direct naar inhoud van Toelichting
Plan: 30e wijziging bestemmingsplan Buitengebied 2009, Petersdijk 3
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0189.WB2015000007-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de locatie Petersdijk 3 in Zuna is sprake van een voormalig agrarisch erf. De initiatiefnemers willen ter plekke binnen de voormalig agrarische bedrijfsbebouwing plattelandskamers realiseren. Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan.

Het perceel heeft in het huidige bestemmingsplan "Buitengebied 2009" de bestemming 'Wonen' gekregen. Deze bestemming laat het gebruik ten behoeve van plattelandskamers niet bij recht toe , maar biedt door middel van een wijzigingsbevoegdheid (artikel 33.7 sub d) wel de mogelijkheid om de bestemming te wijzigen zodat plattelandskamers mogelijk worden gemaakt. Dit wijzigingsplan is opgesteld om het bestemmingsvlak en bestemmingsregels aan te passen, zodat plattelandskamers zijn toegestaan.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied bestaat uit het perceel aan de Petersdijk 3 in Zuna. Deze locatie ligt op ca. 700 meter ten noordwesten van Rijssen. Het perceel staat kadastraal bekend als gemeente Wierden, sectie Y, nr. 00136. Op figuur 1.1 staat het plangebied met een rode arcering weergegeven. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2015000007-VA01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Atlas van Overijssel)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor de Petersdijk 3 in Zuna geldt het bestemmingsplan "Buitengebied 2009". Het bestemmingplan "Buitengebied 2009" is door de gemeenteraad van Wierden op 12 januari 2010 vastgesteld. Daarnaast zijn op het plangebied de bestemmingsplannen "Buitengebied 2009, herziening 2012 (veegplan)" (vastgesteld op: 2 juli 2013), "Buitengebied 2009, herziening waterwinning Wierden" (vastgesteld op: 4 oktober 2011) en het paraplubestemmingsplan "bouw van gebouwtjes voor algemeen belang"(vastgesteld op: 9 december 2014) van toepassing.

Aan het plangebied is in het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" de bestemming 'Wonen' toegekend en de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'. Zie figuur 1.2 voor een uitsnede van de verbeelding met het plangebied rood omkaderd. De gronden zijn daarmee in eerste instantie bestemd voor het wonen in woonhuizen. Op grond van artikel 33.1, onder b, van het geldende bestemmingsplan (Buitengebied 2009) is in de huidige situatie een bed & breakfast toegestaan in de woning en/of een aan de woning aangebouwd bijgebouw.

Initiatiefnemers willen plattelandskamers realiseren in een vrijstaand bijgebouw, in art. 33.7 van het geldende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor realiseren van plattelandskamers in vrijkomende agrarische bebouwing. Hier willen inititiatiefnemers gebruik van maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2015000007-VA01_0002.png"

Figuur 1.2: Uitsnede bestemmingsplan "Buitengebied 2009" (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige wijzigingsplan "30e wijziging bestemmingsplan Buitengebied 2009, Petersdijk 3" bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding, schaal 1:1000 (tek. nr. NL.IMRO.0189.WB2015000007-VA01)
  • Bijlagen bij de toelichting
  • Regels

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting waarin de aanleiding, de motivering en een beschrijving van de planopzet zijn opgenomen.

1.5 Planproces en communicatie

Het planproces en communicatie omtrent het wijzigingsplan wordt op verschillende wijzen ontsloten:

  • Terinzagelegging: een ontwerp wijzigingsplan zal voor een periode van 6 weken ter inzage worden gelegd.
  • Landelijke website voor ruimtelijke plannen (www.ruimtelijkeplannen.nl): het ontwerp wijzigingsplan zal op deze website gepubliceerd worden.

1.6 Leeswijzer

De toelichting van het 30e wijziging bestemmingsplan Buitengebied 2009, Petersdijk 3 is na dit inleidende hoofdstuk als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2: een beschrijving van de huidige en gewenste situatie;
  • Hoofdstuk 3: een korte schets van het/de beleidskader(s) voor zover van toepassing;
  • Hoofdstuk 4: Randvoorwaarden en onderzoek ten behoeve van de planuitvoering;
  • Hoofdstuk 5. De planbeschrijving. Hierin is de afweging beschreven of het plan gerealiseerd kan worden op basis van beleid en omgevingsaspecten;
  • Hoofdstuk 6. De toelichting op de regels;
  • Hoofdstuk 7. Uitvoering en handhaving;
  • Hoofdstuk 8. Hier staan de resultaten van het gevoerde overleg en de inspraak.

Hoofdstuk 2 De huidige en gewenste situatie

2.1 Ruimtelijke structuur en ontstaansgeschiedenis plangebied

Het agrarisch cultuurlandschap in de omgeving van het plangebied bestaat uit het jonge heide- en broekontginningenlandschap. Zoals in figuur 2.1 weergegeven is, is het landschap in de loop der tijd langzaam van heide- en veengrond veranderd naar een agrarisch cultuurlandschap met langwerpige akkers, weidegronden en beboste percelen die niet geschikt waren voor agrarische doeleinden. De ruimtelijke structuur van het landschap heeft door deze ontwikkelingen en de schaalvergroting in de agrarische sector een relatief open en grootschalig karakter. Wegen zijn in overeenstemming met de akkers veelal rechtlijnig en bomenlanen langs de wegen maken eveneens deel uit van het landschap. Erven zijn vaak grootschalig en als blokken aan de wegen geschakeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2015000007-VA01_0003.png"

Figuur 2.1: (historische) kaarten met projectlocatie rood omcirkeld (bron: Atlas van Overijssel)

