direct naar inhoud van 2.1 Bestaande situatie
Plan: Buitengebied - Langenholte, Vecht e.o.
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0193.BP10009-0005

2.1 Bestaande situatie

In deze paragraaf wordt achtereenvolgens de bestaande situatie beschreven met betrekking tot de archeologische, de ruimtelijke en de functionele structuur.

2.1.1 Archeologische structuur

Inleiding

In 2002 is door de gemeente Zwolle een Archeologische Waarderingskaart Zwolle vervaardigd. Voor de waarderingskaart is gebruik gemaakt van informatie uit het Centraal Archeologisch Archief (CAA) bij de Rijksdienst voor het cultureel erfgoed in Amersfoort (RCE), informatie van amateur-archeologen, gegevens van de archeologische sectie van de gemeente Zwolle, het kadastrale minuutplan uit 1832, de geomorfologische kaart en waarnemingen in het veld. Dit heeft geresulteerd in een analoge en digitale waarderingskaart. De digitale versie is door de gemeente verwerkt en toegankelijk gemaakt binnen het geografische informatiesysteem Geopoort. In 2002 is vastgelegd dat de kaart dynamisch is. Dit betekent dat de waarde van de gebieden kan veranderen.

Bestemmingsplannen en archeologische waarden

In de Wet voor de archeologische monumentenzorg en het daarop gebaseerde archeologiebeleid binnen de gemeente Zwolle is vastgelegd dat de archeologische waarden in de bestemmingsplannen vastgelegd moeten worden met de erbij horende consequenties. Bij de vernieuwing van alle bestemmingsplannen wordt per bestemmingsplangebied de archeologische waarderingskaart opgewaardeerd. De jongste inzichten worden er in verwerkt.

Aan de verschillende waarden worden consequenties verbonden. Er zijn 5 waarden: 0%, 10%, 50%, 90% en 100%.

Een 0% gebied is archeologisch leeg. Deze leegte kan gebaseerd zijn op archeologisch onderzoek dan wel op secundaire analyses. Er zijn geen consequenties verbonden aan grondverstorende werkzaamheden in deze gebieden vanuit een archeologisch oogpunt.

Een 10% gebied staat gelijk aan 'onbekend'. We weten hier niets van. Een 'grondverstoorder' kan derhalve niet verantwoordelijk gesteld worden voor onderzoek dat gedaan zou moeten worden om meer inzicht in het gebied te krijgen. Er kan verzocht worden om bij grondverstorende activiteiten de aanvangsdatum te melden bij de archeologische sectie van de gemeente, zodat die in de gelegenheid gesteld wordt om een kijkje bij de werkzaamheden te nemen. Er zijn hier geen financiële consequenties aan verbonden. Stoot de 'verstoorder' onverhoopt toch op archeologisch belangrijke zaken, dan is dat jammer. Zijn bouwwerkzaamheden worden niet vertraagd, tenzij een en ander van landelijk belang is en werkzaamheden stop gezet moeten worden. Maar dan moet de 'verstoorder' volledig schadeloos gesteld worden.

Een 50% gebied heeft vooral betrekking op 'esgronden' en 'dekzandruggen'. Niet alleen op gemeentelijk niveau, maar ook op provinciaal en landelijk niveau is gebleken dat deze plekken een kans van 1 op 2 hebben op de aanwezigheid van prehistorische of vroeg middeleeuwse sporen. De trefkans is dus zeer hoog. Hier moet de 'verstoorder' toestaan dat er eerst een proefonderzoek plaats vindt op basis waarvan geoordeeld wordt of er een volledig archeologisch onderzoek verricht moet worden. De 'verstoorder' wordt aangeslagen voor alle hiermee gepaard gaande kosten. Een en ander geschiedt volgens de wettelijk voorgeschreven regels conform het Kwaliteitshandboek voor de Nederlandse Archeologie.

Het verschil tussen een 90% en een 100% gebied is gering. Van een 100% gebied is het 100% zeker bekend dat er belangrijke archeologische waarden liggen, omdat het 'gezien' is. Van een 90% gebied is het bijna zeker bekend, omdat bijvoorbeeld het gebied er naast 'gezien' is. Onder 'gezien' wordt verstaan dat er opgegraven is of dat er via de kadastrale kaarten een bouwwerk gelokaliseerd kan worden of dat het tussen of aansluitend aan opgegraven sites ligt.

Voor beide gebieden geldt dat er een volwaardige opgraving verricht zal moeten worden volgens de wettelijk voorgeschreven regels conform het Kwaliteitshandboek voor de Nederlandse Archeologie. De hiermee gepaard gaande kosten komen ten laste van de 'verstoorder'.

Over het algemeen geldt dat onder bodemverstoringen in de binnenstad ingrepen 20 centimeter onder het bestaande maaiveld moeten worden verstaan. De ervaring heeft geleerd dat vaak tot het oorspronkelijk maaiveld is gesloopt, waarna men er een dun laagje zand op heeft gelegd waarop de huidige bestrating ligt.

Voor de buitengebieden gelden andere maatstaven die van geval tot geval bekeken moeten worden. Zo kan bijvoorbeeld langs de Heinoseweg rondom restaurant 'de Mol' het bodemarchief direct onder de graszoden liggen, terwijl in Ittersumerbroek de sporen afgedekt zijn door een kleilaag met daarop overstromingszand, waardoor de sporen wel 80 centimeter onder het maaiveld liggen. Afhankelijk van de verstorende bodemingrepen zal derhalve van geval tot geval bekeken moeten worden wat er aan archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Een belangrijke richtlijn is wel de afmeting van de bouwplannen of andere gebieden waarbinnen bodemingrepen plaatsvinden. Deze richtlijn is gesteld op een oppervlak van 100 m² en een ontgravingsdiepte van 0.5 meter.

De archeologische waarderingskaart is geen statische kaart. Het is een dynamische kaart. Dat houdt in dat door in de toekomst verworven kennis aan reeds gewaardeerde gebieden een afwijkende waarde kan worden toegekend. Dat kan betekenen dat er in een 10% gebied (een gebied waarvan we niets afweten) ineens een 100% locatie gelokaliseerd wordt. Anderzijds kan een 50% of 90% gebied of een deel daarvan ineens een 0% gebied worden, bijvoorbeeld doordat de grens van een prehistorische nederzetting er dwars doorheen loopt. Of omdat er diepe sloop of afgraving heeft plaats gevonden waarvan geen documentatie beschikbaar was. Veranderde inzichten hebben voor een potentiële verstoorder alleen consequenties als dit voorafgaand aan een bouwaanvraag bekend is gemaakt door de archeologische dienst.

