Plan: | 41e wijziging bestemmingsplan Buitengebied 2009, Zuidbroeksweg 4 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0189.WB2018000001-VA01 |
Aan de Zuidbroeksweg 4 net buiten de bebouwde kom van Wierden, in het buitengebied van de gemeente Wierden, is een voormalig agrarisch erf aanwezig. Op deze locatie zijn de agrarische bedrijfsactiviteiten al vele jaren geleden beëindigd. De voormalige agrarische bedrijfsbebouwing staat al jaren leeg en hebben hun agrarische functie verloren.
Figuur; Vogelvlucht aanzicht Zuidbroeksweg 4 (Bron: Nieuwenhuis makelaars)
In het kader van de rood voor rood-regeling van de gemeente Wierden worden de landschapsontsierende bebouwing gesloopt. De te slopen vierkante meters aan agrarische bedrijfsbebouwing worden ingezet in een rood voor rood-traject. Middels een brief, die in het voorjaar van 2018 is verstuurd, heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wierden laten weten hieraan medewerking te willen verlenen.
Op basis van de beleidsnota 'Beleid Rood voor rood met gesloten beurs 2011' van de gemeente Wierden wordt in ruil voor de sloop van voormalige agrarische bebouwing, met een gezamenlijke oppervlakte van minimaal 850 m2 , het recht op één compensatiewoning met bijgebouw(en) verkregen. In voorliggend geval is op de locatie aan de Zuidbroeksweg 4 een oppervlakte van 852 m2 aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing aanwezig. Deze landschapsontsierende bebouwing wordt gesloopt. Hierdoor kan het recht voor het bouwen van één woning met bijgebouw(en) worden verkregen. Gewenst is om de compensatiekavel, ten zuiden aansluitend aan het bestaande erf aan de Zuidbroeksweg 4 te situeren.
De ontwikkeling bestaat in hoofdlijnen uit:
De ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Voorliggend wijzigingsplan voorziet in de gewenste juridisch-planologische kaders. In deze toelichting zal worden aangetoond dat het voornemen in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Het wijzigingsplan "41e wijziging bestemmingsplan Buitengebied 2009, Zuidbroeksweg 4" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de gronden aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het wijzigingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan.
Het plangebied is gelegen in Het Zuidbroek in het buitengebied ten zuidoosten van de bebouwde kom van Wierden. De locatie is gelegen in de directe nabijheid van de N36 (Wierden – Ommen) en de Wierdensestraat de toegangsweg naar Almelo - West. Het perceel wordt ontsloten door de Zuidbroeksweg.
Figuur; Luchtfoto Zuidbroeksweg 4 en omgeving (Bron: BING)
Het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009, herziening 2012 (veegplan)' is het nu geldende bestemmingsplan voor het perceel Zuidbroeksweg 4. Het perceel heeft de bestemming 'Wonen' en 'Agrarisch'. Om het Rood voor rood project met sloop van stallen en de nieuwbouw van een woning ook juridisch-planologisch te regelen is een wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk door middel van een wijzigingsplan.
De toelichting van het wijzigingsplan is na dit inleidende hoofdstuk als volgt opgebouwd:
Het landschap in de gemeente Wierden is tot stand gekomen door abiotische factoren als bodem, water, klimaat en reliëf. Daarnaast zijn menselijke ingrepen sterk bepalend geweest voor het huidige landschap. Door ontginningen en abiotische factoren zijn in de gemeente de volgende landschapstypen te onderscheiden:
Onderhavig plangebied is gelegen op het kruispunt van verschillende landschapstypen. Ten westen van het plangebied ligt het beekdallandschap rond de Aa. Het plangebied zelf ligt op één van de kleine kampen die zich oostelijk het beekdallandschap bevinden. Oostelijk van het plangebied ligt een landschapstype dat het midden houdt tussen een heide ontginningslandschap en een landschap van flieren en maten. Op de kaart van rond 1900 is het duidelijk zichtbaar dat het landschap rond het plangebied een kleine, onregelmatige verkaveling heeft. De kavelgrenzen zijn aangezet met beplanting. Wanneer we kijken naar de kaart van 1970 zien we dat het landschap opener is geworden. In verschillende ruilverkavelingen zijn kavels samengevoegd en is beplanting verdwenen. In het kaartbeeld is de kamp waarop het plangebied is gelegen nauwelijks nog herkenbaar. Ten oosten van het plangebied is het Twentekanaal verschenen die als autonome structuur door het landschap is gelegd.
Het huidige kaartbeeld is sterk veranderd ten opzichte van het historische kaartbeeld. Opvallend is vooral de grootschalige infrastructuur die het plangebied als het ware omarmt. Verder valt op dat de kavels ten opzichte van de vorige kaarten verder zijn vergroot en dat beplanting helemaal is verdwenen. De Kamp waar het plangebied op is gelegen is niet meer herkenbaar.
In het huidige landschapsbeeld zijn vooral de taluds van de recent aangelegde Almelose en Wierdensestraat, die ruim zes meter boven het maaiveld uit torenen, dominant. De grondlichamen van de weg vormen als het ware een oksel waar het plangebied in ligt.
Door de aanwezigheid van de grondlichamen en de bomen langs de Klumpershoekweg en de bomen langs de rand van Wierden heeft het beleefbare landschap, waar het plangebied in gelegen is, vrij heldere kaders. Binnen deze kaders is het landschap open. Het plangebied ligt als enige erf in deze landschappelijke kamer. Het erf heeft heldere, groene grenzen waardoor het erf gemakkelijk als ruimtelijke eenheid herkenbaar is.