2.2 Huidige situatie

In de huidige situatie is er aan de Petersdijk 3 te Zuna sprake van een woonerf met een oppervlakte van ca. 2.100 m2. Op het erf bevindt zich een woonhuis met voormalige agrarische bebouwing. De agrarische bebouwing ter plekke betreft een voormalige varkensschuur uit omstreeks 1930 met een oppervlakte van ca. 85 m2. Doordat in het verleden de agrarische bedrijfsactiviteiten op het perceel beëindigd zijn, vervult de schuur niet langer de agrarische functie. Het perceel wordt ontsloten op de Petersdijk en is verder omgeven door agrarische gronden. Ten noorden van Petersdijk 3 is een agrarisch bedrijf gesitueerd. In figuur 2.2 is een luchtfoto van de huidige situatie weergegeven, de volgende gebouwen zijn daarin benoemd:

  • 1. woonhuis
  • 2. voormalige varkensschuur

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2015000007-VA01_0004.png"

Figuur 2.2: Luchtfoto Petersdijk 3 te Zuna (bron: Atlas van Overijssel)

2.3 Gewenste situatie

Aangezien de agrarische bebouwing op de Petersdijk 3 niet langer de agrarische functie vervult, is er gezocht naar een nieuwe functie voor de voormalige varkensschuur. De gewenste situatie bestaat uit het oprichten van plattelandskamers binnen de bestaande schuur. Door middel van deze ontwikkeling wordt kleinschalige verblijfsrecreatie mogelijk gemaakt in de vorm van twee plattelandskamers. Hiermee kan voorkomen worden dat de schuur onbenut blijft en daardoor in verval treedt.

Om de beoogde plannen ook planologisch te kunnen realiseren, wordt toepassing gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 33.7 sub d van het geldende bestemmingsplan “Buitengebied 2009”. Deze wijzigingsbevoegdheid betreft een wijziging van de bestemming 'Wonen' ten behoeve van kleinschalige verblijfsrecreatie in de vorm van plattelandskamers en/of -appartementen. In hoofdstuk 5 wordt het plan nader beschreven.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Toets

Voorliggend wijzigingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruime is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel van deze ladder is het bevorderen van een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte én het voorkomen van overprogrammering. Om dit te bereiken is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6, tweede lid). Dit betekent dat bij ruimtelijke besluiten (zoals het vaststellen van een bestemmingsplan) moet worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. De procesvereiste is alleen van toepassing op ruimtelijke besluiten die voorzien in een stedelijke ontwikkeling. In het Bro is een stedelijke ontwikkeling gedefinieerd als: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

De procesvereiste ziet er als volgt uit:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Toetsing aan ladder voor duurzame verstedelijking

Gelet op het feit dat in het onderhavige plan:

  • er geen sprake is van nieuw beslag op de ruimte;
  • er sprake is van een relatief kleinschalige ontwikkeling, gelieerd aan het buitengebied;
  • er sprake is van een aanvaardbare ontwikkeling, die in het kader van een ‘goede ruimtelijke ordening’ aanvaardbaar is;

kan gesteld worden dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking achterwege kan blijven.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel 2009 betreft een integrale visie die het voorheen geldende Streekplan Overijssel 2000+, het Verkeer- en vervoerplan, het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan samen brengt in één document. Hiermee is de Omgevingsvisie het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De Omgevingsvisie is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden.

In 2013 is de Omgevingsvisie op een aantal onderwerpen aangepast. Provinciale Staten hebben op 3 juli 2013 de actualisatie Omgevingsvisie vastgesteld. Reden voor deze actualisatie is de evaluatie van de Omgevingsvisie en het Hoofdlijnenakkoord uit 2011. De actualisatie richt zich alleen op de volgende onderwerpen: de ecologische hoofdstructuur (EHS), het streefbeeld Wegencategorisering, windenergie (rol provincie), nieuwvestiging van intensieve veehouderijen in landbouwontwikkelingsgebieden (LOG's), kantorenbeleid, definitie van lokaal gewortelde bedrijvigheid, ruimtelijke reservering gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente e.o. en tot slot de aanpassing van de verordening op basis van eerder uitgevoerde evaluatie. Wanneer hieronder wordt gesproken over de Omgevingsvisie, dan is dat de geactualiseerde versie.

De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door hantering van de zogenaamde 'SER-ladder'; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken; hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.
3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2009. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. generieke beleidskeuzes;
  • 2. ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. gebiedskenmerken.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht en getoetst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2015000007-VA01_0005.png"

Figuur 3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Toets

Met het voorliggende plan is zowel rekening gehouden met Natura-2000 en EHS gebieden, als met de belangen van het naastgelegen agrarische bedrijf. De provincie Overijssel stimuleert het hergebruik van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. Tevens is er geen sprake van extra ruimte beslag, zodat voldaan wordt aan het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit moet onderhavig plan ervoor zorgen dat verval van bebouwing niet optreedt, de ruimtelijke kwaliteit wordt hierdoor in stand gehouden en waar mogelijk verbetert.

Ontwikkelingsperspectieven.

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Toets

Voor het plangebied geldt het ontwikkelingsperspectief ‘Mixlandschap'. Binnen dergelijke gebieden is sprake van een verweving van functies. Naast landbouw spelen daar functies als landschap, natuur, wonen en recreatie een belangrijke rol. In deze gebieden ligt het accent van de provincie bij het verbinden van ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw en andere sectoren als recreatie aan het behouden en versterken van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen. Het onderhavige plan geeft invulling aan het ontwikkelingsperspectief en veroorzaakt geen hinder voor agrarische en/of natuur belangen in de omgeving. Op het gebied van recreatie en economische vitaliteit van het buitengebied wordt winst gehaald, waardoor gesteld kan worden dat het plan in lijn is met de generieke beleidskeuzes.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2015000007-VA01_0006.png"

Figuur 3.2 Ontwikkelingsperspectievenkaart (Bron: Atlas van Overijssel)

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

De 'Natuurlijke laag'

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart met de 'Natuurlijke laag' aangeduid met het gebiedstype dekzandvlakte en ruggen . In figuur 3.3 is dat aangegeven. De gebieden met de aanduiding ‘dekzandvlakte en ruggen’ kenmerken zich door de afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen en de daarbij horende hoogteverschillen. Opvallend is de overwegend oost-west georiënteerde richting van ruggen en dalen. De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem, door beplanting met 'natuurlijke' soorten en door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.

