direct naar inhoud van Toelichting
Plan: 38e wijziging bestemmingsplan Buitengebied, Ypeloschoolweg 12 en 12a
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0189.WB2017000002-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Op het erf aan de Ypeloschoolweg 12 en 12a te Wierden was een agrarisch bedrijf gevestigd. Dit bedrijf is inmiddels gestaakt. Het plan is om voormalige agrarische schuren te slopen en dit erf te herontwikkelen tot een woonerf met één nieuwe woning (en twee bestaande), die landschappelijk wordt ingepast. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de gemeentelijke 'Rood voor Rood-regeling'. Ook op het erf aan Ypeloschoolweg 19 wordt hiertoe een landschapsontsierende schuur gesloopt. In totaal wordt er 856 m2 aan schuren gesloopt. Bij de nieuwe woning (van maximaal 750 m3) mag een bijgebouw tot een oppervlakte van 100 m2 worden gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2017000002-VA01_0001.png"

Afbeelding 1: Weergave ligging erven Ypeloschoolweg 12 en 12a en Ypeloschoolweg 19, bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.

De ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Hiertoe is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Huidige planologisch regiem

Het plangebied maakt onderdeel uit van het moederplan bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' (vastgesteld op 12 januari 2010) en de herziening 2012 ('Bestemmingsplan 2009, herziening 2012 (veegplan)', zoals vastgesteld op 2 juli 2013). Het erf Ypeloschoolweg 12 en 12a heeft de enkelbestemming 'Agrarisch - Agarisch bedrijf' (zie afbeelding 2 voor een weergave van de verbeelding). Daarnaast geldt voor dit erf gedeeltelijk de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde', gedeeltelijk de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch monument', de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' en de gebiedsaanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 4'. Het voorliggende plan, waarbij o.a. het agrarische erf wordt gewijzigd in een woonerf en één nieuwe woning met bijgebouw wordt gerealiseerd, past niet binnen de geldende enkelbestemming. Hiertoe is een bestemmingsplanwijziging noodzakelijk. Op grond van artikel 4.7, lid g kan de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' onder voorwaarden worden gewijzigd in de bestemming 'Wonen' en de aansluitende gebiedsbestemming(en), en worden toegestaan dat één nieuwe woning wordt gerealiseerd. In paragraaf 3.4 van deze toelichting wordt nader ingegaan op deze wijzigingsbevoegdheid, de voorwaarden daarbij en de toets van het voorliggende initiatief aan deze voorwaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2017000002-VA01_0002.png"

Afbeelding 2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Buitengebied 2009 en de herziening 2012, plangebied Ypeloschoolweg 12 en 12a, bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.

Het erf Ypeloschoolweg 19 maakt geen onderdeel uit van het plangebied van dit bestemmingsplan. Dit omdat dit erf in het geldende bestemmingsplan reeds de enkelbestemming 'Wonen' (voor één woning) heeft en omdat er na sloop van de schuur, conform dit geldende bestemmingsplan, geen nieuwe schuren gebouwd kunnen worden.

1.3 Bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan '38e wijziging bestemmingsplan Buitengebied, Ypeloschoolweg 12 en 12a' bestaat uit de volgende stukken:

      • a. verbeelding (tek.nr NL.IMRO.0189.WB2017000002-VA01) en een renvooi;
      • b. regels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van het plangebied weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van de voorliggende toelichting.

1.4 Leeswijzer

De toelichting is opgebouwd uit 7 hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt eerst ingegaan op het plangebied en de ontwikkeling. Dit betreft een gebiedsbeschrijving en een planbeschrijving. In hoofdstuk 3 komt het beleidskader aan bod. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het van toepassing zijnde rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. Het voorgenomen plan wordt getoetst aan de randvoorwaarden die hieruit volgen. Hoofdstuk 4 bevat een waardentoets. Hieruit blijkt welke waarden er in het plangebied aanwezig zijn en of deze worden aangetast door de ontwikkeling. In hoofdstuk 5 komen de relevante milieuaspecten aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 een korte toelichting gegeven van de juridische aspecten en planverantwoording. In hoofdstuk 7 wordt tot slot ingegaan op de ruimtelijke, maatschappelijke, en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een korte beschrijving gegeven van de ligging van het plangebied en de omgeving. Daarnaast wordt de voorgenomen ontwikkeling beschreven.

2.2 Gebiedsbeschrijving

Het erf aan de Ypeloschoolweg 12 en 12a is gelegen in een oud hoevenlandschap in het landelijke buurtschap Rectum, tussen de dorpen Wierden en Rijssen. Het erf ligt aan beide zijden van de Ypeloschoolweg. Aan de zuidzijde zijn twee woningen en enkele schuren gestiueerd. Aan de noordzijde alleen schuren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2017000002-VA01_0003.png"

Afbeelding 3: luchtfoto erf Ypeloschoolweg 12 en 12a, bron: www.google.nl/maps.

Even ten oosten van de planlocatie ligt een nat natuurherstelgebied langs de Eksosche Aa welke naar het zuiden om de Midden Regge afwatert. Het gebied waarin de planlocatie ligt is al lang in agrarisch gebruik. De diversiteit van hoge en lage gronden werd door bewoners benut middels het potstalsysteem. De laagste gronden fungeerden als hooiland, op hogere gronden werd gewoond en werden gewassen verbouwd. Relicten van het kleinschalig agrarisch gebruik zijn in het landschap nog steeds zichtbaar en laten zich op de luchtfoto lezen als bomenlanen, singels en houtwallen. Zo ook rond het erf aan de Ypeloschoolweg 12 en 12a. Het erf is omsloten door hagen en bomenlanen en ligt in een ensemble van escomplexen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2017000002-VA01_0004.png"

Afbeelding 4: Ligging erf Ypeloschoolweg 12 en 12a in de omgeving, bron: www.google.nl/maps.

Het erf aan de Ypeloschoolweg 19 ligt ten zuiden van het erf Ypeloschoolweg 12 en 12a (zie afbeelding 1). Op het erf aan de Ypeloschoolweg 19 zijn een woning en een tweetal schuren gesitueerd en het erf is omsloten met groenstructuren (zie afbeelding 5).

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2017000002-VA01_0005.png"

Afbeelding 5: Luchtfoto erf Ypeloschoolweg 19 in de omgeving, bron: www.google.nl/maps.

2.3 Uitgangspunten plan

Het plan is om voormalige agrarische schuren op het erf aan de Ypeloschoolweg 12 en 12a te slopen, en het erf te herontwikkelen tot een woonerf met één nieuwe woning (en twee bestaande woningen), die landschappelijk wordt ingepast. De twee bestaande woningen en enkele bijgebouwen aan de zuidkant van de Ypeloschoolweg blijven daarbij behouden en er wordt een nieuwe woning met bijgebouw gerealiseerd aan de noordkant van de Ypeloschoolweg. Het plan wordt uitgevoerd door toepassing van de gemeentelijke 'Rood voor Rood-regeling'.

De huidige schuren aan de noordkant van de Ypeloschoolweg worden gesloopt, en één schuur aan de zuidzijde (zie rood omlijnde schuur in afbeelding 8). Ook op het erf aan de Ypeloschoolweg 19 wordt een schuur van 277 m2 gesloopt (zie afbeelding 6). In totaal wordt op beide erven 856 m2 aan schuren gesloopt. In afbeelding 7 zijn foto's opgenomen van de te slopen schuren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2017000002-VA01_0006.png"

Afbeelding 6: Luchtfoto erf Ypeloschoolweg 19, waarbij met rood omlijnd de te slopen schuur, bron: www.google.nl/maps.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2017000002-VA01_0007.png"

Afbeelding 7: Weergave te slopen schuren, waarbij de schuur (277 m2) op de foto linksboven op het erf aan de Ypeloschoolweg 19 staat.

2.4 Inrichtingsplan

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een inrichtingsplan opgesteld. Dit inrichtingsplan is opgenomen in Bijlage 2 van de regels van dit bestemmingsplan. In deze voorliggende paragraaf wordt het inrichtingsplan beknopt toegelicht. Voor een uitgebreide beschrijving wordt verwezen naar het bijgevoegde inrichtingsplan.