De gebiedsbeschrijvingen

De nummering en begrenzing van de gebiedsbeschrijvingen is gekoppeld aan de Archeologische Waarderingskaart Zwolle. De archeologische waardering van het plangebied is aangegeven in bijlage 3. De nummers in de tekst corresponderen met de nummers op deze kaart.

Voor de gebieden met een waardering van 50% of hoger is een beschrijving opgenomen.

97. Havezate Westerveld - Waardering: 50%

Op de plek waar de Westerveldse A uitmondt in het Zwartewater, lag vroeger de havezate Westerveld. Het goed Westerveld was rond 1500 in handen van Johan ten Bussche en zijn vrouw Berte Bloemendael. Tussen 1603 en 1606 werd het huis gebouwd onder Geert van Warmelo, Drost van Salland, dat volgens de afbeeldingen waarschijnlijk de grootste havezate geweest is in Salland. De gebouwen vormden een U met de opening naar Zwolle. Aan de oostzijde was een voorplein met poortgebouw, gescheiden door een gracht met de hoofdburcht. In 1633 kwam het goed in handen van Rutger van Haersolte. Een van zijn dochters huwde met Joachim Adolf van Rechteren, op wie het bezit overging.

In 1675 telde de havezate 15 vuursteden en 2 ovens. In 1682 waren dat er nog maar resp. 12 en 1.

Uit 1732 dateert een boedelinventaris. Abraham de Haen heeft een tekening gemaakt in 1729. En er zijn aquarellen van Gerrit Toorenburgh uit 1759 (naar A. De Haen) en van J.W. Meijer uit het eind van de 19de eeuw. In 1812 werd het huis op afbraak verkocht. De kadastrale minuut uit 1812 geeft nog de oorspronkelijke situatie weer, evenals de kaart van H. Van Hooff uit 1781. Poortgebouw en oorspronkelijke sloten verdwenen waarschijnlijk in 1966 ten behoeve van een betere agrarische bedrijfsvoering.

De verwachting is dat grote delen van grachten en muurwerk nog intact onder de grond bewaard zijn gebleven.

98. Brinkhoekweg I - Waardering: 90%

De Brinkhoekweg ligt deels op een dekzandrug in de buurschap Langenholte. Op deze dekzandrug is in de Middeleeuwen / Late Middeleeuwen een esdek aangelegd, In het esdek zijn scherven uit de 11de/12de eeuw aangetroffen. Het gebied kan gerekend worden tot een uitloper van een dekzandrug. Over het gebied is weinig informatie beschikbaar. Op dezelfde dekzandrug zijn sporen aangetroffen uit de IJzertijd. Verder is het niet uit te sluiten dat het terrein ook in de Romeinse tijd en Middeleeuwen bewoond is geweest. Langs de Westerveldse Aa is in 1972 een Romeinse munt uit de 4de eeuw aangetroffen (follis van keizer Constantijn I 316 AD).

99. Brinkhoekweg II - Waardering: 90%

De Brinkhoekweg ligt deels op een dekzandrug in de buurschap Langenholte. Op deze dekzandrug is in de Middeleeuwen/Late Middeleeuwen een esdek aangelegd, In het esdek zijn scherven uit de 11de/12de eeuw aangetroffen. Het gebied kan gerekend worden tot een uitloper van een dekzandrug. Over het gebied is weinig informatie beschikbaar. In Langenholte hebben in de Late Middeleeuwen twee erven met de naam Hassedyng en Veldyng gelegen die in een archiefstuk uit 1424 al worden vermeld. Verder heeft er ook een spieker 'Doys spyker' gelegen die genoemd is naar de familie Doys. Op dezelfde dekzandrug zijn sporen aangetroffen uit de IJzertijd. Verder is het niet uit te sluiten dat het terrein ook in de Romeinse tijd en Middeleeuwen bewoond is geweest. Tijdens veldkarteringen en detectoronderzoek zijn geen vondsten gedaan. Dit is waarschijnlijk te wijten aan de dikte van het esdek.

100 -Gebied: Brinkhoekweg III - Waardering: 100%

De Brinkhoekweg ligt deels op een dekzandrug in de buurschap Langenholte. Op deze dekzandrug is in de Middeleeuwen / Late Middeleeuwen een esdek aangelegd, In het esdek zijn scherven uit de 11de/12de eeuw aangetroffen. Tijdens het afgraven van een weiland de Kamp, oostelijk van de Brinkhoekweg, zijn onder het esdek grondsporen aangetroffen. De grondsporen waren aan de hand van het aardewerk te dateren in de Vroege of Midden IJzertijd. De aard van de nederzetting is niet bekend. Waarschijnlijk gaat het om een zogenaamd zwervend erf. Uit archeologisch onderzoek van diverse nederzettingen uit de Vroege IJzertijd in Salland is bekend geworden dat deze periode gezien kan worden als een expansiefase, waarin ook de minder gunstige locaties voor bewoning geschikt werden gemaakt. In Colmschate en Epse bij Deventer zijn meerdere plattegronden uit de Vroege IJzertijd opgegraven die gesitueerd waren op de lagere zandgronden.

204. Agnietenberg/Bergklooster - Waardering: 90%

Op het terrein van de begraafplaats het Bergklooster is in 1386 al een huis aanwezig. Volgens historische bronnen herbouwden de broeders des gemenen levens van de Moderne Devotie datzelfde jaar het huisje. Het huisje werd gebouwd in vakwerk en gedekt met stro. In 1395 wordt de eerste kapel gewijd met daarin het altaar van de Heilige Agnes. Het ging om een kleine kapel waarin volgens zeggen slechts negen personen konden worden begraven. Na moeilijkheden met betrekking tot de vestiging op de Nemelerberg in 1398 weken de broeders uit naar de Westerhof in Dalfsen. In 1399 vestigen de broeders zich definitief op de Nemelerberg of Agnietenberg. In deze periode werden er ten behoeve van de uitbreiding van het klooster bestaande gebouwen van een andere bestemming voorzien. De kapel werd bijvoorbeeld gebruikt als kapittelzaal. Rondom de gebouwen werd het terrein bouwrijp gemaakt voor de begraafplaats en de kapel. De bouwwerkzaamheden vonden plaats onder de richtlijnen van het Windesheimer Kapittel. In 1412 kon de kerk met de diverse altaren worden geconsacreerd.

In de derde bouwfase 1423-1442 werd het kloostercomplex omsloten door een muur met een nieuwe poort. Daarnaast kwam er een gebouw voor de gasten en lekenfamiliaren. In 1442 werd het nieuwe kerkhof met de omgang ingewijd. In de periode 1442-1477 werd een nieuwe molen gebouwd. Verder werd in 1460 de kerk verfraaid en de gewelven en muurvakken beschilderd. De laatste bouwkundige vermelding dateert uit 1467 en betreft de bouw van een nieuwere en grotere keuken.