Onderhavig plan gaat uit van hergebruik van bestaande bebouwing en heeft daardoor geen negatieve gevolgen voor de natuurlijke laag.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2015000007-VA01_0007.png"

Figuur 3.3 Fragment gebiedskenmerken, natuurlijke laag (Bron: Atlas van Overijssel)

De 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit de nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen. Hierdoor is er een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan.

Het plangebied is in de 'laag van het agrarisch cultuur landschap' aangeduid als 'jonge heide- en broekontginningen' (zie figuur 3.4). De dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginnings- linten met erven en de kenmerkende grote ruimtematen bepalen nu het beeld. Als ontwikkelingen plaats vinden in de ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.

Door gebruik te maken van bestaande bebouwing wordt geen afbreuk gedaan aan het agrarisch cultuurlandschap. Er wordt aangesloten bij bestaande landschapstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2015000007-VA01_0008.png"

Figuur 3.4 Fragment gebiedskenmerken, agrarisch cultuurlanschap (Bron: Atlas van Overijssel)

De 'stedelijke laag'

Het plangebied heeft op de gebiedskenmerkenkaart de 'Stedelijke laag' geen bijzondere eigenschappen. Het gebiedskenmerk kan buiten beschouwing worden gelaten.

De 'lust- en leisurelaag'

Het plangebied heeft op de gebiedskenmerkenkaart voor de 'lust- en leisurelaag' geen bijzondere eigenschappen. Het gebiedskenmerk kan buiten beschouwing worden gelaten.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende wijzigingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

 

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Bestemmingsplan "Buitengebied 2009"

Om het realiseren van kleinschalige verblijfsrecreatie in het plangebied mogelijk te maken kan - mits voldaan wordt aan randvoorwaarden als omgevingaspecten en beleid - gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid artikel 33.7 sub d onder de bestemming 'Wonen' van het bestemmingsplan "Buitengebied 2009". Deze wijzigingsbevoegdheid voorziet in de wijziging van de bestemming van het perceel ten behoeve van kleinschalige verblijfsrecreatie in de vorm van plattelandskamer en/of -appartementen. Van deze wijzigingsbevoegdheid kan gebruik worden gemaakt, met dien verstande dat:

  • 1. sprake is van een voormalig agrarisch bedrijf of een karakteristiek pand;
  • 2. de gronden zijn gelegen binnen de op de plankaart aangegeven reconstructiewetzone - verwevingsgebied;
  • 3. de kamers binnen bestaande gebouwen worden gerealiseerd;
  • 4. de oppervlakte per kamer niet meer bedraagt dan 50 m2;
  • 5. de totale oppervlakte niet meer bedraagt dan 300 m2;
  • 6. aan de regels van plattelandskamers en/of -appartementen, zoals deze zijn opgenomen in Nota verblijfsrecreatie in het landelijk gebied , en aan de kampeerverordening wordt voldaan.

Afwegingskader

Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheden binnen het bestemmingsplan vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie;
  • c. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • d. de mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur.

Toets

Per voorwaarde wordt kort inzichtelijk gemaakt of het onderhavig plan voldoet aan het gestelde:

  • 1. er is in het onderhavig plan sprake van een voormalig agrarisch bedrijf;
  • 2. de gronden zijn voorzien van de aanduizing 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied';
  • 3. de realisatie van het plan gaat plaats vinden binnen de voormalige varkensschuur op het erf;
  • 4. hierbinnen worden twee plattelandskamers ieder niet groter dan 50 m² gerealiseerd;
  • 5. de totale oppervlakte van de betreffende schuur is 85 m²;
  • 6. zoals hieronder wordt vewoord is onderhavig plan passend binnen de Nota verblijfsrecreatie in het landelijk gebied.

Met betrekking tot het afwegingskader wordt in Hoofdstuk 4 nader ingegaan op de relevante aspecten. Geconcludeerd wordt dat onderhavig plan voldoet aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 33.7 sub d van het bestemmingsplan "Buitengebied 2009".

3.3.2 Nota verblijfsrecreatie in het landelijk gebied

De gemeenteraad heeft op 20 januari 2009 de nota "Verblijfsrecreatie in het landelijk gebied" vastgesteld. Deze nota geeft een helder beeld van de visie van de gemeente Wierden voor wat betreft de verblijfsrecreatie. In de nota worden duidelijke kaders en criteria gesteld voor diverse vormen van verblijfsrecreatie.

Om de positie op het gebied van verblijfsrecreatie te versterken zet de gemeente Wierden in op een voortdurende kwaliteitsverbetering en vernieuwing van het verblijfsrecreatieve product en wil men een divers en kwalitatief hoogwaardig pakket aan voorzieningen kunnen blijven aanbieden. Hierbij gelden de volgende uitgangspunten:

  • Verhoging van het aantal toeristische overnachtingen door kwaliteitsverbetering;
  • Uitbreiding verblijfsrecreatieve mogelijkheden, waarbij kwaliteit en diversificatie van het verblijfsrecreatief aanbod centraal staan;
  • Ontwikkeling van nieuwe, kleinschalige kwalitatief hoogwaardige verblijfsrecreatieve voorzieningen;
    Streven naar een groter aantal toeristische standplaatsen;
  • Waarborgen landschappelijke kwaliteit van verblijfsrecreatieve bedrijven;
  • Voorkomen permanente bewoning in recreatieverblijven;
  • Bereiken van nieuwe doelgroepen, met behoud van de huidige doelgroepen.

