Plan: | 33e wijziging bestemmingsplan Buitengebied 2009, Eversdijk ong. |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0189.WB2016000002-VA01 |
Het bestemmingsplan "2e wijziging bestemmingsplan Buitengebied 2009, Eversdijk ong", vastgesteld op 19 oktober 2010 door de raad van de gemeente Wierden, omvat de juridisch-planologische kaders voor de bouw van in totaal 3 nieuwe woningen op basis van de regeling "Rood voor Rood met gesloten beurs gemeente Wierden". Om de bouw van deze woningen mogelijk te kunnen maken is in totaal 3.222 m2 aan voormalige agrarische bebouwing gesloopt en is de bestemming van het voormalig agrarisch bedrijf gewijzigd in 'Wonen'.
Binnen de bestemming 'Wonen' kunnen, naast de bestaande bedrijfswoningen, 3 nieuwe woningen worden opgericht. Eén van deze woningen kan uitsluitend worden opgericht op de locatie van een voormalige schuur. Onder deze schuur bevond zich een mestkelder. Hoewel zowel de schuur als de mestkelder inmiddels gesloopt zijn en het gat ter plaatse van de voormalige mestkelder is volgestort met zand, is er een reëel risico dat een toekomstige woning alhier zal gaan verzakken doordat het zand onvoldoende is ingeklonken. Om een dergelijke ongewenste situatie te voorkomen is het gewenst de woning circa 20 meter te verplaatsen in noordoostelijke richting.
Door de verplaatsing van de voornoemde woning is het noodzakelijk het erf op onderdelen anders in te richten zodat sprake blijft van één geheel. Hiertoe dienen de overige bestemmingsvlakken 'Wonen' ook enigszins gewijzigd gesitueerd te worden. Door deze wijziging vervalt tevens de bouwmogelijkheid voor de bestaande woning aan de Eversdijk 1a om aan de andere zijde van de weg (binnen het plangebied) een schuur op te richten. Ook komt een deel van het erf met de bestemming 'Wonen' te vervallen waardoor de netto-oppervlakte aan woonbestemming verkleind wordt.
Omdat hetgeen hiervoor beschreven niet gerealiseerd kan worden binnen de kaders van het geldend bestemmingsplan, is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld. In dit bestemmingsplan zal worden aangetoond dat deze verplaatsing vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Wierden, tussen Enter en Rijssen en is kadastraal bekend als gemeente Wierden sectie Z, nummer 235 en 236 (deels). In afbeelding 1.1. wordt de ligging van het plangebied weergegeven.
Afbeelding 1.1: Ligging en globale begrenzing plangebied (Bron: Provincie Overijssel)
Het vigerende bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied betreft het bestemmingsplan "2e wijziging bestemmingsplan Buitengebied 2009, Eversdijk ong". Dit bestemmingsplan is door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld op 19 oktober 2010. Op basis van dit bestemmingsplan zijn de gronden in het plangebied bestemd als 'Agrarisch met waarden - Landschap', 'Natuur' en 'Wonen'. Een uitsnede van de verbeelding van dit bestemmingsplan met daarin weergegeven het plangebied is opgenomen in afbeelding 1.2.
Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingplan (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)
Zoals blijkt uit afbeelding 1.2 wordt van het bestemmingsplan "2e wijziging bestemmingsplan Buitengebied 2009, Eversdijk ong" het gehele noordelijke deel van het plangebied met de bestemming 'Natuur' meegenomen. Hoewel dit niet noodzakelijk is, aangezien hier niets wijzigt, is hiervoor bewust gekozen. Op deze wijze wordt namelijk voorkomen dat voor dezelfde percelen sprake is van verschillende bestemmingsplannen en verschillende juridische regelingen.
Zoals in paragraaf 1.1 ook al aangegeven vervalt met dit bestemmingsplan tevens de bouwmogelijkheid voor de voor de bestaande woning aan de Eversdijk 1a om binnen het plangebied van dit bestemmingsplan een schuur op te richten. Tevens vervalt met dit bestemmingsplan de bestemming 'Wonen' ter plaatse van het gezamenlijke erf, de oppervlakte van de totale bestemming 'Wonen' wordt met dit bestemmingsplan dan ook kleiner.
Het bestemmingsplan '33e wijziging bestemmingsplan Buitengebied 2009, Eversdijk ong.' bestaat uit de volgende stukken:
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij uitleg van verbeelding en planregels.
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit acht hoofdstukken en enkele (separate) bijlagen.
Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2, dit hoofdstuk gaat in op de beschrijving van de huidige en gewenste situatie van het plangebied en directe omgeving. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkeling in lijn is met dit beleid. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de in dit kader relevante milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Hier wordt beschreven en verantwoord hoe hetgeen in voorliggend plan is beschreven juridisch wordt geregeld. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit plan wordt ingegaan op het (voor)overleg, inspraak en de procedure.
Het plangebied aan de Eversdijk ligt in het buitengebied van de gemeente Wierden ten noordwesten van de kern Enter. Voorheen was op het perceel een agrarisch bedrijf aanwezig. De agrarische bebouwing behorende bij dit bedrijf is inmiddels gesloopt. De luchtfoto in afbeelding 2.1 geeft een beeld van het plangebied en de directe omgeving, de nog zichtbare schuur op deze luchtfoto is medio 2015 gesloopt.
