Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Kleine Veerweg 10 in Zwolle
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0193.BP14032-0004

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 Plan:

het bestemmingsplan Kleine Veerweg 10 in Zwolle van de Gemeente Zwolle.Gemeente Zwolle

1.2 Bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0193.BP14032-0004 met deze bijbehorende regels met als bijlagen bij de regels de Samenvatting quickscan Kleine Veerweg 10 in Zwolle en het erfinrichtingsschets Kleine Veerweg 10.

1.3 Aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:

een dienstverlenend beroep dat op kleine schaal in een woning en/of aangebouwd ondergeschikt gebouw wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de betreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.

1.4 Aan- en uitbouw:

een onderdeel van een hoofdgebouw dat in ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm.

1.5 Aanduiding:

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 Aanduidingsgrens:

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 Achtererf:

het achter de woning gelegen gedeelte van het erf, voor zover gelegen achter de achtergevel en het verlengde daarvan en tussen de zijdelingse perceelgrenzen.

1.8 Achtergevel:

een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw die parallel of nagenoeg parallel loopt aan de voorgevel.

1.9 Afwijking van de bouwregels en/of gebruiksregels:

een afwijking zoals bedoeld in artikel 3.6, lid 1, onder c van de Wet ruimtelijke ordening.

1.10 Agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door het houden van dieren in stallen, niet zijnde een glastuinbouwbedrijf, een championkwekerij, een boomkwekerij, een sierteeltbedrijf, een gebruiksgerichte paardenhouderij, een inweidersbedrijf, witlofkwekerij of een vis- of wormenkwekerij.

1.11 Ander-bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde.

1.12 Ander-werk:

een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid.

1.13 Archeologisch deskundige:

de regionaal (beleids)archeoloog of een andere door het college van Burgemeester en Wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.

1.14 Archeologisch onderzoek:

onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en /of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SKIB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 van de Monumentenwet en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.

1.15 Archeologische verwachting:

een gebied met een daaraan toegekende hoge, middelhoge of lage archeologische verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied te verwachten overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.

1.16 Archeologische waarde:

een gebied met een daaraan toegekende archeologische waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.

1.17 Bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.18 Bebouwingsoppervlak:

een op de verbeelding aangegeven oppervlak dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwvlak dat op het bouwperceel rust dat maximaal mag worden bebouwd.

1.19 Bestaand:

  1. bij gebruik: het gebruik zoals aanwezig op het moment van inwerkingtreding van het plan, tenzij in de regels anders is bepaald;
  2. bij bouwwerken: de legaal aanwezige bebouwing die op het moment van de terinzagelegging van het ontwerpplan bestaat of wordt gebouwd.

1.20 Bestaand gebruik:

het op het tijdstip van het inwerking treden van het plan aanwezige gebruik.

1.21 Bestaande bouwwerken:

bouwwerken, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan zijn of worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.

1.22 Bestemmingsgrens:

De grens van een bestemmingsvlak.

1.23 Bestemmingsvlak:

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.24 Bevoegd gezag:

bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.25 Bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.26 Bijgebouw:

een, al dan niet vrijstaand, gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en niet gebruikt mag worden voor bewoning.

1.27 Bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats.

1.28 Bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.29 Bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.30 Bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende, bebouwing is toegelaten.

1.31 Bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.32 Bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.33 Bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.34 Dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw of bouwwerk.

1.35 Ecologische waarden:

de aan een gebied toegekende waarden die verband houden met de samenhang van dieren en planten en hun leefomgeving en/of tussen dieren en planten onderling.

1.36 Eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond.

1.37 Eerste verdieping:

de tweede bouwlaag van een hoofdgebouw, een souterrain of kelder niet daaronder begrepen.

1.38 Erf:

al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

1.39 Erfgrens:

de grens van een erf.

1.40 Gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.41 Gebruiken:

gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven.

1.42 Grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebou­wen plaatsvindt, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, zoals een melkrundveehouderijbedrijf, een akkerbouwbedrijf, een productiegerichte paardenhouderij, biologische bedrijven, waarbij dieren worden gehouden overeenkomstig de regels die krachtens artikel 2 van de bestaande Landbouwkwaliteitswet zijn gesteld ten aanzien van de biologische productiemethoden, en naar de aard daarmee gelijk te stellen agrarische bedrijven.