Als ensemble is het erf besloten van opzet. De schuren zijn op een zodanige wijze gedraaid dat er een besloten ruimte op het erf ontstaat. In de compositie is het woonhuis, door de naar voren geschoven positie, dominant. De brede haag met volwassen platanen geeft het erf een heldere achterzijde. De grote solitaire bomen aan de voorzijde geven het erf een besloten, maar toch toegankelijke voorzijde.
Wat betreft materialisatie bestaat het erf uit klassieke ingrediënten; een kastanjeboom en rode beuken op het voorerf, wit geschilderde veldkeien die het oprit markeren, eenvoudige houten hekwerken, pannendaken, grind als verharding en veel hagen.
Voor het oude erf wordt naast de woonfunctie ook aanvullende zorgfunctie opgenomen. Initiatiefnemers hebben een gezinshuis. Hierbij gaat het om kleinschalige zorg met fulltime opvang van kinderen (jong) volwassenen met de daarbij behorende activeiten in een gezinsverband.
Vanuit de landschapsanalyse en de aandachtspunten vanuit omgevingsvisie zijn de volgende uitgangspunten voor het landschapsplan af te leiden:
Vanuit de Omgevingsvisie: De ontwikkelingen moeten bijdragen aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen: de erven met erfbeplanting; open es(je); beekdal en de kleinschaligheid. De ontwikkeling moet bijdragen aan behoud en versterking van de kenmerkende erfstructuur en volumematen. Er moet een duidelijk onderscheid blijven in voorkant- achterkant van het erf.
Vanuit de Landschapsanalyse: De nieuwe bebouwing moet in positionering en vorm reageren op de bestaande bebouwing. De bebouwing moet relatief dicht bij elkaar staan om één ensemble te kunnen vormen. Net als het bestaande erf moet het nieuwe erf een besloten achterkant hebben en een meer open voorzijde. Het nieuwe erf moet in vorm en materialisatie aansluiten op de vorm en materialisatie van het bestaande erf.
De twee erven moeten visueel een eenheid vormen, hoewel ze in de praktijk moeten kunnen functioneren als twee entiteiten.
De uitgangspunten vanuit de landschapsanalyse en de analyse van het beleid zijn vertaald in de landschapsvisie Landschappelijke inpassing Zuidbroeksweg 4. In de huidige situatie heeft het erf een heldere compacte opzet, met een duidelijk voor- en achterkant. Er is onderscheid tussen het achtererf en het voorerf met siertuin. In materialisatie en vorm vertoont het erf volop kenmerken van het typische boerenerf in het oude hoevenlandschap. Het uitgangspunt van deze landschapsvisie is dat op deze kwaliteiten voortgeborduurd wordt.
Het erf wordt op een zodanige manier vormgegeven dat in de nieuwe situatie één ruimtelijke ensemble ontstaat, maar op een manier waarbij wel twee zelfstandige delen herkenbaar zijn. Om deze reden is het voor de nieuwe woning ook toegestaan om een even dominante positie in te nemen als het bestaande woonhuis (de nieuwe woning hoeft in vorm, materialisatie en positie niet ondergeschikt te zijn aan het bestaande woonhuis). In onderstaand figuur is een uitsnede van de erfinrichtingsplan opgenomen.
Figuur; Erfinrichtingsplan Zuidbroeksweg 4 (Bron: Jansen en Jansen)
De volgende interventies moeten zorgen dat het erf ook in de toekomst naar voren komt als één ruimtelijk ensemble: de nieuwe bebouwing reageert op de verhoudingen en afstanden van de bestaande bebouwing; Het erf krijgt nieuwe, heldere randen in de vorm van houtsingels en landschappelijke hagen; de meeste massa bevindt zich in het midden van het erf, de zijkanten zijn meer transparant.
In materialisatie en plantkeus is geprobeerd zoveel mogelijk aan te sluiten bij het bestaande erf en de principes van het klassieke boerenerf op deze plek in het landschap.
In onderstaande afbeelding is een luchtfoto opgenomen waar de te slopen agrarische bedrijfsbebouwing op waar te nemen is (bebouwing is met rood omkaderd). De oppervlakte van de te slopen bedrijfsbebouwing bedraagt 852 m2 . De bestaande woning met één bijgebouw blijven behouden (deze zijn onderstaande afbeelding met blauw omkaderd).
Figuur; Te slopen en te behouden gebouwen Zuidbroeksweg 4
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 in werking getreden. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie. Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat de drie treden (behoefte, bestaand stedelijk gebied en bouwen buiten bestaand stedelijk gebied) van toepassing zijn bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro).
Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie. Op het realiseren van woningen zijn ondermeer de uitspraken ABRvS 27 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3223 en ABRvS 11 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2077 van toepassing. Uit deze uitspraken blijkt dat het realiseren van respectievelijk 4 en 7 woningen niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing aangezien sprake is van een toevoeging van één nieuwe woning. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel de nieuwe Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Op 1 mei zijn de nieuwe Omgevingsvisie en Omgevingsverordening in werking getreden.
De omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele centrale ambities van de provincie:
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:
Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden. De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.
Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.
