direct naar inhoud van 3.1 Ruimtelijk beleid
Plan: Buitengebied - Langenholte, Vecht e.o.
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0193.BP10009-0005

3.1 Ruimtelijk beleid

3.1.1 Rijksbeleid
3.1.1.1 Nota Ruimte

In de Nota Ruimte zijn op Rijksniveau de uitgangspunten voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2020 vastgelegd. De nota heeft 4 hoofddoelen: versterken economie, krachtige steden en een vitaal platteland, waarborging van waardevolle (inter)nationale groengebieden en waarborging van de veiligheid. In de nota worden de bakens verzet in de vorm van nieuwe voorstellen met minder regels (deregulering) en meer ruimte voor ontwikkeling (van toelatingsplanologie naar ontwikkelingsplanologie). Het rijk wil hierbij meer overlaten aan lagere overheden (centraal wat moet en decentraal wat kan). Enkele belangrijke koerswijzigingen in de Nota Ruimte zijn de extra aandacht voor de eigen verantwoordelijkheid van provincies en gemeenten, verbrede plattelandsontwikkeling en een minder streng contourenbeleid.

De hoofdlijnen van beleid zijn aangegeven in een ruimtelijke hoofdstructuur. Op de kaart met de 'Nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur: economie, infrastructuur, verstedelijking' (zie figuur), is voor het plangebied geen specifieke aanduiding opgenomen.

Op de figuur 'Nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur: water, natuur en landschap' zijn een aantal natuurgebieden binnen het plangebied aangegeven. Deze natuurgebieden maken onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Tevens loopt door het plangebied een aanduiding 'Robuuste verbinding'. Deze ruimtelijke structuur is verder uitgewerkt in provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.

De Nota Ruimte biedt meer kansen voor het buitengebied om het economisch draagvlak en de vitaliteit van het landelijk gebied te vergroten. Daarom wil het rijk de mogelijkheid voor hergebruik en nieuwbouw in het buitengebied verruimen. Vrijkomende bebouwing kan worden omgezet in wonen of werken (kleinschalige bedrijvigheid). Soms kan nieuwbouw wenselijk zijn. Denk hierbij aan woningbouw in de vorm van Ruimte voor Ruimte (Rood voor Rood) en nieuwe landgoederen (Rood voor Groen). Het kabinet acht economisch vitale, grondgebonden landbouw van belang voor het beheer van het buitengebied en verwacht dat de provincies in hun ruimtelijke plannen meer mogelijkheden scheppen voor een bredere bedrijfsvoering. Het rijk ondersteunt de veranderingen in de landbouw onder andere door ruimtelijke ontwikkelingen in de richting van duurzame productie te vergemakkelijken.

3.1.1.2 Vogel- en Habitatrichtlijn

Natura 2000 is een netwerk van beschermde natuurgebieden, dat door de lidstaten van de Europese Unie wordt opgezet. Het Natura 2000-netwerk dient ter bescherming van zowel de gebieden (natuurlijke habitatten) als wilde flora en fauna op het Europese grondgebied van de lidstaten. Natura 2000 wordt op zijn beurt weer gevormd door de Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992). Deze richtlijnen richten zich op de (directe) bescherming van soorten en op de instandhouding van hun leefgebieden en andere natuurlijke habitatten. Sinds 1 oktober 2005 vallen de Natura 2000-gebieden samen met de beschermde natuurmonumenten (voorheen (staats)natuurmonumenten) onder de Natuurbeschermingswet 1998. Daarnaast is het soortenbeleid uit de Vogel- en Habitatrichtlijn vertaald in de Flora- en faunawet.

3.1.1.3 Natuurbeschermingswet 1998

Op 1 oktober 2005 is de Natuurbeschermingswet 1998 van kracht geworden. Deze wet bundelt de gebiedsbescherming van nationaal begrensde natuurgebieden. Hierin zijn de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt. Onder deze wet worden drie typen gebieden aangewezen en beschermd: Natura 2000-gebieden, staatsnatuurmonumenten en beschermde natuurmonumenten en wetlands.

3.1.1.4 Ecologische Hoofdstructuur

De Natuurbeschermingswet 1998 is de basis voor het nationale Natuurbeleidsplan waarin de Ecologische Hoofdstructuur is geregeld. Delen van het plangebied zijn aangewezen als behorende tot de Ecologische Hoofdstructuur. De Ecologische Hoofdstructuur zal een samenhangend netwerk gaan vormen van in (inter)nationaal opzicht belangrijke, duurzaam te behouden ecosystemen. De Ecologische Hoofdstructuur is op provinciaal niveau nader uitgewerkt en begrensd.

3.1.1.5 Flora- en faunawet

Met ingang van 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Het soortenbeleid uit de Vogelrichtlijn van 1979 en de Habitatrichtlijn van 1992 van de Europese Unie is hiermee in de nationale wetgeving verwerkt. Achter de Flora- en faunawet staat het idee van de zorgplicht voor in het wild levende beschermde dieren en planten en hun leefomgeving. Beschermde soorten worden opgesomd in de 'lijsten beschermde inheemse planten- en diersoorten'. De Algemene Maatregel van Bestuur ex artikel 75 van de Flora- en faunawet van 23 februari 2005, kent een driedeling voor het beschermingsniveau van planten- en diersoorten (licht beschermd, middelzwaar beschermd en streng beschermd).

3.1.1.6 Wet geurhinder en veehouderij

In de Wet geurhinder en veehouderij zijn regels opgenomen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). In de bijbehorende regeling zijn geuremissiefactoren opgenomen voor een groot aantal diercategorieën.

3.1.1.7 Nationaal Waterplan

De Vierde Nota Waterhuishouding is op 22 december 2009 vervangen door het Nationaal Waterplan. Dit is de nieuwe planvorm op Rijksniveau op basis van de nieuwe Waterwet. Het Nationaal Waterplan vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding, waarbij veel van het ingezette beleid uit deze nota's wordt voortgezet. Het Nationaal Waterplan heeft de status van een structuurvisie voor de ruimtelijke aspecten op basis van de Wet ruimtelijke ordening. Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Er komen nieuwe normen op basis van overstromingskansen die per dijkringgebied zullen worden vastgesteld.

3.1.1.8 Waterbeleid 21e eeuw

Met het Waterbeleid 21e eeuw wordt ingespeeld op toekomstige ontwikkelingen die hogere eisen stellen aan het waterbeheer. Het gaat hierbij om onder andere de klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelrijzing. Het Waterbeleid 21e eeuw heeft twee principes voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd, te weten de tritsen:

  • vasthouden, bergen en afvoeren;
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren.