Afbeelding 2.1: Luchtfoto plangebied (Bron: Provincie Overijssel)
Het voormalig agrarisch bedrijfsperceel was gelegen aan beide zijden van de Eversdijk. Hierbij waren de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen gesitueerd aan de noordoostzijde van de Eversdijk. De voormalige bedrijfswoningen, momenteel in gebruik als burgerwoningen, zijn gesitueerd aan de zuidwestzijde van de Eversdijk.
In de directe nabijheid van het erf liggen hoofdzakelijk agrarische in gebruik zijnde gronden. Ten noordwesten van de locatie ligt het vakantiepark Landgoed De Elsgraven. De waterloop Elsgraven ligt tussen de gronden van het agrarisch bedrijf en de vakantiewoningen.
Het landschap nabij de Eversdijk is relatief open met singelbeplanting langs wegen, enkele houtwallen die de bouwlanden omzomen, boomgroepen en hier en daar een bosperceel.
Op basis van de regeling "Rood voor Rood met gesloten beurs gemeente Wierden" heeft initiatiefnemer in ruil voor de sloop van 3.222 m2 in totaal 3 compensatiekavels toegewezen gekregen. De meest noordelijk en oostelijk gesitueerde kavels waren gelegen ter plaatse van een voormalige schuur met mestkelder. Hoewel zowel de schuur als de mestkelder inmiddels gesloopt zijn en het gat ter plaatse van de voormalige mestkelder is volgestort met zand, is er een reëel risico dat een toekomstige woning alhier zal gaan verzakken doordat het zand onvoldoende is ingeklonken. Om een dergelijke ongewenste situatie te voorkomen is het gewenst de woning circa 20 meter te verplaatsen in noordoostelijke richting.
Zoals in paragraaf 1.1 al aangegeven is het door de verplaatsing van deze woning noodzakelijk het erf op onderdelen anders in te richten zodat sprake blijft van één geheel. Hiertoe dienen de overige bestemmingsvlakken 'Wonen' ook enigszins gewijzigd gesitueerd te worden.
In afbeelding 2.2 wordt weergegeven op welke wijze de nieuw te bouwen woningen gesitueerd zouden kunnen worden. De nieuwe bestemmingsvlakken 'Wonen' zijn afgestemd op deze situatie.
Afbeelding 2.2: Uitsnede landschappelijk inpassingsplan (Bron: Hannink Landschapsvormgeving)
Een goede landschappelijke inpassing van de te realiseren bebouwing is ook in de nieuwe situatie een belangrijke voorwaarde. Daarom is een nieuwe landschappelijk inrichtingsplan opgesteld waarin wordt aangegeven op welke wijze het nieuwe erf landschappelijk wordt ingepast. In afbeelding 2.2 is een uitsnede van dit landschappelijk inpassingsplan opgenomen. Het gehele landschappelijk inpassingsplan is tevens opgenomen als Bijlage 1 bij deze toelichting.
Uitgangspunt van het landschappelijk inpassingsplan is een centrale informele fruitgaard van waaruit een (struweel)haag de natuurlijke begrenzing vormt tussen de percelen. De tuinen van de woningen lopen geleidelijk over in het omliggende landschap waarbij de openheid van het landschap wordt onderbroken door de aanplant van solitaire bomen. Het grasland rondom de woningen wordt op een natuurlijke wijze beheerd. Het bestaande akkerland (mais) tussen de toekomstige woningen en de Elsgraven wordt, net als in de 'oude' situatie de bedoeling was, omgevormd naar natuur. Ook dit terrein zal op een natuurlijke wijze worden beheerd.
Dit hoofdstuk geeft een beschrijving van het van belang zijnde het ruimtelijk rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Deze AMvB is het juridisch beleidskader van het Rijk en geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang.
Het Barro bewerkstelligt dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies.
Niet alle nationale ruimtelijke belangen staan in het Barro. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is het bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling borgen van een zorgvuldige ruimtelijke afweging en een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder kent de in afbeelding 4.1 genoemde treden die achter elkaar moeten worden doorlopen.
Afbeelding 4.1: De Ladder voor duurzame verstedelijking
In dit geval is sprake van een lokale ontwikkeling waar geen nationale belangen zoals verwoord in de SVIR en verankerd in het Barro mee zijn gemoeid.
Ten aanzien van de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt opgemerkt dat dit bestemmingsplan niet voorziet in nieuwe woningbouwmogelijkheden. Dit bestemmingsplan voorziet enkel in de gewijzigde situering van enkele bestemmingsvlakken 'Wonen' zodat de reeds toegestane woningen meer optimaal gesitueerd kunnen worden. De Ladder voor duurzame verstedelijking hoeft derhalve niet doorlopen te worden. Aanvullend hierop wordt opgemerkt dat uit jurisprudentie ook volgt dat een woningbouwontwikkeling van drie woningen niet wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro en dat om die reden de Ladder voor duurzame verstedelijking ook niet doorlopen hoeft te worden.
Het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving wordt omschreven in de Omgevingsvisie Overijssel. In de Omgevingsvisie schetsen Provinciale Staten hun visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie. Het vizier is daarbij gericht op 2030. Zij geven aan wat volgens hen de ambities en doelstellingen van provinciaal belang zijn en hoe zij Gedeputeerde Staten opdragen deze te realiseren. De Omgevingsvisie Overijssel is op 1 juli 2009 vastgesteld. Naar aanleiding van een evaluatie is op 3 juli 2013 een actualisatie van de Omgevingsvisie Overijssel en Omgevingsverordening vastgesteld die op 1 september 2013 in werking is getreden.