In onderstaand figuur is het Uitvoeringsmodel weergegeven.
Figuur; Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)
Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen.
In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd. De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.
Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.
De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.
Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype.
Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden. De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.
Toetsing van voorliggend initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel geeft globaal het volgende beeld.
Bij de afwegingen in de eerste fase 'Of – generieke beleidskeuzes' zijn artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit), artikel 2.1.6 lid 1 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) en artikel 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen) uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Hierna wordt nader op de artikelen ingegaan.
Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
1. Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
2. Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3
Door het toepassen van de Rood voor Rood-regeling, neemt de hoeveelheid landschapsontsierende bebouwing in het buitengebied af en wordt één compensatiewoning teruggebouwd. Per saldo is geen sprake van extra ruimtebeslag door bouwen en verharden op de groene omgeving, maar juist een afname. Samenvattend wordt geconcludeerd dat in voldoende mate rekening is gehouden met het gestelde in artikel 2.1.3.
Artikel 2.1.5: Ruimtelijke kwaliteit (leden 1, 2, 3 en 5)
1. In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
2. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.
3. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.
5. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
Artikel 2.1.6: Kwaliteitsimpuls Groene omgeving (lid 1)
Bestemmingsplannen voor de Groene omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3. en artikel 2.1.4. en het bepaalde in artikel 2.1.5. – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
Toetsing van het initiatief aan artikelen 2.1.5 en 2.1.6 lid 1
Het voorliggende plan leidt tot een kwaliteitsimpuls in de groene omgeving (buitengebied) van de gemeente Wierden. Deze meerwaarde vertaalt zich in:
De investeringen in de ruimtelijke kwaliteit staan in verhouding tot de geboden ontwikkelingsmogelijkheden. Hiermee wordt voldaan aan het beleid van de Provincie Overijssel met betrekking tot de impuls in de groene omgeving. In paragraaf 4.2.3.2 Waar - ontwikkelingsperspectieven wordt beschreven dat het project past binnen de ontwikkelingsperspectieven.
Artikel 2.2.2: Realisatie nieuwe woningen (lid 1)
Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2
Voorliggende ontwikkeling betreft de realisatie van een compensatiewoning op basis van de beleidsnota 'Beleid Rood voor rood met gesloten beurs 2011' van de gemeente Wierden. De woning voldoet aan de kwalitatieve behoefte in de markt en wordt gebouwd voor de lokale behoefte. Derhalve is voorliggend wijzigingsplan in overeenstemming te achten met artikel 2.2.2 uit de Omgevingsverordening Overijssel.
Bij de overige afwegingen in de eerste fase 'Of - generieke beleidskeuzes' zijn er verder geen aspecten die bijzondere aandacht verdienen.
In dit geval zijn vooral de ontwikkelingsperspectieven voor de Groene Omgeving van belang. In de Groene Omgeving gaat het vooral om: behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap, het realiseren van een samenhangend netwerk van gebieden met natuur- en waterkwaliteit, ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, het toerisme en andere economische dragers, realisatie van waterkwaliteitsdoelen, het duurzaam beheer van drinkwatervoorraden én het opwekken van hernieuwbare energie. In de Groene Omgeving onderscheidt de provincie de volgende drie ontwikkelingsperspectieven:
Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. In onderstaand figuur is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen.
Figuur; Uitsnede Ontwikkelperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)
'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'
Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in dit ontwikkelingsperspectief de ambitie Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen voorop. Daarnaast gelden – net als voor alle andere ontwikkelingsperspectieven – de ruimtelijke kwaliteitsambities:
Toetsing van het initiatief aan het 'Ontwikkelingsperspectief'
De locatie aan de Zuidbroeksweg is gelegen in het kleinschalige mixlandschap. De woonfunctie wordt als passend gezien in het mixlandschap. Met de ontwikkeling wordt door middel van landschappelijk inpassing van de nieuwbouwlocatie voorzien in een verbetering van het cultuurlandschap. Uit paragraaf 5.2 Bedrijven en milieuzonering en geur blijkt dat er geen sprake is van een directe belemmering van de bedrijfsvoering van omliggende (agrarische) bedrijven. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De 'Stedelijke laag' en de 'Laag van de beleving' worden in dit geval buiten beschouwing gelaten, aangezien voor de locatie en de aangrenzende gronden geen specifieke eigenschappen gelden.
1. De 'Natuurlijke laag'
De natuurlijke laag is de laag van de bodem, het reliëf, het watersysteem en de natuur die zich hier 'van nature' op vestigt. Deze natuurlijke laag is het resultaat van de wisselwerking tussen abiotische (fysische) en biotische factoren en processen. Zo zorgden ijs-, wind- en waterstromen in Overijssel voor het ontstaan van een afwisselend landschap van stuwwallen, dekzandgronden, beekdalen en natte laagtes en bepaalden de stroomsnelheden van IJssel, Vecht, Regge of Dinkel waar het fijne (komgronden) en waar het grovere sediment (oeverwallen) werd afgezet. En ontwikkelde veen zich daar, waar het water maar moeilijk weg kon.
De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Natuurlijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'Dekzandvlakte en ruggen'. In onderstaand figuur is dit weergegeven.
Figuur; Natuurlijke laag (Bron: Provincie Overijssel)
Het plangebied ligt op een dekzandrug. Ambities voor deze zone is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met 'natuurlijke' soorten. En door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen. Met de landschapsmaatregelen wordt ingezet op beplanting die past bij de natuurlijke ondergrond. De ontwikkeling is in overstemming met het gestelde in de 'Natuurlijke laag'.