De trits vasthouden, bergen en afvoeren houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren gaat het erom dat het water zoveel mogelijk wordt schoongehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aanbod.

3.1.1.9 Monumentenwet 1988

De Monumentenwet is opgesteld door het Rijk en heeft als doel het bieden van bescherming aan karakteristieke monumenten (gebouwen zijnde), archeologische monumenten en stads- en dorpsgezichten. Door het verkrijgen van de beschermde status is het niet mogelijk zonder vergunning van Burgemeester en wethouders aanpassingen aan de betreffende gebouwen, terreinen c.q. stads- en dorpsgezichten te verrichten. Op deze manier wordt aantasting van de karakteristieke en historische waarden tegengegaan.

De uitgangspunten van het Verdrag van Malta zijn opgenomen in de Monumentenwet. Een van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat er bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen rekening dient te worden gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden.

3.1.1.10 Cultuurhistorie

Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.

3.1.2 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel (2009) schetst de provincie haar visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie. De provincie geeft aan wat de ambities en doelstellingen van provinciaal belang zijn. De Omgevingsvisie bestaat uit: de ontwikkelingsvisie op fysieke leefomgeving en uitvoeringsparagraaf bestaande uit beleidskeuzes, instrumentinzet en actie, algemene bijlagen, catalogus gebiedskenmerken, waterbijlage, plan milieu-effectrapportage / duurzaamheidsbeoordeling en de visie op de ondergrond.

De provincie Overijssel heeft een uitvoeringsmodel ontwikkeld. Alle uitvoeringsacties zijn te plaatsen in de samenhang van generieke beleidskeuzes (vloeien voort uit keuzes EU, Rijk of provincie), ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken.

Ruimtelijke kwaliteit is een lastiger begrip, omdat het geen statisch gegeven is. De ruimte om ons heen is immers altijd dynamisch, altijd in beweging. Ruimtelijke kwaliteit is dan ook geen fysieke eigenschap van de omgeving, maar een resultaat van natuurlijke en menselijke processen, van stuwwal tot kerktoren. Ruimtelijke kwaliteit zit in de eigenschappen van de omgeving, die tot de verbeelding spreken, waar mensen zich mee identificeren en waar ze betekenis aan geven. De ruimtelijke kwaliteit omvat zo een heel spectrum van bestaande gebiedskenmerken. De provincie Overijssel heeft de bestaande gebiedskenmerken uiteengezet en verdeeld in vier lagen die elk hun eigen logica hebben: de natuurlijke ondergrond, het agrarische cultuurlandschap, de stedelijke laag en de lust- en leisurelaag.

3.1.2.1 Uitvoering en sturing ontwikkelingsperspectieven

Om de ambities en ontwikkelingsperspectieven daadwerkelijk te kunnen realiseren, is door de provincie een uitvoeringsmodel ontwikkeld. Dit uitvoeringsmodel is gebaseerd op drie stappen die gemakkelijk zijn te vertalen naar of, waar en hoe.

In de eerste stap worden de generieke beleidskeuzen afgewogen. Dit zijn keuzes die op een hoger bestuursniveau worden gemaakt, bijvoorbeeld door de EU, het rijk of de provincie. Deze keuzes doen uitspraken over bijvoorbeeld woningbouw en nieuwe bedrijventerreinen, reserveringen voor waterveiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden en de ontwikkeling van de EHS. Op dit niveau wordt beoordeeld of een bepaalde ontwikkeling mogelijk is of nodig is. In de tweede stap wordt getoetst aan de ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven geven richting aan de plek waar een initiatief het beste ontwikkeld kan worden. Tot slot stellen de gebiedskenmerken eisen en voorwaarden aan de wijze waarop een ontwikkeling vorm kan krijgen en kan worden ingepast in de omgeving.

Voor de provincie is een plan acceptabel als een bijdrage wordt geleverd op het vlak van duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. De provincie doet geen harde uitspraken en strikte voorwaarden verbindt aan ontwikkelingen in de Groene omgeving. De inzet van de provincie is er op gericht om ruimte te bieden aan economische dynamiek en ruimtelijke kwaliteit te bevorderen. Daarvoor streeft de provincie naar en-en oplossingen en meervoudig ruimtegebruik. De gemeente heeft daarbinnen haar eigen handelingsvrijheid, mits ze de gekozen benadering van de provincie door vertaalt in haar eigen beleid. De provincie kiest ervoor om ontwikkelingen in de Groene omgeving gepaard te laten gaan met een impuls voor de ruimtelijke kwaliteit. Om daar meer concreet handen en voeten aan te geven, heeft de provincie Overijssel de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving opgesteld.

3.1.2.2 Ontwikkelingsperspectieven

Om de doelen daadwerkelijk te concretiseren, heeft de provincie voor haar grondgebied ontwikkelingsperspectieven geschetst . Vanwege de verschillen in dynamiek en in ruimtelijk opgaven maakt de provincie Overijssel onderscheid tussen ontwikkelingsperspectieven voor de Groene omgeving en ontwikkelingsperspectieven voor de Stedelijke omgeving. In het plangebied komen de volgende ontwikkelingsperspectieven voor.

a. Realisatie groene en blauwe hoofdstructuur

De provincie wil bestaande gebieden met hoge natuurwaarden weer onderling met elkaar in verbinding brengen. Daarvoor heeft de provincie in de Omgevingsvisie gebieden aangewezen waar het hoofdaccent ligt op het behoud en de ontwikkeling van natuurwaarden en de realisatie van een continu en beleefbaar watersysteem.

De EHS in het plangebied ligt in de nabijheid van de Overijsselse Vecht. De EHS bestaat deels uit reeds bestaande natuur en deels uit nieuwe natuur die nog gerealiseerd moet worden.

In dit ontwikkelingsperspectief zijn er, afgezien van regels die overal gelden (milieubeleid, Natura 2000 beleid) geen beperkingen voor de bedrijfsontwikkeling van bestaande bedrijven. De provincie ziet goede kansen voor landbouwbedrijven om een grote rol te spelen bij het (agrarisch) natuurbeheer.

b. Buitengebied, accent veelzijdige gebruiksruimte

In het plangebied is sprake van een verweving van functies. Naast landbouw spelen daar functies als landschap, natuur, wonen en recreatie een belangrijke rol. In dit gebied ligt het accent van de provincie bij het verbinden van ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw en andere sectoren als recreatie aan het behouden en versterken van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen. Er is ruimte voor de landbouw, landschapsontwikkeling, natuur, cultuurhistorie, vrije tijd, wonen en overige bedrijvigheid.

c. Stadsrandgebied

Stads- en dorpsranden vormen de entrees tot de Groene omgeving en vice versa. Hier is aandacht voor het wandel- en fietsroutes. In deze stadsrandgebieden zijn ook mogelijkheden voor diverse recreatiemogelijkheden en bijzondere voorzieningen.