Plattelandskamers worden binnen de nota verblijfsrecreatie in het landelijk gebied gezien als: een (deel van) een (voormalig) agrarisch gebruikt gebouw welke blijvend is bestemd voor recreatief nachtverblijf, waarbij wordt overnacht in kamers en dat - al dan niet in combinatie met een dagverblijf beschikbaar is - en waar keuken en sanitair in een gemeenschappelijke ruimte worden ondergebracht. Het gaat om een vorm van verblijfsrecreatie waarbij beleving van het platteland centraal staat.

Er wordt daarbij een onderscheid gemaakt tussen plattelandskamers als nevenactiviteit en plattelandskamers als hoofdactiviteit. Aangezien in het onderhavig plan de woonbestemming leidend blijft en de plattelandskamers als een nevenfunctie gezien kunnen worden, wordt aangesloten bij Plattelandskamers en plattelandsappartementen als nevenactiviteit.

Voorschriften

Bij de inrichting en totstandkoming van plattelandskamers - appartementen worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • 1. Plattelandskamers – appartementen dienen in principe in bestaande bebouwing te worden gerealiseerd. Het maximale toegestane oppervlakte aan bebouwing mag niet overschreden worden.
  • 2. De oppervlakte van één plattelandskamer is niet groter dan 50 m².
  • 3. De totale oppervlakte van de kamers is niet groter dan 300 m².
  • 4. Het kamercomplex moet ruimtelijk gezien één geheel vormen met de overige bebouwing op het erf / in de omgeving.
  • 5. Het kamercomplex moet voldoen aan de bepalingen gesteld in de Woningwet en het Bouwbesluit.
  • 6. Het kamercomplex moet voldoen aan redelijke eisen van welstand.
  • 7. Landschappelijke inpassing met gebiedseigen beplanting staat voorop.
  • 8. Plattelandskamers – appartementen leveren geen belemmering op voor omliggende agrarische bedrijven cq. ontwikkelingen en activiteiten in de omgeving.
  • 9. Het parkeren dient op het terrein van de eigenaar plaats te vinden. De parkeerplaatsen dienen landschappelijk te worden ingepast.

Toets

Het onderhavig plan moet getoets worden aan de voorschriften voor plattelandskamers. Daarom wordt bij ieder voorschrift kort stilgestaan:

  • 1. de plattelandskamers worden binnen bestaande bebouwing gerealiseerd, de maximale oppervlakte wordt niet overschreden;
  • 2. er worden twee plattelandskamers gerealiseerd, die beiden niet groter zijn dan 50 m²;
  • 3. de voormalige varkensschuur waarbinnen het voornemen gerealiseerd wordt heeft een oppervlakte van 85 m²;
  • 4. de schuur is gesitueerd in nabijheid van het woonhuis en vormt één gezamenlijk woonerf;
  • 5. na vaststelling van het bestemmingsplan moet een omgevingsvergunning worden aangevraagd.;
  • 6. overleg met de welstandscommissie heeft plaatsgevonden;
  • 7. in Bijlage 2 is het voorstel voor landschappelijke inpassing bijgevoegd;
  • 8. de plattelandskamers zijn niet belemmerend voor het naastgelegen agrarisch bedrijf of activiteiten/ontwikkelingen in de omgeving;
  • 9. er zijn momenteel voldoende bestaande parkeermogelijkheden aanwezig in de nabijheid van de schuur, hier wordt in de toekomstige situatie ook gebruik van gemaakt.

Concluderend wordt gesteld dat middels onderhavig plan voldaan kan worden aan de voorschriften voor plattelandskamers als nevenactiviteit in de Nota verblijfsrecreatie in het landelijk gebied. Door middel van het onderhavige plan wordt invulling gegeven aan de beleiduitgangspunten van de gemeente Wierden op het vlak van verblijfsrecreatie in het landelijk gebied.

3.3.3 Structuurvisie Wierden

De gemeente Wierden heeft op grond van artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening een structuurvisie vastgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente. De structuurvisie Wierden is opgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente Wierden en betreft de periode tot 2030. De structuurvisie vormt het toetsingskader voor de beoordeling van nieuwe plannen en initiatieven. Bestemmingsplannen en projectbesluiten moeten getoetst worden aan de structuurvisie. De structuurvisie is op 5 oktober 2010 door de gemeenteraad vastgesteld.

De gemeente Wierden ligt op het overgangsgebied tussen de Sallandse Heuvelrug en het Twentse landgoederenlandschap, dichtbij de natuur en vlakbij de Twentse steden. De gemeente is goed bereikbaar via diverse snelwegen en spoorlijnen. En ook water (De Regge) ontbreekt niet. Wierden is een gemeente die verbindt. De gemeente verbindt:

  • Stad en land;
  • Wonen, werken en recreëren (kruispunt van snelwegen en spoorlijnen);
  • Landschapstypen.

Deelgebied Landelijk gebied

De structuurvisie onderscheidt drie deelgebieden. Het onderhavige plan is gesitueerd in het deelgebied 'Landelijk gebied'. Voor het landelijk gebied in de gemeente Wierden zijn een aantal ontwikkelingsrichtingen geformuleerd, in het landelijk gebied van Wierden kan onder andere ingespeeld worden op:

  • schaalvergroting in de landbouw;
  • verbrede landbouw (zorg, kamperen bij de boer, agrarisch natuur- en landschapsbeheer);
  • het behoud van een vitaal platteland door ontwikkeling van nieuwe functies via beleid voor VAB’s, Rood voor Rood en nieuwe landgoederen;
  • landschapsversterking via groene en blauwe diensten;
  • landschapsversterking door middel van richtlijnen voor inpassing erven;
  • de belevingswaarden van natuur en cultuurhistorie voor recreanten en toeristen;
  • de belevingswaarden en landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteit van de Regge (via recreatief-toeristische ontwikkelingen, maar ook via de ontwikkeling van nieuwe landgoederen);
  • recreatie en toerisme via Nota Recreatie en Toerisme en UVT.