De nieuw te realiseren woning wordt ten noorden van de Ypeloschoolweg gesitueerd en vormt daarmee samen met de twee woonerven ten zuiden van de Ypeloschoolweg een landschappelijk karakteristiek knooperf. Ten behoeve van de landschappelijke inpasbaarheid wordt met een aantal cultuureigen groenmaterialen het nieuwe erf aangekleed.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2017000002-VA01_0008.png"

Afbeelding 8: Weergave inrichtingsplan

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2017000002-VA01_0009.png"

Afbeelding 9: Weergave inrichtingsprincipes

Haag

Het nieuw te realiseren erf wordt aan de entreezijde verfraaid met beukenhagen. De erven ten zuiden van de Ypeloschoolweg worden deels al omsloten door beukenhagen waardoor er optisch een eenheid zal ontstaan tussen de erven onderling. Houtsingel Een bestaande houtsingel ten zuiden van de Ypeloschoolweg wordt verlengd en gaat doorlopen aan de noordzijde van de weg langs het perceel van het nieuw te realiseren erf. Ook dit brengt meer eenheid in het geheel. De houtsingel bestaat uit inheemse soorten welke traditioneel thuis horen in een houtsingel.

Struweel

Het struweel bestaat eveneens uit inheemse soorten. Zij hebben in het ontwerp een zicht sturende functie en delen het erf op in verschillende ruimtes. Naast soorten uit de houtwal zullen er meer boomvormende soorten in voorkomen, welke door periodiek beheer beperkt de hoogte in zullen gaan.

(Solitaire) bomen

Een enkele boom in deze struwelen zal mogen uitgroeien tot een volwaardige boomvormer. Hiermee geven zij het erf een extra dimensie. Ook worden er bomen met een hoge sierwaarde aangelegd ter verfraaiing van de tuin. Zo kan de boom in de voortuin heel goed een magnolia kunnen zijn.

Te behouden werktuigenberging Ypeloschoolweg 12

De bestaande werktuigenberging aan de Ypeloschoolweg 12 blijft behouden. Het asbestdak wordt gelijk met de te slopen schuren gesaneerd. De werktuigenberging wordt opgeknapt en de wanden zullen bekleed worden met douglas houten planken.

Slooplocatie Ypeloschoolweg 19

Op het erf aan de Ypeloschoolweg 19 wordt de zuidelijk gelegen schuur gesloopt. Na de sloop zal de plek worden aangevuld met grond waarna het geheel wordt ingezaaid met graszaad.

 

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid dat betrekking heeft op de plangebieden en de voorgenomen ontwikkelingen beschreven. Het wordt benaderd vanuit het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Uit het beleid volgen randvoorwaarden die worden getoetst aan het voorgenomen plan.

3.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In 2012 is deze visie officieel in werking getreden. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028, daarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn. De tijdshorizon is gesteld omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts één van de instrumenten die worden ingezet. Kennis, bestuurlijke afspraken en kaders kunnen ook worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities. De ruimtelijke waarden die het nationaal belang waarborgen zijn opgenomen in 13 verschillende belangen. In de structuurvisie wordt ook aangegeven op welke wijze het Rijk deze belangen wil verwezenlijken. Dit zorgt voor een duidelijk overzicht in één document gezamenlijk met de doelen die het Rijk heeft opgesteld.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen. Binnen het Barro komen de volgende onderdelen aan bod:

  • Project Mainportontwikkeling
  • Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de EHS, de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, maximering van het de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer en is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen. Per 1 juli 2016 zijn er nog enkele wijzigingen van de Barro van kracht geworden. Deze wijzigingen hebben geen directe invloed op het voorliggende plan. Wel is de term 'Ecologische Hoofdstructuur' gewijzigd in 'Natuurnetwerk Nederland' ('NNN').

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) bepaalt dat voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

In het voorliggende plan worden voormalige bedrijfsgebouwen gesloopt en wordt één nieuwe woning (ter compensatie) gerealiseerd. Blijkens jurisprudentie wordt een dergelijke kleinschalige ontwikkeling niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling in de zin van de Bro. Een verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet noodzakelijk.

Het onderhavige plan heeft verder geen betrekking op de overige benoemde onderdelen in het Barro en de Bro.

Wet natuurbescherming

De nieuwe Wet natuurbescherming vervangt vanaf 1 januari 2017 drie wetten. Dit betreffen de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:

  • bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • vereenvoudiging van regels.

Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er voor projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, mag optreden. Binnen de Natura 2000-gebieden zijn de Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied te onderscheiden. De Vogelrichtlijn (vastgesteld in 1979) is een regeling van de Europese Unie (EU) die tot doel heeft alle in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De lidstaten van de EU zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Europese Habitatrichtlijn (vastgesteld in 1992) beoogt de biologische diversiteit te waarborgen door het instandhouden van de (half)natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en natuurlijke habitats. Hiervoor zijn eveneens speciale beschermingszones aangemeld.

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van Natura 2000-gebied en deze gebieden liggen ook niet in de directe nabijheid van het plangebied. Een uitgebreide toetsing van het plan aan de wet- en regelgeving m.b.t. natuurbescherming (o.a. m.b.t. soortenbescherming) is opgenomen in paragraaf 4.2 van de toelichting van dit bestemmingsplan. Hieruit blijkt dat het voorgenomen plan voldoet aan de wet- en regelgeving.

Conclusie

Vanuit de SVIR, het Barro en de Wet natuurbescherming komen geen randvoorwaarden of uitgangspunten naar voren die rechtstreeks doorwerken op het voorgenomen plan.

3.3 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie- en verordening

De Omgevingsvisie Overijssel betreft een integrale visie. Het plan is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden. De twee grote thema's van de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Deze thema's zijn in de Omgevingsverordening in definities verankerd. De definitie van duurzaamheid luidt: "duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien". Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities. De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: "het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is". Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen.


De provincie heeft een hoofdambitie, zorgen voor een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met daarbij een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • Herstructurering: Er wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's, dorpen en steden worden gestimuleerd om hun eigen kleur te ontwikkelen.
  • Hoofdinfrastructuur: Investeren in wegverkeer: trein, fiets, waar veiligheid en doorstroming centraal staan.
  • SER-ladder: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik toepassen bij bebouwing door hantering van de 'SER-ladder'. Deze methode maakt eerst gebruik van de huidige ruimte, die wordt geoptimaliseerd, daarna wordt toepassing van meervoudig ruimtegebruik onderzocht, en vervolgens de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden. Hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk.
  • Plannen: Ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.


Actualisatie Omgevingsvisie- en verordening

Provinciale Staten hebben op 3 juli 2013 de actualisatie Omgevingsvisie vastgesteld, evenals de actualisatie van de verordening. Daarmee staat onder andere ook de herbegrenzing van de EHS vast. Binnen de begrenzing van de EHS heeft de provincie de gronden opgenomen die nodig zijn om de doelen te halen voor Natura 2000. Een deel van de doelen wordt bereikt via Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). De PAS wordt wettelijk geregeld en is bedoeld om Natura 2000-doelen veilig te stellen én ruimte te maken voor nieuwe economische activiteiten. Voor de begrenzing van de ontwikkelopgave Natura 2000 heeft de provincie gebiedsdocumenten en maatregelkaarten laten opstellen. De provincie maakt samen met haar partners een uitvoeringsplan voor de realisatie van maatregelen voor Natura 2000 en de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Voor het realiseren van de EHS en de Ontwikkelopgave Natura 2000 en PAS zijn landbouwgronden nodig. Deze gronden worden gebruikt voor het realiseren van nieuwe natuur of om maatregelen te nemen voor de naastgelegen natuurgebieden. Deze maatregelen zorgen veelal voor vernatting van de gronden en/of hebben betrekking op minder of geen bemesting. Hierdoor worden deze gebieden minder of ongeschikt voor de landbouw.

Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken kleur' en de Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Met de vaststelling van het nieuwe Omgevingsbeleid is invulling gegeven aan de:

  • 1. verdieping van de thema’s energietransitie, logistiek, agro & food, bestaand bebouwd gebied en ondergrond;
  • 2. verruiming van de mogelijkheden voor het (onder voorwaarden) toekennen van een woonbestemming aan permanent bewoonde recreatiewoningen;
  • 3. aanpassing van de Omgevingsvisie aan de huidige tijd met het verleidelijke verhaal van Overijssel. Hoe ziet Overijssel er in 2030 uit, met doorkijk naar 2050?;
  • 4. verwerking van reeds genomen PS besluiten over de onderwerpen ADT/TBT, drinkwater/grondwaterbeleid, landgoederen, cultuurhistorie (CHW-kaart), mobiliteit , natuur, ondergrond, ruimtelijk economisch beleid, veiligheid en gezondheid (modernisering milieubeleid), water, luchtvaartbeleid, rode draden duurzaamheid, sociale kwaliteit en ruimtelijke kwaliteit, bestuursfilosofie, instrument reprogrammeren, instrument ladder duurzame verstedelijking;
  • 5. uitvoering in de context van ‘de andere overheid’ en de participatiesamenleving.

Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Door de Omgevingsvisie is het eerdere detailkader, zoals o.a. 'Rood voor Rood', 'Rood voor Groen' en 'Nieuwe landgoederen' vervallen en is er een nieuw document opgesteld: de 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' (KGO). KGO is vastgelegd in de provinciale verordening (artikel 2.1.6). De KGO gaat er vanuit dat er ruimte is voor grootschalige uitbreidingen en nieuwe functies in het buitengebied, uitsluitend indien hier sociaal economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn en er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.


Het voorliggende plan betreft een plan waarbij landschapsontsierende schuren worden gesloopt, en ter compensatie één nieuwe woningbouwkavel wordt gerealiseerd. Het plangebied wordt daarbij natuurlijk en landschappelijk ingericht. De ruimtelijke ontwikkeling is 'met gesloten beurs'. Dit betekent dat de opbrengst van de te realiseren woningbouwkavel wordt geïnvesteerd in ruimtelijke kwaliteit. Het plan behelst geen verlies aan ecologische en landschappelijke waarden, maar juist een aanmerkelijke winst. De kwaliteitseisen uit het opgestelde inrichtingsplan zijn daarbij middels een voorwaardelijke verplichting vastgelegd in dit bestemmingsplan. Hiermee voldoet het plan aan het KGO-beleid, zoals vastgelegd in artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus. Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de Omgevingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. De volgende niveaus komen aan de orde.

  • 1. Generieke beleidskeuzes;
  • 2. Ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. Gebiedskenmerken.

1. Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, Rijk of de provincie. Deze keuzes kunnen bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn of niet. Het uitvoeringsmodel vraagt bij nieuwe ontwikkelingen dus eerst te kijken naar het niveau van generieke beleidskeuzes. Hierbij gaat het om de normen van de SER-ladder, de EHS, externe veiligheid, ligging in het grondwaterbeschermingsgebied, waterveiligheid etc. Geconstateerd wordt dat het voorliggende plan aangaande deze generieke beleidskeuzes niet op belemmeringen stuit. Wel ligt het plangebied in een gebied voor grondwaterbescherming en waterwinning. Het wijzigen van de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' naar de bestemming 'Wonen' heeft hier een positief effect op, gezien de risico's op vervuiling van grondwater zullen afnemen. In de toekomst kan hier geen agrarisch bedrijf meer actief zijn.

2. Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vormgegeven. Het beleid voor de ontwikkelingsperspectieven is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening. In dit artikel is bepaald dat gemotiveerd moet worden dat een voorziene ontwikkeling past binnen de vastgestelde ontwikkelingsperspectieven.

Het plangebied aan de Ypeloschoolweg 12 en 12a behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'buitengebied, accent veelzijdige gebruiksruimte', oftewel het 'mixlandschap' (zie afbeelding 10). In dit ontwikkelingsperspectief is sprake van verweving van functies. Met aan de ene kant melkveehouderij en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik. En aan de andere kant ruimte voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. De kwaliteitsambitie ‘voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen’ staat hierbij voorop. De provincie wil de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw, maar ook van andere sectoren zoals recreatie, nog nadrukkelijker verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen.

Uitgangspunten voor mixlandschappen zijn:

  • Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen;
  • Ontwikkelingsmogelijkheden verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2017000002-VA01_0010.png"

Afbeelding 10: Weergave kaart ontwikkelingsperspectieven plangebied (bron: Omgevingsvisie Overijssel)

Het voorgenomen plan voldoet aan het ontwikkelingsperspectief. Het plan beperkt geen omliggende functies en de ontwikkeling gaat gepaard met de ontwikkeling van passende landschappelijke en natuurlijke elementen.

3. Gebiedskenmerken

In het provinciale beleid zijn voor alle gebieden gebiedskenmerken aangegeven. Het beleid voor deze gebiedskenmerken is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de provinciale verordening. Hierin is bepaald dat inzichtelijk moet worden gemaakt dat voldaan wordt aan dit beleid. Wanneer in het beleid normerende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een bestemmingsplanregeling conform deze normerende uitspraken. Wanneer in het beleid richtinggevende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een bestemmingsplanregeling conform deze richtinggevende uitspraken. De gebiedskenmerken zijn opgenomen in verschillende lagen; de natuurlijke laag, de agrarische cultuur laag, de stedelijke laag en de lust- en leisurelaag. Op basis van deze kenmerken is er ingezoomd op het plangebied aan de Ypeloschoolweg 12 en 12a en gekeken welke specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven (normerend en richtinggevend) voor ruimtelijke ontwikkelingen van toepassing zijn.

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag is ontstaan doordat abiotische en biotische processen inwerken op de ondergrond van bodem en geologie. Van oudsher bestaat er een sterke samenhang tussen het natuur- en watersysteem. Vervolgens heeft de natuurlijke laag plek en betekenis gekregen in het menselijke occupatieproces. Lange tijd is de natuurlijke laag sturend geweest voor een groot deel van de ruimtelijke ontwikkelingen. Mensen vestigden zich op de droge plekken en wegen werden aangelegd bij goed doorwaadbare plekken in de beek. Pas de laatste eeuw is deze samenhang door technische mogelijkheden verminderd en zijn de kwaliteiten van de natuurlijke laag aangetast. Het beter afstemmen van de ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag, kan voorkomen en er voor zorgen dat natuurlijke kwaliteiten weer medebepalend worden. Het plangebied ligt in een zandgebied, met dekzandvlakte en ruggen en beekdalen en natte laagtes (zie afbeelding 11).

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2017000002-VA01_0011.png"

Afbeelding 11: Weergave kaart gebiedskenmerken, natuurlijke laag, plangebied (bron: Omgevingsvisie Overijssel)

Normerend uitgangspunt:

  • Dekzandvlakten en ruggen krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de hoofdlijnen van het huidige reliëf.

Richtinggevende uitgangspunten:

  • Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting;
  • Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.

Het opgestelde inrichtingsplan (zie Bijlage 2 van de regels) voldoet, voor zover relevant, aan deze normerende en richtinggevende uitgangspunten. Zo is het plangebied en de directe omgeving van oudsher kleinschalig. Deze kleinschaligheid wordt met het voorliggende plan versterkt. Daarnaast worden bestaande hoogteverschillen gerespecteerd. De uitvoering (en instandhouding) van het inrichtingsplan (zoals opgenomen in het ontwikkelingsplan) is als voorwaardelijke verplichting vastgelegd in de regels van het bestemmingsplan.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit de nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen, daardoor is er een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan. Afhankelijk van de stand van de techniek en de beschikbaarheid van meststoffen is door de eeuwen heen een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing gegroeid. Dit verschil in tijd geeft mede richting aan de ontwikkeling van deze gebieden. Binnen de regionale landschappen is er vaak op korte afstand sprake van verschillen: de es, de flank en het beekdal. Het plangebied aan de Ypeloschoolweg 12 en 12a ligt in het oude hoevenlandschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2017000002-VA01_0012.png"

Afbeelding 12: Weergave kaart gebiedskenmerken, laag van het agrarische cultuurlandschap, plangebied aan de Ypeloschoolweg 12 en 12a (bron: Omgevingsvisie Overijssel)

Het oude hoevenlandschap heeft verspreide erven met vaak een 'eigen' es. Ze zijn ontstaan nadat de complexen met grote essen 'bezet' waren. Dit leidde tot een landschap dat dezelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Dit is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Het betreft contrastrijke landschappen met veel variatie op de korte afstand: open es, kleinschalige flank met erf, kleinschalige natte laagtes met veel houtwallen, open heidevelden en -ontginningen. Daartussen kleinere bovenlopen van beken. De ambitie is de kenmerkende afwisseling te versterken. Het gaat hierbij met name om de open es, de routes over de erven, de erven en de landschapsbeplanting.