3.1.2.3 Gebiedskenmerken

De bijlage Catalogus Gebiedskenmerken geeft meer in detail inzicht in de kenmerken van verschillende gebieden en wat in die gebiedskenmerken van provinciaal belang is voor hoe een ontwikkeling invulling krijgt. Waar nodig zijn in dit bestemmingsplan regels opgenomen teneinde de karakteristieken te beschermen. De voor het plangebied relevante lagen worden achtereenvolgens besproken.

a. Natuurlijke laag

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp. Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Natuurlijke laag' aangeduid met de gebiedstypen 'dekzandvlakte en ruggen', 'rivierengebied - rivier en uiterwaarden' en 'oeverwallen'.

'Dekzandvlakte en ruggen'

Met betrekking tot dekzandvlakte is de ambitie gericht op het beleefbaar maken van de verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met 'natuurlijke' soorten. Ook de strekkingsrichting van het landschap kan worden benut.

'Rivierengebied en Oeverwallen'

De ambitie is de oeverwallen weer als ruimtelijk herkenbare structuren langs de rivieren te ontwikkelen. Het is voornamelijk een cultuurlandschap, de natuurlijke kwaliteiten kunnen hier met name in de keuze van de beplanting sterker ontwikkeld worden. Op een aantal plekken kan de natuurlijke overgang van de hoge oeverwal naar de dynamische uiterwaarden hersteld worden. In het winterbed kunnen alle - nu vaak losse en op zich zelf staande – wateren natuur projecten samenhangende, ruimtelijke continue structuren worden. De beleefbaarheid en zichtbaarheid van het water, de natuurlijke dynamiek in relatie tot de cultuurhistorie zijn daarbij een belangrijk uitgangspunt

b. Laag van het agrarische cultuurlandschap

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wei zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door versterking of behoud of ontwikkeling of een combinatie hiervan. Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' aangeduid met het gebiedstype 'Oeverwallen' en 'Rivierengebied - rivier en uiterwaarden'

'Rivierengebied en Oeverwallen'

De ambitie is de contrasten tussen het dynamische natuurlijke winterbed, de kleinschalige oeverwallen met dorpen, boomgaarden en beplantingen en lage grote open komgronden met verspreide erven op duintjes te vergroten en meer beleefbaar te maken. Rivierverruimende maatregelen inzetten om de identiteit van de rivier als ruimtelijke eenheid te versterken en het onderscheid tussen drukke en rustige zones te accentueren. Eventuele nieuwe bebouwing bouwt voort op de bestaande structuur van gehuchten, landgoederen, linten en erven. In het winterbed is aangepast agrarisch gebruik mogelijk, gericht op openheid en rekening houdend met veranderende (hydrologische) omstandigheden. Hou de rivier beleefbaar en ervaarbaar en vergroot de recreatieve mogelijkheden. Op de oeverwallen wordt gestreefd naar mix van functies (wonen, werken, landbouw).

c. 'Stedelijke laag'

Het plangebied ligt niet in het stedelijk gebied van Zwolle, zodat dit gebiedkenmerk niet van toepassing is op deze ontwikkeling

d. De lust- en leisurelaag - Stadsrandgebied

Ambitie is het verbinden van ontwikkeling van woon-, werk en recreatiemilieus in de stads- en dorpsranden aan hun omgeving met landschappelijke structuren en routes. Daarnaast is het tegengaan van verrommeling in de randzones en het bijdragen aan aantrekkelijke mix woon-, werk en recreatiemilieus van belang.

3.1.2.4 Omgevingsverordening Overijssel

De Omgevingsverordening is een instrument om het beleid uit de Omgevingsvisie door te laten werken. De verordening geeft aan dat er ruimte is voor sociaal-economische ontwikkelingen als er aangetoond is dat het verlies aan landschappelijke en/of ecologische waarden wordt gecompenseerd door versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

3.1.2.5 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Het basisprincipe voor de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving is: 'bestemmingsplannen voor de groene omgeving kunnen voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving'. Vanuit deze grondgedachte kunnen de volgende uitgangspunten worden gedestilleerd:

  • Er is ruimte voor sociaaleconomische ontwikkeling als deze vanuit zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik verantwoord is, past in het ontwikkelingsperspectief en wordt ingepast volgens de onderscheiden gebiedskenmerken.
  • Een goede ruimtelijke inpassing van de ontwikkeling is altijd een basisvoorwaarde of basisinspanning.
  • Bij nieuwvestiging en bij grootschalige uitbreiding van bestaande functies wordt naast een investering in de ontwikkeling zelf tegelijkertijd geïnvesteerd in de kwaliteit van de omgeving/het omliggende gebied.
  • De ontwikkelingsruimte moet in balans zijn met de investering in ruimtelijke kwaliteit.

De Kwaliteitsimpuls is van toepassing op diverse categorieën van ontwikkelingen:

  • rood-voor-groen op bestaande landgoederen;
  • nieuwe landgoederen;
  • rood-voor-rood;
  • knoop erven;
  • nieuwvestiging van agrarisch bedrijf, woningen, niet-agrarische bedrijvigheid of verblijfsrecreatie;
  • grootschalige uitbreiding van agrarische bouwpercelen (>1,5ha), niet-agrarische bedrijven, bestaande verblijfsrecreatie of mestvergisting;
  • functiewijzigingen voor boomteelt, ondersteunend glas en vrijkomende agrarische bedrijven.

3.1.2.6 Natuurbeheersplan

Het natuurbeheerplan geeft de begrenzing van de gebieden waar gesubsidieerd beheer van agrarische natuur en landschapselementen kan plaatsvinden. Het natuurbeheerplan beschrijft welke natuur- en landschapsdoelen van toepassing zijn. Het vormt een belangrijk instrument voor realisatie van de EHS.