Het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving staat primair in dienst van de sociaaleconomische ontwikkeling van Overijssel. Dit betekent dat de provincie ruimte wil bieden voor de ontwikkeling van werkgelegenheid en hoogwaardige woonmilieus tot stand willen brengen. Dynamiek ziet de provincie als een kans om de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid te versterken. Dit wordt gedaan door in te zetten op een evenwichtige afweging van beleidsambities waaronder waterveiligheid, een gezond milieu en goede volksgezondheid. Daarnaast wordt ook gestuurd op het versterken van de waardevolle en karakteristieke kenmerken van het landschap.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie Overijssel. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie Overijssel te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus. Aan de hand van de drie niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling passend is binnen het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving. In afbeelding 4.2 wordt het uitvoeringsmodel weergegeven. De betreffende niveaus worden hierna toegelicht waarbij het plan wordt getoetst aan het betreffende niveau uit het uitvoeringsmodel.
Afbeelding 4.2: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Als deze beleidskeuzes het gevolg zijn van provinciale keuzes zijn ze verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Doorwerking plangebied
De wijziging waarin dit bestemmingsplan voorziet is niet in strijd met de Omgevingsverordening Overijssel en de daarin opgenomen artikelen. In het kader van het bestemmingsplan "2e wijziging bestemmingsplan Buitengebied 2009, Eversdijk ong" is aangetoond dat het oorspronkelijk plan in overeenstemming was met de in dat kader relevante artikelen uit de Omgevingsverordening Overijssel.
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
Het ter plaatse van toepassing zijnde ontwikkelingsperspectief is: 'Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte: Mixlandschap'.
Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte: Mixlandschap
Binnen dit ontwikkelingsperspectief is sprake van verweving van functies. Aan de ene kant melkveehouderij en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik. Aan de andere kant staat het gebruik voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. Aan de voornoemde functies worden ontwikkelingsmogelijkheden geboden mits die de karakteristieke gevarieerde opbouw van het cultuurlandschappen in deze gebieden versterken
Doorwerking plangebied
Het ter plaatse geldende ontwikkelingsperspectief verzet zich niet tegen het verschuiven van de bouwmogelijkheid voor één woning met circa 20 meter en het als gevolg hiervan eveneens wijzigen van de andere bestemmingsvlakken 'Wonen'. Om ook in de nieuwe situatie zorg te dragen voor een adequate landschappelijke inpassing is een nieuw landschappelijk inpassingsplan opgesteld (zie Bijlage 1). Aan de hand van dit plan worden de woningen op een verantwoorde wijze ingepast in het landschap.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De kwaliteitsopgaven en –voorwaarden op basis van gebiedskenmerken kunnen te maken hebben met landschappelijke -inpassing, infrastructuur,- milieuaspecten, bodemaspecten, cultuurhistorie, toeristische en recreatieve aantrekkingskracht, natuur, water, etc. De gebiedskenmerken zijn over het algemeen richtinggevend of inspirerend.
De provincie onderscheidt de volgende vier lagen:
Ten aanzien van de gebiedskenmerken wordt allereerst opgemerkt dat het plangebied op basis van de 'Stedelijke laag' en de 'Lust- en leisurelaag' geen gebiedskenmerk of andere bijzondere eigenschap kent. Ten aanzien van de 'Natuurlijke laag' en de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' wordt in dit kader geen nadere onderbouwing gegeven. In het kader van het bestemmingsplan "2e wijziging bestemmingsplan Buitengebied 2009, Eversdijk ong" is aangetoond dat voldoende voormalige agrarische bebouwing is gesloopt, dat sprake is van voldoende landschappelijke investeringen en dat per saldo sprake is van een landschappelijke verbetering.
Het plangebied ligt op basis van het Reconstructieplan Salland-Twente in het verwevingsgebied. Binnen het verwevingsgebied wordt ruimte geboden aan meerdere functies, waaronder economie en wonen. Daarbij wordt het mogelijk maken van veel functies naast elkaar en in combinatie met elkaar gestimuleerd.
In dit geval is enkel sprake van een beperkte wijziging van enkele bestemmingsvlakken. Zoals uit het volgende hoofdstuk zal blijken is hiermee geen sprake van een belemmering voor andere functies zoals veehouderijen.
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling niet strijdig is met de uitgangspunten van het provinciale beleid. Het initiatief is in overeenstemming met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en het in de Omgevingsverordening Overijssel verankerde beleid.
In dit kader is met name de "Structuurvisie Wierden" van belang. De oorspronkelijke regeling op basis waarvan de woonkavel is verkregen, de regeling "Rood voor Rood met gesloten beurs gemeente Wierden", vormt niet de basis voor dit bestemmingsplan.
De structuurvisie van de gemeente Wierden, vastgesteld op 5 oktober 2010, is een toekomstvisie op de ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente tot 2030. De structuurvisie vormt het toetsingskader voor de beoordeling van nieuwe plannen en initiatieven.
Ambitieniveau
De gemeente Wierden zet in op de verdere uitwerking van de lijnen die zijn uitgezet in de Ontwikkelingsvisie 2005. De ambitie van de gemeente is "een actieve en zelfbewuste gemeente zijn, die kwaliteit hoog in het vaandel heeft en die onderneemt". Over 20 jaar is de gemeente nog meer een groene, ondernemende, recreatieve gemeente met (deels) stedelijke trekjes en een hele mooie woon- en leefomgeving. Waar nodig wordt samengewerkt met andere gemeenten of andere overheden. Er wordt aansluiting gezocht bij de Omgevingsvisie Overijssel. Rode draden in de Omgevingsvisie Overijssel vormen duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.