De begravingen binnen het klooster vonden plaats in de kruisgang, de kerk en de Agneskapel.

In 1998 heeft een bescheiden archeologisch onderzoek plaatsgevonden. Hier zijn de fundamenten van de vermoedelijke zuidmuur van de kloosterkerk blootgelegd. Aanwijzingen hiervoor zijn het graf van Jan Mulert, de informatie van W.A. Elberts en kadasterkaarten uit 1822 en 1998. Op het terrein zijn daarnaast een aantal sleuven en kuilen aangetroffen, waarin puin, aardewerk en glas werd aangetroffen.

Onder de begraafplaats zijn nog tal van sporen aanwezig van het voormalige Bergklooster, dat afgebroken is in de periode 1581-1597.

205. Bergkloosterweg - Waardering: 90%

Het gebied ligt op een dekzandrug die parallel loopt aan de rivier de Vecht. Op de rug ligt de Bergkloosterweg met de daaraan gelegen huizen en boerderijen. Het gebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Haersterveerweg, maar de rug loopt door richting Langenholte.

Op de bovengenoemde dekzandrug zijn nog tal van oude boerderij aanwezig; verder lijken er enkele essen of kampen aanwezig te zijn. De verwachting is dat er vooral onder de hoger gelegen akkers nog tal van archeologische sporen aanwezig zijn. Het gaat dan om sporen die teruggaan tot het Mesolithicum.

206. Bos Agnietenberg - Waardering: 90%

Het huidige bos bij de Agnietenberg is ontstaan op een reeks oude rivierduinen. Deze rivierduinen zijn in archiefstukken uit de 17de eeuw al bekend als 'de hooge belten'. Dit gebied was aan het eind van de 19de eeuw eigendom van de familie Van Royen. De rivierduinen liggen op een dekzandhoogte die min of meer parallel loopt aan de Overijsselse Vecht. Op deze dekzandrug zijn al meerdere malen vondsten gedaan uit de periode van de Prehistorie tot de Late Middeleeuwen.

Op de plek van het Theehuis is al vanaf 1717 sprake van de aanwezigheid van een boerenherberg. De huidige accommodatie is na een brand geheel opnieuw opgebouwd.

Op de dichtstbijzijnde heuvel of duin naast het Theehuis heeft in het verleden een stenen koepel gestaan. In de buurt hiervan zijn vele munten uit de periode van het Koninkrijk der Nederlanden gedaan.

De verwachting is dat op de dekzandrug met rivierduin sporen van bewoning aanwezig zijn van af de Prehistorie tot de Late Middeleeuwen.

207. Agnietenberg/Brinkhoekweg - Waardering: 50%

Dit terrein ligt op een dekzandrug die loopt vanaf de buurschap Berkum tot Langenholte. Het terrein is in gebruik als akker en weidegebied en wordt gekenmerkt door een aantal oude boerderijen waaronder de Brinkhoef of Brinkhoek. Aan de Brinkhoekerweg ligt verder een hoger gelegen akker of kamp. De verwachting is dat op de rug nog tal van archeologische sporen vanaf de Prehistorie tot Middeleeuwen aanwezig zijn.

210. Huis Arnichem - Waardering: 100%

Het goed wordt voor het eerst in 1408 vermeld als 'Luttike Arninck'. In 1434 wordt het goed 'Arninck, Hermans Deessemersguet' genoemd. Het goed was hofhorig aan de proosdij van St. Lebuinus in Deventer. De eerste vermelding heeft betrekking op de vrouw van Herman Deessemer, Eeffe, die zich met haar twee kinderen Willem en Dirk tot de proosdij aansluit. In 1441 wordt Aernt Tylmansson als horige genoemd na opdracht van Herman Deessemer. Het goed heette toen Luttike Aarnink en lag in de Haerstermarke in Zwollerkerspel. In 1484 is het goed in gebruik door Rotgher Suer die beloofd en gezworen heeft de veranderingen aan het goed binnen een jaar en zes weken in te lossen. Waarschijnlijk is het goed toen verbouwd. In 1508 komt het goed in bezit van Johan Watermans en zijn vrouw Alydt. De horige op het goed is Johan van Gelre van Hasselt. Ook in 1518 is het in bezit van Johan Watermans en zijn zoon Willem Waterman; de horige is nu Peter Moen. Een jaar later wordt Luyken Lambertssoen met betrekking tot Luttike Aarnik vermeld. Luyken Lambertssoen was burger van Zwolle en sloot zich aan bij de proosdij.

In 1543 vindt er een ommekeer plaats van hofhorig goed naar leengoed. Leenman van het goed is Willem Waterman. Deze Willem had een zoon Johan en drie dochters Catharina, Lucia en Aleidt. Zij protesteerde in 1578 tegen het feit dat Johan het goed kon vervreemden aangezien het bij kinderloos overlijden van Johan door Willem aan dochter Catharina was toegezegd.

In 1797 kwam het na overlijden van Ida Nicolina van Coeverden, weduwe van G.F. van Heeckeren, in handen van de familie Tobias. Verschillende leden van deze familie hadden het ambt van secretaris van Zwolle vervuld. De laatste mannelijke telg uit het geslacht overleed ongehuwd op het landgoed. Een leuke anekdote is het feit dat hij een uit Indonesië afkomstige negerslaaf Appolloon op zijn eigen landgoed heeft begraven. De grafzerk is nog altijd aanwezig. Het huis is in de jaren 80 afgebrand en geheel gerestaureerd; het dateert uit de 19de eeuw.

De verwachting is dat er nog fundamenten van de voorganger in de bodem aanwezig zijn. De huidige eigenaar de hr. Martens heeft op het terrein een waterput opgegraven.

263. Huis Dijkzicht - Waardering: 50 %

De buitenplaats Dijkzicht ligt aan de overkant van de Vecht. Het huis dat in het begin van de 19de eeuw is gekocht door P.C,A. Sichterman was voorheen eigendom van de familie Timmerman. In het eerste kwart van de 19de eeuw kreeg het huis een verdieping en werd het vergroot waardoor het uiterlijk kreeg van een deftig landhuis. Na mr. M. Sichterman, lid van Gedeputeerde Staten, was zijn zoon P.C.A. Sichterman, rechter van de Zwolse rechtbank, eigenaar van het goed. In 1933 werd in het huis een jeugdherberg geopend. Meisjes sliepen op de eerste verdieping, jongens op zolder. In 1939 werd de herberg wegens gebrek aan belangstelling gesloten.