3.1.2.7 Ecologische hoofdstructuur

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en landbouwgebieden met veel natuurwaarden. Naar aanleiding van het onderhandelingsakkoord ‘Decentralisatie Natuur' tussen de provincies en de rijksoverheid, en het Hoofdlijnenakkoord ‘De Kracht van Overijssel' heeft de provincie de begrenzing van de EHS aangepast. De ontwerp-begrenzing van de EHS is opgenomen in de ontwerp actualisatie Omgevingsvisie Overijssel

3.1.3 Gemeentelijk beleid
3.1.3.1 Structuurplan 2020 (juni 2008)

Zwolle is de centrumstad in de regio en vormt het scharnierpunt tussen de Randstad en Noord-Oost Nederland. Hoe dient die functie te worden versterkt, in ruimtelijk, economisch en sociaal opzicht, mét behoud van groen, leefbaarheid, bereikbaarheid en duurzaamheid? Deze vraag roept om een integrale visie op wat de gemeente met haar stad wil, om te zorgen dat plannen in haar ambities past. Die visie ligt vastgelegd in het Structuurplan. Met het Structuurplan ligt er een toekomstvisie voor Zwolle en de uitvoering ervan is een dynamisch proces. Een toekomstvisie met praktische handvatten. Het stelt kaders om houvast te geven; zo zijn de nieuwe ontwikkelingsgebieden benoemd met uitbreidingscriteria die richtlijnen geven voor de dagelijkse praktijk. Daarmee is het te gebruiken in het proces van gebiedsontwikkeling en bij nieuwe bouwplannen. Om de verwachte groei en veranderingen goed af te stemmen, geeft dit Structuurplan een visie op de gewenste sociale, economische en ruimtelijke structuur in 2020. Hiermee verwoordt het Structuurplan niet alleen een kwantitatieve opgave, maar heel nadrukkelijk ook een kwalitatieve opgave. De visie wordt vervolgens uiteengerafeld in programma´s voor de verschillende beleidsterreinen. Daarna geeft het Structuurplan de nieuwe ontwikkelingsgebieden aan. Het Structuurplan geeft de aanzet voor een nieuwe manier van omgaan met het buitengebied rondom Zwolle.

Het Structuurplan geeft de aanzet voor een nieuwe manier van omgaan met het buitengebied rondom Zwolle. Het buitengebied is verdeeld in Natuurlandschap, Agrarisch Landschap en Gemengd Landelijk Gebied. Dit onderscheid is gebaseerd op een functietoekenning en geeft aan hoe om te gaan met natuur, landschap, agrarische en overige functies. Het deel van het buitengebied waar de natuur de hoofdrol speelt is het Natuurlandschap. In Zwolle is dit grotendeels geconcentreerd in de uiterwaarden van de IJssel, het Zwarte Water en de Vecht. Het deel van het buitengebied waar de marktgerichte landbouw de hoofdrol speelt is het Agrarisch Landschap. De agrarische functie ondervindt hier weinig belemmeringen van andere functies. Het gaat hier onder andere om het gebied Tolhuislanden. Het Gemengd Landelijk Gebied wordt gevormd door de delen van het buitengebied vlak rond de stad. Het gaat hier om aantrekkelijk landschap met een sterke menging van functies landbouw, wonen, natuur en recreatie. Deze delen hebben een belangrijke functie voor de stadsbewoners. De agrarische functie staat onder druk. Er wordt gezocht naar passende functies. Het Gemengd Landelijk Gebied is onderverdeeld in een aantal buurtschappen. Een buitengebied dat ingedeeld wordt in landschappelijke zones met ieder een eigen karakteristiek en dynamiek, waarbij in het omringende landschap diverse kleinschalige woonmilieus in het omliggende landschap ingepast worden.

3.1.3.2 Visie buitengebied Zwolle (maart 2009)

College en raad hebben er voor gekozen om vooruitlopend op een nieuw bestemmingsplan een visie op hoofdlijnen te maken voor het buitengebied. Deze Visie buitengebied Zwolle geeft aan wat Zwolle belangrijk vindt en welke ontwikkelingen en ruimteclaims een plek mogen krijgen. De visie geeft een beeld van de gewenste ontwikkeling van het buitengebied met uitgangspunten voor de deelgebieden, die zijn onderscheiden. Het is een visie op hoofdlijnen die richting geeft voor (nadere uitwerkingen in) het bestemmingsplan buitengebied.

Naast aandacht voor behoud en versterken van bestaande kwaliteiten, biedt de visie een kader voor nieuwe ontwikkelingen in het gebied. Particulieren en bedrijven die plannen in het buitengebied willen realiseren, kunnen deze visie benutten om een eerste beeld te krijgen van de haalbaarheid van hun wensen. De gemeente benut de visie en de daaruit volgende instrumenten om nieuwe ontwikkelingen te toetsen en te faciliteren.

Uit de thematische doelstellingen en keuzen komen de volgende thema-overstijgende en thema-verbindende doelstellingen en keuzen naar voren:

Het behouden en versterken van een mooi landschap met de juiste functies op de juiste plek met als resultaat een hoogwaardige woon-, werk- en recreatieomgeving. Anders gezegd, een buitengebied met een hoogwaardige ruimtelijke kwaliteit.

Het betrekken van de waarden en kwaliteiten van water, bodem, milieu, natuur, landschap en verkeer bij het beoordelen en toetsen van nieuwe initiatieven en ontwikkelingen.

Het in combinatie ontwikkelen en verbeteren van natuurwaarden, watersysteem en recreatiemogelijkheden passend bij de draagkracht van de omgeving.

Het bieden van perspectief aan landbouw(bedrijven) samen met behouden en verbeteren van de kwaliteit van het landschap en van de milieukwaliteit van het landelijk gebied.

Het verbeteren van verkeersveiligheid en bereikbaarheid van het buitengebied.

Hierna zijn de verschillen in beoogde ontwikkelingen tussen de drie zones samengevat.

Agrarisch landschap

In het agrarische landschap ligt het accent op ontwikkeling van de landbouw. Andere functies zijn toegestaan voor zover niet hinderlijk voor de functie landbouw. Nieuwvestiging van agrarische bedrijven wil Zwolle voorkomen. Verplaatsen van bedrijven naar vrijkomende agrarische erven is geen probleem, zeker wanneer het om een bedrijf gaat dat een erf in het gemengd landelijk gebied achterlaat.

Het agrarisch landschap is overwegend open en het is van belang om deze openheid te handhaven. Bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen is dit een belangrijk uitgangspunt. Daarmee wordt rekening houden met de aanwezigheid van de verschillende weidevogels en houden de landbouwbedrijven ruimte om te groeien.

Het toevoegen van nieuwe bebouwing verstoort de kwaliteit van het gebied. Uitbreiden van bestaande bebouwing kan alleen binnen bepaalde kaders. Hierbij zal gekeken worden naar de ruimtelijke kwaliteit van de uitbreidingen. Rood voor rood-woningen zijn dan ook niet toegestaan in het agrarisch landschap. Wonen in karakteristieke vrijkomende agrarische bebouwing is wel toegestaan voor zover niet belemmerend voor de landbouw.