Normerend:

  • De essen en esjes krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de karakteristieke openheid, de bodemkwaliteit en het reliëf.

Richtinggevend:

  • Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen: de erven met erfbeplanting; open es(je); beekdal; voormalige heidevelden, de mate van openheid en kleinschaligheid.
  • Ontwikkelingen vergroten de toegankelijkheid van erven en erfroutes

In het voorliggende plan wordt een bestaand erf geherstructureerd. Het bebouwingsvolume neemt daarbij fors af, zodat het erf beter in het landschap past. Het toepassen van passende beplanting zorgt voor behoud van de leesbaarheid van het landschap.

Stedelijke laag en lust- en leisurelaag

Met betrekking tot de stedelijke laag een de lust- en leisure laag gelden geen uitgangspunten die rechtstreeks doorwerken op het plan.

Conclusie provinciaal beleid

Het voorliggende ruimtelijke plan past binnen het provinciale beleid, zoals ook vastgelegd in de provinciale verordening. Het plan past binnen het geldende ontwikkelingsperspectieven en is uitgewerkt op basis van de gebiedskenmerken.

3.4 Gemeentelijk beleid

Rood voor Rood-regeling

Het Rood voor Rood-beleid van de gemeente Wierden is weergegeven in het 'Beleid Rood voor Rood met gesloten beurs Gemeente Wierden'. Dit beleid is vastgesteld op 10 mei 2011. De doelstelling van het Rood voor Rood-beleid is het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied door de sloop van landschapontsierende agrarische bedrijfsgebouwen en door overige verbeteringen van de ruimtelijke kwaliteit. Om dit doel te bereiken kunnen, in ruil voor het definitief en substantieel slopen van bedrijfsgebouwen, op planologisch verantwoorde locaties, één of meer bouwkavels voor een woning. Het beleid geldt voor agrarische en niet-agrarische bedrijfsgebouwen in het buitengebied.

De Rood voor Rood-regeling is verwerkt in de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' (vastgesteld op 12 januari 2010) en de herziening 2012 ('Bestemmingsplan 2009, herziening 2012 (veegplan)', zoals vastgesteld op 2 juli 2013). Het erf Ypeloschoolweg 12 en 12a heeft in dit bestemmingsplan de enkelbestemming 'Agrarisch - Agarisch bedrijf'. Op grond van artikel 4.7, lid g kan de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' onder voorwaarden worden gewijzigd in de bestemming 'Wonen' en de aansluitende gebiedsbestemming(en), en toestaan dat één woning wordt gerealiseerd. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  • 1. voor de bouw van één extra woning minimaal 850 m2 aan bedrijfsgebouwen wordt gesloopt;

Hier wordt aan voldaan. In totaal wordt er 856 m2 aan bedrijfsgebouwen gesloopt.

  • 2. voor de bouw van meerdere extra woningen een veelvoud van 850 m2 aan bedrijfsgebouwen wordt gesloopt, mits noodzakelijk voor de financiële uitvoerbaarheid zoals dat is opgenomen in Bijlage 2;

Dit is hier niet van toepassing. Er wordt één nieuwe woning gebouwd.

  • 3. het gehele complex met voormalige agrarische gebouwen wordt gesloopt, met uitzondering van de karakteristieke of monumentale agrarische bebouwing en met uitzondering van de gebouwen welke worden hergebruikt in het kader van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen;

Hier wordt aan voldaan. De te handhaven schuren worden hergebruikt.

  • 4. de ruimtelijke kwaliteit ter plekke wordt verbeterd, wat blijkt uit een aanzienlijke reductie van het bouwoppervlak en volume en uit een goede landschappelijke en architectonische inpassing;

Het bouwoppervlak neemt met het voorliggende plan aanzienlijk af en het erf aan de Ypeloschoolweg 12 en 12a wordt landschappelijk en architectonisch goed ingepast.

  • 5. wordt voldaan aan de voorwaarden zoals ze zijn vervat in bijlage 2 ;

Dit (de voorwaarden in bijlage 2) betreffen de overige regels van het Rood voor Rood-beleid van de gemeente Wierden. De belangrijkste van deze regels zijn hierna opgesomd.

  • 6. de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder in acht wordt genomen;

Hier wordt aan voldaan. Zie paragraaf 5.3 uit deze toelichting.

  • 7. per locatie slechts éénmalig wordt deelgenomen aan Rood voor Rood.

De erven aan de Ypeloschoolweg 12 en 12a en aan de Ypeloschoolweg 19 hebben nog niet eerder deelgenomen aan Rood voor Rood.

Hierna volgen de belangrijkste aanvullende regels vanuit de gemeentelijke Rood voor Rood-regeling (bijlage 2 uit de regels van het bestemmingsplan):

  • De regeling is van toepassing op (al dan niet agrarische) bedrijfsgebouwen die zijn opgericht voor 1 januari 2004;
  • De regeling geldt niet voor sloop van karakteristieke en cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;
  • De inhoudsmaat van de woning op de bouwkavel mag niet meer bedragen dan 750 m³ (exclusief bijgebouwen met een maximum van 100 m²);
  • De minimale afstand van de nieuwe woning tot aan een agrarisch bedrijf moet 50 meter bedragen. Hierbij is de afstand bouwblok tot bouwblok bepalend;
  • Uitgangspunt is de sloop van het gehele complex (met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning);
  • Het te slopen oppervlakte moet minimaal 300 m² per locatie zijn;
  • Een combinatie van hergebruik (Vrijkomende Agrarische Bedrijfsbebouwing) en RvR op een perceel is mogelijk;
  • Er moet in ruimtelijke kwaliteit geïnvesteerd worden. Dit kan bijvoorbeeld door het realiseren van een houtwal, beplanting, etc.;
  • Het investeren in ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald aan de hand van een berekening. Hierbij is waardevermeerdering van de grond het uitgangspunt. Hier worden de sloopkosten en een gedeelte (30%) van de huidige waarde van de schuren (dit is de zgn. gecorrigeerde vervangingswaarde van de te slopen gebouwen) van afgehaald.
  • Uit de waarde van de bouwkavel voor een woning dient de deelnemer de sloopkosten en de bijdrage voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit te bekostigen, terwijl de deelnemer 30% van de gecorrigeerde vervangingswaarde van de te slopen bedrijfsgebouwen mag behouden. De waarde van de (compensatie)bouwkavel zal vaak hoger zijn dan de hoogte van de sloopkosten plus 30% van de gecorrigeerde vervangingswaarde. Die meerwaarde moet aantoonbaar worden ingezet voor bijvoorbeeld verbetering van de beeldkwaliteit, landschappelijke inpassing en realisatie van nieuw groen: extra investeringen in ruimtelijke kwaliteit.

Het voorgenomen plan, waarbij 856 m2 aan landschapontsierende bebouwing in de gemeente Wierden wordt gesloopt, en één nieuwe woningbouwkavel wordt ontwikkeld, voldoet aan de gemeentelijke Rood voor Rood-regeling. De voorgenomen ontwikkeling is met gesloten beurs (zie ook Bijlage 1 van deze toelichting), er wordt geïnvesteerd in ruimtelijke kwaliteit, alle landschapsontsierende schuren worden gesloopt en omliggende agrarische bedrijven liggen op een grotere afstand dan 50 meter. De schuur die aan de Ypeloschoolweg 19 wordt gesloopt is wel net iets kleiner dan 300 m2, namelijk 277 m2. Gezien dit kleine verschil, gezien hiermee op dit erf een grote winst in ruimtelijke kwaliteit wordt gerealiseerd en gezien per saldo meer dan 850 m2 aan schuren wordt gesloopt, wordt middels toepassing van de 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' planologische medewerking verleend.

