan de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu de coördinerende bewindspersoon is.

Naast de lopende programma's, zoals Ruimte voor de Rivier, Maaswerken, Zwakke Schakels Kust en Hoogwaterbeschermingsprogramma, staan in het Deltaprogramma vijf deltabeslissingen centraal. Deze beslissingen gaan over de normen van onze belangrijkste dijken en andere waterkeringen en de strategieën voor onze waterveiligheid, over de beschikbaarheid en verdeling van zoetwater, over het peil van het IJsselmeer, over de manier waarop gebieden veilig kunnen blijven zonder aan economische waarde in te boeten en over hoe bij het bouwen van buurten en wijken rekening kan worden gehouden met water. In 2014 zijn de deltabeslissingen in de Tweede Kamer besproken.

Provinciaal beleid
Provincie Overijssel heeft haar beleid vastgelegd in een omgevingsvisie en de omgevingsverordening. Op 1 juli 2009 zijn de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening vastgesteld. Hierin is het ruimtelijk beleid van de provincie vastgelegd, dat onder meer in plaats treedt van het Streekplan Overijssel 2000+ en de Verordening voor de Fysieke Leefomgeving (VFLO). De Omgevingsvisie heeft tevens de status van Regionaal Waterplan onder de Waterwet en het Milieubeleidsplan onder de Wet milieubeheer.

Waterschapsbeleid
Het algemene beleid van Waterschap Drents Overijsselse Delta is verwoord in het Waterbeheerplan 2016-2021, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, de Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Het beleid van het waterschap sluit nauw aan bij de uitgangspunten van WB21. In 2007 is de nota "Leven met Water in stedelijk gebied" vastgesteld. Deze nota beschrijft de voor het waterschap gewenste situatie in bestaand en nieuw stedelijk gebied. Om deze situatie te bereiken heeft het waterschap in 2015 het beheer en onderhoud van deze wateren overgenomen van de gemeente Zwolle. Op watergangen van Waterschap Drents Overijsselse Delta is de keur van toepassing. In de keur is aangegeven wat wel en niet mag bij watergangen, waterkeringen en kernzones. Bijvoorbeeld regels voor bouwwerken op of langs watergangen. De genoemde beleidsdocumenten liggen ter inzage op het hoofdkantoor van Waterschap Drents Overijsselse Delta. Ook zijn deze te raadplegen op de website: www.wdodelta.nl.

Gemeentelijk beleid
Gemeente Zwolle heeft in de Wateragenda (2015) uitgangspunten vastgelegd om vorm te geven aan de opgaven rondom water en (aanpassen aan het) klimaat. Gemeente Zwolle heeft haar beleid ten aanzien van hemelwaterinfiltratie vastgelegd in de gemeentelijke bouwverordening. Verder zijn in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2011-2015 ontwerprichtlijnen en beleidskeuzes beschreven waaraan voldaan moet worden.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het waterbeleid.

2.5 Milieubeleid

Door de gemeente is het gebiedsgericht milieubeleid (2007) vastgesteld samen met de beleidsregel “Hogere waarden Wet geluidhinder” waarin de ambities en grenswaarden per gebiedstype is opgenomen. Het plangebied is gelegen in het gebiedstype “gemengd landelijk gebied” waarvoor een maximale grenswaarde wordt nagestreefd van 58 dB en een streefwaarde van 48 dB. De maximale ontheffingswaarde Wet geluidhinder is voor een agrarische bedrijfswoning 58 dB (artikel 83 lid 4). In de huidige situatie is de agrarische woning direct aan de N35 gelegen. In de nieuwe situatie worden de huidige panden gesloopt (inclusief agrarische woning) en wordt er op een grotere afstand van de weg maar wel binnen het zelfde gebiedstype een nieuwe agrarische woning gebouwd.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het milieubeleid.

2.6 Landschapsbeleid

Landschapsontwikkelingsplan Zwolle

De locatie ligt in het gebiedsperspectief Ruggen en weteringen – Kleinschalig landschap. Karakteristieken die ook voor het plangebied gelden zijn: bebouwing op de dekzandruggen en kleine essen, diversiteit in bouwstijl en jaartal, oriëntatie op de weg is ondergeschikt, landgoederen en veel oude bomen, kleinschaligheid, mozaiekachtige verkaveling, ruimtemaat 50 – 200 meter.

De koers die hier is uitgezet:

  • Dichte/besloten karakter van de ruggen handhaven en versterken
  • Ontwerprelaties(zichtlijnen) leggen met meer open lager gelegen
    weteringenlandschap waar deze ruggen in liggen.
  • Contrast met open weteringenlandschap vergroten
  • Binnen besloten rug is een afwisseling van open en gesloten gewenst
  • Microreliëf koesteren, es-/stijlranden
  • Vergroten biodiversiteit beplanting
  • Coulissen, houtwallen verjongen, lanen
  • Nieuwe landgoederen, uitloopgebied
  • Robuuste verbindingszone intensief door dicht netwerk van beplanting
    en natte natuur met hoge biodiversiteit
  • Fijnmazig recreatief routenetwerk

Conclusie

Het plan komt overeen met deze koers door de oriëntatie en vorm van de bouwvolumes en door de toegepaste beplanting.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied omschreven. Daarnaast wordt een beschrijving gegeven van de uitgangspunten die gehanteerd zijn bij het maken van dit bestemmingsplan.

3.1 Stedenbouw

3.1.1 Huidige situatie

De gronden liggen in het zogenaamde Hoevenlandschap, op het randje van een dekzandrug en de dekzandlaagte die daaraan grenst. In het plangebied is een historische  kolk aanwezig. De ruimtelijke structuur wordt gekarakteriseerd door een kleinschalige blokvormige verkaveling, ingekaderd door houtopstanden, een watergang en laanbeplating langs de Oude weg. Het erf langs de Oude weg kent een lange historie en is al terug te vinden op kaarten uit 1800. De nu te saneren bebouwing is opgericht rond 1820. De gronden waarop nieuwe bebouwing wordt opgericht grenzen aan het oude erf.

3.1.2 Nieuwe situatie

In de nieuwe situatie wordt de huidige erfbebouwing gesaneerd en wordt een nieuw erf ingericht, 25 -100 meter vanaf de oorspronkelijke locatie. In het bestemmingsplan zijn alle bijbehorende gronden ook bestemd, met daarin de grenscorrectie die heeft plaatsgevonden door het Tracébesluit.
Stedenbouwkundig is het gewenst de nieuwe bebouwing te oriënteren en te ontsluiten op de Oude Weg. Vanuit landschappelijk oogpunt is het gewenst om het erf en de bebouwing niet verder zuidelijker richting de weteringen in het open gebied te positioneren, maar op het randje van de dekzandrug. Daarnaast is het gewenst om vanaf de Oude Weg zicht te houden op de kolk. Hiertoe is het erf dusdanig ingericht dat de bedrijfswoning is gericht op de Oude weg, met een maat van ca. 20m tot de weg en de kolk, waardoor deze vrij in het landschap staat. De bedrijfsbebouwing is afgestemd op de gewenste bedrijfsvoering en zodanig gesitueerd dat het erf compact blijft en de bebouwing  een geluidsafschermende werking heeft t.b.v. de bedrijfswoning voor wegverkeerslawaai van de Heinoseweg. De bedrijfsbebouwing is ingepast (inrichtingsplan) met een singelbeplanting, waardoor de contour van het erf opgaat in het landschap en aansluit bij de laanbeplanting langs de Oude Weg. Parkeren bij de woning en de privé-ruimte om het huis is ingepast met een beukenhaag. Om de ruimtelijke kwaliteit van het erf te waarborgen is er een efrinrichtingsplan opgesteld. Dit plan is als bijlage aan de regels toegevoegd.