Werken in vrijkomende agrarische bebouwing is toegestaan indien niet belemmerend voor de landbouw en passend in het landschap. Dat geldt ook voor andere functies en voorzieningen (bijgebouwen kunnen blijven staan), zolang ze het karakter niet aantasten.

Gemengd landschap

In het gemengd landschap wil de gemeente de landbouw behouden als drager en beheerder van het landschap en om verrommeling tegen te gaan. De gemeente voert daartoe actiever beleid.

De landbouw heeft in het gemengd landschap in principe vergelijkbare ontwikkelingsmogelijkheden als het agrarische landschap. De gemeente beoordeelt uitbreidingsplannen van landbouwbedrijven in het gemengd landelijk gebied op dezelfde omgevingscriteria (vormgeving en inpassing van het bedrijf in het landschap) als in het agrarische landschap. In het gemengd landelijk gebied kunnen wel hogere eisen aan deze omgevingscriteria gesteld worden, vanwege de gewenste ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Als door die hogere eisen de gevraagde uitbreiding niet gewenst is, komt verplaatsen naar het agrarische landschap in beeld.

Zwolle wil in het gemengd landelijk gebied geen nieuwe agrarische bedrijven toelaten. Verplaatsing binnen het gemengd landelijk gebied is alleen mogelijk wanneer de landbouwkundige structuur en de kwaliteit van het landschap verbeteren en de vestiging op de nieuwe locatie niet ten koste gaat van de ontwikkelingsmogelijkheden van bestaande functies. De gemeente zal allereerst bij dit soort initiatieven verplaatsing naar het agrarisch gebied stimuleren.

Het gemengd landelijk gebied heeft een rol als uitloopgebied voor de inwoners van Zwolle en als gebied waar de band tussen burger en landbouw is te versterken. Daarom biedt de gemeente in het gemengd landelijk gebied mogelijkheden voor biologische landbouw, groene diensten en verbreding van landbouwbedrijven. De nabijheid van de stad is met name voelbaar in de stadsrand. Dit is de zone direct aangrenzend aan de bebouwde kom. Om de relatie tussen burger en landbouw te kunnen versterken zal de recreatieve infrastructuur hier op moeten inspelen. Dit betekent dat er wandelpaden in het uitloopgebied gerealiseerd moeten worden. Waar mogelijk dient het bestemmingsplan hierin te voorzien.

Voor de Noordelijke Stadsrand is een visie vastgesteld. Hier ligt een relatie met het Nationaal Landschap IJsseldelta en enkele vraagstukken die voortvloeien uit de groei van Zwolle. Voor Spoolde zal op termijn ook een inrichtingsschets worden opgesteld, zodat daar ook helderheid wordt verkregen over de ruimte voor wonen, werken en groen.

Op een later moment zullen andere gebieden in de direct invloedssfeer van de stad ook aan bod komen.

Door de nabijheid van de stad en de aanwezigheid van lintbebouwing, buurtschappen en kleinschalige landschappen leent het gemengd landelijk gebied zich voor het toestaan van (clusters) van Rood voor rood woningen (woningen die gebouwd mogen worden in ruil voor de sloop van vrijkomende agrarische bebouwing in ook het agrarische landschap).

Om die redenen zijn er in het gemengd landelijk gebied meer mogelijkheden voor het toelaten van passende vormen van werken in vrijkomende agrarische bebouwing. Op de dekzandruggen is bebouwing mogelijk onder de voorwaarde dat de ruimtelijke kwaliteit verbetert en aansluit bij de bestaande structuren. In de dekzandlaagten geldt het uitgangspunt dat het contrast in reliëf en openheid bewaard moet blijven. Hier zal zorgvuldig omgegaan worden met verdichting.

Natuurlandschap

In het natuurlandschap staat de ontwikkeling van de natuur voorop. De gemeente wil maximaal recreatief medegebruik bevorderen, binnen de draagkracht van de kwetsbare natuur.

Agrarische bedrijven kunnen zich ontwikkelen mits passend binnen de (toekomstige) natuurdoelen. Te denken valt aan biologische landbouw met aandacht voor agrarisch natuurbeheer. Indien een gevraagde ontwikkeling of uitbreiding niet wenselijk is, komt verplaatsen naar het agrarische landschap in beeld.

De hoogten in het rivierenlandschap biedt mogelijkheden voor kleinschalige functies, mits het karakter van het gebied in stand blijft. Op de oeverwallen is nieuwbouw niet wenselijk, terwijl het wijzigen van functies mogelijk is, zolang tevens geïnvesteerd wordt in het landschap.

3.1.3.3 Nota van uitgangspunten bestemmingsplan buitengebied

De gemeenteraad heeft op 25 januari 2010 de Nota van uitgangspunten (Nva) voor het bestemmingsplan buitengebied vastgesteld.

Hierin is onder andere bepaald dat het buitengebied van Zwolle in 5 deelgebieden wordt verdeeld. Voor elk deelgebied wordt een bestemmingsplan opgesteld.

Verder bevat de Nva inhoudelijke aanwijzingen voor het opstellen van het bestemmingsplan. Daarbij moet gedacht worden aan onderwerpen als:

  • Welke gebiedsbestemmingen er gehanteerd worden;
  • Welke soorten agrarische bedrijven er worden toegestaan;
  • Hoe wordt omgegaan met omvang en indeling van agrarische bebouwing en de toekenning van agrarische bouwvlakken;
  • Hoe wordt omgegaan met niet-agrarische bedrijven;
  • Hoe wordt omgegaan met burgerwoningen;
  • Hoe wordt omgegaan met recreatieve voorzieningen;
  • Hoe wordt omgegaan met duurzame energie;
3.1.3.4 Ruimtelijke kwaliteit - stadsrandzone Langenholte

De Stadsrandzone Zwolle – Langenholte en omgeving is een gebied van ca. 800 hectare en wordt aan de noordzijde begrensd door het Zwarte water en de Overijsselse vecht. Buitendijks ligt een gebied van ca. 450 hectare, dat onder de Natura 2000 valt. Een waardevol natuurgebied op een afstand van ongeveer 3 kilometer van de stadsrand van Zwolle. De grootte en de ligging van deze stadsrandzone tonen aan dat het een gebied is met zowel een hoge natuurlijke en belevingswaarde als wel een kwetsbaar gebied liggend tussen de stad en de rivieren waar een hoge ruimtelijke druk een grote rol speelt op de toekomstige ontwikkelingen.