Het voorgenomen plan, waarbij 856 m2 aan landschapontsierende bebouwing in de gemeente Wierden wordt gesloopt, en één nieuwe woningbouwkavel wordt ontwikkeld, voldoet daarmee aan de voorwaarden van de genoemde bestemmingsplan-wijzigingsregeling en de onderliggende gemeentelijke Rood voor Rood-regeling

Woonvisie 2010-2015

De gemeente Wierden kent aantrekkelijke dorpse woonmilieus. Ze biedt met deze woonmilieus een woonklimaat die bij veel groepen op de woningmarkt in trek is. De gemeente wil in de komende jaren die aantrekkelijkheid voor alle groepen behouden en waar mogelijk versterken. Recente demografische cijfers laten zien dat de bevolkingsgroei de komende jaren stagneert. Kwantitatieve groei is niet meer dé dominante richting; er zal meer moeten worden ingespeeld op kwaliteit. De bevolking- en huishoudensamenstelling verandert; de bevolking telt steeds minder jongeren en meer ouderen. Op deze ontwikkelingen wil de gemeente Wierden tijdig inspelen onder meer door het uitzetten van een duidelijke koers ten aanzien van woonkwaliteit en een gedifferentieerd woningaanbod voor verschillende groepen.
Op 27 april 2010 heeft de gemeenteraad dit beleidskader in de vorm van de gemeentelijke Woonvisie "Nieuwe dynamiek in wonen" vastgesteld. Deze beleidsomslag is echter niet van vandaag op morgen realiteit. Vanuit het bestaande beleid zijn ontwikkelingen ingezet die nog tot bloei moeten komen. De gemeente wil haalbaar beleid neerzetten dat meer ruimte biedt voor de vraag van de woonconsument, en waarbij op een vloeiende wijze de omslag van beleid wordt gerealiseerd. Initiatieven vanuit het verleden krijgen dan ook de kans om tot ontwikkeling te komen, terwijl bij nieuwe ontwikkelingen het nieuwe beleid wordt ingezet. Zo wil de gemeente Wierden de dynamiek behouden en voorkomen dat wisselende inzichten leiden tot een situatie waarin elke ontwikkeling onmogelijk wordt. Op dit moment wordt gewerkt aan een nieuw beleidskader. Basis voor dit beleidskader ligt onder andere in de regionale woonvisie Twente en de bestuursovereenkomst woonafspraken Twente. Ondanks het feit dat dit nieuwe beleidskader nog niet definitief is, is wel duidelijk dat er ruimte blijft bestaan voor maatwerk zoals in deze situatie. Met het voorliggende plan wordt één nieuwe woning gerealiseerd. Dit past binnen deze woonvisie.

Landschapsontwikkelingsplan

Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) Wierden betreft onder andere een landschappelijke toetsingkader voor beoordelen van ruimtelijke projecten. Het plangebied van de nieuwbouwlocatie aan de Ypeloschoolweg 12 en 12a ligt in 'Deelgebied 10: Rectum - Ypelo'. Als kwaliteit van het landschap geldt hier onder andere de kleinschalige verkavelingsstructuur en afwissling van microreliëf en kampen en weiden. Als kansen gelden hier onder andere het goed landschappelijk inpassen van erven en het stimuleren van het aanbrengen van landschapselementen. Het voorliggende plan sluit aan bij deze kwaliteiten en kansen. Het erf aan de Ypeloschoolweg 12 en 12a wordt goed landschappelijk ingepast met gebiedseigen landschapselementen.

Welstandsnota

De Welstandsnota van de gemeente Wierden is door de raad vastgesteld op 25 augustus 2009. Op basis van de Welstandsnota gelden een aantal uitgangspunten waar bij ruimtelijke plannen rekening mee gehouden moet worden.

Situering

  • De huidige landschappelijke situering dient gehandhaafd te blijven;
  • De gebouwen staan geclusterd of in onderlinge samenhang op het erf;
  • Oorspronkelijke erfindeling handhaven;
  • De positionering van de gebouwen sluit aan op de landschappelijke en cultuurhistorische karakteristieken van de locatie. Bebouwing dient langs de es in plaats van op de es geplaatst te worden. In de heuvel worden geen nieuwe insneden gemaakt voor bebouwing. De bebouwing van de traditionele ensembles naar de es richten en de nieuwere stadswoningen naar de weg richten.

Afwerking erven

  • In geval van grootschalige uitbreiding of (functionele) verandering van een erf, moet in een erfinrichtingsplan worden aangetoond hoe deze wijzigingen passen in het landschap en op het erf. Beplanting, verharding, verlichting en erfafscheidingen moeten daarbij onder andere aan de orde komen;
  • Bij nieuwbouw het bouwplan en het erfinrichtingsplan bij voorkeur geïntegreerd opstellen;
  • De erfinrichting ondersteunt de bebouwingskenmerken en laat vanaf de weg nog iets van de woonbebouwing zien;
  • De inrichting bestaat uit een structureel raamwerk van beplanting, zoals eikengaarden, houtwallen, boomgaarden en bos;
  • Streekeigen inheemse beplanting gebruiken;
  • Bij voorkeur natuurlijke erfafscheidingen van hagen toepassen, geen schuttingen;
  • Eventueel houten hekwerken in gedekte kleuren;
  • Beveiligingshekken aan het oog onttrekken;
  • Een eenvoudig toegangshek iets teruggelegen vanaf de weg, de zuilen van het hek horen bij de architectuur van de bebouwing.

Het voorgenomen plan voldoet, voor zover relevant, aan de hiervoor opgesomde uitgangspunten. Zie hiertoe het inrichtingsplan in de bijlagen, Bijlage 2 van de regels). Zo bestaat de inrichting van het nieuwe erf uit een raamwerk van streekeigen beplanting. Er worden natuurlijke erfafscheidingen van hagen toegepast.

Geluidbeleid

De mate waarin het geluid het (woon)milieu mag belasten is geregeld in verschillende wetten en regelingen. Afhankelijk van de bron en regeling gelden er voorkeursgrenswaarden, streefwaarden of maximale grenswaarden voor geluidgevoelige functies. Bij plannen waarbij geluidgevoelige bestemmingen mogelijk worden gemaakt, is akoestisch onderzoek nodig indien het plangebied binnen de onderzoekszone van geluidsbronnen (weg, spoor, industrie) ligt.

De gemeente Wierden start voor nieuwe ontwikkelingen in het plangebied een zelfstandige planologische procedure op. Er moet dan rekening worden gehouden met het gebiedsgericht geluidsbeleid van de gemeente Wierden. Op basis van het functioneel gebruik van de ruimte is de gemeente Wierden onderverdeeld in een negental gebieden:

  • natuur- en extensiveringsgebied;
  • landbouwontwikkelingsgebied;
  • verwevingsgebied;
  • woonwijk;
  • centrum;
  • historisch lint;
  • woon-werkgebied;
  • bedrijventerrein;
  • industrieterrein.


Voor ieder gebied is in het geluidsbeleid voor de thema's bedrijven en verkeer een passende geluidskwaliteit opgenomen. De geluidskwaliteit geeft aan wat de ambitie is voor dat gebied. Daarnaast geeft de ambitietabel ook aan indien dit noodzakelijk is waar de ruimte zit voor mogelijke afwijkingen van de ambitie (bovengrens).

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2017000002-VA01_0013.png"
Tabel 1. Geluidsklasse

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2017000002-VA01_0014.png"

Tabel 2. Gebiedstypering

De nota geluidsbeleid en de hierbij behorende nota hogere grenswaarden van de gemeente Wierden schept het lokale geluidbeleid kader, vormt uitgangspunt voor een eventuele hogere waarden afweging en schetst de voorwaarden en criteria waaraan getoetst wordt.

Op grond van de gebiedstypenkaart ligt het plangebied aan de Ypeloschoolweg 12 en 12a in het gebiedstype 'verwevingsgebied' (zie afbeelding 13). Voor dit gebied geldt een ambitie van 44-48 dB. Als de ambitiewaarde niet gehaald kan worden, moet worden gecompenseerd. Hierbij dient eerst te worden gekeken welke compensatie op akoestisch gebied kan worden behaald. Als niet op akoestisch gebied kan worden gecompenseerd, moet compensatie worden gezocht in bijvoorbeeld extra groen, situering van geluidgevoelige ruimtes aan luwe zijde etc.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2017000002-VA01_0015.png"

Afbeelding 13: Gebiedstypenkaart, met daarop aangegeven de ligging van het plangebied.

Binnen het plangebied aan de Ypeloschoolweg 12 en 12a worden landschapsontsierende agrarische schuren gesloopt en wordt één nieuwe woningbouwkavel gerealiseerd. Dit plan heeft geen significant gevolg voor het geluidsniveau in het plangebied.

