Plan: | 13e wijziging bestemmingsplan Buitengebied 2009, Bekkenhaarszijweg 1a |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0189.WB2011000005-VA01 |
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur. Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.
Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn (Natura2000) worden aangemerkt als speciale beschermingszones (SBZ's).
Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van EL&I. Hieronder wordt de ligging van het plangebied ten opzichte het meest nabijgelegen gebied dat is aangewezen als Natura 2000-gebied weergegeven. Het meest nabijgelegen Natura-2000 gebied is het Wierdense Veld. Dit gebied is gelegen op een afstand van circa 2,8 kilometer van het bewuste plangebied.
Afbeelding 4.2 Ligging plangebied ten opzichte van Natura 2000 (Bron: Ministerie van EL&I)
Het plangebied maakt daarnaast geen onderdeel uit van, en is ook niet in de nabijheid gelegen van een gebied dat is aangewezen als EHS. Van een aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS is derhalve geen sprake.
Wanneer er sprake is van toename van het aantal dieren dat op een locatie wordt gehouden, dient beoordeeld te worden of een Natuurbeschermingswetvergunning (Nb-vergunning) nodig is. Een Nb-vergunning zal worden aangevraagd. Uit deze aanvraag dient te blijken dat het bedrijf aan het 'Beleidskader Natura 2000 en stikstof voor veehouderijen' van provincie Overijssel voldoet en dat op basis daarvan een Natuurbeschermingswetvergunning kan worden afgegeven.
Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.
Het plangebied is thans in gebruik als weiland. Dit weiland wordt regelmatig begraasd en gemaaid. Gezien het feit dat het een intensief beheerd en gemaaid weiland betreft is geen bijzondere flora en/of fauna te verwachten. Geconcludeerd wordt dat het plangebied, gelet op de terreingesteldheid, ongeschikt is voor beschermde flora. Gelet op de kenmerken van het plangebied is er evenmin sprake van een foerageergebied. De locatie heeft geen of een zeer lage natuurwaarde. Van een negatief effect van de ingrepen in het gebied op de flora en fauna lijkt dan ook geen sprake.
Overigens wordt benadrukt dat rekening wordt gehouden met de in artikel 2 van de Flora- en faunawet opgenomen zorgplichtbepaling. Op grond van artikel 2, lid 1 neemt een ieder voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, evenals voor hun directe leefomgeving. In artikel 2, lid 2 is bepaald dat de zorg, bedoeld in het eerste lid, in ieder geval inhoudt dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voorzover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voorzover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken). De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend.
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) van kracht geworden. Deze wet, een wijziging op de Monumentenwet 1988, regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. Nieuw in de wet is dat gemeenten een archeologische zorgplicht krijgen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Bureau Baac heeft voor het grondgebied van de gemeente Wierden een inventarisatie opgesteld van de archeologische verwachtingen. Het plangebied is getoetst aan archeologische verwachtingskaart. Het deel van het plangebied waar de stal wordt gebouwd, heeft een lage archeologische verwachtingswaarde. Een uitsnede van de kaart is opgenomen in afbeelding 4.3.
Afbeelding 4.3 Uitsnede archeologische verwachtingskaart (bron: gemeente Wierden)
In gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde geldt een onderzoeksplicht voor gebieden groter dan 10.000 m2 en bij een verstoring dieper dan 50 cm. Hiervan is in dit geval sprake. Er is geen archeologisch veldonderzoek vereist.
Europees en rijksbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is in diverse nota's vastgelegd. Het meest directe beleidsplan is de Vierde Nota Waterhuishouding en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW, juli 2003). Het bestuursakkoord heeft tot doel om in de periode tot 2015 het hoofdwatersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houden. Belangrijk onderdeel is om de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren' in alle overheidsplannen als verplicht afwegingsprincipe te hanteren. In het Nationaal Bestuursakkoord is vastgelegd dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures, waarbij een vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder in de planvorming wordt gewaarborgd. Verder is water in de Nota Ruimte een belangrijk, structurerend principe voor bestemming, inrichting en gebruik van de ruimte. Om problemen met water te voorkomen, moet, anticiperend op veranderingen in het klimaat, de ruimte zo worden ingericht dat water beter kan worden vastgehouden of geborgen. Dit anticiperen is ook terug te vinden in de op 1 januari 2008 van kracht geworden Wet gemeentelijke watertaken. In deze nieuwe wet zijn de zorgplicht voor het vasthouden en afvoeren van regenwater en de regierol van gemeenten bij de grondwaterzorgplicht vastgelegd.