De stadsrandzone kent een scherp contrast tussen stad en landschap. De grootschalige uitbreidingen van de stad liggen tegen het waardevolle cultuurhistorische landschap van het buitengebied.

Het landelijke gebied kenmerkt zich door de kleinschaligheid van de historische bebouwing van zowel Langenholte als Bruggenhoek. De open structuur van deze buurtschappen zorgt ervoor dat het landschap zich fraai mengt met de bebouwing. Het relatief jonge buurtschap Brinkhoek bestaat uit vier woonbuurten, die rondom een oude boerderij zijn gesitueerd. Zij vormen een op zichzelf staand geheel op de flank van de zandrug. De bebouwingsranden zijn in verschillende tijdsperiodes ontstaan en hebben hierdoor alle een verschillend karakter en een verschillende relatie met de omgeving.

De ruimte tussen de stad en de rivieren is nog goed herkenbaar als landelijk gebied met hoge kwaliteitswaarde. Duidelijk valt op de tweedeling in het landschap tussen de westzijde (de lagere en relatief natte gronden) en de oostzijde (de hoge en droge gronden).

Gebieds-DNA

De basis voor de kwaliteit van het gebied vormt de gebiedsidentiteit. Dit is in beel gebracht aan de hand van de vier kenmerken (blauw, groen, grijs en rood. Deze kenmerken zijn door de historie bepaald en vormen de identiteit (DNA) van het gebied. Ze dienen ter inspiratie voor toekomstige ontwikkelingen. De samenhang en het contrast tussen de verschillende gebiedskenmerken vormen de kwaliteit.

Blauwe kenmerken

De standsrand wordt begrensd door de rivieren en hun natte en groene uiterwaarden, aangewezen als Natura 2000 gebied. In dit gebied komen diverse kolken en poelen voor. Het water vormt een onderdeel van de stedelijke structuur, zowel natuurlijk als recreatief. De Wijde Aa is daarin een belangrijke ader.

Groene kenmerken

Het belangrijkste kenmerk is het reliëf, gevormd door de dekzandruggen. Het landschap is open en agrarisch, met verdichting van lanen, hagen en boomgaarden. Brinkhoek en Bruggenhoek kennen hoogteverschillen met groene enclaves rond bebouwing. Dijklanden kent daarentegen meer lagere en natte gronden. Daarin kwamen vroeger knotwilgen en meidoornhagen voor. Later is hier het Westerveldse bos ontstaan.

Grijze kenmerken

Het gebied is toegankelijk via drie entrees. Het karakter van de wegen is landelijk. De dijk langs de rivieren is onderdeel van een historische route langs de buurtschappen, die de stadsrand verbindt met de stad. Voor de recreant is het gebied goed ontsloten, via diverse wandel- en fietspaden. Via een trekpondje bestaat een verbinding met de noordelijke oever van de Vecht.

Rode kenmerken

De drie deelgebieden hebben elk hun karakteristiek. Langenholte is een buurtschap met oorspronkelijke bebouwing rondom een brink. Bruggenhoek kent samen met Brinkhoek enkele waardevolle gebouwen, zoals een voormalig klooster en een begraafplaats. Dijklanden kent weinig bebouwing: een agrarisch bedrijf en een gebouw van de roeivereniging. Op de grens van Langenholte en Dijklanden heeft kasteel Westerveld gestaan.

Kracht van Langenholte en omgeving

Ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald door gebruiks-, belevings- en toekomstwaarde. Gebruikswaarde zit in de functie van de stadsrandzone als natuur en landbouwgebied en als woon-, recreatie- en werkomgeving. Belevingswaarde zit in de unieke gebiedsspecifieke kenmerken, zoals culturele identiteit en de leesbaarheid van de historie (diversiteit, identiteit en schoonheid). Toekomstwaarde zit in de kansen van de stadsrandzone om diverse functies, aansluitend bij de specifieke ruimtelijke kenmerken in de toekomst te blijven ontwikkelen en te exploiteren (duurzaamheid, inpasbaarheid en beheerbaarheid) en de betekenis van de stadsrandzone voor de omwonenden.

Het landelijke karakter met de rust en ruimte, en de gebruiksvariatie binnen deze stadsrandzone zijn de kracht van het gebied en bieden kansen voor ruimtelijke kwaliteit op basis van landbouw en natuur. De landbouw als beheerder zorgt voor behoud van de identiteit van het gebied en de ontwikkeling van de natuur.

Het blauwgroene casco is als het ware het fundament van het gebied. Dat bestaat uit de openheid en het landelijke karakter. Daardoor is sprake van rust en ruimte voor zowel flora en fauna, als voor de bewoner en de bezoeker. Het landelijke karakter van het gebied wordt enorm gewaardeerd mede door het feit dat de identiteit en het historische karaker nog zo goed bewaard zijn gebleven. Op loopafstand ervaart men het verschil tussen de compacte stad, stedelijk groen en bebouwing en het landschap met de weilanden en het vee in de wei. Het feit dat deze stadsrandzone grenst aan het rivierengebeid met de uiterwaarden maakt het gebied uniek.

De grijze en rode functies reageren op bovenstaande door een fijn vertakt netwerk van recreatieve routes en een beperkte toegankelijkheid van het gebied voor autoverkeer. De bebouwing is voor een deel gerealiseerd op basis van 'gebiedskenmerken'. De stadsrand is begrensd, verbinding met de overzijde van het water is er nauwelijks. Het gebied vormt als het ware een groen eiland aan de rand van de stad.

Dat betekent ook dat elke vierkante meter van dit groene gebied van grote betekenis is, zowel voor de landbouw die ook in de toekomst een gezonde en sterke bedrijfsvoering wil houden als voor de bewoners, die juist in dit gebied van de rust en de ruimte willen genieten. Nog meer bebouwing en bewoners heeft grote impact op een gebied waar de grenzen door het water zijn bepaald.