Beleidsnota Archeologie

Het gemeentelijke archeologiebeleid staat beschreven in de Beleidsnota Archeologie die door de gemeenteraad op 5 oktober 2010 is vastgesteld. Voor de hele gemeente is onderzoek verricht om inzicht te krijgen in de aanwezige archeologische waarden én in de kans dat archeologische resten in de ondergrond aanwezig zijn. Op basis van het archeologisch onderzoek is een verwachtingskaart opgesteld. Aan de op kaart voorkomende verwachtingszones zijn beleidsadviezen gekoppeld. De verwachtingskaart kan worden gebruikt voor toetsing van ruimtelijke ontwikkelingsplannen. Doel van de verwachtingskaart is dat deze met bijbehorende bestemmingen en regels in de gemeentelijke structuurvisies en bestemmingsplannen wordt overgenomen. De juridische bescherming wordt geregeld in de bestemmingsplanregels. Er zijn drie verschillende categorieën:

  • Beschermd archeologisch monument

Deze terreinen zijn op grond van de Monumentenwet 1988 aangewezen als beschermd archeologisch monument. Het beschermingsregime voor deze terreinen staat geheel los van het bestemmingsplan. Wel moeten deze terreinen opgenomen worden op de verbeelding. De gemeente Wierden heeft 6 terreinen van zeer hoge archeologische waarde beschermd.

  • Archeologisch waardevol gebied

Dit zijn terreinen die staan op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK) van Overijssel. In deze terreinen zijn archeologische waarden vastgesteld. Voor deze terreinen geldt een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden. Binnen de gemeente Wierden zijn 23 van dergelijke terreinen aanwezig. Deze terreinen hebben allemaal een hoge archeologische waarde.

  • Archeologisch onderzoeksgebied

Voor deze gebieden met een hoge archeologische verwachting geldt een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden. Ontheffing voor ontwikkelingen in het buitengebied ligt voor gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde op 10 ha, voor gebieden met een middelhoge en hoge verwachting op 5.000 m², respectievelijk 2.500 m². Bij plannen binnen de bebouwde kom geldt een ontheffing voor gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde op 5 ha, voor gebieden met een middelhoge verwachting kleiner dan 250 m² en gebieden met hoge verwachting kleiner dan 100 m².

Deze ontheffingen gelden niet wanneer een plangebied binnen een straal van 50 meter van een AMK-terrein of archeologische waarneming ligt.

In paragraaf 4.3 van de toelichting van dit bestemmingsplan is een toets van het plan aan de archeologische verwachtingswaarden in het plangebied opgenomen.

Conclusie gemeentelijk beleid

De voorgenomen ontwikkelingen aan de Ypeloschoolweg 12 en 12a (inclusief de sloop van een schuur aan de Ypeloschoolweg 19) past binnen het gemeentelijke beleid en het plan is uitgewerkt conform de in het beleid beschreven en vastgelegde landschappelijke uitgangspunten.

3.5 Conclusie

Uit de voorgaande beleidstoets is gebleken dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen het nationale, provinciale en gemeentelijk beleid.

 

Hoofdstuk 4 Waardentoets

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de waardentoets beschreven. Hieronder vallen flora & fauna, archeologie en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen. Vervolgens wordt hier een conclusie uit getrokken met betrekking tot de ontwikkeling.

4.2 Natuurwaarden

Bescherming in het kader van de natuurwet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij soortenbescherming heeft men per 1 januari 2017 te maken met de nieuwe Wet natuurbescherming (dit was de Flora en faunawet). Bij gebiedsbescherming heeft men ook te maken met de Wet natuurbescherming (was de Natuurbeschermingswet) en met de Ecologische Hoofdstructuur/ Natuurnetwerk Nederland (EHS/NNN).

Soortenbescherming

De Wet natuurbescherming richt zich o.a. op de bescherming van soorten. Hierbij wordt uitgegaan van het 'nee, tenzij'-principe. Bepaalde handelingen, waaronder ruimtelijke ingrepen waarbij beschermde soorten in het geding zijn, zijn slechts bij uitzondering en onder voorwaarden mogelijk. Centraal hierbij staat de zorgplicht. Dit houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.

Om te beoordelen of het voorgenomen plan voldoet aan de Wet natuurbescherming is een quickscan flora en fauna uitgevoerd (zie Bijlage 2 van de toelichting van dit bestemmingsplan). Op basis van deze quickscan is geconstateerd dat er binnen het onderzoeksgebied (Ypeloschoolweg 12 en 12a en Ypeloschoolweg 19) met betrekking tot flora geen beschermde wilde soorten zijn aangetroffen. Met betrekking tot vogels zijn geen jaarrond beschermde nesten aangetroffen. Wel is aangegeven dat algemeen voorkomende soorten zonder jaarrond beschermd nest kunnen gaan broeden in opstallen. Hiertoe dienen de sloopwerkzaamheden buiten het broedseizoen plaats te vinden. Vaste verblijfplaatsen van grondgebonden zoogdieren of exemplaren van Habitatrichtlijnsoorten of van niet-vrijgestelde nationaal beschermde soorten zijn niet aangetroffen. Met betrekking tot vleermuizen zijn geen geschikte verblijf- en/of voortplantingsplaatsen aangetroffen binnen het plangebied. Tevens betreft het plangebied geen essentieel foerageergebied en zullen er door de ingreep geen essentiële vliegroutes verloren gaan. Met betrekking tot amfibieën, reptielen en vissen zijn geen vaste verblijfplaatsen of exemplaren van Habitatrichlijnsoorten of van niet-vrijgestelde nationaal beschermde soorten aangetroffen. Ditzelfde geldt tot slot voor ongewervelden en overige soorten.

Gebiedsbescherming

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 beschermd. De EHS/NNN is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De EHS/NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In EHS/NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zijde wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het plangebied is niet in of naast een Natura 2000-gebied gelegen. Het voorgenomen project zal geen direct negatief effect hebben op de meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de Natuurnetwerk Nederland (NNN). De provincie hanteert geen externe werking als het gaat om het NNN.

Conclusie

Het voorgenomen plan is betreffende het aspect natuurwaarden, in relatie tot wet- en regelgeving, uitvoerbaar.

4.3 Archeologische en cultuurhistorische waarden

Aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden. Op basis van het verdrag van Malta en de wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologisch erfgoed zoveel mogelijk terplekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.

De gemeenteraad van de gemeente Wierden heeft op 5 oktober 2010 de 'Archeologische waardenkaart' en de 'Beleidsnota archeologie gemeente Wierden' vastgesteld. Op grond van deze gemeentelijke archeologische verwachtingskaart heeft het plangebied aan de Ypeloschoolweg voor een groot deel een lage archeologische verwachtingswaarde. Dit geldt ook voor de plek (aan de noordzijde van de Ypeloschoolweg) waar de grond wordt geroerd in verband met het bouwen van de nieuwe woning en het bijgebouw (zie afbeelding 14).

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2017000002-VA01_0016.png"

Afbeelding 14: Weergave Archeologische waardenkaart Wierden, betreffende het plangebied aan de Ypeloschoolweg 12 en 12a

Voor gebieden met een archeologische verwachtingswaarde gelden de volgende regels;

  • Voor gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde is archeologisch onderzoek nodig voor ingrepen dieper dan 50 cm met een oppervlakte groter dan 2500 m2
  • Voor gebieden met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde is archeologisch onderzoek nodig voor ingrepen dieper dan 50 cm met een oppervlakte groter dan 5000 m2
  • Voor gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde is archeologisch onderzoek nodig voor ingrepen dieper dan 50 cm met een oppervlakte groter dan 10 hectare

In het voorliggende plan wordt de grond alleen dieper dan 50 cm geroerd, daar waar een lage archeologische verwachtingswaarde geldt.

Daarnaast is op de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' (vastgesteld op 12 januari 2010), middels de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde' ook aangegeven waar archeologische waarden verwacht worden. De nieuw te realiseren bebouwing en beplanting aan de Ypeloschoolweg 12 en 12a valt hier binnen deze dubbelbestemming. Aangezien de totaal te roeren oppervlakte aan gronden beneden de 2.500 m2 blijft, is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Tot slot zijn in het plangebied geen cultuurhistorische waarden aanwezig, die met het voorgenomen plan worden aangetast.