1.43 Hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk is aan te merken.

1.44 Kampeermiddelen:

tijdelijke te demonteren en al dan niet zelfstandig te verplaatsen onderkomens of voertuigen, zoals tenten, vouwwagens, caravans, campers of andere onderkomens of voertuigen, gewezen voertuigen of delen daarvan, voor zover niet aan te merken als bouwwerk, die geheel of gedeeltelijk zijn ingericht en kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.45 Landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde wat betreft het waarneembare deel van het aardoppervlak, welke waarde wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur en het menselijk grondgebruik.

1.46 Maaiveld:

het oppervlak (of de gemiddelde hoogte daarvan) van het land of de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft.

1.47 Maatvoeringsvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge een maatvoeringssymbool in het betreffende vlak bepaalde afmetingen, percentages, oppervlakten, hellingshoeken en/of aantallen, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn toegelaten.

1.48 Nadere eis:

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening.

1.49 Nevenactiviteit:

een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht ondergeschikt is aan de op de ingevolge dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een perceel.

1.50 Normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden:

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving van de bestemming.

1.51 Omgevingsvergunning:

een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.1, lid 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.52 Overkapping:

een bouwwerk, al dan niet aangebouwd aan een gebouw of een bouwwerk geen gebouw zijnde, bestaande uit een slechts van boven afgesloten ruimte van lichte constructie die niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omgeven, waaronder in ieder geval een carport wordt verstaan.

1.53 Parkeren:

het gedurende een aaneengesloten periode plaatsen van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen.

1.54 Peil:

  1. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk grenst aan de weg en voor dijkbebouwing: de hoogte van de kruin van de weg;
  2. voor andere gevallen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
  3. als in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabij gelegen punt waar het water grenst aan het vaste land.

1.55 Prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.56 Rijbak:

een rijbak ten behoeve van paardrijactiviteiten in de open lucht met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen, al dan niet voorzien van een omheining.

1.57 Rooilijn:

de vanwege burgemeester en wethouders, zo nodig in het terrein, aangewezen lijn, welke op een zoveel mogelijk gelijkmatige afstand evenwijdig aan de as van de weg is gelegen en die:
  1. bij bestaande bebouwing zoveel mogelijk aansluit aan de ligging van de naar de wegzijde gekeerde gevels van deze bebouwing;
  2. bij het ontbreken van bestaande bebouwing is gelegen op een afstand van ten minste 10 m uit de as van de weg.
 

1.58 Seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.59 Slopen:

het al dan niet geheel afbreken van gebouwen en andere bouwwerken.

1.60 Stedenbouwkundig beeld

het beeld dat wordt opgeroepen door het samengaan van gebouwde elementen, beplantingselementen en onbebouwde ruimten.

1.61 Verbeelding:

de analoge en digitale voorstelling van de in het plan opgenomen digitale ruimtelijk informatie met nummer NL.IMRO.0193.BP14032-0004.

1.62 Verdieping:

een bouwlaag die is gelegen boven de eerste bouwlaag welke is gelegen op de begane grond.

1.63 Voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel.

1.64 Vrijstaande woning:

een woning zonder gemeenschappelijke wand met een andere woning.

1.65 Wijzigingsbevoegdheid:

de bevoegdheid van burgemeester en wethouders om het bestemmingsplan te wijzigen zoals bedoeld in artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening.

1.66 Wonen:

het leven in een permanent dag- en nachtverblijf alwaar een huishouden wordt gevoerd.

1.67 Woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten.

1.68 Woonhuis:

een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 De goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 De bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 De oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.5 De vloeroppervlakte van een woning

binnenwerks op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor wonen.

2.6 De inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 De horizontale bouwdiepte van een gebouw:

de lengte van een gebouw, gemeten buitenwerks en loodrecht vanaf de naar de weg toegekeerde gevel.