Kansen voor de stadsrand

Kansen voor de stadsrandzone zijn toekomstgericht op het goed functioneren en optimaal beleven van de kwaliteiten van het gebied. Daarmee worden functie en beleving in relatie met elkaar gebracht. In grote lijnen kan worden gesteld dat de omgeving van Langenholte, Brinkhoek en Bruggenhoek kansen heeft gericht op de beleving van de (cultuur-)historische karakteristieken en waarbij de landbouw een belangrijke bijdrage levert aan de landschappelijke kwaliteiten. De omgeving van Dijklanden richt zich meer op een landschap waar de oorspronkelijke gebiedskenmerken zijn verdwenen, zoals het Westerveldse bos en de verkaveling. Dit gebied heeft de potentie om zich meer te richten op kleinschalig recreatief gebruik, zoals wandelen en fietsen, waarbij door het beheer de natuurlijke waarden kunnen behouden en versterken. Voor landbouw is dit gebied te nat. Er dient gekeken te worden naar een andere vorm van beheer, waarbij voorbeelden van stadslandbouw een optie zijn. Het betekent dat de huidige boerderij omgevormd kan worden naar bijvoorbeeld een zorgboerderij. Ook kan de educatieve betekenis van deze locatie worden benut bijvoorbeeld in samenwerking met de scholen van Zwolle. Hiervoor kan een sociaal-maatschappelijke verbinding worden gezocht.

De kansen die het gebied heeft moeten worden gedragen door de beheerders en de bewoners. Aangezien het de laatste jaren voor zowel de agrariërs als de bewoners onduidelijk is geweest wat er in de toekomst met het gebied gebeurt, is men er behoudend en gericht op de huidige kwaliteiten. Plaats voor innovatieve ontwikkelingen komt pas als men vertrouwen in de toekomst heeft en er voor de landbouw een aantal zekerheden worden geboden. De door anderen aangereikte inspiratie wordt pas benut als men daarvoor openstaat en weet dat die niet ten koste gaat van de zo gewaardeerde groene ruimten.

Het ontwikkelingsperspectief is gebaseerd op de kansen vanuit het gebied:

Blauwe kansen

Gericht op versterken van de variatie in gebieden langs de Overijsselsche Vecht en het Zwarte Water en versterken van de (blauwe) verbindingen tussen stad en landschap.

Groene kansen

Gericht op behoud, identiteit en versterken van de gebiedskenmerken.

Grijze kansen

Gericht op verbeteren van het recreatief netwerk en verminderen van de verkeersintensiteit

Rode kansen

Gericht op bouwen op basis van identiteit, inpassen in het landschap en behoud van het agrarisch of landelijk karakter van de bebouwing

Thema's voor toekomst

Versterken van de specifieke kenmerken in de deelgebieden

Het ontwikkelingsperspectief voor een duurzame stadsrand in Langenholte en omgeving is onder andere gericht op behoud en versterking van de specifieke gebiedskenmerken, de identiteit, met name de rust en ruimte. Waardering van de rust en ruimte heeft te maken met de beleving van een gebied.

Tegengaan van verrommeling

Beleving heeft ook sterk te maken met de mate van verrommeling. Verrommeling in de zin van 'gebiedsvreemde' beplanting, erfafscheidingen, kleur- en materiaalgebruik en een diversiteit aan bijgebouwen en schuurtjes. Ook is aandacht nodig voor de bebouwingsranden. Door deze openbaar te houden en geen achterkanten en achtertuinen aan het landschap liggen, wordt de overgang van de stad naar het landschap versterkt.

Landbouw als beheerder van landschap en natuur

Het gebied zal zich door een grotere bevolkingsdruk en interesse van buiten de agrarische sector, steeds minder goed lenen voor 'optimale landbouw'. Dit biedt hier kansen voor een vorm van landbouw die een 'maatschappelijk verbrede landbouwfunctie' gaat vervullen. 'De Langenhof' wordt door velen aangeduid als een goed voorbeeld in de stadsrandzone die laat zien hoe verschillende verbrede activiteiten ingepast kunnen worden op het bedrijf: zorgboerderij, galerie, koffie- en theeschenkerij, zalenverhuur.

De landbouw als belangrijke speler in het gebied vraagt om zekerheid en beleid vanuit de overheid. Er moeten voorwaarden worden geschapen die de agrariërs voldoende flexibiliteit geven voor een gezonde bedrijfsvoering en ook zekerheid bieden over bezit van eigendommen en gebruik van gronden en bedrijfspanden. In ruil daarvoor kunnen er ook voorwaarden gevraagd worden aan het beheer en onderhoud en herstel van landschapswaarden. Dit alles op basis van een gezonde en duurzame bedrijfsvoering.

Recreatieve ontwikkeling is mogelijk passend bij de draagkracht van het gebied

In de stadsrandzone van Langenholte en omgeving is vanwege haar sterke begrenzing door rivieren en bebouwing een grotere behoefte aan uitloopgebieden. Dit dynamisch uitloopgebied met een grote ruimtedruk vraagt om een integrale aanpak en goede samenwerkingsverbanden.

Langenholte en omgeving is een gebied waar de rust en ruimte worden gewaardeerd en voor de toekomst behouden moeten worden. Door bewuste keuzes te maken als het gaat om initiatieven vanuit de recreatieve sector, zal de overlast van verkeer in de toekomst in de hand kunnen worden gehouden. Goede entrees vanuit Brink- en Bruggenhoek en Dijklanden, in combinatie met aantrekkelijke en gebruiksvriendelijk toeristische overstappunten (T.O.P.) en verdere ontwikkeling van een goede padenstructuur dragen daar aan bij.

Daarnaast zijn er kansen voor het organiseren van begeleide excursies in kwetsbare gebieden en het beleefbaar maken van het water. Kansen liggen ook bij het vermarkten van de cultuurhistorische kwaliteiten.

Gerichte mogelijkheden voor wonen en kleinschalig werken versterkt de leefbaarheid

Een leefbare stadsrandzone is een stadsrand waar samen gewoond en gewerkt kan worden. De kwaliteit van de stadsrandzone wordt versterkt door een toekomstperspectief, gericht op duurzame ontwikkeling. Naast zekerheid voor de landbouw, is ruimte nodig voor verbreding die zich ook openstelt voor recreatieve mogelijkheden. Daarbij wordt gezocht naar verbinding met de omliggende wijken.

Kleinschalige recreatieve initiatieven die passen bij de schaal van het gebied bieden perspectief voor Dijklanden. Met name voor het buurtschap Langenholte dat in een zone ligt waar rust en ruimte voor flora en fauna een voorwaarde is, heeft extra verkeersdruk grote consequenties. Kleinschalige initiatieven die passen binnen de voorwaarde rondom de verkeersdruk worden zoveel mogelijk in de bestaande karakteristieke bebouwing gesitueerd. In Bruggenhoek ligt de nadruk op de combinatie van wonen met diverse andere functies.

Een sterke en stabiele sociale structuur is de basis voor goede onderlinge samenwerking.

Door de interactieve manier van werken tijdens de pilot is wederzijds begrip ontstaan tussen bewoners vanuit Aa-landen, Holtenbroek, Dijklanden, Langenholte en Brink- en Bruggenhoek. Daarbij gaat het zowel om wederzijds begrip tussen de verschillende gebruikers- en bewonersgroepen als tussen de verschillende beheerders.