Conclusie

Er worden met het voorgenomen plan geen archeologische en cultuurhistorische waarden aangetast, en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

4.4 Water

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het waterschap Vechtstromen heeft het waterbeleid vastgelegd in de Waterbeheerplan (voormalig waterschap Regge en Dinkel). Het plan is opgesteld in samenwerking met de vier andere waterschappen in Rijn-Oost (de Reest en Wieden, Groot Salland, Regge en Dinkel en Rijn en IJssel). Het nieuwe Waterbeheerplan 2016-2021 is op 7 oktober 2015 vastgesteld. In het waterbeheerplan staan de korte en de lange termijndoelstellingen van het waterschap. Het waterschap kiest daarbij voor ruimtelijke, duurzame oplossingen, zowel in tijd als kwaliteit, waarbij het gedachtegoed van het Waterbeheer 21e eeuw en de Kaderrichtlijn Water nadrukkelijk is meegenomen. Door de watertoets wordt er al meteen vroegtijdig nagedacht over de rol van water binnen een ontwikkeling.

Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Wateraspecten plangebieden

Aan de Ypeloschoolweg 12 en 12a en de Ypeloschoolweg 19 wordt enerzijds 856 m2 aan agrarische gebouwen, en erfverharding, gesloopt. Daarnaast wordt aan de Ypeloschoolweg 12 en 12a één nieuwe woning met bijgebouw gerealiseerd. Het plangebied loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. Het verharde oppervlak binnen het plangebied neemt fors af. Het plangebied bevindt zich wel binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop (aan de noordkant van het erf), maar niet binnen een primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied. In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater gescheiden behandeld. Het hemelwater wordt geinfiltreerd. Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 cm ten opzichte van de gemiddelde hoogste rondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 cm boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.

Watertoets

De initiatiefnemer heeft het waterschap Vechtstromen op 25 april 2017 geinformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De samenvatting van de watertoets is opgenomen in Bijlage 3 van de toelichting van dit bestemmingsplan. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de normale procedure van de watertoets is toegepast. Het waterschap heeft op 16 mei 2017 het volgende aangegeven:

In kader van de watertoets heeft het waterschap de volgende opmerkingen:

  • Om wateroverlast in gebouwen te voorkomen adviseert het waterschap om de bovenzijde begane-grondvloer tenminste 30 centimeter boven de weg aan te leggen.
  • Een punt van aandacht voor eventuele nieuw vestiging is het minimale bouwpeil. Het minimale bouwpeil is de hoogte die eventuele nieuw vestiging minimaal moet hebben. De norm die hiervoor gebruikt wordt, is de t=100 norm. Deze norm staat voor het hoogte peil dat het water één keer per 100 jaar haalt. Nieuwe bebouwing mag niet vaker dan één keer per 100 jaar wateroverlast ondervinden.
  • Om het aantal overstortingen van rioolwater en de belasting van rioolwaterzuiveringsinstallatie te beperken, is een belangrijk uitgangspunt om regenwater (HWA) en afvalwater (DWA) zoveel mogelijk gescheiden af te voeren.
  • In de nabijheid van het plangebied ligt waterloop 100.0000.4 van waterschap Vechtstromen. De waterloop heeft een belangrijke aan-, af-, en doorvoer functie.
  • Voor het onderhoud van deze waterlopen is een obstakelvrije zone van 5 meter vanaf de insteek noodzakelijk. In deze obstakelvrije zone mag niet zonder toestemming van het waterschap worden gebouwd.

De invloed van het plan op de waterhuishouding is gering. Wanneer voornoemde opmerking in het plan wordt meegenomen heeft waterschap Vechtstromen geen bezwaar.

Met de gemaakte opmerkingen wordt rekening gehouden, en hier wordt aan voldaan. In de opstakelvrijezone wordt niet gebouwd. In deze zone mag wel beplanting worden gerealiseerd. De watertoets is daarmee op een goede wijze doorlopen.

4.5 Conclusie

Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen aanwezige waarden aangetast.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Inleiding

Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:

  • Bodem
  • Geluid
  • Luchtkwaliteit
  • Externe veiligheid
  • Bedrijven en milieuzonering en geur
  • Vormvrije m.e.r.-beoordeling
  • Verkeer en parkeren

5.2 Bodem

Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gewenste ontwikkeling. Hiertoe is ter plaatse van de nieuw te bouwen woning een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, conform de richtlijnen NEN 5740 (zie bijlagen, Bijlage 4 van de toelichting van dit bestemmingsplan).

Conclusie

In het grondwatermonster is een licht verhoogde bariumconcentratie aangetoond. Aangezien de tussenwaarde niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren. In de boven- en ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond. Op basis van het historisch vooronderzoek werd gesteld dat de onderzoekslocatie niet asbestverdacht is. Door de veldwerker zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld of in de bodem. De onderzoekslocatie kan worden beschouwd als niet asbestverdacht.

Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en de uitbreiding, aangezien de vastgestelde lichte verontreiniging in het grondwater geen risico voor de volksgezondheid oplevert. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).

5.3 Geluid

Een nieuw te realiseren woningen betreffen, conform de Wet geluidshinder (Wgh), geluidsgevoelige objecten. Deze wet heeft als doel het terugdringen van hinder als gevolg van geluid. De wet stelt bepaalde eisen aan de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Op basis van deze wet dient bij de vaststelling van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid door de akoestische situatie te beoordelen. De geluidsbronnen die de Wet geluidhinder behandelt zijn industrielawaai, verkeerslawaai en railverkeerslawaai. Industrielawaai en railverkeerslawaai zijn bij deze locatie niet van toepassing, omdat er geen spoorwegen en industriegebieden in de nabije omgeving gelegen zijn.

De mate waarin geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door inrichtingen, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. De wet stelt dat in principe de geluidsbelasting op de gevel van woningen niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB), dan wel een nader bepaalde waarde (hogere grenswaarde). Onder deze waarde hoeft wettelijk gezien aan verkeerslawaai geen aandacht te worden besteed.

De Ypeloschoolweg betreft een verkeersluwe weg (betreffende autoverkeer) en de nieuwe woning wordt op circa 15 meter van deze weg gerealiseerd. Deze afstand bij deze weg is ruim voldoende om aan de normen van de Wet geluidhinder te kunnen voldoen.

Conclusie

Het bestemmingsplan is met betrekking tot het aspect geluid uitvoerbaar.

5.4 Luchtkwaliteit

Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In titel 5.2 van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geregeld. In dit programma staat onder ander beschreven wanneer en hoe overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen moet worden aangepakt. In het programma wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen die binnen het programma passen, hoeven niet meer te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Voor projecten die niet in betekende mate bijdragen aan luchtverontreiniging, hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar de luchtkwaliteit.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën opgenomen (het plangebied valt onder: inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Met betrekking tot de voorgenomen ontwikkeling geldt dat een woningbouwlocatie niet in betekende mate bijdraagt wanneer deze niet meer dan 1500 woningen omvat.

Conclusie

De voorliggende ontwikkeling is zo kleinschalig (<1500 woningen) dat deze niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Een nader onderzoek is derhalve niet van toepassing op de ontwikkeling.

5.5 Externe veiligheid

Het beleidsveld externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij onder andere: productie, opslag, verlading en gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Vanaf 1 januari 2010 zijn er strikte risicogrenzen die in milieuvergunningen en bestemmingsplannen moeten worden vastgelegd. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Dit gaat concreet om bedrijven die risicovol zijn, vervoer van gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Externe veiligheid kan op twee manieren ingedeeld worden:

  • Transportrisico behandelt de externe veiligheid langs transportassen waarover of waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, zoals spoorlijnen, buisleidingen en snelwegen.
  • Risico bij inrichtingen gaat over externe veiligheid rond bedrijven waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt, bijvoorbeeld tankstations met LPG-verkoop.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten om afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Hierdoor wordt het aantal personen in de omgeving van een risicovol bedrijf beperkt. Er wordt daarbij gebruik gemaakt van een kansberekening.

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is vanaf 1 januari 2011 het toetsingskader bij planontwikkeling in de nabijheid van hogedrukaardgasleidingen en overige leidingen met gevaarlijke stoffen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft grondslag in de Wet Milieubeheer (Wm) en in de Wro.