3.2 Archeologie

In 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders opdracht gegeven om een archeologische waarderingskaart te maken voor het gemeentelijke grondgebied. Met behulp van deze beleidsadvieskaart, die in september 2003 in gebruik is genomen, kunnen tijdig maatregelen genomen worden bij planologische procedures. Het is een onontbeerlijk instrument om actief beleid op te baseren, waardevolle gebieden aan te wijzen en bouwplannen in een vroeg stadium te toetsen.

De archeologische dienst van de gemeente Zwolle heeft de Archeologische Waarderingskaart Zwolle (AWZ) opgesteld, die fijnmazig van karakter is. De binnenstad is vrij gedifferentieerd gewaardeerd terwijl het buitengebied qua potentieel vrij nauwkeurig in kaart is gebracht.

Het archeologisch potentieel van de verschillende gebieden is in de volgende percentages uitgedrukt:

  • 0%: archeologisch leeg; geheel verstoord of reeds opgegraven;
  • 10%: archeologische waarde onbekend; proefonderzoek wordt aanbevolen;
  • 50%:archeologisch waardevol; een opgraving is noodzakelijk en de vondstkans is 1:2;
  • 90%: archeologisch zeer waardevol; een opgraving is noodzakelijk en de vondstkans is nagenoeg
  • 100%;
  • 100%: archeologische toplocatie; indien bescherming niet kan, dan is een opgraving altijd noodzakelijk, de vondstkans is 100%.

Het voorliggende plangebied Heinoseweg 8 ligt achter de voormalige herberg De Zon en heeft een verwachtingswaarde van 50%. Praktisch betekent dit dat er voordat er gebouwd kan worden, een Inventariserend Veldonderzoek middels proefsleuven zal moeten worden gedaan.

3.3 Cultuurhistorie

3.3.1 Huidige situatie

Boerderijcomplex Heinoseweg 8

De huidige bebouwing van het boerderijcomplex dateert uit de late 19de eeuw. De boerderij is een eenlaags voorhuis met een afgewolfd zadeldak, evenwijdig aan de Heinoseweg, gecombineerd met een éénlaagse schuur met inrijpoort en schilddak. In de loop van de tijd onderging het complex enkele wijzigingen.

3.3.2 Uitgangspunt bestemmingsplan

Het boerderijencomplex heeft een cultuurhistorische waarde, maar is niet aangewezen als monument en kent nog geen cultuurhistorisch beschermingsregime in vigerende bestemmingsplan. Sloop is te rechtvaardigen vanwege het hogere belang van de uitbreiding van de weg. Bij de nieuwbouw kunnen de bestaande cultuurhistorische en landschappelijke waarden als uitgangspunt worden genomen.

3.4 Verkeer

3.4.1 Huidige situatie

Verkeersstructuur

De Heinoseweg 8 is een perceel aan de N35, tussen Zwolle en Wythem dat aan de achterzijde grenst aan de Oudeweg. In de huidige situatie wordt het perceel direct ontsloten op de N35.

Parkeren

Parkeren vind plaats op eigen terrein.

3.4.2 Uitgangspunt bestemmingsplan

Als gevolg van de verbreding van de N35, komt de huidige directe aansluiting op de N35 te vervallen. Hiervoor komt een nieuwe parallelweg in de plaats die verder naar het zuiden ligt en aansluit op de bestaande Oudeweg. Als gevolg van de verbreding van de Heinoseweg moet de huidige bebouwing aan de Heinoseweg 8 verdwijnen. Op het perceel wordt aan de zijde van de Oudeweg op een nieuwe locatie een woning met bijbehorende bouwwerken opgericht, ter vervanging van de bestaande bebouwing.

Verkeersstructuur

In de toekomstige situatie wordt het perceel van Heinoseweg 8 ontsloten op de Oudeweg. In verband met de verkeersveiligheid op de nieuwe N35 vervallen de directe aansluitingen van de percelen en de zijwegen op de N35. In de toekomstige situatie kan bestemmingsverkeer vanuit de richting Wijthmen dit perceel bereiken via de ongelijkvloerse aansluiting op de nieuwe N35 bij Wijthmen, de nieuwe parallelweg en de Oudeweg. Een tweede ontsluiting richting Marslanden loopt via de Oude weg-Hoevenbrug, deze ontsluiting kent echter een beperking ten aanzien van de maximale belasting van 10 ton. Bij de aansluiting van de nieuwbouw op de bestaande Oudeweg zal aandacht moeten worden besteed aan de verkeersveiligheid op deze drukke recreatieve fietsroute.

Parkeren

De parkeerbehoefte blijft in de nieuwe situatie gelijk. Parkeren wordt ook in de toekomstige situatie opgelost op eigen terrein.

3.5 Natuur

De huidige bestemming van het plangebied is Agrarisch met waarden-Landschap. Vanwege het agrarisch gebruik en het halfopen landschap zijn de natuurwaarden gering. De bermen van de Oude Weg en de ter plaatse aanwezige doorbraakkolk hebben enige natuurwaarde. Het plan voorziet erin dat het erf niet direct grenst aan de kolk, zodat de natuurwaarden van de kolk zich kunnen blijven ontwikkelen.

Ter plaatse van het agrarisch bouwblok zijn geen beschermde planten en dieren (in de zin van de Flora- en faunawet) te verwachten. Het plan kan op grond van het bovenstaande worden uitgevoerd binnen de bepalingen van de Flora- en faunawet.

Het plan heeft geen effecten op de Natura2000- en EHS-gebieden in de omgeving. Een nadere toetsing in het kader van de Natuurbeschermingswet en het EHS-beleid is niet nodig.

 

3.6 Water

Waterstructuur

Aan de zuidwestkant grenst het plangebied aan de watergang Herfterwetering. Binnen het plangebied bevindt zich een grote vijver.

Riolering

Het plangebied is niet aangesloten op de riolering en bevindt zich meer dan 40 meter van de bestaande riolering. Daarom moet in het plangebied voor droogwaterafvoer (DWA) worden aangesloten op een Individuele Behandeling van Afvalwater (IBA). Particulieren zijn zelf eigenaar en beheerder van een IBA. Bij toepassing van een nieuwe IBA die loost op oppervlaktewater of bodem, dient een vergunning te worden aangevraagd bij het bevoegd gezag (waterschap of gemeente).

De hemelwaterafvoer (HWA) van daken, terrassen en parkeerplaatsen moet binnen het plangebied worden geborgen en worden geïnfiltreerd in de bodem.

Drooglegging

De richtlijn binnen de gemeente Zwolle is om een ontwateringsdiepte van minimaal 0,7 m te hanteren om grondwateroverlast te voorkomen. De ontwateringsdiepte is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en de kruin van de weg in de openbare ruimte. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte.