Centrale waarden
De gemeente Wierden ontleent haar identiteit aan haar ligging op het overgangsgebied tussen de Sallandse Heuvelrug en het Twentse landgoederenlandschap, op de kruising van snelwegen en spoorlijnen, doorsneden door de Regge en dichtbij de Twentse steden. De identiteit kan kort worden samengevat als 'een gemeente die verbindt'. Het gaat daarbij om verschillende soorten verbindingen en verbindingen op verschillende niveaus. Gemeente Wierden verbindt:
Het versterken van de centrale waarden vormt de basis voor de toekomstige ontwikkeling van Wierden. Kiezen voor deze waarden betekent kiezen voor een duidelijke identiteit. Het verder ontwikkelen van deze identiteit vormt dan ook het vertrekpunt voor de visie op de toekomstige (ruimtelijke) ontwikkeling van Wierden en aanknopingspunten voor de uitwerking in projecten en beleidsthema's.
De structuurvisie onderscheidt drie deelgebieden. Per deelgebied is een visie gemaakt. Het plangebied is gelegen in het deelgebied 'landelijk gebied'. Voor dit deelgebied wordt gestreefd naar goede ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven en worden daarnaast kansen voor verbrede landbouw, zoals zorg, kamperen bij de boer, agrarisch natuur- en landschapsbeheer geboden. Ook is er ruimte voor functieverandering in vrijkomende agrarische bebouwing en de ontwikkeling van enkele nieuwe landgoederen. Verrommeling en verpaupering worden zoveel mogelijk tegengegaan. De Ecologische Hoofdstructuur is ontwikkeld en de wateropgaven in de verdroogde natuurgebieden met nog steeds grote natuurwaarden (TOP-gebieden) en voor de beken zijn uitgevoerd. Het landelijk gebied heeft zich nog meer ontwikkeld als aantrekkelijk recreatiegebied op regionaal niveau. Daarnaast wordt aangegeven dat er onvoldoende aanbod is in het kader van zorg- en welzijnssfeer. Er is ruimte voor landelijk wonen, waarbij de leefbaarheid in het landelijk gebied en de buurtschappen optimaal is gebleven.
In het landelijk gebied kan onder andere worden ingespeeld op:
Dit bestemmingsplan is bedoeld om de in het kader van de regeling "Rood voor Rood met gesloten beurs gemeente Wierden" verkregen compensatiekavels en de daarvoor bedoelde bestemmingsvlakken anders te situeren. De Structuurvisie Wierden verzet zich niet tegen een dergelijke planologisch ondergeschikte wijziging.
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Om te komen tot een verantwoorde, ruimtelijk relevante toetsing in milieuhygiënisch opzicht van bedrijfsvestigingen, wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen anderzijds milieugevoelige functies als wonen en recreëren.
Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde Lijst van Bedrijven. Hierin wordt per bedrijfssoort aangegeven welke milieu-invloed (in de vorm van geur, stof, geluid en gevaar) hiervan kan uitgaan en welke afstand hierbij (minimaal) in acht genomen moet worden. Hierbij onderscheidt de VNG diverse omgevingstypen. Het achterliggende idee is dat de gevoeligheid van een gebied voor bepaalde hinder afhankelijk is van het omgevingstype.
De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet (zullen) worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Bij milieuzonering is sprake van een interne en externe werking. Indien door middel van een plan nieuwe functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat de nieuwe functie in het plangebied geen hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving (interne werking). Anderzijds dient te worden aangetoond dat functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkeling die mogelijk worden gemaakt (externe werking).
Gebiedstypering
Het plangebied is gelegen in het buitengebied. In de omgeving van het plangebied is geen sprake van een matige of sterke functiemenging. Derhalve wordt in dit geval uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.
In dit kader is feitelijk enkel de direct ten noorden van het plangebied gesitueerde bungalowpark relevant. Overige milieuhinderlijke functies zijn op dusdanig grote afstand gelegen dat deze functies niet van invloed zijn op de milieugevoelige functie 'wonen' in het plangebied. Andersom worden deze milieuhinderlijke functies niet extra beperkt als gevolg van de verplaatsing van de bestemmingsvlakken 'Wonen', andere meer nabij deze functies gelegen woningen zijn maatgevend.
Een bungalowpark wordt op basis van de VNG-uitgave gezien als een 'Kampeerterreinen, vakantiecentra, e.d. (met keuken)' in de categorie 3.1 en met een grootste richtafstand van 50 meter. Deze grootste richtafstand geldt voor het aspect geluid.
Op basis van het geldend bestemmingsplan is één van de bestemmingsvlakken 'Wonen' gelegen op een afstand van 30 meter uit het bestemmingsvlak waarbinnen het bungalowpark kan worden uitgeoefend. In de nieuwe situatie bevinden een tweetal bestemmingsvlakken zich op een afstand van respectievelijk circa 40 en circa 44 meter van het bestemmingsvlak van het bungalowpark. Hoewel hiermee de richtafstand niet gehaald wordt, is hiermee wel sprake van een planologische verbetering voor het bungalowpark omdat de afstand tot woningen wordt vergroot.
