direct naar inhoud van 4.2 Milieuaspecten
Plan: 13e wijziging bestemmingsplan Buitengebied 2009, Bekkenhaarszijweg 1a
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0189.WB2011000005-VA01

4.2 Milieuaspecten

4.2.1 Geur
4.2.1.1 Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor geur vanwege dierenverblijven van veehouderijen bij vergunningverlening. Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient tussen een emissiepunt van een dierenverblijf waarin melkkoeien en/of vrouwelijk jongvee worden gehouden en een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom een afstand van 100 meter en buiten de bebouwde kom een afstand van 50 meter te worden aangehouden. Voor de overige dieren welke binnen de inrichting worden gehouden, is in de Wet geurhinder en veehouderij een geurnorm opgenomen.

Voor toetsing van de geurnorm van veehouderijbedrijven aan de Wgv word gebruikt gemaakt van het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning. V-Stacks vergunning is een geavanceerd computerprogramma voor het berekenen van de verspreiding van geur rond dierenverblijven. Het programma is gemaakt door KEMA in opdracht van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. In de ministeriele regeling bij de Wgv, de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is het gebruik van V-Stacks vergunning verplicht gesteld (artikel 2, lid 1 Rgv). Voor het toetsen van geur vanuit dierenverblijven mogen geen andere verspreidingsmodellen worden gebruikt.

Voor het verlenen van een vergunning wordt de geurbelasting van het bedrijf berekent op de omliggende woningen. Een vergunning kan alleen verleend worden als de geurbelasting niet meer bedraagt dan de geurnorm. Vanuit de Wgv zijn geurnormen voor het gehele land vastgesteld. Voor de gemeente Wierden is de geurnorm in buiten de bebouwde kom vastgesteld op 14 odeur. In de gemeente is geen geurverordening vastgesteld. Een vergunning kan dus alleen verleend worden als de geurbelasting onder de 14 odeur blijft.

4.2.1.2 Onderzoeksresultaten geur

Door Exlan Noord uit Doornspijk is een geurberekening uitgevoerd met het V-stacksprogramma. Inzichtelijk is gemaakt wat de gevolgen zijn van de ontwikkeling voor de geurbelasting op geurgevoelige objecten als woningen. Uit de berekeningen is gebleken dat de geurnorm van 14 OUE/m3 ten gevolge van de voorgenomen ontwikkeling op geen enkel geurgevoelig object wordt overschreden. In de onderstaande tabel is weergegeven wat de geurbelasting is op omliggende geurgevoelige objecten. De complete geurberekening is bijgevoegd in Bijlage 2 bij deze toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2011000005-VA01_0014.png"

Zoals aangegeven bedraagt de geurbelasting op omliggende woningen in geen van de gevallen meer dan 14 OUE/m3. Derhalve wordt voldaan aan het gestelde in de Wet geurhinder en veehouderij.

4.2.2 Bodem
4.2.2.1 Inleiding

Bij het opstellen van een wijzigingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstig gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hier inzicht in te krijgen wordt doorgaans een bodemonderzoek uitgevoerd. Vanwege de ontwikkelingen op het perceel Bekkenhaarszijweg 1a heeft Kruse Milieu een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit is opgenomen in Bijlage 1 van de toelichting.

4.2.2.2 Onderzoek

Het terrein is beschouwd als niet verdacht. In totaal zijn er 15 boringen verricht, waarvan één tot 3.7 meter diepte. Er is één boring afgewerkt tot peilbuis. Gebleken is dat de bodem tot een diepte van circa 2.7 meter minus maaiveld (m-mv) bestaat uit matig fijn zand dat in de bovengrond tevens matig siltig en matig humeus is. Van 2.7 m-mv tot einde boordiepte (3.7 mmv) is matig grof zand aangetroffen. In de grond zijn roest- en/of oerhoudende lagen aangetroffen. Plaatselijk zijn in zowel de boven- als in de ondergrond veenlaagjes aangetroffen. Er zijn, behoudens de puinlaag onder de klinkers ter plaatse van boring 7, zintuiglijk geen bodemvreemde materialen waargenomen, die mogelijk duiden op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging. Door de veldwerker zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen. Het freatische grondwater is in peilbuis 1 aangetroffen op 1.87 meter min maaiveld.