Wateroverlast

Om wateroverlast en schade in gebouwen te voorkomen, wordt geadviseerd om een drempelhoogte van minimaal 20 cm boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders) moet aandacht worden besteed om wateroverlast te voorkomen (bv. toepassing van waterdichte materialen).

Overstromingsrisico

Het plangebied is gelegen in dijkring 53, 'Salland' (zie figuur 3.1). Deze dijkring wordt omsloten door de Vecht aan de noordzijde, de IJssel aan de westzijde, het Zwolle-IJsselkanaal en Zwarte Water aan de noordwestzijde en aan de oostzijde door hooggelegen gronden. Deze dijkring heeft een risico op een overstroming. Voor bestemmingsplannen in deze dijkring is een overstromingsrisicoparagraaf vereist.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP15021-0004_0002.png"

Figuur 3.1 Dijkring 53, 'Salland'

Risico-inventarisatie

Voor de keringen van dijkring 53 geldt een veiligheidsnorm van 1/1250 per jaar (overschrijdingskans). Op basis van de provinciale risicokaart wordt de maximale waterdiepte ter hoogte van het plangebied geschat tussen de 2 en 5 meter. De mogelijke waterdiepte kan daarmee worden aangeduid als diep (figuur 3.2). In figuur 3.3 is de tijd tot overstroming van dijkring 53 bij een dijkdoorbraak bij Olst weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP15021-0004_0003.png"

figuur 3.2 Maximale waterdiepte in dijkring 53 (bron: Nederlandse Risicokaart)

Maatregelen

Bij de ontwikkeling van het plangebied dient rekening te worden gehouden met mogelijke overstroming(en). Het betreft ook een stuk bewustwording dat bouwen in risicovolle gebieden bepaalde risico's met zich meebrengt en dat hier adequaat mee omgesprongen dient te worden. Meer informatie is o.a. te vinden op de website www.onswater.nl.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP15021-0004_0004.png"

Figuur 3.3 Tijd tot overstroming na dijkdoorbraak bij Olst (bron: Provincie Overijssel)

3.7 Milieu

In deze paragraaf wordt ingegaan op de milieuaspecten die van belang zijn bij het toekennen van bestemmingen. Tevens komt de ligging van kabels, leidingen en straalpaden aan bod.

3.7.1 Geluid

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) moet bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening worden gehouden met de geluidsproductie van wegverkeer, industrie en spoorwegen. Aan deze aspecten wordt in deze paragraaf aandacht besteed. Voor de beoordeling is gebruik gemaakt van het geluidsregister.

Wegverkeerslawaai

Volgens de Wgh moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de actuele geluidsbelasting indien een bestemmingsplan geluidsgevoelige functieveranderingen toestaat voor gebieden die liggen langs zoneplichtige wegen. Deze verplichting geldt niet voor wegen waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 kilometer per uur. In het plan wordt voorzien in het realiseren van één agrarische woning (agrarische bedrijfswoning) binnen de geluidzone van de N35. De geluidzone van de huidige N35 is 250 meter (buiten stedelijk twee rijstroken maximaal 80 km/u). De nieuwe agrarische woning komt op ongeveer 134 meter van de huidige weg af te liggen De huidige N35 wordt tussen Zwolle en Wijthmen verbreed naar 2x2 rijstroken en de maximaal toegestane rijsnelheid wordt verhoogd naar 100 km/u. De aandacht zone wordt dan 400 meter (artikel 74 Wet geluidhinder).

Voor deze situatie is een akoestisch rekenmodel opgesteld met geluidrapportage door de gemeente Zwolle (d.d. 12 januari 2016 met titel “Woningbouwproject Heinoseweg 8”) gebruikmakende van de invoergegevens van Rijkswaterstaat, het Tracé besluit N35 Zwolle-Wijthmen van juni 2015.

Uit het geluidonderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden wordt overschreden ten gevolge van de N35. De maximale ontheffingswaarde volgens de Wet geluidhinder artikel 83 lid 4 is 58 dB en wordt niet overschreden. In het akoestische model zijn twee varianten uitgerekend te weten één met alleen de agrarische woning en een variant met agrarische woning en paardenstal/schuur. De afschermende werking van de schuur is aan de oostzijde bij de agrarische woning het grootst (waar de garage en een slaapkamer is gesitueerd) en bedraagt 7 dB (volgens tabel 4 van het akoestisch onderzoek).

De hoogst berekende waarde is 53 dB Lden (inclusief aftrek artikel 110g Wet geluidhinder en zonder het realiseren van de stal) op zowel de eerste bouwlaag (begane grond) als ook op de tweede bouwlaag (eerste verdieping) ten gevolge van het verkeer rijdende op de N35. De parallelwegen zijn afzonderlijk berekend en hebben geen hogere waarde dan de voorkeursgrenswaarde. De berekende waarde op de nieuwe agrarische woning ten gevolge van de parallelwegen is 33 dB Lden.

In het rapport is verder een afweging opgenomen met betrekking tot maatregelen welke kunnen leiden tot de vermindering van de geluidbelasting. De conclusie is echter dat er bij de bron (de N35) al rekening is gehouden met bronmaatregelen (geluid reducerend asfalt) en verdere maatregelen niet mogelijk zijn. In het overdrachtsgebied is de variant met schuur opgenomen waarbij het effect van afscherming op de juridische maximale hogere grenswaarden 2 dB is (hoogste waarde zonder schuur is 53 dB en met schuur is de hoogste waarde 51 dB).In het rapport is verder ook het invallende gecumuleerde geluidbelasting opgenomen. De hoogste waarde daarbij is 57 dB. Deze waarde is lager dan de maximale waarde voor nieuwe situaties zoals deze worden opgenomen in de Omgevingswet (aanvullingswet) in 2018 (brief 7 oktober 2015 aan de tweede kamer). In het Bouwbesluit is in artikel 3.3 de binnenwaarde opgenomen voor nieuwbouw voor een verblijfsgebied van 33 dB en voor een bedgebied 28 dB. In de aanvullingswet komt vermoedelijk het bedgebied te vervallen en geld een binnenwaarde van 33 dB. Bij de bouwaanvraag (omgevingsvergunning, onderdeel bouw) dient te worden aangetoond dat kan worden voldaan aan het binnen niveau.

Hogere waarde

Het plan valt binnen het gebiedstype “gemengd landelijk gebied” (grenswaarde 58 dB) en past daarmee in het gebiedsgericht milieubeleid. Bij de realisatie van dit plan is de toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de verwachte geluidsbelasting van de gevel van de betrokken agrarische woning tot de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, onvoldoende doeltreffend en zijn er zwaarwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeers- of vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.