Daarnaast ligt het voor hand dat de betreffende woningen meer richting de Eversdijk (verder van het bungalowpark af) worden gebouwd en dat de afstand tussen de feitelijke woningen en het bungalowpark meer dan 50 meter zal gaan bedragen. Het ligt immers niet voor de hand om op een dergelijk omvangrijk perceel een woning geheel achterop het perceel te bouwen. Aanvullend wordt ook nog opgemerkt dat binnen het betreffende bestemmingsvlak van het bungalowpark geen recreatiewoningen of andere gebouwen aanwezig zijn of mogen worden opgericht en dat aan de rand van het bestemmingsvlak van het bungalowpark aan de zijde van het plangebied een forse houtsingel/-wal ligt. Indien deze houtsingel/-wal meegerekend wordt qua afstand bedraagt de afstand tussen de bestemmingsvlakken 'Wonen' en het bungalowpark meer dan 50 meter.
Het overige bestemmingsvlak 'Wonen' is op een afstand van aanzienlijk meer dan 50 meter van het bestemmingsvlak voor het bungalowpark gelegen.
Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er redelijkerwijs van uit kan worden gegaan dat ter plaatse van de nieuwe woningen een goed woon- en leefklimaat valt te realiseren. Andersom wordt het bungalowpark niet extra belemmerd als gevolg van dit bestemmingsplan.
De functie 'wonen' wordt niet gezien als een milieubelastende functie, deze functie leidt dan ook niet tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van in de omgeving aanwezige milieugevoelige functies.
Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
De Wet geluidhinder (Wgh) geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een weg, spoorweg of industrieterrein of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidsgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
In de nabijheid van het plangebied komen geen spoorwegen of gezoneerde industrieterreinen voor. Deze aspecten kunnen dan ook buiten beschouwing blijven.
Wat betreft wegverkeerslawaai is in het bestemmingsplan "2e wijziging bestemmingsplan Buitengebied 2009, Eversdijk ong" is middels akoestisch onderzoek (Aveco de Bondt, september 2008, projectnummer 08.1360) aangetoond dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ter plaatse van de destijds geplande woningen niet zou worden overschreden. Gelet op het feit dat de bestemmingsvlakken 'Wonen' met dit bestemmingsplan niet dichter bij de weg wordt gesitueerd, zal ook na deze bestemmingsplanwijziging de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ter plaatse van de nieuwe woning niet worden overschreden.
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Er dient bepaald te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.
In januari 2016 heeft is het plangebied een verkennend bodemonderzoek (Kruse Groep, Rapport verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 en NEN 5707 Eversdijk nabij 1-1a - Enter, januari 2016) uitgevoerd. In dit verkennend bodemonderzoek zijn in een bovengrondmengmonster en in de beide grondwatermonsters licht tot matig verhoogde concentraties aangetoond. Deze aangetoonde verhoogde gehaltes, zo blijkt uit het verkennend bodemonderzoek, zijn toe te schrijven aan natuurlijk verhoogde waarden. Nader onderzoek wordt hiervoor niet nodig geacht. De overige grondmengmonsters van de boven- en ondergrond zijn niet verontreinigd. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik.
Gelet op de resultaten van het verkennend bodemonderzoek wordt geconcludeerd dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit plan.
Op 15 november 2010 is de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) in werking getreden. De overheid wil een verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen en ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de 'Wet luchtkwaliteit' bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen voor plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. Op grond van artikel 5.16 Wm moeten bestuursorganen nagaan of besluiten op grond van de Wro gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit.
In de Algemene maatregel van Bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Onder andere projecten met minder dan 1.500 nieuwe woningen vallen onder NIBM. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt.
Naast het besluit en regeling NIBM dient er getoetst te worden aan het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
Dit bestemmingsplan voorziet niet in een nieuwe bouwmogelijkheden voor woningen. Enkel worden middels dit bestemmingsplan de bestemmingsvlakken waarbinnen al woningen kunnen worden opgericht verplaatst. Op voorhand kan dan ook worden geconcludeerd dat in dit geval sprake is van een project dat 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Tot slot wordt opgemerkt dat een woning niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemmingen in het kader van het Besluit luchtkwaliteit
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door het gebruik, de opslag, de productie en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met eventueel aanwezige externe risico's die de veiligheid negatief kunnen beïnvloeden. Hiertoe zijn de risico's gekwantificeerd door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig gedacht persoon die onbeschermd is, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde. Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen van een bepaalde omvang komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde maar een oriënterende waarde die de personendichtheid binnen een invloedsgebied relateert aan een bepaalde maat voor risicoaanvaarding.
In de nabijheid van het plangebied zijn geen inrichtingen aanwezig als bedoeld in het Bevi. Wel bevindt zich in de nabijheid van het plangebied een inrichting waar chloorbleekloog wordt opgeslagen (zwembad bij het bungalowpark). Deze inrichting kent geen invloedsgebied voor het groepsrisico, enkel een plaatsgebonden contour van 75 meter. Het plangebied valt buiten deze contour waardoor geen sprake is van beperkingen of belemmeringen als gevolg van deze inrichting.
In de omgeving van het plangebied zijn geen wegen aanwezig waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Overige transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn eveneens niet aanwezig in de omgeving van het plangebied.