2. De 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'
Het agrarisch cultuurlandschap is bij uitstek een gebruikslandschap. Bij de ontwikkeling ervan hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we het agrarisch cultuurlandschap in de loop van de tijd gaan waarderen. Het heeft als 'consumptielandschap' voor bewoners, recreanten en toeristen nieuwe betekenis gekregen. De landschappelijke structuren zijn belangrijke dragers van de biodiversiteit. De locatie is op basis van de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' aangeduid met het gebiedstype 'Oude hoevenlandschap'. In onderstaand figuur is dit weergegeven.
Figuur; Laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: Provincie Overijssel)
Het plangebied ligt in het oude hoevenlandschap. Ambities voor deze zone zijn kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. Deze erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken, recreatie, mits er wordt voortgebouwd aan kenmerkende structuren van het landschap: de open esjes, de routes over de erven, de erf- en landschapsbeplantingen.
Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen: de erven met erfbeplanting; open es(je); beekdal; voormalige heidevelden, de mate van openheid en kleinschaligheid. Door de sloop van landschapsontsierende bebouwing en de landschappelijke inpassing van de percelen met streekeigen beplanting, worden de kenmerken van het oorspronkelijke landschap van de verschillende landschapstypen versterkt. Daarmee is de ontwikkeling is overstemming met het gestelde in de "Laag van het agrarisch cultuurlandschap".
Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het provinciaal beleid zoals genoemd in de Omgevingsvisie Overijssel en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
De structuurvisie Wierden is opgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente Wierden en betreft de periode tot 2030. De structuurvisie vormt het toetsingskader voor de beoordeling van nieuwe plannen en initiatieven. Bestemmings- en wijzigingsplannen en projectbesluiten moeten getoetst worden aan de structuurvisie. De structuurvisie is op 5 oktober 2010 door de gemeenteraad vastgesteld.
Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie
De gemeente Wierden zet in op de verdere uitwerking van de lijnen die zijn uitgezet in de Ontwikkelingsvisie 2005. De ambitie van de gemeente is "een actieve en zelfbewuste gemeente zijn, die kwaliteit hoog in het vaandel heeft en die onderneemt". Over 20 jaar is de gemeente nog meer een groene, ondernemende, recreatieve gemeente met (deels) stedelijke trekjes en een hele mooie woon- en leefomgeving. Waar nodig wordt samengewerkt met andere gemeenten of andere overheden. Er wordt aansluiting gezocht bij de Omgevingsvisie Overijssel. Rode draden in de Omgevingsvisie Overijssel vormen duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.
Centrale waarden
De gemeente Wierden ontleent haar identiteit aan haar ligging op het overgangsgebied tussen de Sallandse Heuvelrug en het Twentse landgoederenlandschap, op de kruising van snelwegen en spoorlijnen, doorsneden door de Regge en dichtbij de Twentse steden. De identiteit kan kort worden samengevat als 'een gemeente die verbindt'. Het gaat daarbij om verschillende soorten verbindingen en verbindingen op verschillende niveaus.
Gemeente Wierden verbindt:
Kernkwaliteiten en centrale waarden gemeente Wierden
Het versterken van de centrale waarden vormt de basis voor de toekomstige ontwikkeling van Wierden. Kiezen voor deze waarden betekent kiezen voor een duidelijke identiteit. Het verder ontwikkelen van deze identiteit vormt dan ook het vertrekpunt voor de visie op de toekomstige (ruimtelijke) ontwikkeling van Wierden en aanknopingspunten voor de uitwerking in projecten en beleidsthema's.
Deelgebiedvisies
De structuurvisie onderscheidt drie deelgebieden. Per deelgebied is een visie gemaakt. Het plangebied is gelegen in een gebied dat is aangemerkt "Agrarisch gebied", waarvoor de kenmerken en kansen vanuit het "landelijk gebied" gelden. Tevens ligt het plangebied in 'Landinrichtingsgebied Rijssen'.
"Landelijk gebied"
Voor dit deelgebied wordt gestreefd naar goede ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven en worden daarnaast kansen voor verbrede landbouw, zoals zorg, kamperen bij de boer, agrarisch natuur- en landschapsbeheer geboden. Ook is er ruimte voor functieverandering in vrijkomende agrarische bebouwing en de ontwikkeling van enkele nieuwe landgoederen. Verrommeling en verpaupering worden zoveel mogelijk tegengegaan. De Ecologische Hoofdstructuur is ontwikkeld en de wateropgaven in de verdroogde natuurgebieden met nog steeds grote natuurwaarden (TOP-gebieden) en voor de beken zijn uitgevoerd. Het landelijk gebied heeft zich nog meer ontwikkeld als aantrekkelijk recreatiegebied op regionaal niveau. Daarnaast wordt aangegeven dat er onvoldoende aanbod is in het kader van zorg- en welzijnssfeer. Er is ruimte voor landelijk wonen, waarbij de leefbaarheid in het landelijk gebied en de buurtschappen optimaal is gebleven.