In artikel 83 Wet geluidhinder zijn voorwaarden opgenomen waarbinnen een hogere waarde mogelijk is. Voor woningen in buitenstedelijk gebied is de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting 53 dB (artikel 83 lid1). Een hogere waarde tot 58 dB is mogelijk indien het een nog te bouwen woning in het buitengebied betreft die ter plaatse noodzakelijk is vanwege de uitoefening van een agrarisch bedrijf (artikel 83 lid 4). Voor de woning Heinoseweg 8 is sprake van een agrarische woning behorende bij een agrarisch bedrijf (paardenhouderij) waardoor de maximale hogere toelaatbare geluidbelasting 58 dB Lden bedraagt. De hoogst berekende waarde met afscherming is 51 dB waardoor een ontheffing mogelijk is. Vanuit het gemeentelijke geluidbeleid 2007 is aangegeven dat bij het verlenen van een hogere grenswaarde ten minste één gevel een lagere geluidbelasting moet hebben dan de voorkeursgrenswaarde (lager dan 48 dB Lden). Uit het akoestische onderzoek blijkt dat hieraan wordt voldaan.

Spoorweglawaai

Het plan is niet gelegen binnen een geluidzone van een spoorweg.

Industrielawaai

In de nabijheid van de nieuwe agrarische woning is ten oosten een kartbaan gelegen. De kartbaan is ingevolge de Wet geluidhinder gezoneerd. In figuur 1 is de geluidcontour (in oranje) weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP15021-0004_0005.png"

Figuur 3.1 geluidcontour kartbaan

De nieuwe agrarische woning is op een afstand van 210 meter van de vastgestelde 50 dB(A) contour gesitueerd. Hierdoor zijn er geen beperkingen voor de kartbaan bij de realisatie van de nieuwe agrarische woning en is er ook geen sprake van “hinder” bij de nieuwe bewoners ten gevolge van de kartbaan.

Aan de westzijde is het gezoneerde industrieterrein Marslanden gelegen. De vastgestelde geluidcontour is gelegen op een afstand van ruim 520 meter vanaf de nieuwe situatie van de agrarische woning Heinoseweg 8. De agrarische woning geeft geen belemmering voor de bedrijven op het industrieterrein en is er ook geen sprake van een negatief effect op het leef en woonklimaat voor de nieuwe agrarische woning ten gevolge van het industrieterrein.

3.7.2 Bedrijvigheid (Wet milieubeheer)

De Vereniging van Nederlandse Gemeenten doet in de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009), een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden en dat nieuwe bedrijven een passende locatie ten opzichte van woningen krijgen. De publicatie heeft bedrijven ingedeeld in categorieën met bijbehorende gewenste afstand tot milieugevoelige functies. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de bestemmingsgrens van de bedrijven en anderzijds de gevel van een woning. De adviesafstanden hangen samen met gebiedskenmerken. De meest voorkomende categorieën met bijbehorende gewenste afstand tot milieugevoelige functies in een rustige woonwijk zijn weergegeven in onderstaande tabel. Deze afstanden zijn tevens van toepassing voor het buiten gebied.

Richtafstanden en omgevingstypen

Milieucategorie   Richtafstand tot omgevingstype
rustige woonwijk en rustig buitengebied  
Richtafstand tot omgevingstype
gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1000 m   700 m  
6   1500 m   1000 m  

Naast het omgevingstype rustige woonwijk kent de VNG-publicatie ook het omgevingstype gemengd gebied. Wanneer sprake is van omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden tussen

milieubelastende en milieugevoelige functies, voor met name het aspect geluid, met één afstandsstap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat (deze verlaging geldt overigens niet voor de richtafstand van gevaar c.q. externe veiligheid). Het aspect geluid is veelal het maatgevende aspect. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot het omgevingstype gemengd gebied. Gezien de aanwezige functiemenging of de ligging nabij drukke wegen kent het gemengd gebied al een hogere milieubelasting, wat het verlagen van de richtafstanden met één stap rechtvaardigt. De richtafstand van 30 meter voor een bedrijf in milieucategorie 2 kan dan bijvoorbeeld worden verkleind tot 10 meter en de richtafstand van 100 meter voor een bedrijf in milieucategorie 3.2 kan verlaagd worden tot 50 meter. Als de werkelijke afstanden kleiner zijn dan de richtafstanden uit de VNG-publicatie, zal door middel van onderzoek aangetoond moeten worden dat kan worden afgeweken van de richtafstanden.

Voor het houden van paarden is de milieucategorie 3.1 (met een standaard bedrijfsindicatie van 0143). Hiervoor zijn per milieuaspect in de tabel de richtafstanden voor het omgevingstype buitengebied als ook voor gemengd gebied weergegeven.

SBI   omschrijving   omgeving   geur   stof   geluid   Gevaar   categorie  
0143   paardenfokkerij   Buitengebied   50   30   30   0   3.1  
    Gemengd gebied   30   10   30   0    

Binnen deze contouren komen geen te beschermen objecten zoals woningen voor waardoor er sprake is van een goede ruimtelijke ordening (een goed woon en leefklimaat wordt niet aangetast).

Wet Milieubeheer

De VNG-publicatie is een handreiking. De standaard richtafstanden die hierin staan zijn gesteld voor een bepaald type bedrijfsactiviteiten en omvang. In het kader van de Wet milieubeheer zijn inrichtingen gehouden aan voorschriften in de milieuvergunning of aan de voorschriften die zijn opgenomen in het Besluit Algemene Richtlijnen Inrichtingen Milieubeheer (BARIM). Daarbij kunnen in een milieuvergunning specifieke normen voor een bedrijf worden gesteld of gelden algemene normen voor bedrijven die vallen onder de meldingsplicht van het BARIM. Deze normen omvatten ook de werkelijke hinderafstanden. In het kader van de Wet milieubeheer kunnen milieuzoneringen zijn vastgelegd tussen inrichtingen in gevoelige bestemmingen. Dit betreft o.a. voorschriften ten aanzien van stank, geluid en veiligheid. Een bedrijf kan op grond van zijn milieuvergunning en de hiermee impliciet toegekende milieuzone ruimtelijke rechten claimen. Een vergunning kent immers niet alleen plichten toe maar ook rechten. Bovenstaande geldt op een vergelijkbare wijze voor inrichtingen waarop een algemene maatregel van bestuur (BARIM) van toepassing is.

3.7.3 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is een nieuw wettelijk stelsel voor luchtkwaliteitseisen van kracht geworden. In dit nieuwe stelsel speelt het begrip 'niet in betekenende mate'(NIBM) een belangrijke rol. Een project is NIBM als aannemelijk wordt gemaakt dat het project een toename van concentratie van niet meer dan 3 % veroorzaakt. In dat geval hoeft geen verdere toetsing van de gevolgen van de ontwikkeling aan de grenswaarden plaats te vinden.

In het huidige bestemmingsplan zijn twee woningen en een bedrijf opgenomen. In het nieuwe bestemmingsplan is sprake van één woning en een paardenhouderij. Deze nieuwe bestemming geeft geen aanleiding tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Nader onderzoek naar de invloed van het plan op de luchtkwaliteit is om die reden niet noodzakelijk.

3.7.4 Geur

Het perceel wordt bestemd als agrarisch perceel voor het houden van paarden. In de Wet geurhinder is in artikel 4 opgenomen dat de afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object in het buitengebied ten minste 50 meter moet bedragen. De afstanden van de omliggende woningen (geur gevoelige objecten) tot de nieuwe schuur (houden van 18 paarden) zijn: ten noorden de woning Heinoseweg 23 op 150 meter, ten oosten Heinoseweg 83 op 210 meter en ten westen Oude weg 1 op 255 meter. De bestemming geeft geen belemmeringen voor de omliggende woningen met betrekking tot de geurhinder.