Tegenwoordig bestaat het huis nog steeds. Ongetwijfeld zullen nog restanten van een voorganger aanwezig zijn.

298. Langenholterweg - Waardering 50 %

Dit gebied valt samen met het traject van de Langenholterweg. Deze weg die waarschijnlijk in de 16de eeuw bekend stond als de Helenweg liep van de Nieuwstad in Dieze naar de buurschap Langenholte. Langs deze weg bevonden zich tal van huisjes en boerderijen. Het is niet geheel duidelijk of het traject van de weg samenvalt met de loop van een natuurlijke dekzandrug. Opmerkelijk is dat de weg voor een groot deel parallel loopt aan de Westerveldse Aa. De weg kan daardoor best oorspronkelijk een dijkfunctie hebben gehad.

314. Tolhuis Berkummerbrug - Waardering: 50 %

Dit tolhuisje lag aan de voormalige Hessenweg bij de Berkummerbrug. Het is in 1832 eigendom van ´s Rijks domeinen. In 1839 wordt nog melding gemaakt van bewoners Jouren Slooten en Jan Nilant. Jan is oud bewoner want is in de registers doorgehaald. In 1852 is Willem Selhorst bewoner van het tolhuisje. In 1860 vindt er een omnummering plaats van F 179a naar F1079, bewoner Willem Selhorst is dan doorgehaald en vervangen door H. Hoogeboom en F. Zeltz. Doordat het huisje eigendom is van het rijk, is het tevens onbelast.

315. Erf bij Berkummerbrug - Waardering: 50 %

In 1832 is het huis bij de Berkummerbrug eigendom van Berend Hugo.

In 1839 is het huis, F 184 en 849 bewoont door Berend Jan Bongers en eigendom van Gerritdina Hugo. Goossen Bongers is op dat moment als bewoner doorgehaald dit geldt ook voor oud-eigenaar Berend Hugo.

De boerderij is in 1860 nog steeds bewoond door Berend Jan Bongers. Gerridina Hugo, echtgenoot van Goossen Bongers is als eigenaresse in het register doorgehaald.

Het huis ligt op een belangrijke plek bij de Berkummerbrug. De brug zelf is in 1451 gebouwd en was bedoeld om het handelsverkeer via Zwolle met Duitsland en Holland te verbeteren.

319. Rivierduinafzettingen Berkum - Waardering: 50 %

Dit gebied beslaat een groot deel van de rivierduinafzettingen waarop een groot deel van de buurschap Berkum ligt. Onder het rivierduin liggen dekzandafzettingen. De bodem van dit gebied wordt gekenmerkt door een vorstvaaggrond met leemarm en zwak lemig. Dit bodemtype is kenmerkend voor rivierduinen. Op en onder de rivierduinen is bewoning mogelijk uit de Prehistorie tot Late Middeleeuwen. In het gebied zijn in de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd veel boerderijen gebouwd. Het merendeel van deze boerderijen is gelegen langs een oude weg, het tegenwoordige Kerkepad. Een andere oude weg door het gebied is waarschijnlijk de Campherbeeklaan geweest.

325. Rivierduinafzettingen Berkum Waardering: 50 %

Dit gebied beslaat een groot deel van de rivierduinafzettingen waarop gebied 319 ligt. Onder het rivierduin liggen dekzandafzettingen. De bodem van dit gebied wordt gekenmerkt door een vorstvaaggrond met leemarm en zwak lemig zand. Dit bodemtype is kenmerkend voor rivierduinen. Op en onder de rivierduinen is bewoning mogelijk uit de Prehistorie tot late Middeleeuwen.

1023. Rivierduincomplex Genne Waardering: 50 %

Dit gebied bestaat uit een hoger gelegen rivierduin waarop in 1832 diverse boerderijen liggen. Herkenbaar zijn de erven Agterbelt, De Dekker, Gerrit Fransen, Van Zwol.

Bewoning gaat zeker terug tot de middeleeuwen

1024. Havezate Verborg Havezate Verborg Waardering: 90 %

Het goed Verborg wordt in 1447 voor het eerst genoemd. Toen vestigde Goert ten Water en zijn vrouw Lysbeth van Voorst ten behoeve van het klooster St. Agnes op de Agnietenberg een jaarlijkse rente. In 1527 behoort het toe aan kleinzoon Goert ten water die gehuwd was met Cecilia van Spoelde. In 1544 komt het goed via Elisabeth ten Water zuster van Goert in handen van de familie van Haersolte. Elisabeth was getrouwd met Johan van Haersolte. Hun zoon Simon van Haersolte die huwde met Gerritje van Broeckhuysen bracht Verborg in.

Vervolgens kwam het goed in bezit van dochter Elisabeth van Haersolte. Zij was getrouwd met Gerrit van Laer. Hun zoon Willem van Laer erfde het goed. Na Willem wordt dochter Aleid de eigenaar. Zij was in 1638 gehuwd met Willem van Haersolte. Aleid verkocht in 1654 Verborg aan haar broer Lambert van Laer. Na het overleden van Lambert kwam het opnieuw in handen van Aleid. Zij schonk in 1682 de havezate aan Johan Willem van Rechteren. Het ging hier alleen om het huis met hof. De landerijen beleven in haar bezit.

In 1675 telde het huis nog 3 haardsteden, het stond er leeg en vervallen bij. In 1682 was het een ruïne en kwam niet meer op de lijst voor. Johan Willem van Rechteren droeg zijn rechten over aan zijn zuster Judith Aleida van Rechteren. Zij was getrouwd met Frederik Jan van Huffel. Via dit echtpaar kwam Verborg in handen van zoon Adolf Julius Borchard van Huffel. Deze vestigde zich in 1752 op de Kranenburg. Hij overleed in 1762 waarna zijn bezittingen overgingen op de universeel erfgenaam Frederik Lodewijk Christiaan graaf van Rechteren-Limpurg. Pachter was in die tijd Jan Kaleveld en vrouw Klaaske Snelle. Het erf heette daarom ook wel Kaleveld. Later verplaatste de naam naar een erf rechts van de weg die naar de dijk leidde. Het goed was toen al niet veel meer dan een boerenwoning. Deze woning werd in 1890 gesloopt. De erfgenamen Adolf Reinard Zeger van Rechteren-Limpurg verkochten de percelen in 1964 aan N.V. Aannemingsmaatschappij voorheen J. Prins van Wijngaarden.

1025. Rivierduincomplex met Genner Veer - Waardering: 90 %

Dit gebied bestaat uit een hoger gelegen rivierduin waarop in 1832 diverse boerderijen liggen. Herkenbaar zijn de erven Kaleveld, Duit, Jan Hof, Diesselhof, Veldhuis en het Genneger Veer.