2.8 De verticale bouwdiepte van een gebouw:

de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer.

2.9 De afstand tot de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw:

van enig punt van een bouwwerk tot de naar de weg toegekeerde gevel van dat gebouw.
 
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons, dakgoten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits:
  1. de overschrijding van aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,30 meter bedraagt;
  2. een erker aan een naar de weg toegekeerde gevel van een woning niet breder is dan 3/5 deel van de betreffende gevel.
 

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschap

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
  2. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschapswaarden van de gronden;
met daaraan ondergeschikt:
  1. wegen en paden;
  2. parkeervoorzieningen
  3. geluidwerende voorzieningen;
  4. openbare nutsvoorzieningen;
  5. infrastructurele voorzieningen;
  6. groenvoorzieningen;
  7. tuinen ten behoeve van de aangrenzende woonbestemming 
  8. recreatief medegebruik in de vorm van extensieve dagrecreatie;
  9. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  10. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen; 
met de daarbij behorende:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

3.2 Bouwregels

3.2.1 Gebouwen en bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen
Binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden – Landschap' mogen geen gebouwen en bijbehorende bouwwerken worden gebouwd.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen;
  2. een hobbymatige rijbak is niet toegestaan;
  3. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag buiten het bouwvlak niet meer dan 5 meter bedragen. 
3.2.3 Voorwaardelijke verplichting
Ten behoeve van dit bestemmingsplan is een globale erfinrichtingsschets gemaakt voor het perceel Kleine Veerweg 10. Bij de daadwerkelijke inrichting van het erf dient aan de uitgangspunten van deze schets te worden voldaan. De erfinrichtingsschets is opgenomen als bijlage 1 van de bijlagen bij de regels.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
  1. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  2. een goede woonsituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  5. de sociale veiligheid;
  6. een goede milieusituatie;
  7. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschapswaarden van de gronden;
  8. de kwaliteit van het grondwater;
  9. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
 

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.4.1 Bevoegdheid
Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van:
  1. het bepaalde in artikel 3.2.1 om toe te staan dat buiten het bouwvlak agrarische bedrijfsgebouwen, zoals schuilstallen, melkstallen en veldschuren worden gebouwd met uitzondering van gebouwen voor mestopslag, mits:
    1. de oppervlakte van een gebouw niet meer dan 100 m² bedraagt;
    2. de goothoogte van een gebouw niet meer dan 3 meter bedraagt;
    3. de bouwhoogte van een gebouw niet meer dan 5 meter bedraagt;
  2. het bepaalde in artikel 3.2.1 om toe te staan dat zonnepanelen geplaatst mogen worden op maaiveld met dien verstande dat:
    1. het gedeelte van de aangrenzende bestemming Wonen dat wel geschikt is voor de opwekking van zonne-energie door middel van zonnepanelen eerst volledig wordt benut;
    2. de zonne-energie die mag worden opgewekt door middel van zonnepanelen maximaal 5.000 kWh per woning mag zijn;
  3. het bepaalde in artikel 3.2.2 onder b om een hobbymatige rijbak toe te staan.  
3.4.2 Voorwaarden
De in artikel 3.4.1 genoemde afwijkingen kunnen slechts worden toegestaan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  2. een goede woonsituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  5. de sociale veiligheid;
  6. een goede milieusituatie;
  7. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschapswaarden van de gronden;
  8. de kwaliteit van het grondwater;
  9. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3.5 Specifieke gebruiksregels

 
3.5.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  2. het gebruik van gronden buiten het bouwvlak als standplaats voor kampeermiddelen;
  3. het gebruik van de gronden ten behoeve van (co)mestvergisting;
  4. het gebruik van bouwwerken ten behoeve van nevenactiviteiten.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.6.1 Verboden werkzaamheden
Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanplanten of verwijderen van bossen en houtopstanden al dan niet ten behoeve van houtteelt voor zover niet gelegen binnen het bouwvlak;
  2. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen buiten het bouwvlak met een oppervlakte van meer dan 1.000 m²;
  3. het ontgronden, afgraven, ophogen of egaliseren van gronden over een oppervlakte groter dan 1.000 m², zodanig dat er een verschil in hoogte, c.q. verticale diepte ten opzichte van het bestaande maaiveld ontstaat van meer dan 0,30 meter;
  4. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik;
  5. het wijzigen van de grondsamenstelling of het aanbrengen van voorzieningen, waaronder afschermende materialen, ten behoeve van de aanleg van rijbakken;
  6. het graven, vergraven of dempen, verdiepen of verbreden van watergangen, vijvers en poelen;
  7. het aanleggen van ligplaatsen voor schepen.
 