3.7.5 Bodemkwaliteit

De locatie is gelegen in het buitengebied en volgens de Bodemkwaliteitskaart valt het perceel in de bodemkwaliteitsklasse buitengebied met de bodemfunctie landbouw/natuur. In de Woningwet wordt aan de gemeente de opdracht gegeven om voorschriften in de bouwverordening (is vastgesteld op 19 maart 2012) op te nemen om bouwen op verontreinigd bodem tegen te gaan. Om dit te kunnen aantonen is in veelal een bodemonderzoek noodzakelijk. In het gemeentelijke archief zijn voor deze locatie geen onderzoeksrapporten voorhanden. De locatie betreft een weiland waarop voor zover de gemeente bekend, geen bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden evenals zijn er geen verontreinigingsgevallen op of aangrenzend aan het perceel bij de gemeente bekend. Met het inwerking treden van het bodembeleidsplan en de bodemkwaliteitskaart (augustus 2015) is een bodemonderzoek voor deze situatie voor zowel het bestemmingsplan als ook een eventuele omgevingsvergunning onderdeel bouw, niet noodzakelijk. Vanuit de beschikbare gegevens omtrent de bodem zijn er geen belemmeringen voor het beoogde gebruik.

3.7.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op het beheersen van risico's. Er wordt gelet op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen in bedrijven alsmede op het transport van gevaarlijke stoffen via wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen. In het algemeen geldt dat de wegen op de risicokaart (www.risicokaart.nl) vermeld staan waarvan bekend is dat er een overschrijding van de wettelijke norm is. Voor deze situatie is er geen sprake van een norm overschrijding zodat er geen sprake is van een extern veiligheidsrisico.

3.7.7 MER

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r. Een bestemmingsplan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:

  • Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien een passende beoordeling op basis van artikel 19j, lid 2 van de Natuurbeschermingswet 1998 noodzakelijk is;
  • Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit de onderdelen C en D overschrijden en waarbij het plan wordt genoemd in kolom 3 (plannen);
  • Een plan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn indien het plan wordt genoemd in kolom 4 (besluiten) en er sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit onderdeel C en D overschrijden. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel C is in dit geval sprake van een m.e.r.-plicht. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel D is het plan m.e.r.-beoordelingsplichtig.

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging die daarin is aangebracht is het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de in onderdeel D genoemde drempelwaarden ligt, moet het bevoegd gezag zich er nog steeds van vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'. Op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling dient te worden vastgesteld of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.

Dit bestemmingsplan voorziet in een directe eindbestemming voor wat betreft de binnen het plangebied geplande ontwikkeling en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden. In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r., er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-plicht. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren. Indien de drempelwaarde van het 100 stuks paarden of pony's wordt overschreden is sprake van een m.e.r.-beoordelingsplichtig plan (bron; Besluit milieueffectrapportage bijlage d onder 14 lid 12).

De ontwikkeling waarin dit bestemmingsplan voorziet blijft ruimschoots beneden de drempelwaarden. Er is derhalve geen sprake van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder de drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen hebben.

Indien de maximale planologische mogelijkheden van dit plan worden vergeleken met de drempelwaardenuit onderdeel D van het Besluit m.e.r. kan worden geconcludeerd dat er gezien:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project; en
  • de kenmerken van het potentiële effect;

sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is. Er is geen sprake van invloed op het milieu. Daarnaast zijn de potentiële effecten van het project, in relatie tot de kenmerken en de plaats van het project, dusdanig beperkt van aard en omvang dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

Met Aerius Calculator is een berekening uitgevoerd van de locatie (bijlage 2), aannemende dat er een paardenstal met 18 volwassen paarden nieuw in gebruik wordt genomen (alleen de nieuwe emissie, zonder rekening te houden met het gebruik op de te verlaten locatie, dus een worst-case benadering). De berekening geeft aan dat er geen Natura 2000 gebieden zijn met rekenresultaten die hoger zijn dan de drempelwaarde.

Dit betekent dat er geen NB-wet vergunning aangevraagd hoeft te worden.

3.7.8 Kabels, leidingen en straalpaden

Hoogspanningsleidingen

In 2005 heeft het rijk een advies opgesteld waarin is opgenomen dat vanuit het voorzorgprincipe rekening moet worden gehouden met de invloed van de magneetvelden bij bovengrondse hoogspanningsleidingen op de gezondheid van kinderen. In het advies is opgenomen dat zoveel als mogelijk moet worden voorkomen dat er nieuwe situaties ontstaan van gevoelige bestemmingen waarbij kinderen (jonger dan 15 jaar) langdurig blootgesteld kunnen worden aan magneetvelden van meer dan 0,4 microTesla. Onder de gevoelig bestemmingen wordt naast de woning ook het erf beschouwd (brief van de minister van VROM met kenmerk DGM\2008105664 d.d. 4 november 2008).Door de Europese Unie wordt aanbevolen om voor de korte termijn effecten welke mogelijk veroorzaakt kunnen worden door het magnetische veld rekening te houden met een referentieniveau van 100 microtesla (het laagste blootstellingsniveau waarbij effecten op de gezondheid kunnen optreden).In Nederland wordt de advieswaarde van 100 microtestla op maaiveldniveau nergens overschreden, ook niet onder bovengrondse hoogspanningsverbindingen.

Binnen de magneetveldzone voor langdurige blootstelling is uit buitenlandse epidemiologische onderzoeken gebleken dat er een statistisch verband is tussen kinderen tot aan 15 jaar en de verhoogde kans op leukemie. Met de Nota Nuchter Omgaan met Risico's (Tweede Kamer, 2004-2005, 28 089, nr. 6) en de gedane onderzoeken heeft de minister aanbevolen om nieuwe situaties waarbij kinderen langdurig worden blootgesteld aan magneetvelden van bovengrondse hoogspanningslijnen, zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, vermeden moeten worden. Hierbij spelen maatschappelijke kosten en baten.

Voor de situatie nabij de Heinoseweg 8 betreft het een hoogspanningsleiding met lijnnaam hessen_knp1-tusveld met een spanning van 380 KV waarvoor een indicatieve zone geld van 135 meter aan weerszijden van de mast (bron:http://geodata.rivm.nl/netkaart.html, geraadpleegd op 12 januari 2016 ). De netbeheerder is TenneT TSO bv. De indicatieve afstand houdt rekening met een magneetveldzone van 0,4 micro Tesla (met een ontwerpbelasting van 30 %). Aan de zuid-oostzijde van de gesitueerde woning is de eerder benoemde hoogspanningsleiding gelegen op een afstand van 115 meter, gerekend vanaf de nieuw gesitueerde woning tot aan de hoogspanningsmast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP15021-0004_0006.jpg"

Figuur 3.2 hoogspanningsleidingen

Aangezien het een woning betreft met erf waarbij het geheel als een gevoelige bestemming moet worden aangemerkt is het vanuit het voorzorgprincipe raadzaam om de specifieke zone te berekenen.