Vooral de oversteek over de Vecht maakt dit gebied interessant en bewoning gaat zeker terug tot de middeleeuwen

1026. Boerderijplaats bij Genner Veer - Waardering: 50 %

Duidelijk herkenbare huisplaats aan de overzijde van het Genner Veer. Op de 1832 is hier nog geen erf aangegeven.

1027. Dekzandhoogte Langenholte - Waardering: 50 %

Dekzandhoogte waarop mogelijk prehistorisch of middeleeuwse sporen zijn te verwachten. Op de 1832 is de hoogte herkenbaar aan de onregelmatige blokverkaveling.

1028. Dekzandhoogte Langenholte - Waardering 50 %

Dekzandhoogte waarop mogelijk prehistorisch of middeleeuwse sporen zijn te verwachten.

2.1.2 Cultuurhistorische structuur

In ons gecultiveerde landschap verwijzen nog vele structuren en objecten naar de historische ontwikkeling van een gebied. Door deze elementen herkenbaar te behouden, blijft de identiteit en belevingswaarde van de fysieke leefomgeving in stand. Cultuurhistorie is daarom nauw verbonden met ruimtelijke kwaliteit.

In 2009 is een cultuurhistorische analyse van het buitengebied van de gemeente Zwolle opgesteld. Het onderzoek geeft inzicht in de historisch-geografische cultuurhistorische waarden zodat deze waarden beter in stand kunnen worden gehouden en kunnen dienen als randvoorwaarde en inspiratie bij ruimtelijke opgaven. De cultuurhistorische analyse heeft de functie van een attentiedocument. In voorkomende gevallen is daarom een verdiepende analyse nodig om de cultuurhistorische waarden nader te bepalen en de betekenis toe te kennen over de wijze van omgaan met de waarden.

Binnen het plangebied zijn op grond van de cultuurhistorische analyse diverse cultuurhistorische waardevolle elementen en structuren te benoemen. Het betreft:

Langenholte

Langenholte is een oud buurtschap op een geïsoleerde dekzandopduiking. De boerderijen liggen verspreid, deels aan de Brink en voor een deel aan de Brinkhoekweg. Het dorpje heeft de uiterlijke verschijningsvorm van een esdorp, zeker door de fraaie met bomen beplante brink. Een echte es, in de zin van een akkercomplex met een dikke laag opgebracht materiaal, is er echter niet. Akkerbouw vond plaats op de kleine oppervlakte hogere gronden. De venige laagten, die het dorpje aan alle kanten omringen, werden gebruikt als wei- en hooiland, net als de uiterwaarden. Deze laagten waren vroeger heel besloten, doordat er op vrijwel alle perceelsranden houtsingels stonden. Deze fungeerden samen met de ondiepe sloten als perceelsscheiding. Opmerkelijk is de dichtheid aan boerderijen in een dorp met zo weinig cultuurgrond. De beslotenheid van de lage terreinen is verdwenen doordat de houtsingels in de loop van de twintigste eeuw zijn gekapt. Voor het overige zijn de structuur van het dorp en de verschillende vormen van bodemgebruik goed bewaard gebleven. Rondom de erven zijn veel beukenhagen aanwezig.

Westerveldse zijl (sluiskolk, schotbalkenloods en stoomgemaal)

Toen omstreeks 1400 de dijk langs het Zwarte Water werd aangelegd moest een sluis worden gebouwd om het water van de Westerveldsche Aa te lozen. De uitwateringssluis verloor haar functie toen aan het eind van de negentiende eeuw het stoomgemaal werd gebouwd. Deze laatste functie is later vervangen door een elektrisch gemaal. Op de plaats van de oude uitwateringssluis staat nu het nieuwe gemaal Westerveld. Aan de sluis herinneren de sluiskolk en de schotbalkenloods. Het ensemble van schotbalkenloods, sluiskolk, stoomgemaal en het boerenerf aan Brinkhoekweg 1 hebben een hoge cultuurhistorische betekenis.

Langenholterdijk met wielen

Toen de dijken van Mastenbroek werden aangelegd, tussen 1385 en 1390, konden de waterstanden op het Zwarte Water en de Vecht hoger oplopen dan voor die tijd, omdat de komberging van het grote gebied verloren was gegaan. Al spoedig zal men daarom genoodzaakt zijn geweest om dijken langs de Vecht en langs het Zwarte Water aan te leggen. De eerste vermelding van een dijk op de rechteroever van de Vecht dateert van 1402, het gaat over de dijk bij Haerst. Vermoedelijk is toen ook de dijk rondom het 'schiereiland' van Langenholte aangelegd. Deze dijk loopt van Berkum tot Langenholte over de linkeroever van de Vecht, maakt daar een grote bocht en loopt verder over de rechteroever van het Zwarte Water. Bij Zwolle sloot de dijk aan op de stadswal.

De uiterwaarden van het Zwarte Water en – vooral – van de Vecht worden gekenmerkt door een groot aantal plassen. Sommige daarvan zijn het gevolg van zandwinning, zoals de Agnietenplas. Bij de aanleg van de stadswijken Aalanden en Holtenbroek was heel veel zand nodig. De meeste plassen zijn echter het gevolg van dijkdoorbraken. De kaart van 1952 geeft een beeld van de vele wielen die door deze dijkdoorbraken zijn ontstaan; in die tijd waren de zandwinplassen er nog niet.

Als een dijk doorbreekt stroomt het water met grote kracht het land in. Net achter de dijk ontstaat een diep gat door de kolkende werking van het water. Zo'n gat wordt een wiel of waai genoemd, in de buurt van Zwolle komt ook wel de naam wade voor. Een wiel kan wel tien meter diep zijn. De grond uit het gat is in een grote waaier achter het wiel afgezet. Bodemkundigen noemen dit overslaggrond.

Uiteraard moest de dijk na de doorbraak weer worden hersteld. Het hele wiel dempen was geen optie: dat kostte heel veel grond en nog veel meer werk. Daarom werd de dijk in een bocht om het wiel heen gelegd. Als de nieuwe dijk aan de landzijde werd gelegd kwam het wiel in de uiterwaard te liggen, het werd buitengedijkt. Als het nieuwe dijkgedeelte aan de rivierkant werd gelegd spreken we van een binnengedijkt wiel. Er kunnen eeuwen overheen gaan voordat een wiel dichtgroeit of dichtslibt.

De wielen zijn, naast karakteristieke elementen van het rivierenlandschap, prachtige natuurterreinen, waar tal van planten- en diersoorten een leefgebied kunnen vinden. Het zijn echter ook de stille getuigen van rampen in het verleden. Bij tal van doorbraken waren de levens van mensen en vee te betreuren.

Nieuwe Verlaat

Omstreeks 1500 is de Nieuwe Vecht gegraven, een kortere verbinding tussen de haven van Zwolle en de Vecht. Bij Berkum, waar de Nieuwe Vecht in de Vecht uitkwam, werd de schutsluis het Nieuwe Verlaat gebouwd. Omdat de Nieuwe Vecht in Zwolle is afgedamd fungeert de sluis nu uitsluitend als keersluis. De sluis is vernieuwd in 1914 en gerestaureerd in 1987. De sluis is samen met de sluiswachterswoning van hoge cultuurhistorische waarde.

Overijsselse Vecht met uiterwaarden

De Overijsselse Vecht met haar uiterwaarden heeft binnen het plangebied een prominente plek. De uiterwaarden zijn ontstaan door de bedijking. Langs de Vecht en het Zwarte Water gebeurde dat tussen 1385 en 1402. De vruchtbare uiterwaarden waren van groot belang voor de boeren. Het gras wilde er goed groeien, omdat de jaarlijkse overstromingen een laagje slib en de nodige voedingsstoffen achterlieten. Diezelfde overstromingen vormden echter een risico, zodat er in de uiterwaarden geen akkerbouw kon worden gepleegd. De graslanden vormen echter prima weiland. De percelering is nogal onregelmatig en kan teruggaan tot in de middeleeuwen.

Naast grasland en enkele bossen zijn er tal van plassen in de uiterwaarden. Sommige zijn van natuurlijke oorsprong, namelijk de vele wielen of waden die ontstaan zijn door dijkdoorbraken. Als men bij het herstel van de dijk het nieuwe dijkgedeelte landinwaarts van het wiel legde kwam het wiel in de uiterwaard te liggen. Kleiwinning voor steenbakkerijen vinden we vooral langs de IJssel, de grotere plassen langs het Zwarte Water en de Vecht zijn het gevolg van zandwinning.

Buitenplaats Arnichem (deel)

De buitenplaats Arnichem (De Doornweg 17) ligt op de rechteroever van de Vecht. Het bestaat uit een kubusvormig buitenhuis van twee bouwlagen onder een omgaand schilddak, voorzien van hoekschoorstenen. Aan de noordwestzijde bevindt zich de ingangszijde met een tympaan. Het huidige herenhuis ontstond bij een nieuwbouw in 1829 in opdracht van Catherina Thomassen à Thuessink, weduwe van Mr. H.A. Tobias uit Zwolle. Het front is gericht op het Haersterveer en ziet uit over de Vecht en de Nemelerberg. Aan weerszijden liggen ommuurde binnenplaatsen. Aan de noordkant bevindt zich een langgerekt koetshuis uit het begin van de negentiende eeuw. Aan de westzijde wordt het begrensd door de Vechtdijk. Het huidige huis vervangt een ouder buitenhuis een zogenaamd spieker. De buitenplaats vormt een onderdeel van de gave buurtschap Arnichem, dat bestaat uit ongeveer tien boerderijen uit de achttiende en negentiende eeuw.

Langs de oprijlaan vanaf de De Doornweg ligt een parkbos met vijverpartijen in landschapsstijl uit omstreeks 1835, aangelegd op een voormalig bouwlandcomplex. In de aanleg is aan de westzijde ook een weiland en een wiel, herinnerend aan een Vechtdijkdoorbraak, opgenomen. Ze zijn door een 'wandeling' omgeven. Een bijzonder element op het landgoed is het graf van de Indonesische bediende van mr. Tobias, met twee grafstenen met Latijnse en Arabische teksten. Het graf is gemeentelijk monument.

Vechtdijk en Gennerdijk

Toen de dijken van Mastenbroek werden aangelegd, tussen 1385 en 1390, konden de waterstanden op het Zwarte Water en de Vecht hoger oplopen dan voor die tijd, omdat de komberging van het grote gebied verloren was gegaan. Al spoedig zal men daarom genoodzaakt zijn geweest om dijken langs de Vecht en langs het Zwarte Water aan te leggen. De eerste vermelding van een dijk op de rechteroever van de Vecht dateert van 1402, het gaat over de dijk bij Haerst. In de loop der tijden is er veel gewerkt aan de dijken. Vaak omdat er een dijkdoorbraak moest worden gerepareerd, soms ook preventief, om te voorkomen dat er zich calamiteiten zouden gaan voordoen. De meest recente dijkversterking vond plaats in 2002. Het talud van de dijk is aangepast, op landschappelijk kwetsbare plekken, zoals bij de Zijlkolk ten noorden van Haerst, is het profiel zoveel mogelijk intact gelaten en is de dijk versterkt door damwanden.

Gennegerzijl

Het Gennegerzijl zorgde voor de afvoer van het overtollige water van de buurtschappen Genne en Holten. In droge perioden kon ook water worden ingelaten. Het Gennegerzijl is een in 1732 door de boerschap Genne gebouwde stenen duikersluis ter vervanging van een houten voorganger. Het huidige sluisje stamt uit 1788 en is in 2002 gerestaureerd. In 2008 is ook de schotbalkenloods gerestaureerd.

Het sluisje speelde een rol in de IJssellinie, de verdedigingslinie van de NAVO tegen mogelijke aanvallen van het Warschaupact. Door de sluis af te sluiten kon men het laaggelegen broekgebied van Haerst, Genne en Holten onder water zetten bij een aanval van het Warschaupact. Omstreeks 1952 zijn, ten behoeve van het kunnen inunderen voor militair gebruik, in de buitenvleugels muurgedeelten met sponningen aangebracht voor het plaatsen van schotbalken en is een schotbalkenloods gebouwd.

Kazematten Langenholterdijk

In 1939-1940 is ten oosten van Zwolle, langs de Overijsselsche Vecht, een kazemattenlinie aangelegd, die als verdieping gold van de in de jaren dertig gerealiseerde brugkazematten linie langs de IJssel. De Vecht werd als natuurlijke hindernis gebruikt. De lichte betonnen kazematten dienden voor de verdediging, met machinegeweren, van oversteekplaatsen als veren en bruggen. Er zijn in het plangebied drie van deze kazematten bewaard gebleven: S3-kazemat nr 204 bij de Agnietenplas ten noorden van de Haersterveerweg en ten zuiden van deze weg een tweede van dit type (stekelvarken); de derde bevindt zich in de Vechtdijk ten noorden van de bruggen van de A28 en de Kranenburgweg (nr.205, type B).