3.6.2 Toegestane werkzaamheden
Het in artikel 3.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
 
3.6.3 Voorwaarden
De in artikel 3.6.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel of de ontwikkeling van de landschapswaarden van de gronden en de kwaliteit van het grondwater.

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
met daaraan ondergeschikt:
  1. opritten, parkeervoorzieningen en paden;
met de daarbij behorende:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde met uitzondering van carports.
 

4.2 Bouwregels

 
4.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 1 meter bedragen, maar de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, indien:
    1. op het erf of perceel al een gebouw staat, waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat;
    2. gebouwd wordt achter de naar de weg toegekeerde gevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan;
    3. gebouwd wordt op een afstand van meer dan 1 meter van openbaar toegankelijk gebied;
  2. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen.
 
4.2.3 Voorwaardelijke verplichting
Ten behoeve van dit bestemmingsplan is een globale erfinrichtingsschets gemaakt voor het perceel Kleine Veerweg 10. Bij de daadwerkelijke inrichting van het erf dient aan de uitgangspunten van deze schets te worden voldaan. De erfinrichtingsschets is opgenomen als bijlage 1 van de bijlagen bij de regels.

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
  1. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  2. een goede woonsituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  5. de sociale veiligheid;
  6. een goede milieusituatie;
  7. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschapswaarden van de gronden;
  8. de kwaliteit van het grondwater;
  9. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. 

4.4 Afwijken van de bouwregels

4.4.1 Bevoegdheid
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4.1 onder b en artikel 4.2.1 om toe te staan dat een bijbehorend bouwwerk behorende bij een hoofdgebouw, dat gelegen is op een aangrenzende bestemming, geheel of gedeeltelijk binnen de bestemming 'Tuin' wordt gebouwd, mits de geluidsbelasting van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde.
4.4.2 Voorwaarden
De in artikel 4.4.1 genoemde afwijking kan slechts worden toegestaan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  2. een goede woonsituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  5. de sociale veiligheid;
  6. een goede milieusituatie;
  7. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschapswaarden van de gronden;
  8. de kwaliteit van het grondwater;
  9. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. 

4.5 Specifieke gebruiksregels

 
 
4.5.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van gronden ten behoeve van een seksinrichting;
  2. het gebruik van gronden als opslagplaats anders dan voor opslag ten behoeve van normaal tuinonderhoud;
  3. het gebruik van gronden als stallingsplaats of standplaats van kampeermiddelen.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. eengezinshuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor beroep aan huis;
  2. bijbehorende bouwwerken;
met daaraan ondergeschikt:
  1. opritten, parkeervoorzieningen en paden;
met de daarbij behorende:
  1. tuinen en erven;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak.
 

5.2 Bouwregels

5.2.1 Hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken binnen het bouwvlak
Voor het bouwen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken binnen het bouwvlak gelden de volgende regels:
  1. er mogen hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken worden gebouwd;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' mag het aantal wooneenheden per bouwvlak niet meer bedragen dan het aangegeven maximum;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' mag de goot-, en bouwhoogte in meters niet meer dan de aangegeven goot- en bouwhoogte bedragen.
5.2.2 Hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak
Voor het bouwen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak gelden de volgende regels:
  1. er mogen geen zelfstandige hoofdgebouwen worden gebouwd;
  2. het maximum bebouwd oppervlak voor bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 300 m²;
  3. goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag:
    1. indien aangebouwd niet meer bedragen dan 0,30 meter boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw;
    2. indien vrijstaand niet meer dan 5 meter bedragen;
  4. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer dan 6,5 meter bedragen.
 