Toets

Op basis van de structuurvisie Wierden kan gesteld worden dat het onderhavige plan in lijn is met de ontwikkelingsperspectieven geformuleerd door de gemeente Wierden. Door het initiatief wordt een bijdrage gelevert aan het behoud van een vitaal platteland. Vrijkomende agrarische bebouwing wordt namelijk hergebruikt door middel van een kleinschalige recreatief-toeristische ontwikkeling. Daarmee wordt ingespeeld op de ontwikkelingsrichtingen die geformuleerd zijn door de gemeente Wierden.

3.3.4 Landschapsontwikkelingsplan

Het Landschapsontwikkelingsplan gemeente Wierden (LOP) is op 10 februari 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. De algemene doelstellingen voor het LOP zijn:

  • het behouden en versterken van de landschappelijke (kern)kwaliteiten van het gebied;
  • het behouden en versterken diversiteit en herkenbaarheid van de verschillende landschappen;
  • een ontwikkelingsgerichte benadering.

In het LOP is de gemeente Wierden onderverdeeld in verschillende deelgebieden, die onderling een sterke samenhang hebben, maar die tegelijkertijd ruimtelijk, functioneel en qua ontwikkelingen en beleid van elkaar verschillen. Per deelgebied zijn de eigen kenmerken, kwaliteiten, ontwikkelingen, kansen en bedreigingen uiteengezet. Daarnaast zijn de verschillende specifieke opgaven voor de deelgebieden bepaald.

Deelgebied Zunasche heide

Het plangebied is gelegen in deelgebied 8 'Zunasche heide'. In het LOP zijn de volgende kansen benoemd voor dit deelgebied:

  • Duurzaam financieel stimuleren activiteiten agrariers op het gebied van natuurbeheer, waterbeheer en recreatie;
  • Duurzaam financieel stimuleren behoud en herstel van landschapselementen.
  • Landinrichtingsplan Rijssen: bij mensen aan tatel zitten en er wordt in het landschap geinvesteerd

Toets

Op basis van het landschapsontwikkelingsplan voor de gemeente Wierden wordt beredeneerd dat de ontwikkeling waarin onderhavig plan voorziet in overeenstemming is met gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden en onderzoek

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, flora & fauna, archeologie & cultuurhistorie en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging die daarin is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst is niet toereikend. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.

In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen:

  • belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of;
  • belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten.

In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)-plichtig in het andere geval dient een m.e.r.- beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling.

Toets

Het plan betreft de realisatie van kleinschalige verblijfsrecreatie in bestaande bebouwing. Deze activiteit wordt niet gezien als een m.e.r.-plichtige activiteit, omdat deze pas geldt bij een stedelijke ontwikkeling met een oppervlakte van 100 hectare of meer, 2.000 woningen of meer en bij een ontwikkeling met een bedrijfsvloeroppervlak van 200.000 m² of meer.

Binnen dit hoofdstuk worden relevante milieuaspecten met betrekking tot het plangebied benoemd en getoetst. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in dit wijziginsplan voorziene ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen en dat belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten. Het plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen dusdanige nadelige milieugevolgen voor de omgeving, waardoor de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Toets

In het plangebied gaat het om het oprichten van een kleinschalige verblijfsrecreatieve activiteit binnen bestaande bebouwing. In de omgeving van het plangebied (ca. 20 m) ligt aan de Petersdijk 2 een agrarisch bedrijf, waarvoor geur geldt als voornaamste milieubelastende aspect. Van andere bedrijvigheid in de directe omgeving is geen sprake. Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Stallen waar vee wordt gehouden bevinden zich op meer dan 50 meter tot woning Petersdijk 3. In de toekomst kan binnen de zone van 50 meter tot Petersdijk 3 geen vee meer worden vergund, aangezien de bestaande woning aan de Petersdijk 3 reeds bepalend is voor het houden van vee op Petersdijk 2. De plattelandskamers liggen daardoor op meer dan 50 meter van de schuren op Petersdijk 2 waar vee mag worden gehouden. Er blijft sprake van een goed woon- en leefklimaat.

4.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Toets

Het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf is gesitueerd binnen 50 meter aan de Petersdijk 2. Stallen waar vee wordt gehouden bevinden echter zich op meer dan 50 meter tot woning Petersdijk 3. In de toekomst kan binnen de zone van 50 meter tot Petersdijk 3 geen vee meer worden vergund, aangezien de bestaande woning aan de Petersdijk 3 reeds bepalend is voor het houden van vee op Petersdijk 2. De plattelandskamers liggen daardoor op meer dan 50 meter van de schuren op Petersdijk 2 waar vee mag worden gehouden. Derhalve wordt geconcludeerd dat er met betrekking tot het aspect geur sprake blijft van een goede ruimtelijke ordening.

4.4 Bodem

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet worden bepaald of de bodemkwaliteit van het betreffende gebied geschikt is voor het beoogde gebruik. Hierbij is het van belang te weten of er mogelijk sprake is van een bodemverontreiniging, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Toets

Gezien het feit dat in onderhavig plan geen sprake is van het saneren of (nieuw)bouwen van bebouwing en er derhalve geen bodemingrepen plaatsvinden - maar slechts het hergebruik van bestaande bebouwing - wordt verondersteld dat een verkennend bodemonderzoek niet noodzakelijk is. Voor het aspect 'bodem' blijft, mede gelet op de huidige gebruiksmogelijkheden conform de bestemming 'Wonen', sprake van een goede ruimtelijke ordening.