Resultaten chemische analyses

Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:

  • Bovengrondmengmonster BG I is niet verontreinigd;
  • Bovengrondmengmonster BG II is niet verontreinigd
  • Ondergrondmengmonster OG is niet verontreinigd;
  • het grondwater is zeer licht verontreinigd met barium en koper.

Hypothese

De hypothese "onverdachte locatie" dient te worden verworpen, aangezien enkele overschrijdingen van de streefwaarden zijn aangetoond.

Conclusies en aanbevelingen

In het grondwater zijn enkele lichte verontreinigingen aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4 van het onderzoek. De boven- en ondergrond zijn niet verontreinigd. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren.

Op basis van het historisch vooronderzoek kan gesteld worden dat de onderzoekslocatie niet asbestverdacht is. Door de veldwerker zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen.

4.2.3 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen ten aanzien van de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten. In het voorliggende geval betreft het een b uitbreiding van een agrarisch bouwblok om zodoende een nieuwe stal te kunnen realiseren. Een stal is niet aan te merken als een geluidsgevoelige object.

De dichtstbijzijnde woning is gelegen op ruim 100 meter afstand. Een nieuwe stal betekent een toename van het aantal verkeersbewegingen voor de levering van voer, aan- en afvoer van vee, afvoer van mest en daarmee mogelijk een toename van geluidshinder. Het nieuwe plangebied blijft ontsloten via de Bekkenhaarszijweg. Dit is een relatief rustige weg die voornamelijk wordt gebruikt door bestemmingsverkeer. De in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling brengt geen onevenredige verkeersdruk met zich mee.

4.2.4 Externe veiligheid
4.2.4.1 Algemeen

Op 28 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. In dit besluit zijn de normen voor de risico's als gevolg van risicovolle inrichtingen vastgelegd.

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Bevi regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:

  • of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico;
  • of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. De wettelijke norm is een kans van eens per miljoen jaar.

Het groepsrisico bestaat uit de cumulatieve kansen per jaar dat tenminste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

Daarnaast geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen voor transportleidingen en geldt de Circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen voor het (spoor)wegtransport van gevaarlijke stoffen.

4.2.4.2 Situatie in plangebied

Aan hand van de Risicokaart Overijssel is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de volgende afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2011000005-VA01_0015.png"

Afbeelding 4.1 Uitsnede Risicokaart (bron: provincie Overijssel)

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving inzake externe veiligheid.

4.2.5 Luchtkwaliteit
4.2.5.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
  • Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.

4.2.5.2 Besluit en Regeling niet in betekenende mate

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

In de 'Handreiking fijn stof en veehouderijen' is de vuistregel, wanneer een project NIBM is, als volgt weergegeven: “Veehouderijen zijn niet opgenomen in de Regeling NIBM. Toch is het niet altijd noodzakelijk om met behulp van een berekening vast te stellen of er sprake is van NIBM. Dit kan ook gedaan worden met een motivering, bijvoorbeeld op basis van ervaring. Er zijn genoeg projecten die namelijk overduidelijk NIBM zijn en waar een berekening niets toevoegt aan de conclusie. Als hulpmiddel bij de motivering is een vuistregel opgesteld waarmee aangetoond kan worden dat een uitbreiding/oprichting NIBM is. Deze staat in de onderstaande tabel, die gebaseerd is op de 3% NIBM grens. In de tabel kan bij de betreffende afstand de hoeveelheid emissie worden afgelezen waarmee een veehouderij nog kan uitbreiden om niet in betekende mate bij te dragen. Met behulp van de emissiefactorenlijst van het ministerie van VROM kan uitgerekend worden of de totale toename in emissie onder de NIBM grens blijft. De getallen in de tabel zijn worst-case genomen inclusief een veiligheidsmarge. Indien bij een bepaalde afstand niet méér wordt geëmitteerd dan is opgenomen in de tabel dan is de oprichting/uitbreiding zeker NIBM. Wanneer de toename in emissie in grammen hoger is dan in de tabel opgenomen is het project mogelijk IBM. Er zal dan een berekening met ISL3a uitgevoerd moeten worden om aan te tonen dat geen grenswaarden worden overschreden ofwel de uitbreiding bij precieze berekening toch NIBM blijkt te zijn.”