Tankmuur Langenholterdijk en Gennerdijk

Aan het eind van de Tweede Wereldoorlog is de dijk tussen Langenholte en Brinkhoek door de Duitse bezetter voorzien van een betonnen vechtwagenhindernis (Sperwerke). Deze bestaat uit een tweetal muren aan weerszijden van het dijktalud. De opening kon worden afgesloten met een mobiele hindernis, bijvoorbeeld betonblokken of stalen spoorstaven. Ook aan de Glinthuisweg bij de Zijlkolk zijn nog zichtbare restanten aanwezig.

Restant Lichtmiskanaal

Vanaf 1810 werd gegraven aan de Dedemsvaart. Door dit kanaal werden de grote veengebieden op de grens van Overijssel en Drenthe ontsloten. Tussen Berkum en De Lichtmis werd in 1838 het Lichtmiskanaal gegraven, waardoor Zwolle ook een aansluiting kreeg op de Dedemsvaart. De aanleg van het kanaal met de jaagpaden had tot gevolg dat de oude vaar- en wegverbinding van Berkum naar de Lichtmis, via Tolweg/Tolgracht en Nieuwendijk, minder belangrijk werd. Op de kaart van 1850 zijn het kanaal langs de Nieuwendijk en de beide verlaten al niet meer aangegeven. Bij Berkum vormde de Berkummer schutsluis de verbinding naar de Vecht. Vanaf deze sluis moesten de schippers vierhonderd meter varen om bij het Nieuwe Verlaat te komen, de aansluiting met de Nieuwe Vecht naar het centrum van Zwolle.

Het Lichtmiskanaal is gedempt bij de aanleg van de A28. In de uiterwaarden van de Vecht is een klein stukje van het kanaal, tussen de vroegere sluis en de rivier, bewaard gebleven.

Diverse cultuurhistorische waardevolle boerderijen (Brinkhoekweg 6, 9 en 15, Zunnebeltweg 4, 7 en 9, Agnietenbergweg 2 en 4, Haersterveerweg 4 en 23, Bergkloosterweg 12, 14, 16 en 92);

Het overzicht van cultuurhistorisch waardevolle boerderijen is gebaseerd op de 'inventarisatie historische boerderijen in de gemeente Zwolle' (2002). Bij de waardering is onderzocht of een boerderij op de kadastrale minuut van 1832 voorkwam. Hiermee is in beeld gebracht welke boerderijen (waarschijnlijk) een oudere boerderij betreffen. Verder zijn aan de hand van een architectonische waardering 1, 2 of 3 * aan een boerderij toegekend. De inventarisatie heeft geleid tot een lijst van cultuurhistorisch waardevolle boerderijen die met name is gebaseerd op ouderdom (van voor 1832) en/of bijzondere architectonische kwaliteit.

Brinkhoekweg 6, Brinkhoekweg 9, Brinkhoekweg 15, Zunnebeltweg 4, Zunnebeltweg 7, Zunnebeltweg 9, Agnietenbergweg 2, Agnietenbergweg 4, Haersterveerweg 4, Haersterveerweg 23, Bergkloosterweg 12, Bergkloosterweg 92.

In 2012 heeft een nadere studie plaatsgevonden naar de cultuurhistorische waarden van deze boerderijen.

2.1.3 Ruimtelijke structuur

In deze paragraaf wordt de bestaande ruimtelijke structuur van het plangebied omschreven op het gebied van het verkeer, het groen, het water en de bebouwing.

2.1.3.1 Verkeersstructuur

Categorisering van wegen

Het plangebied wordt doorsneden door de Rijksweg A28. De A28 is een stroomweg met een maximale snelheid van 120 km/uur. In het kader van de spoedaanpak wegen is Rijkswaterstaat bezig met het verbreden van de A28. Volgens de planning zal het deel tussen de knooppunten Hattemerbroek en Lankhorst vanaf april 2011 uit 2 * 3 rijstroken bestaan.

De overige wegen in het plangebied zijn aangewezen als erftoegangsweg met een maximale snelheid van 60 km/uur.

Fietsverkeer

Om het fietsgebruik te stimuleren heeft de gemeente hoofdfietsroutes aangewezen, die de woonwijken met het centrum, het station of werkgebieden verbinden. Aan dergelijke routes worden in Zwolle een aantal eisen gesteld, onder meer op het gebied van comfort, directheid, veiligheid en herkenbaarheid. In het plangebied maakt de Doornweg onderdeel uit van het hoofdfietsroutenetwerk.

De verkeersstructuur is weergegeven in bijlage 8.

2.1.3.2 Landschap

Ontstaansgeschiedenis

Het gebied van de Vecht en omgeving maakte in de laatste ijstijd deel uit van een oerstroomdal, dat liep tussen het hoger gelegen Drents Plateau en de Overijsselse stuwwallen.

Aan het eind van de laatste ijstijd (110.000 - 11.000 jaar geleden) heeft de opvulling van het oerstroomdal zich voltooid met afzetting door de wind van dikke pakketten zwak lemig en leemarm, jong, fijn dekzand. De Oer-Vecht heeft zich dan gesplitst in een zuidelijke loop: de huidige Vecht en een noordelijke: de Reest. Daartussen is een opvallend vlak en laaggelegen dekzandlandschap ontstaan. Ten zuiden van de Vecht is het dekzandlandschap geaccidenteerd, met duidelijk ruggen, die hoofdzakelijk een zuidoost-noordwestelijke richting hebben.

11.000 Jaar geleden werd het klimaat milder. Als gevolg van het vochtige, warme klimaat steeg de zeespiegel. Vegetatie kon zich weer volop ontwikkelen. Het stuivende zand werd vastgelegd. In laaggelegen delen van het landschap ontstond veengroei. Zo werd het dekzandlandschap van het oerstroomdal ten noorden van de huidige Vecht geheel overgroeid met veen. Langs de noordelijke oevers van de Vecht, en ten zuiden van de Vecht bleef het dekzand van de dekzandruggen aan de oppervlakte. De dekzandlaagten raakten naar het westen toe onder toenemende invloed van de overstromingen van de Vecht en later de IJssel. Hier werd klei afgezet.

De occupatie door de mens van het landschap veroorzaakte vooral op de hooggelegen ruggen een intensief gebruik. Hier ontstond na verloop van tijd een cultuur van hooggelegen akkers die werden bemest door het vee dat op laaggelegen gronden weidde. De kern van het plangebied, de buurtschap Langenholte, behoort tot een reeks van dergelijke oude bewoningsgebieden op dekzandruggen langs de Vecht ten noorden van Zwolle (Holten, Genne, Haerst, Langenholte, Berkum).

In dit oude hoevenlandschap kon overbegrazing van de dekzandruggen zandverstuiving veroorzaken en landduinen doen ontstaan, zoals de Agnietenberg. Wellicht heeft hier ook verstuiving vanuit de bedding van de Vecht plaatsgevonden.