In het landelijk gebied kan onder andere worden ingespeeld op:
Toetsing van het initiatief aan de Structuurvisie Wierden
Door de sloop van landschapsontsierende bebouwing en de landschappelijke inpassing van het gehele plangebied met streekeigen beplanting, worden de kenmerken van het oorspronkelijke landschap versterkt. Verrommeling en verpaupering van het buitengebied wordt voorkomen. Overigens wordt opgemerkt dat (agrarische) bedrijvigheid in de omgeving niet wordt belemmerd door deze ontwikkeling, zoals wordt beschreven in hoofdstuk 5. Geconcludeerd wordt het initiatief in overeenstemming is met de Structuurvisie Wierden.
Naar aanleiding van het in 2005 door de Provincie Overijssel vastgestelde Rood voor rood beleid heeft de gemeente Wierden dit verder uitgewerkt in een eigen beleidskader. In het beleid 'Rood voor rood met gesloten beurs gemeente Wierden' zijn de voorwaarden en uitgangspunten concreet uitgewerkt. De doelstelling van de Rood voor Rood-regeling (hierna: RvR-regeling) is het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit door de sloop van landschapsontsierende agrarische bedrijfsgebouwen. Om dit doel te bereiken kunnen, in ruil voor het definitief en substantieel slopen van bedrijfsgebouwen, op planologisch verantwoorde locaties, één of meer woningbouwkavels worden toegekend.
Criteria
De RvR-regeling voorziet in de mogelijkheid tot het toekennen van een woningbouwkavel in ruil voor het slopen van minimaal 850 m² bedrijfsbebouwing. Het uitgangspunt bij de RvR-regeling is de sloop van het gehele complex met voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen. Bovendien mag per locatie maar één keer worden deelgenomen aan rood voor rood.
Verder moet, om te garanderen dat de sloop een verbetering is van de ruimtelijke kwaliteit, per slooplocatie minimaal 300 m² bebouwing gesloopt worden. Naast de sloopverplichting geldt eveneens de plicht om de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren. Dit houdt onder andere in een landschappelijke inpassing van het perceel en de directe omgeving, maar ook architectonische inpassing in het landschap/ de omgeving. Uitgangspunt bij het bouwen van een woning ter plekke is dat de nieuwe kavel binnen de grenzen van de (oorspronkelijke) agrarische bedrijfsbestemming moet worden gesitueerd.
Toetsing van het initiatief aan 'Rood voor rood met gesloten beurs'
In dit geval wordt medewerking verleend op basis van het 'Beleid Rood voor Rood met gesloten beurs 2011'. De voormalige agrarische bedrijfsbebouwing worden gesloopt.
In voorliggend geval worden landschapsontsierende bedrijfsbebouwing, met een oppervlakte van 852 m2 gesloopt. Ter compensatie mag één woning met bijgebouw(en) worden gerealiseerd. Conform de standaard bouwregels voor woningen in het buitengebied van de gemeente Wierden.
De ruimtelijke kwaliteit op de slooplocatie wordt verbeterd door de sloop van de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. Daarnaast wordt de ruimtelijke kwaliteit verbeterd door het landschappelijk inpassen van de nieuwbouwlocatie. Voor een nadere uiteenzetting wordt verwezen naar hoofdstuk 3.
De compensatiekavel is buiten de oorspronkelijke agrarische bedrijfsbestemming geprojecteerd. Vanuit landschappelijk oogpunt is dit een geschikte locatie. Met deze ontwikkeling wordt aangesloten op de maat, schaal en ritme van de bebouwing van het naastgelegen erf. Er is geen sprake van extra belemmeringen voor omliggende bedrijven als gevolg van deze ontwikkeling. Derhalve is het initiatief in overeenstemming met Rood voor rood met gesloten beurs gemeente Wierden.
Op 6 juni 2017 is het aangepast Rood voor Rood beleid van de gemeente Wierden vastgesteld. Het plan past tevens binnen de kaders van het aangepaste Rood voor Rood beleid.
Het Landschapsontwikkelingsplan gemeente Wierden (LOP) is op 10 februari 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. De algemene doelstellingen voor het LOP zijn:
In het LOP is de gemeente Wierden onderverdeeld in verschillende deelgebieden, die onderling een sterke samenhang hebben, maar die tegelijkertijd ruimtelijk, functioneel en qua ontwikkelingen en beleid van elkaar verschillen. Per deelgebied zijn de eigen kenmerken, kwaliteiten, ontwikkelingen, kansen en bedreigingen uiteengezet.
Daarnaast zijn de verschillende specifieke opgaven voor de deelgebieden bepaald. De slooplocatie en de compensatiekavel (Zuidbroeksweg 4) maken geen onderdeel uit van het Landschapsontwikkelingsplan. Het gebied werd tot het toekomstig bebouwingsgebied van de kern Wierden gerekend en is derhalve niet in beschouwing genomen. Verdere toetsing aan dit beleid is dan ook niet mogelijk.
Geconcludeerd kan worden dat voorliggend wijzigingsplan in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid zoals verwoord in de behandelde beleidsstukken.
Tijdens het planproces zijn ter bepaling van randvoorwaarden en ter onderbouwing van dit wijzigingsplan, diverse onderzoeken uitgevoerd. In deze onderzoeken is nagegaan met welke omgevingsfactoren bij de planvorming rekening gehouden moet worden, welke veranderingen er optreden waarvoor het plan een oplossing moet bieden en waar beperkingen of juist kansen voor het plan liggen.