4.5 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van nieuwe woningen, voor zover deze woningen zijn gelegen binnen het onderzoeksgebied van een weg. Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • a. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • b. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • c. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau
    vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Toets

Dit wijzigingsplan is opgesteld om invulling te geven aan gewenste gebruiksmogelijkheden van een vrijgekomen agrarisch bedrijfsgebouw. De woning in het plangebied blijft overeenkomstig de huidige situatie gehandhaafd. De schuur waarin de plattelandskamers worden gerealiseerd kan niet als een geluidgevoelig object worden aangemerkt. Het toetsen van de voorgenomen ontwikkeling aan de aspecten industrielawaai, wegverkeers- en railverkeerslawaai is zodoende niet nodig.

4.6 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

Met voorliggend plan voorziet in het realiseren van een kleinschalige verblijfsrecreatieve functie. Voor zover er daarbij al sprake is van een toename aan verkeersbewegingen, zal deze zeer beperkt zijn. Een eventuele toename zal vooral plaatsvinden op de toegangsweg vanaf de Petersdijk. Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het aantal verkeersbewegingen op 10 per dag gesteld worden. Er zal geen of nauwelijks sprake zijn van vrachtverkeer, waardoor het percentage vrachtverkeer op 0 gezet kan worden. In figuur 4.1 is de worst-case berekening weergegeven met 10 extra voertuigbewegingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2015000007-VA01_0009.jpg"

Figuur 4.1: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)

Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

4.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen 1999 (Brzo 1999);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

Risicokaart Overijssel

Aan hand van de Risicokaart Overijssel is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Ten aanzien het vervoer van gevaarlijke stoffen via buisleidingen is op een afstand van ca. 430 m ten zuiden van het plangebied een buisleiding gelegen. Het betreft hier een aardgasleiding van de Gasunie met een uitwendige diameter van 220 mm. Voor deze buisleiding geldt een risicoafstand van 5 m.

Toets

Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van ruim 430 meter van het plangebied geen risico's bevinden, derhalve geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

4.8 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Op 20 oktober 2015 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 1. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat er geen waterschapsbelang voor het plan speelt. Het plan betreft alleen een functieverandering van bestaande bebouwing en heeft geen invloed op de waterhuishouding.

Het waterschap Vechtstromen heeft dan ook geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Natuurbeschermingswet 1998, Flora- en faunawet, Barro) en provinciale regelgeving (EHS in provinciale verordening).

4.9.1 Ecologische Hoofdstructuur

Het plangebied ligt niet in de Ecologische hoofdstructuur of de ‘zone ondernemen met natuur en water buiten de EHS’ (bron: Provincie Overijssel, 2014). Bij voorliggend plan is sprake van het oprichten van een kleinschalige verblijfsrecreatieve activiteit binnen bestaande bebouwing. Vanwege de beperkte invloedsfeer en de ligging van het plangebied buiten de EHS, wordt gesteld dat de voorgenomen activiteit geen negatief effect heeft op de kernkwaliteiten en omgevingscondities van de EHS.

4.9.2 Beschermde gebieden

Het plangebied ligt niet in- of direct grenzend aan beschermd natuurgebied zoals een Natura 2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, de Sallandse Heuvelrug, ligt 1,8 kilometer ten noordwesten van het plangebied. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal. Dat wil zeggen dat er geen negatief effect op natuurgebied buiten het onderzoeksgebied op treedt. Gelet op de invloedsfeer en de ligging op ruime afstand van Natura 2000-gebied, wordt gesteld dat de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied niet negatief beïnvloed wordt. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen natuurbeschermingswetvergunning aangevraagd te worden.

4.9.3 Beschermde soorten

Het plangebied is in de huidige situatie een woonerf. Het bestaat daarmee grotendeels uit erfverharding, bebouwing en bijhorende tuin. Vanwege de inrichting en staat van onderhoud, vormt het gebied een nagenoeg ongeschikte habitat voor beschermde soorten. Dit wijzigingsplan ziet toe op de functieverandering van bestaande bebouwing, waardoor de voorgenomen activiteit niet zal leiden tot een meetbare aantasting van het functionele leefgebied voor beschermde soorten. Nader onderzoek met op het gebied van flora & fauna is daarom niet noodzakelijk.

4.10 Archeologie en Cultuurhistorie

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), een wijziging op de Monumentenwet 1988, van kracht geworden. Deze wijziging van de wet heeft ervoor gezorgd dat gemeenten een archeologische zorgplicht krijgen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

Het plangebied is volgens de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Wierden gelegen in een gebied dat aangemerkt wordt als 'hoge verwachting'.In figuur 4.3 is een uitsnede van de archeologische verwachtingskaart opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2015000007-VA01_0010.png"

Figuur 4.3: Archeologische verwachtingskaart (bron: Gemeente Wierden).

Voor gebieden met deze aanduiding geldt in het buitengebied een onderzoeksplicht bij plangebieden groter dan 2500 m² en bij een verstoring dieper dan 50 cm.

Toets

Bij voorliggend plan zijn geen bodemingrepen gepland, waardoor nader archeologisch onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht. Bovendien bedraagt het oppervlak van de schuur waarin de plattelandskamers mogelijk worden gemaakt slechts 85 m². Derhalve geldt conform het beleid voor het aspect 'archeologie' een vrijstelling van verder archeologisch onderzoek.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Uit Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er binnen het plangebied geen monumenten gelegen zijn. Wel gaat het om een erf dat op de kaart uit 1900 al aanwezig is. Uit de toets aan de waardenkaart blijkt verder niets van andere bijzondere cultuurhistorische waarden waarvoor in het wijzigingsplan een beschermende regeling vereist is. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.