Op de risicokaart van de provincie Overijssel is te zien dat er in de nabijheid van het plangebied aan de Ypeloschoolweg 12 en 12a geen externe veiligheidsrisico's aanwezig zijn (zie afbeelding 15), anders dan een aardgastransportleiding ter hoogte van de weg. Deze leiding ligt op circa 15 meter afstand van de nieuw te bouwen woning. De risicokaart toont dat er geen sprake is van een PR 10-6/jaar contour buiten de leiding. Het plaatsgebonden risico voldoet. Op grond van de praktijk van groepsrisicoberekeningen worden in een gebied met een lager gemiddelde dan 2 (bedrijfs)woningen per ha deze woningen niet als kwetsbare objecten beschouwd. In dit gebied ligt het gemiddeld aantal (bedrijfs)woningen lager dan 2 per ha. In principe blijven de normen qua groepsrisico hierdoor ook buiten toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2017000002-VA01_0017.png"

Afbeelding 15: Risicokaart Overijssel (met rode pijl is de ligging van het plangebied aangegeven) (Bron: Risicokaart provincie Overijssel)

Conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan is met betrekking tot het aspect externe veiligheid uitvoerbaar.

5.6 Bedrijven en milieuzonering en geur

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd, waarin richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn opgenomen.

Aan de hand van de richtafstanden is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie in en rondom het plangebied aan de Ypeloschoolweg 12 en 12a, waar het agrarisch erf planologisch wordt gewijzigd naar een woonerf. Het gaat hierbij dus enerzijds om de vraag of de voorgenomen ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat bij de nieuwe woning in ernstige mate wordt aangetast. Anderszijds gaat het om de vraag of de nieuwe woning geen beperkende invloed op de bedrijfsvoering van bestaande inrichtingen gaat hebben.

In de directe omgeving van het plangebied aan de Ypeloschoolweg 12 en 12a zijn alleen woonerven aanwezig. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt de bestemming van dit erf ook gewijzigd naar een woonerf. Het voorgenomen plan beperkt daarmee geen omliggende (agrarische) bedrijven in hun ontwikkeling en anderszijds kan hiermee worden geconcludeerd dat er hier sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat en dat het woon- en leefklimaat van omliggende erven met dit voorliggende plan ook niet wordt aangetast.

Het dichtsbijzijnde bedrijf (een autobergingsbedrijf) ligt op ruim meer dan 250 meter. Dit (niet-agrarische) bedrijf wordt reeds beperkt door dichterbij gelegen woningen en de relatief grote afstand is ruim voldoende om een goed woon- en leefklimaat aan de Ypeloschoolweg 12 en 12a te hebben.

Conclusie

Er is geen sprake van omliggende bedrijven die in hun ontwikkeling worden beperkt. Anderszijds is er geen enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omliggende woningen, aangezien het erf aan de Ypeloschoolweg 12 en 12a wordt gewijzigd in een woonerf. Voor de nieuwe woning geldt tot slot dat hier sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat.

5.7 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.

Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben ook wel genoemd de 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, deze geeft aan of er voor acitiviteiten en projecten beoordeeld moet worden of er een MER gemaakt moet worden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. beoordeling noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

De ontwikkeling betreft het wijzigen van de bestemming van een agrarisch erf naar een woonerf, het slopen van agrarische schuren en de realisatie van één nieuwe woning. Deze ontwikkeling is niet opgenomen in de D-lijst van het Besluit m.e.r. Deze activiteiten worden niet aangemerkt als M.E.R. beoordelingsplichtig. De locatie Ypeloschoolweg 12 en 12a, en ook de locatie Ypeloschoolweg 19, is niet gelegen in een kwetsbaar of gevoelig gebied. Dit kan worden gesteld door middel van de uitgevoerde flora en fauna onderzoek, de waterparagraaf en de milieuonderzoeken. Er is ook geen sprake van cumulatie met andere (vormvrije) M.E.R.-(beoordelings)plichtige projecten.

Conclusie

Op basis van de beschikbare informatie kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige milieueffecten met zich meebrengen. Het plangebied ligt niet in een kwetsbaar of gevoelig gebied of in de directe omgeving daarvan. De onderzoeksresultaten van de uitgevoerde onderzoeken zijn daarbij positief. De ontwikkeling is daarom niet M.E.R. beoordelingsplichtig.

5.8 Verkeer en parkeren

De ontsluiting van de nieuw te realiseren woning op het erf aan de Ypeloschoolweg 12 en 12a vindt plaats via de Ypeloschoolweg. Dit betreft een overzichtelijk ontsluiting op een verkeersluwe weg. Het parkeren vindt plaats op het woonerf zelf. Hier is voldoende ruimte voor.

5.9 Conclusie

In dit hoofdstuk zijn alle relevante milieuaspecten beschreven. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkelingen geen belemmeringen met zich meebrengen.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van dit wijzigingsplan is vormgegeven. De regels en de verbeelding zijn toegesneden op de voorgenomen ontwikkeling en, aangezien het een wijzigingsplan betreft (zie ook paragraaf 1.3), zijn de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' en de herziening 2012 ('Bestemmingsplan 2009, herziening 2012') op de voorgenomen ontwikkeling van toepassing. De betreffende bestemmingsregels zijn, voor zover relevant, in dit wijzigingsplan daartoe opgenomen.

6.2 Opzet van de regels

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De regels geven inhoud aan de op de verbeelding (plankaart) aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd kan of mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal bepalingen zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen wat daadwerkelijk van noodzaak is. Hiervoor zijn een aantal standaarden ontwikkeld. Dit zijn o.a. de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012), de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2012) en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen (PRBBP2012). In dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van deze standaarden.

Het juridische bindende deel van het plan bestaat uit de verbeelding en regels. Deze worden digitaal en analoog verbeeld. De verbeelding en regels dienen in samenhang te worden bekeken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken namelijk:

  • 1. Inleidende regels
  • 2. Bestemmingsregels
  • 3. Algemene regels
  • 4. Overgangs- en slotregels

6.3 Verantwoording van de regels

1. Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen:

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

2. Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemmingen.

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschap

Artikel 4 Wonen: Dit artikel regelt onder andere de wijze waarop het erf gebruikt mag worden en welke bouwregels gelden.

Artikel 5 Waarde - Archeologische verwachtingswaarde: deze regeling is bedoeld ter behoud van archeologische waarden.

Artikel 6 Waarde - Archeologisch monument - 2: deze regeling is bedoeld ter behoud van archeologische waarden.

3. Algemene regels

Deze regels zijn algemene regels die voor het gehele bestemmingsplan gelden. Vaak zijn ze van toepassing op meerdere bestemmingen:

Artikel 7 Antidubbeltelregel

Artikel 8 Algemene bouwregels

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

Artikel 13 Algemene procedureregels

Artikel 14 Overige regels

4. Overgangs- en slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht: In de overgangsregels zijn de juridische consequenties aangegeven betreffende bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.

Artikel 16 Slotregel: Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de uitvoerbaarheid van het te ontwikkelen plan.

7.2 Ruimtelijke uitvoerbaarheid

In voorgaande hoofdstukken is beschreven hoe het voorgenomen project past binnen de van toepassing zijnde wet- en regelgeving. Er wordt geconstateerd dat er geen waarden aangetast worden in de betrokken plangebieden en in de directe omgeving. Verder zijn er geen milieukundige belemmeringen geconstateerd (zie hoofdstuk 5). Ruimtelijk zijn de voorgenomen ontwikkelingen daarmee uitvoerbaar.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

Ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening plegen burgemeester en wethouders, waar nodig, overleg met de nader in dit artikel genoemde instanties.

Rijk

In het plan zijn geen rijksbelangen betrokken zoals in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (paragraaf 3.1) zijn benoemd. Er hoeft daarom geen vooroverleg met het Rijk te worden gevoerd.

Provincie

Er wordt geen vooroverleg, als bedoeld in artikel 3.1.1. Bro, gevoerd aangezien het in het voorliggende geval een wijzigingsplan betreft gebaseerd op het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' en de herziening 2012 ('Bestemmingsplan 2009, herziening 2012').

Waterschap Vechtstromen

De gemeente Wierden heeft het waterschap Vechtstromen geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De procedure in het kader van deze watertoets is goed doorlopen. Het waterschap heeft aangegeven in te kunnen stemmen met het voorgenomen plan.

Zienswijzen

Het bestemmingsplan heeft vanaf 14 juni 2017 voor de duur van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend.

7.4 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval wordt is een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemers en de gemeente Wierden. Hierin is tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

7.5 Conclusie

Uit de voorgaande paragrafen blijkt dat het voorgenomen plan ruimtelijk, maatschappelijk, en economisch uitvoerbaar is. De voorgenomen ontwikkeling kan dus worden gerealiseerd.