Beleid Waterschap Regge en Dinkel
Beleid Waterschap Regge en Dinkel heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2010-2015. Het plan is opgesteld in nauwe samenwerking met de vier andere waterschappen in Rijn-Oost, te weten de waterschappen Velt en Vecht, Reest en Wieden, Groot Salland en Rijn en IJssel. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en de retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Regge en Dinkel een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewater waarop overstorten plaatsvinden, als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel, is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem het uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet wenselijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Toename verharding
De ontwikkelingen op het perceel Bekkenhaarszijweg 1a hebben een toename van het verhard oppervlak (daken en terreinverharding) tot gevolg. De verharding in het plangebied neemt toe met meer dan 1.500 m2. Dit betekent dat compenserende maatregelen moeten worden getroffen. Waterschap Regge en Dinkel hanteert hierbij de 10%-vuistregel. 10% van de toename van het verhard oppervlak dient als waterberging te worden ingericht. Aan de achterzijde (noordzijde) van het plangebied zal de bestaande sloot worden verbreed en verdiept om zodoende de toename van het verhard oppervlak te compenseren.
Riolering en hemelwater
Binnen het plangebied ligt een drukriolering. Hierop wordt alleen huishoudelijk afvalwater (DWA) aangesloten. Hemelwater (HWA) dient binnen het plangebied te worden opgelost. Het voorkeursbeleid van het waterschap, het bovengronds afkoppelen van hemelwater en infiltreren in de bodem, zal worden gevolgd. Dit leidt in de betreffende situatie niet tot wateroverlast naar omliggende percelen.
Schoon hemelwater wordt zoveel mogelijk geïnfiltreerd. Bij de toekomstige ontwikkelingen wordt geen gebruik gemaakt van uitlogende (bouw)materialen.
Agrarische activiteiten
Verontreinigde stoffen hebben een negatieve invloed op de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater. Als hiervan sprake is, betekent het dat er waarschijnlijk maatregelen moeten worden genomen. Hierdoor wordt voorkomen dat de vervuilende stoffen in het milieu terechtkomen. Voor bijna alle agrarische bedrijven en dus ook het agrarisch bedrijf aan de Bekkenhaarszijweg 1a, geldt dat deze vallen onder het Lozingenbesluit Open Teelt en Veehouderij (LOTV). Het gaat hierbij om artikel 5 en artikel 12 van het LOTV.
In het LOTV is een lozingsverbod opgenomen van verontreinigd hemelwater dat rechtstreeks afstroomt van het verharde erf naar het oppervlaktewater (= erfafspoelwater). Bij de inrichting van het plan moet rekeningen worden gehouden met de voorschriften uit het Lozingenbesluit. Mogelijke maatregelen zijn olie- en slibafscheiders, een vloeistofdichte vloer, aansluiting van oppervlakken met verontreinigd hemelwater op bijvoorbeeld een mestkelder of zaksloot.
Vrij vertaald zegt het LOTV dat het rechtstreeks afstromen van het verontreinigd (hemel)water van het verharde erf naar het oppervlaktewater (= erfafspoelwater) voorkomen moet worden. Het advies van het waterschap is om het erfafspoelwater te lozen op de nieuw aan te leggen waterberging.
Overig
Het plangebied is niet gelegen in of nabij een grondwaterbeschermingsgebied (het dichtstbijzijnde grondwaterbeschermingsgebied ligt op circa 550 meter van het plangebied). Bovendien ligt er in of nabij het plangebied geen kernzone of beschermingszone waterkering, hoofdwatergang of watergang van het waterschap. De Keur van het waterschap is hier dan ook niet van toepassing.
De waterhuishoudkundige aspecten zijn belicht door gebruik te maken van de Digitale Watertoets. Op basis van deze watertoets kan de zogenoemde "normale procedure" gevolgd worden. De uitgangspuntennotitie op grond van de digitale watertoets is opgenomen in Bijlage 5 van de toelichting.