In de volgende paragraven wordt per onderwerp kort voor het plan relevante informatie weergegeven. Voor de uitgebreide onderzoeksgegevens en de toegepaste methoden wordt verwezen naar de betreffende onderzoeken. Deze zijn opgenomen in de bijlagen van dit wijzigingsplan.
Bij het opstellen van wijzigingsplannen is het de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en hoe deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit als gevolg van aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem.
Kruse Milieu BV heeft in juli 2018 een verkennend bodemonderzoek Zuidbroeksweg 4 te Wierden - 3 augustus 2018 uitgevoerd. Een overzicht van en de resultaten van de onderzochte grond is te vinden in het onderzoeksrapport.
In het grondwater zijn enkele lichte tot matige verontreinigingen aangetoond. De boven- en ondergrond zijn niet verontreinigd. Aangezien de tussenwaarde voor nikkel in het grondwater is overschreden, is het grondwater herbemonsterd. Het matig verhoogde nikkelgehalte in het grondwater wordt waarschijnlijk veroorzaakt door een plaatselijk verhoogde achtergrondwaarde, waardoor het naar onze mening en met instemming van de gemeente Wierden niet noodzakelijk is om over te gaan tot een nader onderzoek.
Uit milieukundig oogpunt is er naar onze mening geen bezwaar tegen de voorgenomen bouw van een woning, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd, waarin richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn opgenomen.
Aan de hand van de richtafstanden is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie in en rondom het betreffende plangebied aan de Zuidbroeksweg 4. Het gaat hierbij dus enerzijds om de vraag of de voorgenomen ontwikkelingen leiden tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat bij de nieuwe woningen ernstige mate wordt aangetast. Anderszijds gaat het om de vraag of de nieuwe woning geen beperkende invloed op de bedrijfsvoering van bestaande inrichtingen gaan hebben.
Rondom het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig die milieukundig van invloed kunnen zijn op de voorgenomen ontwikkelingen. Het dichtsbijzijde bedrijf betreft de melkveetak van het bedrijf aan de Zuidbroeksweg 6. De nieuwe Rood voor Rood-woning wordt gerealiseerd op meer dan 250 meter (minimaal 50 meter) van de dierverblijven en andere geurveroorzakende objecten van het melkveebedrijf. Hiermee voldoet het plan ruimschoots aan de afstanden zoals deze zijn opgenomen in de Wet geurhinder en veehouderij en het Activiteitenbesluit.
Geconcludeerd kan worden dat het bestaande bedrijf aan de Zuidbroeksweg 6 niet in zijn bedrijfsvoering wordt beperkt en dat anderzijds voor de nieuw te realiseren woning een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.
Bij het aspect geluid in het wijzigingsplan gaat het om het ruimtelijk mogelijk maken van aan de ene kant bronnen van geluid (zoals industrie, spoor- en wegverkeer) en aan de andere kant bestemmingen die een zekere mate van rust behoeven (zoals woningen).
In juli 2018 is door Alcedo bv een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai Rood voor Rood woning Zuidbroeksweg 4 te Wierden uitgevoerd. De geluidbelasting is berekend conform de laatste verkeerscijfers en het gestelde in het 'Reken- en meetvoorschrift Geluid 2012' ex art 110d van de wet geluidhinder. De berekening van de geluidbelasting is gemaakt volgens de standaard rekenmethode II.
Geconcludeerd wordt dat een hogere waardeprocedure nodig is om de woonbestemming mogelijk te maken. Geadviseerd wordt om burgemeester en wethouders te verzoeken een hogere grenswaarde van 53 dB voor de N36 en de Wierdensestraat vast te stellen voor het plangebied. De initiatiefnemer zal bij de aanvraag van de omgevingsvergunning moeten aantonen dat het binnenniveau in de woning ten gevolge van wegverkeerslawaai voldoet aan de eisen conform afdeling 3.1 van het Bouwbesluit.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op 28 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. In dit besluit zijn de normen voor de risico's als gevolg van risicovolle inrichtingen vastgelegd. De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Bevi regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. De wettelijke norm is een kans van eens per miljoen jaar. Het groepsrisico (GR) bestaat uit de cumulatieve kansen per jaar dat tenminste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de Circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (Rnvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Risicokaart
Aan de hand van de Risicokaart Overijssel is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Hieruit blijkt dat in de buurt van het plangebied 14 risicobronnen aanwezig zijn.
Figuur; Fragment risicokaart omgeving Zuidbroeksweg 4 (Bron: risicokaart)
Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van het spoor ligt. Ook bevindt het plangebied zich niet binnen de risicocontour van een Bevi-inrichting danwel inrichting die vallen onder het Vuurwerkbesluit. Er zijn geen routes gevaarlijke stoffen per weg of water in de nabijheid van het plangebied. Wat betreft buisleidingen kan worden aangegeven dat aan de noordzijde een waterleiding ligt en aan de westzijde een aardgastransportleiding. Ten behoeve van beide leidingen zijn veiligheidszones aan weerszijden opgenomen. Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid geen problemen oplevert.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In titel 5.2 van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geregeld. In dit programma staat onder ander beschreven wanneer en hoe overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen moet worden aangepakt. In het programma wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen die binnen het programma passen, hoeven niet meer te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Voor projecten die niet in betekende mate bijdragen aan luchtverontreiniging, hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar de luchtkwaliteit.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën opgenomen (de projectlocatie valt onder: inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Met betrekking tot de voorgenomen ontwikkeling geldt dat één woningbouwlocatie niet in betekende mate bijdraagt wanneer deze niet meer dan 1500 woningen omvat.