Op de site van Infomil (http://www.infomil.nl/onderwerpen/ruimte/handreiking/functies/fnc-hgsp/fnc-hgsp-bestemming/fnc-hgsp-best -gevfun/) wordt aangegeven dat afwijken van de indicatieve zone mogelijk is met een goede motivering met een berekening van de specifieke zone. De berekening moet uitgevoerd worden volgens de “Handleiding voor het berekenen van de specifieke magneetveldzone bij bovengrondse hoogspanningslijnen, versie 4.1 van 26 oktober 2015” (uitgegeven door het RIVM, http://www.rivm.nl/dsresource?type=pdf&disposition=inline&objectid=rivmp:292755&versionid=&subobjectname= ).

Een andere mogelijkheid is om de situering van de woning te veranderen naar buiten de indicatieve zone en het erf behorende bij de woning ook buiten de indicatieve zone te projecteren.

Binnen de indicatieve zone

Zoals aangegeven is een berekening noodzakelijk om aan te tonen waar de specifieke zone is gelegen. Om de woning toch binnen de indicatieve zone te realiseren is een goede motivatie noodzakelijk ter onderbouwing van de afwijking op het voorzorgprincipe https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken-in-uitspraken/tekst-uitspraak.html?zoeken_veld=200908100%2F1%2FR1&id=51386).

Argumentatie om de situatie niet te wijzigen en de woning wel binnen de indicatieve zone te situeren hebben betrekking op maatschappelijke lasten en baten.

Voor dit specifieke geval, het betreft een enkele bestaande woning welke wordt geamoveerd en herbouwd binnen het eigen perceel is een deskundige geraadpleegd (Petersburg Consultants B.V. de heer Peeters op 13 januari 2016). Het vermoeden (zonder berekening) is dat de specifieke zone kleiner is dan 115 meter. Ook gezien eerder opgestelde rapporten met betrekking tot berekeningen van 380 KV en de specifieke zone (zie genoemde uitspraak) blijkt dat in de meeste gevallen deze zone veel kleiner is dan de indicatieve zone. Vanuit kosten overweging en het vermoeden van een deskundige dat de woning buiten de specifieke zone is gesitueerd is afgezien van onderzoek. Belangrijk hierbij is ook dat er geen wettelijke verplichting is maar het een aanbeveling van de minister (2005) betreft. Voor woningen gelegen binnen de belemmerende strook en dan ook nog direct onder de kabels is een uitkoopregeling door het Rijk opgesteld (ingaande 2017 en loopt tot 2021). Ook in deze regeling is er geen sprake van een wettelijk verplichting (bron; https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/energiebeleid/inhoud/elektriciteit/uitkoop-woningen-bij-hoogspanningslijnen).

Belemmerende strook

Voor het hoogspanningstrace geld ook een “belemmerde” strook. Bijgaand de situatie waarop de z.g.n. 'belemmerde strook' is te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP15021-0004_0007.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP15021-0004_0008.png"

Figuur 3.3 “Belemmerende strook”. Bron: TenneT mailbericht 13-01-2016 van de heer H. Jans, beheerder GSN-REM.

De belemmerende strook betreft een strook van 2x35meter vanuit de 380kV-lijn Zwolle-Hengelo en een strook van 2x25meter vanuit het hart van de daarnaast bevindende 110kV-lijn Harculo-Hessenweg. Van deze belemmerde strook is TenneT TSO b.v. beheerder. Als men mocht besluiten om binnen de belemmerde strook te willen bouwen dan is er volgens de dubbelbestemming voor gemeenten de plicht om advies te vragen aan de netbeheerder (TenneT) om een omgevingsvergunning te kunnen verstrekken. Daarna is de bouwer verplicht om dan aan TenneT te

vragen om een toestemmingsbrief met juridische en technische voorwaarden ter waarborging van de taak vanuit de wet voor TenneT omtrent veiligheid en de leveringszekerheid.

De nieuwbouw woning is buiten deze “belemmerende” strook gesitueerd waardoor er geen advies noodzakelijk is van TenneT.

Corona effect

Bij bepaalde weersomstandigheden zoals regen, mist of andere omstandigheden kunnen druppels op of onder aan een geleider zich bevinden waarbij door de vorm van de druppel het elektrische veld lokaal laten toenemen. Samen met eventueel aanwezig vuil op de lijn kan er dan een elektrische ontlading plaatsvinden wat wordt waargenomen als een knetterend geluid, Corona genoemd. In 2007 is door het bureau Peutz een onderzoek uitgevoerd naar het corona-effect van een 380-kV hoogspanningsleiding (rapport ”Onderzoek geluidsreductie 150/380 kV-lijn Beverwijk-Oostzaan” van KEMA van 31 mei 2007). De conclusie vanuit dat rapport was dat er direct onder de hoogspanningsleidingen de maximale geluidbelasting 49 dB(A) bedroeg en op 70 meter afstand is gedaald tot 40 dB(A). Wettelijke normen zijn hiervoor niet beschikbaar. De nieuwbouw wordt op een afstand van 110 meter gesitueerd waardoor de verwachting is dat de mogelijke hinder door het corona geluid niet leidt tot een negatief effect op het woon- en leef kwaliteit.

3.7.9 Conclusie Milieu

Ten aanzien van de verschillende milieucompartimenten en de ligging van de nieuw te realiseren agrarische woning met stal is er sprake van een goed woon- en leefklimaat. Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.

Een passende beoordeling op basis van artikel 19j, lid 2 van de Natuurbeschermingswet is niet noodzakelijk. Ook op grond hiervan is er dus geen mer-plicht.

Hoofdstuk 4 Juridische aspecten

4.1 Inleiding

Dit bestemmingsplan is gemaakt conform het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 21. Dit handboek is gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen SVBP2012, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.
De regels zijn binnen de systematiek van de SVBP2012 aangepast aan de Zwolse situatie en uitgebreid met extra standaardbestemmingen, waaraan in Zwolle behoefte is. De regels van Buitengebied, Heinoseweg 8 zijn voor zover nodig op hun beurt weer aangepast aan specifieke situaties in het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied, Heinoseweg 8.

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels:

De inleidende regels zijn van algemene aard en bestaan uit de volgende regels:

Artikel 1 Begrippen;

Artikel 2 Wijze van meten.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels:

Toelichting op de regels voor de enkelbestemmingen:

Het gehele plangebied is onderverdeeld in enkelbestemmingen. Dit in tegenstelling tot een bestemming die andere bestemmingen als dubbelbestemming overlapt. De dubbelbestemmingen behoeven niet in het gehele plangebied voor te komen.

Een enkelbestemming kan in het plangebied op één plaats, maar ook op meerdere plaatsen voorkomen. De bij deze bestemmingen behorende regels zijn per bestemming in een apart artikel ondergebracht.

Alle regels die op een bepaalde bestemming van toepassing zijn, worden zoveel mogelijk in de bestemmingsregels zelf geregeld. Op deze wijze wordt bij de digitale versie van het plan bij het aanklikken op adres of bestemmingsvlak zo veel mogelijk informatie gegeven zonder dat er verder doorgeklikt behoeft te worden.

De opbouw van een bestemmingsregel is als volgt:

  • 1. Bestemmingsomschrijving;
  • 2. Bouwregels;
  • 3. Nadere eisen;
  • 4. Afwijken van de bouwregels;
  • 5. Specifieke gebruiksregels;
  • 6. Afwijken van de gebruiksregels;
  • 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • 8. Wijzigingsbevoegdheid.