In het plangebied of in de omgeving van het plangebied zijn geen buisleidingen aanwezig waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wvg) vormt het toetsingskader voor vergunningplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven. De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. Voor diercategorieën waarvan de geuremissiefactor per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor dieren zonder geuremissiefactor, zoals melkkoeien en paarden, gelden minimaal de volgende aan te houden afstanden:
Met de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit per 1 januari 2013 zijn veel veehouderijen onder de werkingssfeer van dit besluit komen te vallen. In het Activiteitenbesluit is voor geurhinder van veehouderijen hetzelfde beoordelingskader opgenomen als in de Wgv.
De Wgv bevat een regeling (art. 14, lid 2) voor onder meer compensatiewoningen in het kader van Rood voor rood. Het tweede lid van artikel 14 luidt:
Voor de toepassing van de artikelen 3, 4 en 6 bedraagt de afstand tussen een veehouderij en een woning die op of na 19 maart 2000 is gebouwd:
ten minste 100 meter indien de woning binnen de bebouwde kom is gelegen en ten minste 50 meter indien de woning buiten de bebouwde kom is gelegen.
De bestemmingsvlakken die middels dit bestemmingsplan worden verplaatst zijn verkregen in het kader van de Rood voor Rood regeling. De woningen zijn gelegen in het buitengebied waardoor een afstand van 50 meter, ongeacht of er sprake is van een intensieve- of een grondgebonden veehouderij, aangehouden dient te worden ten opzichte van omliggende veehouderijen.
Het bouwvlak van de dichtstbijzijnde veehouderij is gelegen op een afstand van bijna 250 meter van de bestemmingsvlakken 'Wonen'. Aan de afstand van 50 meter wordt derhalve ruimschoots voldaan. Gezien de grote afstand is het eveneens te verwachten dat er voor wat betreft de nieuwe woningen sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat.
De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatig op provinciaal niveau gebiedsbescherming plaats door middel van het Nationaal Natuurnetwerk (voormalig Ecologische Hoofdstructuur/EHS).
De Natuurbeschermingswet heeft betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden en de Beschermde natuurmonumenten. De Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden worden in Nederland gecombineerd als Natura 2000-gebieden aangewezen. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied (of Beschermd Natuurmonument) zijn vergunningsplichtig.
Het Natuurnetwerk Nederland, de voormalige Ecologische Hoofdstructuur, is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats middels de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen.
De Flora- en faunawet heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Voor alle soorten geldt een zorgplicht.
Gebieden die op basis van de Natuurbeschermingswet beschermd worden zijn gelegen op een afstand van circa 4 kilometer van het plangebied. Gelet op de beperkte planologische wijziging waarin dit bestemmingsplan voorziet kunnen significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden als gevolg van dit bestemmingsplan op voorhand worden uitgesloten.
Het concreet begrensde Natuurnetwerk Nederland is gelegen op een afstand van circa 470 meter van het plangebied. Gelet op het feit dat het plangebied van dit bestemmingsplan is gelegen buiten het Natuurnetwerk Nederland en de planologische wijziging waarin dit bestemmingsplan voorziet beperkt van aard is, wordt geconcludeerd dat geen sprake is van een aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS (oppervlakte, kwaliteit en ruimtelijke samenhang).
In het kader van het bestemmingsplan "2e wijziging bestemmingsplan Buitengebied 2009, Eversdijk ong" is in verband met de herontwikkeling van het erf een quickscan flora en fauna uitgevoerd (Aveco de Bondt, september 2008, projectnummer 081360, kenmerk R-AVM/134). Hieruit kwam destijds naar voeren dat de Flora- en faunawet geen belemmering vormde.
Dit bestemmingsplan voorziet in het verplaatsen van de bestemmingsvlakken 'Wonen'. De gronden waarop deze verplaatsing plaatsvindt zijn, doordat de agrarische bebouwing en erfverharding al zijn verwijderd, onbebouwd en niet begroeid met opgaand groen. De gronden zijn momenteel in gebruik als grasland en worden actief onderhouden (gemaaid). Van beschermde flora- en of fauna is ter plaatse van het plangebied dan ook geen sprake waardoor de Flora- en faunawet geen belemmering vormt voor dit bestemmingsplan.
De Natuurbeschermingswet, het provinciaal beleid (Natuurnetwerk Nederland) voor wat betreft de planologische gebiedsbescherming en de Flora- en faunawet vormen geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend bestemmingsplan.
In de Wet op de archeologische monumentenzorg is bepaald dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de grond rekening dient te worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. Gemeenten hebben op basis van deze wet een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het projectgebied aanwezig (kunnen) zijn.
Uit het archeologisch bureauonderzoek (RAAP, september 2008, projectnummer 11957WIEV) dat in het kader van het bestemmingsplan "2e wijziging bestemmingsplan Buitengebied 2009, Eversdijk ong" is uitgevoerd kwam naar voren dat in verband met reeds bestaande bodemverstoringen in combinatie met de middelmatige archeologische verwachting een archeologisch vervolgonderzoek niet noodzakelijk was. Het aspect archeologie vormt in het kader van dit bestemmingsplan dan ook geen belemmering.
Per 1 juli 2011 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in werking getreden. Als gevolg van de MoMo is de Bro per 1 januari 2012 gewijzigd. Wat eerst alleen voor archeologie gold, geldt nu ook voor al het cultureel erfgoed: in de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel, in het plangebied of grenzend aan het plangebied geen Rijks- of gemeentelijke monumenten. Tevens is geen sprake van andere cultuurhistorische waarden in of nabij het plangebied die een belemmering zouden kunnen vormen voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. In het plangebied of in de nabijheid van het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig.