De voorliggende ontwikkeling is zo kleinschalig (<1500 woningen) dat deze niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Een nader onderzoek is derhalve niet van toepassing op de ontwikkeling.
Per 1 januari 2017 geldt de Wet natuurbescherming. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. De nieuwe Wet natuurbescherming (Natuurwet) voorziet in vereenvoudigde regels ter bescherming van de natuur, in decentralisatie van bevoegdheden naar provincies en in een goede aansluiting op het omgevingsrecht. Er wordt beter aangesloten op de Europese regelgeving en er wordt een duidelijker onderscheid gemaakt tussen soorten die Europees beschermd zijn en Nationaal beschermde soorten.
Het plangebied ligt niet in Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Wierdense Veld, gelegen op een afstand van circa 5,5 kilometer ten westen van het plangebied. Op circa 2,0 kilometer ligt het meest nabijgelegen onderdeel van het NNN nabij de Ypeloweg en de Eksosche Aa. De voorgenomen plannen hebben geen invloed op de beschermde gebieden.
Figuur; Natuurkaart omgeving Zuidbroeksweg 4 (Bron: ruimtelijke plannen)
Jansen & Jansen groenadvies is door de initiatiefnemer gevraagd om een quickscan flora en fauna Zuidbroeksweg 4 | Wierden uit te voeren voor het plangebied. Op basis van de resultaten van deze quickscan en de te verwachten effecten van de ingreep is duidelijk geworden dat het niet uitgesloten kan worden dat met de uitvoer van de voorgenomen werkzaamheden vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen verloren gaan. Het is aannemelijk dat vleermuizen (met name gewone dwergvleermuizen) verblijfplaatsen hebben in de daken of dakranden van de opstallen. Het advies is om een naderonderzoek uit te voeren naar de functie van het plangebied voor vleermuizen.
De aanwezigheid van andere (jaarrond beschermde) vaste rust- en verblijfplaatsen van vogels, zoogdieren, beschermde standplaatsen van planten of andere beschermde functies/waarden worden niet verwacht binnen de invloedsfeer van de voorgenomen werkzaamheden. Verder moet er rekening gehouden worden met de aanwezigheid van verblijfplaatsen van algemene broedvogels in de omliggende tuin. Actieve nesten van vogels zijn altijd beschermd door de Wet natuurbescherming. Daarnaast moet rekening gehouden worden met de aanwezigheid van algemene zoogdiersoorten zoals de egel, huisspitsmuis en veldmuis. Deze soorten hebben mogelijk verblijfplaatsen in stenenstapels, takkenhopen, bladeren en andere materialen die door langdurige opslag of aanwezigheid schuilplaatsen bieden. Bij het verwijderen hiervan kunnen dieren verwond of gedood worden. Dit houdt een overtreding van artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming in. Voor de te verwachten soorten geldt, op grond van het provinciale soortenbeleid, bij ruimtelijke ontwikkelingen echter een vrijstelling, waardoor geen ontheffing hoeft te worden aangevraagd.
Het is echter in het kader van de zorgplicht wel noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor de aanwezige individuen en al het redelijkerwijs mogelijke dient gedaan te worden om het doden van individuen te voorkomen. Aan deze zorgplicht kan invulling worden gegeven door deze materialen te verwijderen buiten de gevoelige periode van voortplanting of winterrust. Aanwezige dieren moeten de gelegenheid krijgen om veilig weg te komen.
In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen). Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn waterveiligheid, klimaatbestendigheid omgeving en ruimte voor waterberging. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Waterhuishouding plangebied
Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1500m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.
Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer
In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via (de gekozen optie wordt hieronder bevestigd met ja): een gemengd stelsel een gescheiden stelsel: hemelwater wordt geinfiltreerd. Ja een gescheiden stelsel: hemelwater wordt afgevoerd naar oppervlaktewater. hemelwater wordt afgevoerd naar een hemelwaterriool van een verbeterd gescheiden stelsel. Aanleghoogte van de bebouwing Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.
Watertoetsproces
De initiatiefnemer heeft het waterschap Vechtstromen geinformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het wijzigingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen en wijzigingsplannen.
Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen en wijzigingsplannen. De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het wijzigingsplan. Dit wijzigingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012. Het juridisch bindend gedeelte van het wijzigingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen.
De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
Anti-dubbeltelregel (Artikel 5)
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
Algemene bouwregels (Artikel 6)
In dit artikel worden nadere eisen gesteld aan de positionering van gebouwen ten opzichte van verkeersbestemmingen.
Algemene gebruiksregels (Artikel 7)
In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.
Algemene aanduidingsregels (Artikel 8)
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven, vanwege de ligging in de reconstructiewetzone- verwevingsgebied.
Algemene afwijkingsregels (Artikel 9)
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het wijzigingsplan af te wijken.
Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het wijzigingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmings- wijzigingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit wijzigingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het wijzigingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het wijzigingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.
Agrarisch (Artikel 3)
In dit geval is de aansluitende gebiedsbestemming “Agrarisch” overgenomen in het plangebied. De gronden waarop met dit plan geen bestemming “Wonen” wordt neergelegd zijn voorzien van de bestemming “Agrarisch”.