Per bestemmingsonderdeel wordt hierna een korte toelichting wordt gegeven.

  • 1. Bestemmingsomschrijving:

In de bestemmingsomschrijving wordt een nadere omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De hoofdfunctie wordt als eerste genoemd. Indien van toepassing, worden ook aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. De ondergeschiktheid wordt aangegeven door de zin 'met daaraan ondergeschikt'. De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie in de bestemming. De bestemmingsomschrijving is niet alleen functioneel maar bevat ook inrichtingsaspecten.

  • 2. Bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld.

Bij woningen wordt een onderscheid gemaakt tussen 'hoofdgebouwen', 'bijbehorende bouwwerken' en 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak'. Een 'bijbehorend bouwwerk' is een 'uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel een functioneel met een zich op het zelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak'. Deze definitie is gelijk aan de definitie in het Besluit omgevingsrecht (Bor).

Voor de andere functies geldt dat er meestal geen sprake is van 'bijbehorende bouwwerken'. Bij deze functies wordt dan alleen gebruik gemaakt van de begrippen 'gebouwen' en 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde'.

De maatvoering waaraan een (hoofd)gebouw, bijbehorend bouwwerk c.q. bouwwerk, geen gebouw zijnde, dient te voldoen wordt in deze regel opgenomen. De maximum goothoogte en maximum bouwhoogte worden in meters weergegeven, de dakhelling in graden.

De hoogte van de gebouwen wordt op de kaart aangegeven, indien er geen uniforme hoogteregels voor de gehele bestemming van toepassing zijn. Dit wordt in de verbeelding op papier van het plan gedaan door middel van een symbool in de vorm van een rondje verdeeld in een matrix met 2 of 3 vlakken. Linksboven staat bijvoorbeeld de maximum goothoogte in meters vermeld, rechtsboven de maximum bouwhoogte in meters en onderaan staat zo nodig het maximum bebouwingspercentage aangegeven. Het symbool is gekoppeld aan het bouwvlak, of indien er geen bouwvlak aanwezig is, aan het bestemmingsvlak.

  • 3. Nadere eisen:

Op grond van artikel 3.6, eerste lid onder d, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat door burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen worden gesteld. Het betreft hier nadere eisen ten behoeve van bepaalde doorgaans kwalitatief omschreven criteria, zoals stedenbouwkundig beeld, woonsituatie, en verkeersveiligheid. De nadere eisenregeling biedt de mogelijkheid om in concrete situaties in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning sturend op te treden door het stellen van nadere eisen. De criteria zijn in de bepaling van nadere eisen zelf opgenomen.

De procedure voor het stellen van nadere eisen is in deze bestemmingsregels omschreven in Hoofdstuk 3 Algemene regels Artikel 10 Algemene procedureregels.

  • 4. Afwijken van de bouwregels:

Op grond van artikel 3.6, eerste lid onder c, van de Wro kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat bij een omgevingsvergunning van het bestemmingsplan kan worden afgeweken. In deze bepaling wordt een opsomming gegeven van de bouwregels waarvan kan worden afgeweken. Een afwijkingsmogelijkheid van de bouwregels wordt alleen opgenomen, indien dit noodzakelijk wordt geacht in verband met het gewenste beleid en het een afwijking of verduidelijking betreft van de algemene afwijkingsregels. De criteria zijn in de afwijkingsregel zelf opgenomen.

De procedure voor het afwijken van de bouwregels is omschreven in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

  • 5. Specifieke gebruiksregels:

In artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wabo wordt aangegeven dat het verboden is zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. Ter verduidelijking worden in een aantal bestemmingen in de specifieke gebruiksregels specifieke vormen van gebruik met name uitgesloten. Dit zijn gebruiksvormen, waarvan het op voorhand gewenst is aan te geven dat deze in ieder geval niet zijn toegestaan.

  • 6. Afwijken van de gebruiksregels:

Bij specifieke gebruiksregels wordt in een aantal bestemmingen een daarop gerichte afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Bij zo'n specifieke afwijkingsbevoegdheid zijn ook hier de criteria opgenomen. Ook deze afwijkingsbevoegdheid is gebaseerd op artikel 3.6, eerste lid onder c, van de Wro

De procedure voor het afwijken van de gebruiksregels is omschreven in de Wabo.

  • 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

Door het opnemen van de eis voor een omgevingsvergunning overeenkomstig artikel 2.1, eerste lid onder b, van de Wabo, kunnen specifieke inrichtingsactiviteiten aan een omgevingsvergunning worden verbonden. Het betreft het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden. Het bouwen wordt niet aangemerkt als zo'n inrichtingsactiviteit. De eis voor een dergelijke omgevingsvergunning wordt opgenomen om extra bescherming aan een specifieke waarde van de bestemming te bieden, zoals de landschappelijke of cultuurhistorische waarde. De eis voor deze omgevingsvergunning wordt met de criteria voor vergunningverlening in de bestemmingsregel opgenomen.

  • 8. Wijzigingsbevoegdheid:

Het gaat hier om een specifieke op een bepaalde bestemming gerichte wijzigingsbevoegdheid als bedoel in artikel 3.6, eerste lid onder a, van de Wro. Hierin wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om de betreffende bestemming op de aangegeven punten te wijzigen.

Op het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid is de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure (Uov) van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.

Toelichting op de regels voor dubbelbestemmingen:

Een dubbelbestemming wordt opgenomen in een bestemmingsplan wanneer er sprake is van twee functies die onafhankelijk van elkaar op dezelfde plaats voorkomen. Het opnemen van een dubbelbestemming zorgt met het oog op een specifiek belang voor bescherming van het betreffende gebied.

Het betreft in dit plan:

Artikel 5 Waarde - Archeologie;

Deze bestemmingen liggen als het ware over de reguliere (enkel)bestemmingen heen. De bestemmingsomschrijving van de dubbelbestemming geeft aan dat de gronden, naast de andere aan die gronden gegeven (enkel)bestemmingen, mede voor deze dubbelbestemming zijn bestemd.

De opbouw van een dubbelbestemmingregel is dezelfde als die van een (enkel)bestemmingsregel, maar alleen die regels worden ter aanvulling opgenomen die noodzakelijk zijn. De regels in de dubbelbestemming geven de verhouding van de enkelbestemming ten opzicht van de dubbelbestemming aan.

Hoofdstuk 3 Algemene regels:

In de algemene regels zijn de volgende regels in onderstaande volgorde opgenomen:

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel;

Artikel 7 Algemene bouwregels;

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels luchtvaartverkeerzone

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels;

Artikel 10 Algemene procedureregels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels:

In dit laatste hoofdstuk komen de overgangsregels en de slotbepaling aan de orde.

4.2 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

Hierin worden de in de regels gebruikte begrippen gedefinieerd. Ze zijn alfabetisch gerangschikt met uitzondering van de begrippen plan en bestemmingplan die als eerste zijn genoemd.

Het doel van deze regels is om misverstanden of verschillen in interpretatie te voorkomen. Dit als aanvulling op de gevallen waarbij het woordenboek van Van Dale geen uitsluitsel geeft.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit is de handleiding voor de manier van meten van diverse in het plan bepaalde maten.