4.11 Verkeer / parkeren

De plattelandskamers worden ontsloten via de Petersdijk. Een (beperkte) toename van verkeersbewegingen ten behoeve van deze recreatieve verblijfsfunctie kan eenvoudig via de huidige weg worden afgewikkeld. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.

Het parkeren vindt plaats op eigen terrein, waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien. Het aspect 'parkeren' levert geen belemmeringen op voor dit plan.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

In Hoofdstuk 2 van de toelichting is al kort geschetst hoe de gewenste situatie binnen dit plan vormgegeven is. Binnen dit hoofdstuk wordt de gewenste situatie nader toegelicht en wordt het voornemen eveneens gekoppeld aan Hoofdstuk 3 en Hoofdstuk 4.

5.1 Uitgangspunten

Binnen het buitengebied van de gemeente Wierden is afgaande op het ruimtelijk beleid van Wierden ruimte voor de ontwikkeling van kleinschalige verblijfsrecreatieve voorzieningen. Het onderhavig plan voldoet aan de voorschriften voor plattelandskamers die benoemt zijn in de Nota verblijfsrecreatie in het landelijk gebied. Op basis van de afweging met betrekking tot omgevingsaspecten die gemaakt is in Hoofdstuk 4, is de conclusie dat het onderhavig plan voldoet aan de gestelde voorwaarden rechtvaardig.

Door middel van het initiatief wordt hernieuwde invulling gegeven aan vrijgekomen agrarische bebouwing en draagt daardoor bij aan het instandhouden van de economische vitaliteit van de directe omgeving. Daarnaast voorkomt de nieuwe invulling leegstand van bebouwing en daarmee een verslechtering van de ruimtelijke kwaliteit in het gebied. Onderhavig initiatief sluit daarmee uitstekend aan op de beleidsuitgangspunten van de gemeente Wierden

5.2 Inrichting

De realisatie van plattelandskamers vindt plaats binnen de voormalige varkensschuur op het perceel. Deze bebouwing heeft een oppervlakte van 85 m2 en zal in zijn geheel benut worden ten behoeve van de plattelandskamers. De fysieke uitstraling van het erf zal - afgezien van landschappelijke inpassing van de schuur en parkeerplaatsen - door het onderhavige initiatief niet tot nauwelijks veranderen.

In juridisch-planologisch opzicht wordt de kleinschalige verblijfsrecreatieve functie gewaarborgd door de aanduiding 'bedrijf aan huis' op te nemen in de verbeelding en de regels van dit plan. Door daarnaast te benoemen dat de functie plaats moet vinden binnen bestaande bebouwing en de maximale oppervlakte voor de activiteit te benoemen wordt voldaan aan de randvoorwaarden voor het oprichten van plattelandskamers.

Hoofdstuk 6 Toelichting op de planregels

6.1 Planopzet en systematiek

De hiervoor beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

Het onderhavig plan betreft een wijzigingsplan. Dit houdt in dat er een toepassing wordt gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid zoals geformuleerd in artikel 33.7 sub d van het bestemmingsplan "Buitengebied 2009". Het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" is in dit geval het moederplan en blijft grotendeels van toepassing. Daarnaast is rekening gehouden met andere van toepassing zijnde bestemmingsplannen op het plangebied, te weten de bestemmingsplannen "Buitengebied 2009, herziening 2012 (veegplan)", "Buitengebied 2009, herziening waterwinning Wierden" en het paraplubestemmingsplan "bouw van gebouwtjes voor algemeen belang". In de regels van dit wijzigingsplan zijn de regels van de geldende bestemmingsplannen op het plangebied (grotendeels) van toepassing verklaard.

6.2 Opbouw van de regels

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het regels gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Buiten de specifiek voor dit wijzigingsplan van toepassing zijnde begrippen, blijven de begrippen uit het bestemmingsplan "Buitengebied 2009"; het bestemmingsplan "Buitengebied 2009, herziening 2012 (veegplan)"; het bestemmingsplan "Buitengebied 2009, herziening waterwinning Wierden" en het paraplubestemmingsplan "bouw van gebouwtjes voor algemeen belang" onverkort van toepassing.

Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Voor de wijze van meten blijft de wijze van meten uit het bestemmingsplan "Buitengebied 2009"; het bestemmingsplan "Buitengebied 2009, herziening 2012 (veegplan)"; het bestemmingsplan "Buitengebied 2009, herziening waterwinning Wierden" en het paraplubestemmingsplan "bouw van gebouwtjes voor algemeen belang" onverkort van toepassing

Bestemmingsregels

In hoofdstuk twee van de regels wordt de juridische vertaling van het onderhavig plan vormgegeven. In dit hoofdstuk en het daarin opgenomen artikel ‘Wonen’ worden de bestemmingsregels van de bestemmingsplannen “Buitengebied 2009” ; “Buitengebied 2009, herziening 2012 (veegplan)”; "Buitengebied 2009, herziening waterwinning Wierden" en het paraplubestemmingsplan "bouw van gebouwtjes voor algemeen belang", van toepassing verklaard.

Met betrekking tot de verbeelding van het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" is een wijziging aangebracht door voorliggend wijzigingsplan, in die zin dat:

  • de aanduiding 'bedrijf aan huis' is toegevoegd aan het perceel Petersdijk 3 te Zuna.

Tevens zijn de regels van het bestemmingsplan "buitengebied 2009" gewijzigd, in die zin dat artikel 33.1 is aangevuld met sublid e. Deze aanvulling maakt dat de realisatie van plattelandskamers ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf aan huis' wordt toegestaan. Hierbij wordt vermeldt dat de activiteit plaats dient te vinden in bestaande bebouwing en binnen bestaand oppervlak.