Conform de “moederplannen” zijn gronden bestemd met de bestemming “Agrarisch” hoofdzakelijk bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf, niet zijnde opslag van veevoer en agrarische producten. Daarnaast zijn de gronden bestemd voor landschappelijke inpassing, tuinen en erven en het hobbymatig houden van vee, kwekerijen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik.
Binnen deze bestemming mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouw zijnde die ten dienste staan van de bestemming. Bouwwerken, geen gebouw zijnde zijn toegestaan tot een bouwhoogte van 2 meter. Daarnaast zijn kuilvoerplaten, sleufsilo’s en voorzieningen ten behoeve de opslag van mest niet toegestaan.
Wonen (artikel 4)
De gronden die worden gebruik voor de woonfunctie zijn bestemd als 'Wonen'. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor het wonen daaronder begrepen kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis. Voor deze functies zijn regels opgenomen in de 'specifieke gebruiksregels'. Ter plaatse van de aanduiding is kleinschalige zorg in de vorm van een gezinshuis toegestaan.
Per bestemmingsvlak is één woning toegestaan. Voor een woning geldt een maximale inhoudsmaat van 750 m3, een maximale goothoogte van 4 meter. Bij de woning is 100 m2 aan bijgebouwen toegestaan, de maximale goot- en bouwhoogte van bijgebouwen is respectievelijk 3 meter en 8 meter. De dakhelling mag bij zowel hoofd- als bijgebouwen niet minder dan 25° en niet meer dan 60° bedragen. Erf- en terreinafscheidingen mogen worden gebouwd tot een bouwhoogte van 2 meter. Overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, waaronder begrepen overkappingen, mogen worden gebouwd tot maximaal 5 meter en een oppervlakte van maximaal 50 m2.
Aan de regels is een voorwaardelijke verplichting toegevoegd. De voorwaardelijke verplichting voorziet in een borging van de aanleg en instandhouding van de inrichtingsmaatregelen (zie Landschappelijke inpassing Zuidbroeksweg 4).
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmings- wijzigingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmings- wijzigingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten zijn beperkt tot de ambtelijke kosten, welke worden verhaald middels de gemeentelijke legesverordening. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en is op grond van artikel 6.12 Wro geen exploitatieplan nodig.
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling hiervan in een bestemmings- wijzigingsplan heeft weinig zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan de regels van het plan niet gehandhaafd (kunnen) worden. Daarom is het belangrijk al tijdens het opstellen van een bestemmings- wijzigingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de opgestelde voorschriften. Hierbij is een aantal punten in het bijzonder van belang:
1. Voldoende kenbaarheid van en draagvlak voor het bestemmingsplan
Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmings- wijzigingsplan bij degenen die het moeten naleven. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmings- wijzigingsplan. Een algemene positieve benadering van het bestemmings- wijzigingsplan is om die reden wenselijk. Uiteraard zal niet iedereen zich kunnen vinden in elk onderdeel van het plan.
2. Realistische en inzichtelijke regeling
Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. Dat wil zeggen, dat het plan niet onnodig beperkend of inflexibel dient te zijn. De planregels dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is.
3. Actief handhavingsbeleid
Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle op de feitelijke situatie in het plangebied. Indien de regels worden overtreden moeten adequate maatregelen worden getroffen. Indien dit wordt nagelaten ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.
Retrospectieve toets
Het is noodzakelijk dat het bestemmings- en wijzigingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
Deze situatie kan gaandeweg de planperiode wijzigen, bijvoorbeeld door veranderd stedenbouwkundig inzicht, functiewijziging en/of veranderingen in gebruik. Ook ruimtelijke ontwikkelingen en vernieuwing van onder andere ruimtelijk, economisch, verkeerskundig en milieubeleid dragen bij aan de veroudering van geldende bestemmingsplannen.
Om recht te doen aan een goede ruimtelijke ordening binnen het plangebied wordt daarom aangegeven in welke situaties de bestemming wordt gekozen gelijk aan de oude bestemming (na strijdige situatie te hebben gewraakt) en in welke situaties een nieuwe bestemming wordt gegeven (positief bestemmen), waarmee de strijdige situatie wordt gelegaliseerd. Daarnaast wordt, indien van toepassing, aangegeven wanneer een strijdige situatie onder het overgangsrecht wordt gebracht.
Het voorliggende plan voorziet aan de Zuidbroeksweg in de wijziging van de bestemming 'Agrarisch' naar 'Wonen' ter plaatse van de compensatiekavel.
Gebleken is dat deze ontwikkeling past binnen de geldende beleidskaders en geen hinder met zich meebrengt voor andere in de omgeving aanwezige functies. Daarnaast is met voorliggend wijzigingsplan aangesloten bij actuele wet- en regelgeving.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmings- en wijzigingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit wijzigingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
De ontwikkeling past binnen de beleidskaders van de provincie Overijssel. Derhalve vindt geen vooroverleg met de provincie plaats.
Het waterschap is geïnformeerd middels de digitale watertoets. Deze toets resulteerde in een positief wateradvies van het waterschap Vechtstromen. De uitkomsten van deze watertoets hebben ertoe geleid dat nader overleg in het kader van vooroverleg niet noodzakelijk is.
Gezien de relatief beperkte planologische betekenis en het feit dat het hier gaat om een wijzigingsplan is geen voorontwerp ter inzage gelegd.
Het ontwerp wijzigingsplan lag 6 weken voor zienswijzen ter inzage. Binnen deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend.