direct naar inhoud van 4.2 Milieu
Plan: Pierik-zuid
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0193.BP12004-0004

4.2 Milieu

4.2.1 Geluid

Wet geluidhinder

Spoorweglawaai

De woningen liggen binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Zwolle-Meppel.

Voor de herontwikkeling van Pierik Zuid is door de gemeente een akoestisch onderzoek uitgevoerd, d.d. 21 mei 2012, kenmerk 2012-07v01. Uit dat onderzoek blijkt dat de appartementen en eengezinswoningen aan de Mimosastraat niet voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB Lden, namelijk maximaal 65 dB Lden. De overige woningen van het ontwikkelingsplan, aan de Lobeliastraat en Lavendelstraat voldoen wel aan de voorkeursgrenswaarde.

De appartementen vanaf de derde woonlaag voldoen niet aan de grenswaarde van 63 dB Lden volgens het gemeentelijk milieubeleid. Wel wordt in alle gevallen voldaan aan de maximale ontheffingswaarde van 68 dB Lden.

De appartementen en overige woningen in de eerste lijn langs de spoorweg hebben een afschermende functie voor de overige nieuw te bouwen woningen in het ontwikkelingsplan als zowel de bestaande woningen in Pierik Zuid.

Gevelmaatregelen

De hogere grenswaarde wordt verleend voor railverkeerslawaai. De karakteristieke geluidwering van de gevel hierop worden gedimensioneerd. De initiatiefnemer van het plan zal bij de aanvraag van de bouwvergunning moeten aantonen, dat, met inachtneming van de gevelbelasting uit tabel 2 en 3, het binnenniveau in de woningen voldoet aan de eis van 33 dB Lden voor railverkeerslawaai respectievelijk 35 dB(A) etmaalwaarde voor industrielawaai, zoals opgenomen in het Bouwbesluit. Hiertoe zal aanvullend een akoestisch onderzoek noodzakelijk zijn, waarin per geluidsgevoelige ruimte de geluidwering van de relevante gevels en de daken wordt bepaald.

Omdat het om vervangende nieuwbouw gaat en het aantal personen nagenoeg gelijk blijft past deze hogere waarde voor de nieuwe woningen binnen het Zwolse beleid en kan een hogere grenswaarde verleend worden.

Industrielawaai

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat een deel van de woningen binnen de geluidzone van het bedrijventerrein Marslanden ligt. Uit de berekening blijkt, dat de geluidbelasting op zonebewakingspunten (55 dB(A)) ruim beneden de 55 dB(A) blijft. Er kan worden gesteld dat de eerder vastgestelde hogere grenswaarde voldoet en hiermee aan de Wet geluidhinder wordt voldaan.

4.2.2 Luchtkwaliteit

Gezien het feit dat het gaat om vervangende bebouwing en het woning aantal met drie zal dalen ziet het ontwikkelingsplan niet op een beoogde toename van verkeer. Redelijkerwijs valt een toename van het aantal verkeersbewegingen door deze aanpassingen niet te verwachten en kan het project worden gekarakteriseerd als “niet in betekenende mate”. Een luchtkwaliteitonderzoek is niet nodig.

4.2.3 Bodemkwaliteit

Voor het gebied is een beperkt historisch vooronderzoek op basis van de NEN5720 uitgevoerd. Hiervoor is informatie over het vroegere, huidige en toekomstige bodemgebruik verzameld om te bepalen of er een verdenking op een mogelijke bodemverontreiniging bestaat. Op basis van dit onderzoek wordt niet verwacht dat de bodemkwaliteit in het plangebied afwijkt van de landelijke achtergrondwaarden.

4.2.4 Externe veiligheid

Over de spoorlijn worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Uit de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu over het ontwerp basisnet spoor (aug. 2011) blijkt dat de PR 10-6 maximaal 9 meter bedraagt en dat er sprake is van een zogenaamde PAG-zone (Plasbrand Aandachts Gebied) van 30 meter. De woningen liggen geheel buiten de beide genoemde zones. De woningen liggen echter wel binnen het invloedsgebied van het spoor.

Het groepsrisico zal naar verwachting rekenkundig niet toenemen aangezien het aantal personen niet toeneemt binnen het invloedsgebied van het spoor. Een aandachtspunt vormt de nieuwe hoogbouw. De evacuatietijd zal naar verwachting toenemen ten opzichte van grondgebonden woningen. Omdat het echter om een klein aantal woningen gaat is dit oplosbaar.

4.2.5 Hogedrukaardgasleidingen

Er liggen geen hogedrukaardgasleidingen van regionaal of landelijk belang in de nabijheid van de woningen. Deze vormen dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.2.6 Waterbeheer

Waterkering

In of grenzend aan het plangebied is geen waterkering aanwezig.

Overstromingsrisico

Het plangebied (zie figuur 4.1) is gelegen in dijkring 53, Salland. Deze dijkring wordt omsloten door de Vecht aan de noordzijde, de IJssel aan de westzijde en het Zwarte Water aan de noordwestzijde. Omdat het bestemmingsplan ruimte biedt aan de ontwikkeling van niet incidentele overstromingsgevoelige functies en omdat het plangebied gelegen is in dijkring 53 is een overstromingsrisicoparagraaf verplicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP12004-0004_0002.jpg".

Figuur 4.1 Dijkring 53

Risico-inventarisatie

Voor de keringen van dijkring 53 is de overschrijdingkans genormeerd op 1/1.250e per jaar. Op basis van de provinciale risicokaart wordt de maximale waterdiepte, in Zwolle voor dijkring 53 tijdens een overstroming, geschat tussen de 0,8 en 2,0 meter. De mogelijke waterdiepte kan daarmee worden aangeduid als ondiep (figuur 4.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP12004-0004_0003.png"

Figuur 4.2 Maximale waterdiepte tijdens een overstroming

Afhankelijk van de locatie waar een dijk doorbreekt zal water dijkring 53 binnen stromen. In figuur 3 zijn twee maatgevende locaties (Olst en Berkum) weergegeven die uiteindelijk zullen leiden tot een waterstand weergegeven in figuur 4.2 en de snelheid waarmee het water dijkring 53 instroomt (figuur 4.3).

Door deze herinrichting van het plangebied blijft het risico gelijk aan bestaand situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP12004-0004_0004.jpg"

Figuur 4.3 Boven: dijkdoorbraak Olst Onder: dijkdoorbraak Berkum (Zwolle)

4.2.7 Ecologie

Het toetsingskader voor Ecologie wordt gevonden in het Groenbeleidsplan als wel in de natuurwetgeving; De Natuurbeschermingswet en de Flora- en Faunawet. Hiervan kan de Flora- en Faunawet een beperkende werking hebben op het toekennen van bestemmingen. De uitvoering van de toegekende bestemming mag namelijk geen negatief effect hebben ten aanzien van beschermde soorten. Wanneer als gevolg van het uit te voeren nieuwe bestemmingplan negatieve effecten ontstaan dan dienen deze effecten gemitigeerd te worden. Dit zijn maatregelen die vooraf aan de ruimtelijke ingreep uitgevoerd worden. Het type maatregelen en het moment waarop deze maatregelen uitgevoerd worden, waardoor de uitvoerbaarheid van het bestemmingplan mogelijk wordt, is afhankelijk van de vastgestelde beschermde soorten, hun aantal en de locatie van vaste rust- en verblijfplaatsen van deze soorten.