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlakte waterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlakte wateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt.
Op Rijksniveau is het Nationaal Waterplan het voornaamste beleidsplan. In december 2009 is dit plan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
De Omgevingsvisie Overijssel bevat het provinciaal waterbeleid en is daarmee ook het Regionaal Waterplan op basis van de Waterwet. Water is een dragende factor in het beleid in de Omgevingsvisie, doordat de laag van bodem, natuur en watersysteem de basis vormt van het ontwikkelingsperspectief. Binnen het waterbeheer kunnen verschillende functies worden onderscheiden voor oppervlaktewater en grondwater. Op basis van het provinciaal belang worden de functies benoemd, onderscheiden naar gebruiksfuncties en gebiedsfuncties. Daarbij wordt ook aangegeven welk gewicht deze functie heeft in de afweging met andere ruimtelijke gebiedsfuncties, zoals verstedelijking, infrastructuur, natuurontwikkeling, recreatie en dergelijke.
De provinciale ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2010-2015. Het waterbeleid van het waterschap is met name gericht op een duurzame aanpak van het waterbeheer: geen afwenteling, herstel van de veerkracht van het watersysteem, streven naar een meer natuurlijker waterbeheer, zoeken naar meer ruimte voor water, water toepassen als ordenend principe middels het gebruik van waterkansenkaarten en water langer vasthouden mede door flexibeler peilbeheer. Ook het streven naar een betere waterkwaliteit als onderdeel van duurzaamheid is een belangrijk speerpunt (tegengaan van lozingen, minder belasting van het water en het zoveel mogelijk tegengaan van diffuse verontreinigingen). De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie.
Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Onderdeel van het bestemmingsplan "2e wijziging bestemmingsplan Buitengebied 2009, Eversdijk ong" betrof een digitale watertoets op basis waarvan het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd. Uit deze digitale watertoets kwam naar voren dat de bestemming en grootte van het plan een geringe invloed hebben op de waterhuishouding. Het waterschap heeft voor het bestemmingsplan "2e wijziging bestemmingsplan Buitengebied 2009, Eversdijk ong" een positief wateradvies afgegeven.
Gelet op de beperkte planologische wijziging waarin dit bestemmingsplan voorziet, is de digitale watertoets niet opnieuw ingevuld. Het in beperkte mate verschuiven van de bestemmingsvlakken 'Wonen' zal namelijk niet leiden tot een ander wateradvies dan het advies dat in het kader van het bestemmingsplan "2e wijziging bestemmingsplan Buitengebied 2009, Eversdijk ong" is afgegeven. De uitgangspunten zoals deze destijds zijn geformuleerd blijven echter ook met dit bestemmingsplan onverkort van toepassing.
Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat dit bestemmingsplan geen nadelige invloed heeft op het waterhuishoudkundige systeem in het plangebied en in de omgeving van het plangebied.
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt.
Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij projecten die kleiner zijn dan de drempelwaarden uit lijst C en D beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook deze projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is.
Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig. Voor deze toets wordt ook wel de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
Om te bepalen of sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtig plan, dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst C of D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.
Dit bestemmingsplan voorziet in een directe eindbestemming en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.
In dit kader is er geen sprake van het oprichten of mogelijk maken van nieuwe woningen. Enkel worden de bestaande bestemmingsvlakken 'Wonen' verplaatst. Hoewel geen sprake is van het oprichten van een nieuwe woning zou een dergelijke wijziging wel kunnen worden aangemerkt als de in onderdeel D van het Besluit m.e.r. genoemde categorie:: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.
Indien de volgende drempelwaarden worden overschreden is sprake van een m.e.r.-beoordelingsplichtig plan:
Dit bestemmingsplan overschrijdt geen van de hiervoor genoemde drempelwaarden. Er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-beoordelingsplicht.
In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden.
Uit de voorgaande paragrafen van de toelichting is gebleken dat het plangebied niet ligt in of nabij een gebied dat beschermd wordt vanuit de natuurwaarden. Zoals verwoord in paragraaf 4.7.2.1 heeft dit bestemmingsplan geen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Overige Natura 2000-gebieden bevinden zich op ruimere afstand, van een externe werking op deze gebieden zal geen sprake zijn. Het concreet begrensde Natuurnetwerk Nederland is gelegen op een afstand van circa 470 meter van het plangebied. Van een externe werking van de ontwikkeling op deze gebieden is eveneens geen sprake.
Daarnaast behoort het plangebied niet tot een waterwinlocatie, waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied. Ook behoort het plangebied behoort niet tot een gebied waarbinnen een Rijksmonument ligt of een Bèlvéderegebied en eveneens is geen sprake van een landschappelijk waardevol gebied.
In de vorige paragrafen van dit hoofdstuk zijn de verschillende milieueffecten beschouwd, zoals geluid, luchtkwaliteit en ecologie. Hieruit blijkt dat de potentiële effecten van het project, in relatie tot de kenmerken en de plaats van het project, dusdanig beperkt van aard en omvang zijn dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische bindende deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In de volgende twee paragrafen wordt de systematiek van planregels uiteengezet en wordt een uitleg per bestemming gegeven.
In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid. De benaming van de bestemmingen en de volgorde van de regels, evenals de weergave van de bestemmingen in het plan komen overeen met de SVBP 2012.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.
De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:
In dit artikel zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakte- en inhoudsmaten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven van hoe de betreffende eisen voor wat betreft maatvoering begrepen moeten worden.