4.3 Bestemmingsregels

Hierna wordt - voor zover nog nodig - een toelichting op een aantal artikelen van de bestemmingsregels gegeven:

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschap

Binnen deze bestemming worden uitsluitend grondgebonden bedrijven toegestaan. Omschakeling van grondgebonden naar niet-grondgebonden bedrijfsvoering is niet toegestaan. In een grondgebonden agrarische bedrijf vindt de bedrijfsvoering hoofdzakelijk niet in gebouwen plaats , zoals een melkveehouderij, een akkerbouwbedrijf of een tuinbouwbedrijf. Het gebruik van agrarische gronden is noodzakelijk voor het functioneren van het bedrijf. Om te bepalen of een agrarisch bedrijf grondgebonden is wordt, onder andere, gekeken naar de volgende zaken:

  • beweiding van het vee vindt hoofdzakelijk plaats op de huiskavel;
  • de afzet van mest van het eigen bedrijf vindt hoofdzakelijk plaats op eigen grond;
  • er vindt teelt plaats van (ruw) voedergewassen en er wordt grotendeels zelf voorzien in de voederbehoefte van het eigen bedrijf.

In de bestemmingsvlakken is een agrarische bouwvlak opgenomen.

Ter bescherming van de landschappelijke waarden is voor het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden een aanlegvergunningenstelsel opgenomen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om het aanplanten of verwijdereren van bos of het aanbrengen van oppervlakteverhardingen buiten het bouwvlak met een oppervlakte van meer dan 1.000 m².

Artikel 4 Water

Deze bestemming omvat al het water dat van belang is voor de waterhuishouding van het gebied. Water dat voor de waterhuishouding niet van belang is, is opgenomen in de bestemmingsomschrijving van andere bestemmingen.

Artikel 5 Waarde - Archeologie

Uitgangspunten voor deze dubbelbestemming zijn:

  • De gebieden die volgens de gemeentelijke archeologische waarderingskaart een grote vondstkans hebben (50% of meer) zijn mede bestemd tot archeologisch waardevol gebied.
  • Bij de regeling voor de dubbelbestemming is nauwe aansluiting gezocht bij de Wet op de archeologische monumentenzorg.
  • Bij verstoringen in de bodem met een grotere diepte dan 0,5 meter en een grotere oppervlakte dan 100 m² zijn specifieke bouwregels en een omgevingsgunningenstelsel conform de regeling uit de Wet op de archeologische monumentenzorg van toepassing.

4.4 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een perceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 7 Algemene bouwregels

In dit artikel wordt geregeld dat een bouwplan moet voorzien in voldoende ruimte voor parkeren, laden en lossen. Wat voldoende is, wordt op basis van het algemene parkeerbeleid van de gemeente Zwolle bepaald tijdens de beoordeling van een bouwplan.
Bij een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken, indien anderszins in voldoende ruimte kan worden voorzien. Ten slotte kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken in bijzondere omstandigheden, onder andere op basis van criteria van het algemene parkeerbeleid.

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels luchtvaartverkeerzone

Door het plangebied loopt een laaagvliegroute van defensie. Indien de bouwhoogte van de bouwwerken 30 meter of meer bedraagt, zal het college van burgmeester en wethouders dit moeten melden aan het ministerie van Defensie zodat in het belang van de vliegveiligheid zorg kan worden gedragen voor het vermelden ervan in de vluchtplannen van de Koninklijke Luchtmacht.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

In deze regels is als eerste de op grond van vaste jurisprudentie vereiste algemene afwijking in de vorm van de zogenaamde 'toverformule' opgenomen. Bij een omgevingsvergunning moet van het gebruiksverbod worden afgeweken, indien strikte toepassing zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Daarnaast wordt in deze regels de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde in het bestemmingsplan geregelde onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Deze regels zijn niet van toepassing, indien en voor zover er specifieke in de bestemming zelf geregelde afwijkingsregels van toepassing zijn.

Ten slotte zijn de criteria voor de toepassing van deze afwijkingsregels hier opgenomen.

Artikel 10 Algemene procedureregels

Hierin wordt de standaardprocedure bij Zwolse bestemmingsplannen voor de voorbereiding van een besluit tot het stellen van een nadere eis beschreven.

4.5 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Bro is voorgeschreven.

Tevens is een hardheidsclausule opgenomen in de vorm van persoonsgebonden overgangsrecht op de wijze zoals door de regering bij de totstandkoming van het Bro werd aanbevolen.

Artikel 12 Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen. Deze regel bevat zowel de aanhalingstitel van het plan, de aanhalingstitel van de regels van het plan als de vaststellingsregel van het plan.

4.6 Handboek

Dit bestemmingsplan is vervaardigd conform de richtlijnen van het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 21.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

De planontwikkeling en -uitvoering zijn in goed overleg met de gemeente Zwolle en de initiatiefnemer gestart. Voor vaststelling van het bestemmingsplan wordt er een anterieure overeenkomst gesloten om de bestaande woning en bijgebouwen slopen en de nieuwbouw van woningen en opslag c.q. berging te realiseren op het perceel Heinoseweg 8.

De daadwerkelijke uitvoering van het bestemmingsplan komt voor rekening van de initiatiefnemer, evenals de mogelijke planschade als gevolg van nieuwbouw. Het plan is dus in financiële zin uitvoerbaar.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.2.1 Uitkomsten overleg

Rijk

De toenmalige minister van VROM heeft op 26 mei 2009 een brief gezonden aan alle Nederlandse gemeenten, waarin ze onder ander ingaat op de vraag in welke gevallen vooroverleg is vereist met de Rijksdiensten. In deze brief geeft zij aan dat vooroverleg alleen is vereist over plannen wanneer bepaalde nationale belangen gemoeid zijn. Welke nationale belangen dit zijn is opgesomd in een bijlage bij deze brief. Met dit plan is geen nationaal belang gemoeid dat op de bedoelde bijlage voorkomt, waardoor over dit plan geen vooroverleg met de Rijksdiensten gevoerd hoeft te worden.

Provincie
De provincie heeft aangegeven dat het bestemmingsplan niet in strijd is met het ruimtelijk beleid van de provincie. Indien het plan ongewijzigd in procedure wordt gebracht ziet de provicincie vanuit het provinciaal belang geen beletselen voor het verdere vervolg van deze procedure.

Rijkswaterstaat

De reactie van Rijkswaterstaat luidt als volgt: "Voor de juridische onderbouwing bij het thema 'geluid' wordt geadviseerd te vermelden, dat voor de beoordeling gebruik gemaakt dient te worden van het geluidsregister en dat de gemeente dit heeft gedaan."

Waterschap

Het Waterschap ziet geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.

Veiligheidsregio

Het advies van de Veiligheidsregio is:
1. De nieuwe woningen zover mogelijk van de N35 situeren.
2. Zorg te dragen voor een nieuwe ontsluiting van het perceel via de Oude Weg
3. De bewoners/ omwonenden doormiddel van risicocommunicatie op de hoogte te brengen van de gevaren en handelingsperspectieven bij een incident op de N35 en bij een dreigende overstroming.