De met klei bedekte laagten werden door het graven van sloten verkaveld en ontwaterd. Het gebied kent grotendeels een onregelmatige verkaveling, behalve in Dijklanden waar zich een slagenverkaveling bevindt.

Nieuwe ontwikkelingen

Door de nabijheid van de stad werd het gebied sinds het begin van de 20e eeuw populair als woongebied. Er zijn toen in het plangebied woningen gebouwd voor forensen, vooral in de buurtschap Bruggenhoek, langs de Bergkloosterweg.

Ook viel het oog op het plangebied voor enkele stedelijke voorzieningen. Sinds 1930 ligt de belangrijkste begraafplaats van de stad op Kranenburg, een landgoed aan de rand van het plangebied. Eveneens sinds 1930 werd het stadsvuil gestort op Westerveld. Dit heeft geduurd tot 1990, waarna de stort is ingericht als dagrecreatieterrein. Eerder al, in 1985 werd naast de stort een groot terrein bebost, het Westerveldse Bos.

Ook voor de winning van ophoogzand voor de uitbreiding van de stad Zwolle werd het plangebied gebruikt, getuige de vele plassen in het gebied. De Wijde Aa, de Berkummerkolken en de Agnietenplas zijn plassen in het plangebied die ontstaan zijn als zandwinlocaties. De Agnietenplas is nu één van de zwemplassen van Zwolle, en ligt direct naast de stadscamping Agnietenberg.

Door de groei van de stad is het plangebied nu een stadsrandgebied, waar de agrarische functie nevengeschikt is geworden aan de woonfunctie en de functie als recreatief uitloopgebied.

Typologie en waardering

Het plangebied bestaat uit de uiterwaarden van de Vecht enerzijds, en uit het binnendijkse gebied van Langenholte anderzijds.

De uiterwaarden van de Vecht

De uiterwaarden vormen het buitendijks onderdeel van het rivierenlandschap. Dit is derhalve onbeschermd tegen hoogwater van de Vecht. Karakteristiek is de begrenzing door een winterdijk en de aanwezigheid van zomerkades direct langs de rivier. Karakteristiek zijn ook de hoogteverschillen over korte afstand in het terrein (stroomruggen en oude geulen), ontstaan door erosie en sedimentatie, en de aanwezigheid van open water in de vorm van doorbraakkolken en strangen (oude rivierlopen). De opgaande beplanting is bestand tegen langdurige overstroming en bestaat in de lage delen uit wilgen en populieren, in de hoge delen uit es en iep, meidoornheggen en struwelen van meidoorn, sleedoorn en vlier.

Bewoning ontbreekt in de uiterwaarden. De verkaveling is onregelmatig. Het landschap is halfopen.

De natuurwetenschappelijke en waarden van de uiterwaarden van de Vecht zijn erg hoog. Er zijn gave voorbeelden van geomorfologische verschijnselen die samenhangen met de rivierdynamiek. De uiterwaarden zijn veelal begrensd als beschermd natuurgebied. Vooral de uiterwaarden tussen de A28 en de monding aan weerszijden van de rivier hebben erg hoge natuurwaarden. De dijken zijn vaak botanisch waardevol.

De dijken en bewoningsplaatsen zijn cultuurhistorisch van belang (strijd tegen het water). Het landschap is erg aantrekkelijk als recreatieve omgeving, en goed beleefbaar vanaf de dijk.

Als storend kan worden genoemd de aanwezigheid van enkele recreatiebedrijven met stacaravans. Ook de doorsnijding met infrastructuur bij Berkum is storend.

De talrijke zandwinplassen doen enigszins afbreuk, maar hebben geen storende beplanting, wat ze landchappelijk minder storend doet zijn dan de oppervlakte doet vermoeden. Het uiterwaardenlandschap is erg gaaf ter hoogte van de Langenholter Buitenlanden.

2.1.3.3 Waterstructuur en riolering

Zwolle ligt op een geologisch interessante plek aan rivieren (IJssel, Vecht, Zwarte Water) nabij het IJsselmeer, op de overgang tussen Veluwe, het Sallandse zandlandschap en het Drentse plateau. Door de lage ligging van Zwolle tussen deze hogere gebieden komen plaatselijk diepe grondwaterstromen uit die hogere gebieden aan de oppervlakte. Dit verschijnsel heet 'kwel'. Dit speciale en schone kwelwater zorgt plaatselijk voor hoge natuurwaarden met bijvoorbeeld bijzondere planten in natuurgebieden, maar ook in sloten en bermen buiten natuurgebieden. De paragraaf natuur en landschap en de separate landschapsanalyse (gemeente Zwolle, 2008) geven een uitvoeriger beschrijving van de samenhang tussen bodem, water, natuur en landschap.

De Visie op de ondergrond (gemeente Zwolle, 2007) bevat een uitvoerige beschrijving van het grondwatersysteem van Zwolle. Deze visie vermeldt dat Zwolle in de middeleeuwen is ontstaan op een zandrug tussen de IJssel en de Overijssselse Vecht aan het riviertje de Aa. Dit was een hoger gelegen droge plek in een verder moerassig landschap. Zo'n plek werd destijds een 'suolle' genoemd.

Zwolle is door ontwateringen en dijken inmiddels niet moerassig meer te noemen maar het is nog steeds een laag gebied waar belangrijke watergangen doorheen stromen, op weg naar het IJsselmeer: IJssel, Vecht, Zwarte Water, en de weteringen. Dit betekent dat in Zwolle bijzondere aandacht nodig is voor de risico's tijdens hoogwaterpieken, zoals in de jaren 90.

2.1.4 Functionele structuur

In deze paragraaf wordt de bestaande functionele structuur van het plangebied omschreven op het gebied van het wonen, en de economische voorzieningen.

2.1.4.1 Wonen

De woonfunctie is ook steeds meer aanwezig in het buitengebied. Naast de bedrijfswoningen bij landbouwbedrijven liggen in het buitengebied woningen van of in vrijgekomen landbouwbedrijven, in buurtschappen, in lintbebouwingen en woningen die vroeger in het buitengebied gebouwd zijn (los van landbouwbedrijven) toen dat nog mocht. In het gemengd landelijk gebied is wonen erg in trek, niet in het minst om de kwaliteit van het landschap.

2.1.4.2 Economische voorzieningen

Naast de agrarische bedrijvigheid komt verspreid in het buitengebied ook andere bedrijvigheid voor, al of niet in vrijgekomen agrarische bebouwing, bijvoorbeeld caravanstallingen, loodsen voor opslag en maneges. De meeste hiervan liggen verspreid in het gemengd landelijk gebied, maar hier en daar komen ze ook voor in het agrarisch landschap.