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 1 meter bedragen, maar de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, indien:
    1. op het erf of perceel al een gebouw staat, waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat;
    2. gebouwd wordt achter de naar de weg toegekeerde gevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan;
    3. gebouwd wordt op een afstand van meer dan 1 meter van openbaar toegankelijk gebied;
  2. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  3. het plaatsen van zonnepanelen op maaiveld is niet toegestaan. 
5.2.4 Voorwaardelijke verplichting
Ten behoeve van dit bestemmingsplan is een globale erfinrichtingsschets gemaakt voor het perceel Kleine Veerweg 10. Bij de daadwerkelijke inrichting van het erf dient aan de uitgangspunten van deze schets te worden voldaan. De erfinrichtingsschets is opgenomen als bijlage 1 van de bijlagen bij de regels.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
  1. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  2. een goede woonsituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  5. de sociale veiligheid;
  6. een goede milieusituatie;
  7. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschapswaarden van de gronden;
  8. de kwaliteit van het grondwater;
  9. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
 

5.4 Afwijken van de bouwregels

 
5.4.1 Bevoegdheid
Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van:
  1. het bepaalde in de aanhef van artikel 5.2.1 om toe te staan dat een bouwvlak wordt vergroot, mits daardoor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;
  2. het bepaalde in artikel 5.2.1 onder c om toe te staan dat de goothoogte en/of bouwhoogte van een bouwwerk wordt vergroot met niet meer dan 1 meter; 
  3. het bepaalde in de artikel 5.2.3 onder c om toe te staan dat zonnepanelen geplaatst mogen worden op maaiveld met dien verstande dat:
    1. het dakoppervlak dat wel geschikt is voor de opwekking van zonne-energie door middel van zonnepanelen eerst volledig wordt benut;
    2. de oriëntatie van het dak geheel of gedeeltelijk ongeschikt is voor de opwekking van zonne-energie door middel van zonnepanelen;
    3. de zonne-energie die mag worden opgewekt door middel van zonnepanelen maximaal 5000 kWh per woning mag zijn.
5.4.2 Voorwaarden
De in artikel 5.4.1 genoemde afwijkingen kunnen slechts worden toegestaan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  2. een goede woonsituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  5. de sociale veiligheid;
  6. een goede milieusituatie;
  7. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschapswaarden van de gronden;
  8. de kwaliteit van het grondwater;
  9. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

5.5 Specifieke gebruiksregels

 
5.5.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van gebouwen op een perceel voor meer dan 1 woning;
  2. het gebruik van vrijstaande gebouwen buiten het bouwvlak als zelfstandige woning;
  3. het gebruik van gebouwen voor beroep aan huis, tenzij het gedeelte dat voor beroep aan huis wordt gebruikt, niet groter is dan 30% van de vloeroppervlakte van de gebouwen op het perceel tot een maximum van 50 m²;
  4. het gebruik van de gronden ter plaatse van de bestemming 'Wonen' zonder dat de de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarden van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
  5. het verhuren of anderszins beschikbaar stellen van woonruimte aan derden ten behoeve van de uitoefening van een beroep hoe gering ook van omvang, tenzij een afwijkend gebruik is toegestaan;
  6. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  7. het gebruik van onbebouwde gronden als opslagplaats anders dan voor opslag ten behoeve van normaal tuinonderhoud;
  8. het gebruik van onbebouwde gronden als stallingsplaats of standplaats van kampeermiddelen.

Artikel 6 Leiding - Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
 
  1. het ondergrondse transport van water door een hoofdwaterleiding;
met de daarbij behorende: 
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

6.2 Bouwregels

6.2.1 Algemeen
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag op of in deze gronden niet anders worden gebouwd dan ten behoeve van de dubbelbestemming 'Leiding - Water'.
6.2.2 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen ten behoeve van de dubbelbestemming 'Leiding - Water' worden gebouwd.
6.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de dubbelbestemming 'Leiding - Water' mag niet meer dan 2 meter bedragen.

6.3 Afwijken van de bouwregels

6.3.1 Bevoegdheid
Bij een omgevingsvergunning wordt afgeweken van het bepaalde in artikel 6.1 om toe te staan dat bouwwerken worden gebouwd, welke toelaatbaar zijn op grond van het bepaalde in de andere bestemmingen.
6.3.2 Voorwaarden
De in artikel 6.3.1 genoemde afwijking wordt toegestaan, mits:
  1. geen aantasting plaatsvindt van het doelmatig en veilig functioneren van de ondergrondse waterleiding;
  2. de veiligheid van mens, dier en goederen niet in gevaar wordt gebracht;
  3. vooraf advies is ingewonnen van de betrokken leidingbeheerder.

6.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:
  1. een gebruik dat geen rekening houdt met de goede werking van de ondergrondse waterleiding en de risico's die ermee verbonden zijn;
  2. de permanente opslag van goederen.

6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.5.1 Verboden werkzaamheden
Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanbrengen of verwijderen van bomen of andere beplantingen, welke diep wortelen;
  2. het afgraven of ophogen van gronden;
  3. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins in de bodem drijven van voorwerpen;
  4. het aanbrengen van een gesloten verharding.
6.5.2 Toegestane werkzaamheden
Het in artikel 6.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
  1. het normale onderhoud betreffen;
  2. mechanisch worden uitgevoerd en daarmee vallen onder de werking van de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  4. noodzakelijk zijn in verband met het beheer van de gronden ten behoeve van de drinkwatervoorziening.
6.5.3 Voorwaarden
De in artikel 6.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits:
  1. geen afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig en veilig functioneren van de ondergrondse waterleiding;
  2. de veiligheid van mens, dier en goederen niet in gevaar wordt gebracht;
  3. vooraf advies is ingewonnen van de betrokken leidingbeheerder.

Artikel 7 Waarde - Archeologie

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
  1. het behoud van de archeologische monumenten die ter plaatse aanwezig zijn;
  2. het behoud van de archeologische monumenten, waarvan de aanwezigheid redelijkerwijs vermoed wordt.
 

7.2 Bouwregels

7.2.1 Algemeen
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag op of in deze gronden niet anders worden gebouwd ten behoeve van deze bestemmingen dan overeenkomstig de volgende regels, indien door de bouw de bodem op een grotere diepte dan 0,5 meter en over een grotere oppervlakte dan 100 m² zal kunnen worden verstoord:
 
  1. de aanvrager van een omgevingsvergunning dient in het belang van de archeologische monumentenzorg een rapport over te leggen waarin de archeologische waarden van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
  2. aan een omgevingsvergunning kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval de volgende regels worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
7.2.2 Bouwwerken
Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken ten behoeve van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' worden gebouwd.

7.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend een gebruik ten behoeve van een andere bestemming waardoor een onevenredige afbreuk aan het belang van de archeologische monumentenzorg wordt gedaan.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

7.4.1 Verboden werkzaamheden
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, welke kunnen leiden tot het verstoren van de bodem op een grotere diepte dan 0,5 meter en over een grotere oppervlakte dan 100 m².
7.4.2 Toegestane werkzaamheden
Het in artikel 7.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
7.4.3 Voorwaarden
De in artikel 7.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het belang van de archeologische monumentenzorg op grond waarvan de volgende regels van toepassing zijn:
  1. de aanvrager van een omgevingsvergunning dient in het belang van de archeologische monumentenzorg een rapport over te leggen waarin de archeologische waarden van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
  2. aan een omgevingsvergunning kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval de volgende regels worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  

3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Parkeren

  1. Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen van deze regels mag uitsluitend worden gebouwd, indien in, op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, voorzien wordt in voldoende parkeerruimte ten behoeve van het parkeren of stallen van motorvoertuigen.
  2. De onder a bedoelde ruimten voor het parkeren van personenauto's moeten afmetingen hebben die afgestemd zijn op gangbare personenauto's.
 

9.2 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
  1. het bepaalde in artikel 9.1 voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
  2. het bepaalde in artikel 9.1 voor zover het voldoen aan die regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.
 

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

10.1 Algemene afwijking van het algemeen geldende gebruiksverbod van artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Bij een omgevingsvergunning wordt afgeweken van het verbod als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

10.2 Algemene afwijkingsbevoegdheid

Bij een omgevingsvergunning kan in dit plan of in een wijzigingsplan of uitwerkingsplan afgeweken worden van:
  1. de bij recht in de regels gegeven aantallen, maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die aantallen, maten, afmetingen en percentages voor zover er geen specifieke afwijkingsmogelijkheid in deze regels van toepassing is;
  2. de bestemmingsregels om toe te staan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid of verkeersintensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. de bestemmingsregels om toe te staan dat aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  4. de bestemmingsregels ten aanzien van de maximale bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen om toe te staan dat de bouwhoogte wordt vergroot in het belang van het af te scheiden erf of het af te scheiden perceel;
  5. de bestemmingsregels ten aanzien van de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, om toe te staan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en ten behoeve van zend-, ontvang- of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40,00 meter;
  6. de bestemmingsregels ten aanzien van de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die niet genoemd zijn onder d en e om toe te staan dat de bouwhoogte van deze bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10,00 meter;
  7. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen om toe te staan dat de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen van bouwdelen die niet van ondergeschikte aard zijn, als, liftkokers, trappenhuizen, en lichtkappen, wordt vergroot, mits:
    1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 50 m² bedraagt;
    2. de bouwhoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
  8. de bestemmingsregels, voor zover deze een woning toestaan, ten behoeve van bed & breakfast, mits:
    1. degene die de bed & breakfastactiviteiten uitvoert, tevens de hoofdbewoner van de woning is of een lid van zijn gezin;
    2. er voor de bed & breakfastactiviteiten niet meer dan 30% van de brutovloeroppervlakte van de woning met bijbehorende bouwwerken wordt gebruikt met een maximum oppervlakte van 75 m²;
    3. er geen zelfstandige keuken in een door gasten gebruikte kamer of in een zelfstandig gastenverblijf aanwezig is;
  9. de bestemmingsregels, voor zover deze een woning toestaan, ten behoeve van mantelzorg in een bijbehorend bouwwerk, mits:
    1. mantelzorg niet kan plaatsvinden door middel van inwoning;
    2. er een sociale en/of medische indicatie voor mantelzorg is afgegeven;
    3. de mantelzorg plaatsvindt in een bijbehorend bouwwerk van maximaal 100m²;
    4. het bijbehorend bouwwerk waarin de mantelzorg plaatsvindt een ruimtelijke eenheid vormt met de woning;
    5. het bijbehorend bouwwerken waarin de mantelzorg plaatsvindt maximaal 15 meter van de woning is gelegen;
    6. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in het geding zijnde belangen van omwonenden en (agrarische) bedrijven.

10.3 Voorwaarden voor het toets aan van afwijkingen

De in artikel 10.2 genoemde afwijkingen kunnen slechts worden toegestaan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  2. een goede woonsituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  5. de sociale veiligheid;
  6. een goede milieusituatie;
  7. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschapswaarden van de gronden;
  8. de kwaliteit van het grondwater;
  9. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 11 Algemene procedureregels

Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van een nadere eis is de volgende procedure van toepassing:
  1. Het ontwerp van een besluit met bijbehorende stukken wordt langs elektronische weg gedurende 2 weken ter inzage gelegd op de website van de gemeente Zwolle, waarbij de stukken door een ieder kunnen worden geraadpleegd en voor een ieder beschikbaar worden gesteld.
  2. De verbeelding op papier van het ontwerp van een besluit met bijbehorende stukken ligt eveneens gedurende de zelfde onder a genoemde periode in het informatiecentrum in het stadskantoor van de gemeente Zwolle voor een ieder ter inzage.
  3. Burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging van tevoren langs elektronische weg bekend op de website van de gemeente Zwolle.
  4. Burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging eveneens van tevoren bekend in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen die in de gemeente verspreid worden.
  5. De bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het naar voren brengen van zienswijzen.
  6. Gedurende de onder a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders langs elektronische weg of schriftelijk hun zienswijzen naar voren brengen omtrent het ontwerp van het besluit.
 