Afstand tot te toetsen plaats   70 m   80 m   90 m   100 m   120 m   140 m   160 m  
Totale emissie in g/jr van uitbreiding/ oprichting   324000   387000   473000   581000   817000   1075000   1376000  

Getallen op basis van berekeningen met STACKS, versie 2008 (bron: ECN)

4.2.5.3 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

4.2.5.4 Regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007

De Regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007 bevat voorschriften voor het meten en berekenen van de concentratie - en depositie - van luchtverontreinigende stoffen. In de Regeling zijn gestandaardiseerde rekenmethoden opgenomen om concentraties van diverse luchtverontreinigende stoffen te kunnen berekenen.

4.2.5.5 Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit

Het voorliggende plan voorziet in de uitbreiding van een bestaand agrarisch bedrijf met een nieuwe varkensstal.

Het dichtstbijzijnde gevoelige object betreft een burgerwoning op een afstand van ruim 100 meter vanaf de beoogde uitbreiding van het bouwvlak. De totale emissie van de uitbreiding, is dermate laag vergeleken met de totale emissie die NIBM is bij een afstand van slechts 100 meter, dat een uitgebreide fijn stof berekening niet zinvol is. Uit de onderstaande tabellen blijkt dat het toekomstige bedrijf een geschatte fijnstof emissie van 376.880 gram per jaar heeft. Hierbij is uitgegaan van de milieutekening versie 19 april 2011.

Rav-nr   Omschrijving   Aantallen   Fijnstof emissie (g/dier/jaar)   Fijn stof (g/jaar)  
D1.2   Kraamzeugen incl. gespeende biggen   1848   160   295.680  
D1.3   Guste en dragende zeugen   464   175   81.200  
Totaal   376.880  

Gezien de fijnstof emissie toename van het bedrijf van 376.880 gram per jaar, en de afstand van de uitbreiding tot het dichtstbijzijnde gevoelige object van ruim 100 meter, kan geconcludeerd worden dat de grenswaarde niet wordt overschreden. De emissie ten gevolge van de nieuwe plannen draagt niet in betekenende mate bij aan de concentratie PM10.

Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten.

Tot slot wordt geconcludeerd dat deze ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van luchtkwaliteit.

Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

4.2.6 Milieuzonering
4.2.6.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het ruimtelijk plan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk:

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2011000005-VA01_0016.png"

Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

4.2.6.2 Onderzoeksresultaten

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De feitelijke situatie betreft een bestaand agrarisch bouwperceel, waar een uitbreiding met een nieuwe varkensstal is voorzien. Op het perceel bevinden zich een bedrijfswoning met de daarbijbehorende agrarische bebouwing. Gebleken is dat een agrarisch bouwperceel en de daarbij behorende bedrijfswoning en bebouwing geen milieugevoelige objecten zijn.

De inrichting dient op grond van de lijst Bedrijven en Milieuzonering vanwege het aspect 'geur' een afstand van 200 meter aan te houden ten opzichte van woningen van derden. De meest nabijgelegen woningen (aan de Bekkenhaarszijweg 1) ligt echter binnen deze afstand.

Door Exlan Noord uit Doornspijk is een geurberekening uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de geurnormen niet worden overschreden. Zie voor nadere informatie paragraaf 4.2.1.