Vanuit deze pilot is de winst van wederzijds begrip een basis voor de toekomst. In de toekomst kunnen onduidelijkheden, wensen of ideeën door onderling contact en openheid van zaken worden opgelost. Een centraal aanspreekpunt vanuit de gemeente kan daarbij een faciliterende en bemiddelende rol krijgen.

Ook met beheerders is op een gezamenlijke en interactieve wijze naar het gebied gekeken. Gemeente Zwolle, LTO en Landschap Overijssel zijn inmiddels met elkaar in gesprek. De samenwerking leidt tot versterking van het (gezamenlijk en op elkaar afgestemd) beheerbeleid en daarmee tot verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.

Perspectieven voor de deelgebieden

Per gebied of zone is aangegeven welke functies wenselijk zijn en op welke wijze ze kunnen bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit (belevings-, gebruiks- en toekomstwaarde). Het ontwikkelingsperspectief of 'wenkend' perspectief biedt inspiratie voor initiatiefnemers. Het is geen doel op zich om het ontwikkelingsperspectief volledig te ontwikkelen. Toekomstige ontwikkelingen moeten met behulp van deze nota worden begeleid zodat de differentiatie en belevingswaarden in stand worden gehouden en waar mogelijk versterkt.

Brinkhoek-Bruggenhoek

In Brink- en Bruggenhoek speelt de diversiteit van bijgebouwen in combinatie met de architectuur en het kleur- en materiaalgebruik een belangrijke rol. Hier staat de beeldkwaliteit onder druk. Het is een woongebied waar een verrommeling in het gebied wordt ervaren, met name aan de oostzijde van de buurtschappen. Een kwaliteitsslag van met name de achterkanten verdient hier aandacht.

Op kleine schaal is het van belang om in Brinkhoek en Bruggenhoek de cultuurhistorie te benadrukken. De Agnietenberg speelt hier met name een belangrijke rol als restaurant en vergaderlocatie, maar ook als cultuurhistorisch waardevol element. Ook in Bruggenhoek is de landbouw van belang voor het natuurbeheer en de langdurige verbondenheid met het gebied.

Langenholte

Langenholte is met name op landbouw gericht. Het agrarisch karakter en de daarbij horende openheid zorgen voor de beleving in dit buurtschap.Er is in de toekomst in Langenholte plaats voor recreatief medegebruik in bestaande agrarische bebouwing, zoals een galerie of bed and breakfast.

Dijklanden

Het landschap van de Dijklanden is lager gelegen en daardoor een relatief nat gebied ten opzichte van Langenholte en Brink- en Bruggenhoek. De beplanting en de mate van dichtheid past zich hier bij aan door middel van soortkeuze die nattere gronden verdraagt en een relatief open gebied met af en toe enkele singels of knotwilgenrijen.

In Dijklanden is er ruimte voor (kleinschalige) recreatieve initiatieven waarmee het gebied sportief en recreatief wordt versterkt. Dit betekent dat het gebied zich kan richten op het recreatief (mede-)gebruiken van de gronden, langs het water, het Westerveldse Bos in relatie met de bestaande sportterreinen, de aanleghaven en de roeivereniging. Nieuwe bebouwing is vooralsnog niet wenselijk. Met het inzetten op groene en blauwe diensten kan de landschappelijke en recreatieve waarde worden versterkt.

3.1.3.5 Landschapsontwikkelingsplan

De gemeenten Kampen, Zwartewaterland en Zwolle hebben gezamenlijk een Landschapsontwikkelingsplan (LOP) opgesteld waarbij de bescherming van het landschap en het ontstaan van nieuwe ontwikkelingen in het landschap hand in hand gaan. Het Landschapsontwikkelingsplan is bedoeld om een handreiking te geven bij nieuwe ontwikkelingen en om deze nieuwe plannen te toetsen.

Ook bij het maken van nieuwe bestemmingsplannen vormt het LOP de basis van wat wel en wat niet gewenst is. Het plan bevat kaarten waarop per landschapstype goede en slechte voorbeelden van ruimtelijke ontwikkelingen staan.

Voor het plangebied geldt het gebiedsperspectief D11: Ruggen en weteringen Zwolle - Kleinschalig landschap Zwolle.

Dit gebied betreft een aantrekkelijk kleinschalig landschap, waar hoger gelegen dichte rivierduinen worden afgewisseld met het meer open gebied van de weteringen. De hoger gelegen gebieden kenmerken zich door meervoudig grondgebruik en door krachtige functionele relaties met de stad Zwolle. Het landschap is er divers en afwisselend. Het beeld wordt vooral bepaald door bos, open ruimtes, recreatieve elementen en hoogwaardige bebouwingen. Landbouw vervult er een rol in het beheer van nog aanwezige open ruimten.

Het watersysteem is door (her)inrichting en passend beheer natuurlijker en veerkrachtiger geworden en afgestemd op de nieuwe functionele gebiedsindeling. De Westerveldse Aa is daarin hoofdader en ruggengraat. Het gebied tussen Wijthmen en Berkum is één van de hoger gelegen gebieden. In het Structuurplan Zwolle is dit gebied aangewezen voor recreatieve ontwikkeling, het is een zoekgebied voor waterretentie, aanleg bos in combinatie met buitenplaatsen, nieuwe recreatieve verbindingen en voor incidentele woningbouw (Rood voor Rood). Het buitengebied van Zwolle en het stedelijk gebied zijn nauw met elkaar vervlochten. Watergangen en recreatieve routes vormen de schakels en zijn dragers van de groene vingers in het stedelijke gebied. Nieuwe functies worden bij voorkeur aan of nabij die routes gezocht.

Gewenste ontwikkelingen zijn hier:

  • Dichte/besloten karakter van de ruggen handhaven en versterken
  • Ontwerprelaties(zichtlijnen) leggen met meer open lager gelegen weteringenlandschap waar deze ruggen in liggen.
  • Contrast met open weteringenlandschap vergroten
  • Binnen besloten rug is een afwisseling van open en gesloten gewenst
  • Microreliëf koesteren, es-/stijlranden
  • Vergroten biodiversiteit beplanting
  • Coulissen, houtwallen verjongen, lanen
  • Nieuwe landgoederen, uitloopgebied
  • Robuuste verbindingszone intensief door dicht netwerk van beplanting
  • en natte natuur met hoge biodiversiteit
  • Fijnmazig recreatief routenetwerk