Artikel 12 Milieuzone - Grondwaterbeschermingsgebied

12.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede aangewezen voor:
  1. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de drinkwatervoorziening in het waterwingebied;
met de daarbij behorende:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 

12.2 Bouwregels

12.2.1 Algemeen
In afwijking van het bepaalde bij de binnen deze gebiedsaanduiding voorkomende bestemmingen mag op deze gronden niet anders worden gebouwd dan ten behoeve van het grondwaterbeschermingsgebied.
12.2.2 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen ten behoeve van het grondwaterbeschermingsgebied worden gebouwd.
12.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het grondwaterbeschermingsgebied gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 1 meter bedragen, maar de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, indien:
    1. op het erf of perceel al een gebouw staat, waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat;
    2. gebouwd wordt achter de naar de weg toegekeerde gevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan;
    3. gebouwd wordt op een afstand van meer dan 1 meter van openbaar toegankelijk gebied;
  2. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen.
 

12.3 Afwijken van de bouwregels

12.3.1 Bevoegdheid
Bij een omgevingsvergunning wordt afgeweken van het bepaalde artikel 12.2.1 om toe te staan dat bouwwerken worden gebouwd, welke toelaatbaar zijn op grond van het bepaalde in de binnen deze gebiedsaanduiding voorkomende bestemmingen.
12.3.2 Voorwaarden
De in artikel 12.3.1 genoemde afwijking wordt toegestaan, mits:
  1. geen gevaar of nadeel ontstaat voor het belang van de bescherming van de drinkwatervoorziening;
  2. vooraf advies is ingewonnen van gedeputeerde staten van Overijssel en de betrokken beheerder van de drinkwatervoorziening.
 

12.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze gebiedsaanduiding als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:
  1. een gebruik ten behoeve van een binnen deze gebiedsaanduiding voorkomende bestemming, waardoor een onevenredige afbreuk aan het belang van de bescherming van de drinkwatervoorziening wordt gedaan;
  2. het gebruik als opslag-, stort-, lozings-, of bergplaats van afvalstoffen.

12.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

12.5.1 Verboden werkzaamheden
Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het afgraven van gronden tot een grotere diepte dan 0,5 meter beneden het maaiveld en met een oppervlakte van meer dan 10 m²;
  2. het verrichten van grondboringen dieper dan 0,5 meter beneden het maaiveld;
  3. het uitvoeren van grondverbeteringswerkzaamheden of andere grondbewerkingen dieper dan 0,5 meter beneden het maaiveld;
  4. het graven, vergraven of dempen, verdiepen of verbreden van watergangen, vijvers en poelen;
  5. het aanbrengen van drainage;
  6. het ophogen of egaliseren van gronden met een oppervlakte van meer dan 10 m²;
  7. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 10 m²;
  8. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
 
12.5.2 Toegestane werkzaamheden
Het in artikel 12.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  3. het aanbrengen van leidingen uitsluitend ten behoeve van de aansluiting van percelen op het openbare voorzieningennet betreffen;
  4. de aanleg van ondergrondse transportleidingen ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening;
  5. noodzakelijk zijn in verband met het beheer van de gronden ten behoeve van de drinkwatervoorziening, waaronder in ieder geval begrepen graaf- en boorwerkzaamheden.
 
12.5.3 Voorwaarden
De in artikel 12.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits:
  1. geen gevaar of nadeel ontstaat voor het belang van de bescherming van de drinkwatervoorziening;
  2. vooraf advies is ingewonnen van gedeputeerde staten van Overijssel en de betrokken beheerder van de drinkwatervoorziening.
 

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van de beheersverordening, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheerverordening, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met de beheersverordening strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met de beheersverordening strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
  

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het bestemmingsplan 'Kleine Veerweg 10 in Zwolle'.
 
Behoort bij het besluit van de raad van de Gemeente Zwolle van