Algemene regels

In dit hoofdstuk van de regels blijven de algemene regels zoals verwoordt in het bestemmingsplan "Buitengebied 2009"; het bestemmingsplan "Buitengebied 2009, herziening 2012 (veegplan)"; het bestemmingsplan "Buitengebied 2009, herziening waterwinning Wierden" en het paraplubestemmingsplan "bouw van gebouwtjes voor algemeen belang" onverkort van toepassing

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Voor het overgangsrecht blijft het overgangsrecht zoals verwoordt in het het bestemmingsplan "Buitengebied 2009"; het bestemmingsplan "Buitengebied 2009, herziening 2012 (veegplan)"; het bestemmingsplan "Buitengebied 2009, herziening waterwinning Wierden" en het paraplubestemmingsplan "bouw van gebouwtjes voor algemeen belang" onverkort van toepassing

  • Slotregel: 

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

6.3 Bestemmingen

Het plan kent de bestemming 'Wonen' (artikel 3).

Conform het moederplan en overig van toepassing zijnde plannen zijn de voor 'Wonen' aangewezen gronden bestemd voor het wonen in woonhuizen - daaronder begrepen verblijfsrecreatie in de vorm van plattelandskamers, een bed & breakfast of bedrijf aan huis - met daarbijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, tuinen en erven. Daarnaast zijn de gronden bestemd voor landschappelijke inpassing en het instandhouden, beschermen en herstellen van cultuurhistorische waarden.

Ter plaatse van het perceel Petersdijk 3 te Zuna is de aanduiding 'bedrijf aan huis' toegevoegd. Deze aanduiding geeft aan dat binnen bestaande bebouwing en oppervlakte de uitoefening van plattelandskamers is toegestaan.

Hoofdstuk 7 Uitvoering en handhaving

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening 2008 (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

7.2 Handhaving van het plan

In onderhavig plan is sprake van een wijzigingsplan. Handhaving van een wijzigingsplan geschiedt op dezelfde wijze als voor een bestemmingsplan, zoals onderstaand behandeld wordt. Het ontwikkelen van beleid en de vertaling hiervan in een bestemmingsplan heeft weinig zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan de regels van het plan niet gehandhaafd (kunnen) worden. Daarom is het belangrijk al tijdens het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de opgestelde voorschriften. Hierbij is een aantal punten in het bijzonder van belang:

  • 1.
    1. Voldoende kenbaarheid van en draagvlak voor het bestemmingsplan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmingsplan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is om die reden wenselijk. Uiteraard zal niet iedereen zich kunnen vinden in elk onderdeel van het plan.

  • 2.
    2. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. Dat wil zeggen, dat het plan niet onnodig beperkend of inflexibel dient te zijn. De planregels dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is.

  • 3.
    3. Actief handhavingsbeleid

Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle op de feitelijke situatie in het plangebied. Indien de regels worden overtreden moeten adequate maatregelen worden getroffen. Indien dit wordt nagelaten ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

Hoofdstuk 8 Inspraak en overleg

8.1 Inspraak

In de Inspraakverordening van de gemeente Wierden is aangegeven op welke wijze belanghebbende natuurlijke en rechtspersonen bij de voorbereiding van het gemeentelijk beleid - inclusief bestemmingsplannen - worden betrokken. Met toepassing van deze verordening zal, via het plaatsen van een advertentie in de Driehoek bekend worden gemaakt dat het (voor-)ontwerpbestemmingsplan - hetzij wijzigingsplan - ter inzage ligt. In deze advertentie zal worden vermeld op welke wijze men nadere informatie kan verkrijgen en hoe men op het plan kan reageren.

8.2 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Rijksdiensten
Op 1 januari 2012 is de Vrom-Inspectie samengevoegd met de Inspectie V&W tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT heeft in het nieuwe toezichtbeleid geen adviserende en coördinerende rol meer met betrekking tot de advisering over gemeentelijke ruimtelijke plannen. Dit betekent onder meer dat geen plannen voor vooroverleg naar de ILT gestuurd hoeven te worden. Omdat de coördinatierol vervalt, reageren andere rijksdiensten (Rijkswaterstaat, Defensie en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie) afzonderlijk.

Rijkswaterstaat
Bij brief van 10 februari 2012 heeft Rijkswaterstaat aangegeven dat zij tijdig betrokken wenst te worden bij plannen die betrekking hebben op de drie netwerken die bij Rijkswaterstaat in beheer zijn: het hoofdwegennet, het hoofdvaarwegennet en het hoofdwatersysteem. Aangezien geen van de belangen van Rijkswaterstaat in het plan betrokken zijn, is vooroverleg met deze dienst niet vereist.

Defensie
Bij brief van 16 februari 2012 wordt aangegeven dat binnen het Ministerie van Defensie de behartiging van ruimtelijke uitgevoerd door de Dienst Vastgoed Defensie. Het gaat hierbij om militaire terreinen (direct ruimtebeslag), het beheer van diverse zoneringen, brandstofleidingen, verstoringsgebieden, laagvliegroutes en -gebieden (indirect ruimtebeslag). De belangen die door het Ministerie van Defensie worden bewaakt, spelen in het voorliggend plan geen rol. Vooroverleg met de Dienst Vastgoed Defensie (Directie noord) is niet vereist.

Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Bij brief van 6 maart 2012 wordt aangegeven dat gemeentelijke bestemmingsplannen die een relatie hebben met rijksinpassingsplannen op het terrein van energie-infrastructuur gemeld moeten worden bij het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Het onderhavige wijzigingsplan heeft geen raakvlakken met de energie-infrastructuur, waardoor vooroverleg met dit ministerie niet vereist is.

Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft in april 2015 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie B onder 3, waardoor vooroverleg niet nodig is.

Waterschap Vechtstromen
Op 20 oktober 2015 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap Vechstromen een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan heeft met ingang van 16 januari 2016 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit wijzigingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.