In hoofdstuk 2 zijn de regels voor wat betreft de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen opgenomen. De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
In paragraaf 5.3 wordt de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen nader toegelicht.
De op het plan van toepassing zijnde algemene regels worden beschreven in hoofdstuk 3. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de beoordeling van een bouwplan en op die wijze meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd.
Dit artikel bevat regels omtrent het de positionering van gebouwen ten opzichte van verkeersbestemmingen.
In deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Dit artikel bepaalt welke procedure dient te worden gevolgd bij de voorbereiding van een besluit tot het stellen van nadere eisen.
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven onder welke titel het plan bekend staat.
'Agrarisch met waarden - Landschap' (Artikel 3)
De bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' is toegekend aan de gronden die zijn gelegen tussen de woonpercelen onderling en die niet benut mogen worden ten behoeve van de woonfuncties. Gronden met deze bestemming zijn onder andere bedoeld voor het hobbymatig houden van vee, het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarde en voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, zoals onverharde en (half)verharde wandel-, fiets- en ruiterpaden.
Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Hierbij is bepaald dat kuilvoerplaten, sleufsilo's, voorzieningen ten behoeve van de opslag van mest en teeltondersteunende voorzieningen niet zijn toegestaan. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 2 meter.
Aan de gronden die worden ingericht als natuurlijk grasland is grotendeels, conform het geldend bestemmingsplan, de bestemming 'Natuur' toegekend. Gronden met deze bestemming zijn onder andere bedoeld voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarde en natuurvriendelijke oeverzones van 5 m breed aan weerszijden van een watergang.
Gebouwen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot een bouwhoogte van 1 meter.
Zoals in het voorgaande al aangegeven voorziet dit bestemmingsplan in het in beperkte mate verplaatsen van de bestemmingsvlakken 'Wonen'. Qua bouw- en gebruiksmogelijkheden voorziet dit bestemmingsplan voor wat betreft de nieuwe woningen niet in wijzigingen ten opzichte van het bestemmingsplan "2e wijziging bestemmingsplan Buitengebied 2009, Eversdijk ong". Enkel zijn de onderdelen uit de regels die, bijvoorbeeld door de gewijzigde erfopzet, niet relevant zijn uit de regels verwijderd. Daarnaast vervalt met dit plan de bouwmogelijkheid voor de bestaande woning aan de Eversdijk 1a om binnen het plangebied (aan de andere zijde van de weg) een schuur op te richten en is de totale oppervlakte van de bestemming 'Wonen' kleiner dan in het geldend bestemmingsplan.
Gronden met de bestemming 'Wonen' zijn onder meer bedoeld voor het wonen in woonhuizen waarbij de gronden mede zijn bestemd voor landschappelijke inpassing. Tevens mogen de woningen en/of de aan de woningen aangebouwde gebouwen worden gebruikt voor bed & breakfast.
In de bouwregels is onderscheid gemaakt in hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bepaald is onder andere dat per bestemmingsvlak één woonhuis mag worden gebouwd waarvan de inhoud niet meer mag bedragen dan 750 m3. Net als hoofdgebouwen zijn bijgebouwen binnen het gehele bestemmingsvlak toegestaan. Per woning is een maximale oppervlakte aan bijgebouwen van 100 m2 toegestaan. Tot slot zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan waarbij is bepaald dat de bouwhoogte van perceels- en erfafscheidingen niet meer dan 2 meter mag bedragen, de bouwhoogte van lichtmasten niet meer dan 6 meter en de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde niet meer dan 5 meter.
Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkelingen is dat deze voor de gemeente budgetneutraal worden ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.12 lid 4 Wro is de gemeenteraad van Wierden verplicht om de kosten te verhalen en een exploitatieplan vast te stellen gelijktijdig met het besluit (het bestemmingsplan) waarop het exploitatieplan betrekking heeft. Niet in alle gevallen is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen. Op grond van artikel 6.12 lid 2 kan de gemeenteraad van de gemeente Wierden besluiten geen exploitatieplan vast te stellen als aan de cumulatieve bepalingen van artikel 6.12, lid 2 sub a, b en c is voldaan.
Het in beperkte mate verplaatsen van de bestemmingsvlakken 'Wonen' kan niet worden gezien als een een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro. Dit betekent dat in dit geval de verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan niet geldt. Daarnaast is in het verleden al een overeenkomst gesloten met initiatiefnemers op basis waarvan de gemeentelijke kosten zijn verhaald. Onderdeel van deze overeenkomst betreft het planschadeverhaal, dit komt voor rekening van initiatiefnemers. Het kostenverhaal voor de gemeente is derhalve volledig verzekerd.
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter inzage gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Gelet op de ondergeschikte planologische wijziging waarin dit bestemmingsplan voorziet, wordt geen vooroverleg gevoerd. Dit temeer omdat met deze beperkte wijziging geen rijks- of provinciale belangen of belangen van het waterschap in het geding zijn.
De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. In het kader van onderhavig bestemmingsplan vindt gelet op de beperkte planologische wijziging waarin dit bestemmingsplan voorziet, geen inspraak plaats.
De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens de artikelen 3.7 t/m 3.9 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan heeft in dit kader ter inzage gelegd gedurende een periode van zes weken, van 23 juni 2016 tot en met 3 augustus 2016, ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingekomen. Het plan zal ongewijzigd ter vaststelling worden aangeboden.
Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.