Plan: | 12e wijziging bestemmingsplan Buitengebied 2009, Enterweg 17 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0189.WB2011000004-VA01 |
Met dit bestemmingsplan wordt geen nieuwe verblijfsruimte voor mensen opgericht. Een bodemonderzoek is daarom niet noodzakelijk.
Het perceel ligt aan een weg die is ingedeeld als een 60 km-zone. Omdat er geen nieuwe geluidgevoelige objecten (woningen) worden opgericht is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai niet noodzakelijk.
Omgekeerd kan het bedrijf kan zelf een bron van geluidhinder zijn. Het gaat hier om een bestaand bedrijf. De afstand tot de naastgelegen percelen neemt niet toe en de bedrijfsvoering wijzigt in die zin dat de bedrijfsvoering gesloten wordt. In alle redelijkheid neemt de geluidsbelasting vanuit het bedrijf zelf niet toe.
In of nabij het plangebied zijn geen inrichtingen als bedoeld in het Bevi dan wel andere risico's of gevaarbronnen aanwezig. Ook zijn er geen routes gevaarlijke stoffen (over de weg, het spoor of het water) en buisleidingen in de nabije omgeving van het plangebied aanwezig. Nader onderzoek naar het aspect externe veiligheid is daarom niet aan de orde.
De beoordeling van de luchtkwaliteit vindt plaats op grond van de Wet milieubeheer. De basis is te vinden in hoofdstuk 5, titel 2, van de Wet milieubeheer en in bijlage 2 bij de wet waarin de verschillende grens- en richtwaarden zijn te vinden. Het Besluit luchtkwaliteit 2005 (Blk 2005) is eind 2007 vervallen. De grenswaarden in Bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn afkomstig uit de Europese richtlijnen voor luchtkwaliteit en gelden voor de buitenlucht. Het gaat om de volgende stoffen: zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10 en vanaf 2015 PM2,5), lood, koolmonoxide, benzeen, ozon, arseen, cadmium, kwik, nikkel en PAK’s.
Bij de beoordeling van een aanvraag voor een milieuvergunning voor een veehouderij moet de emissie van fijn stof getoetst worden aan de grenswaarden uit de Wet Milieubeheer. Alleen als de bijdrage niet in betekende mate”(NIBM) is hoeft er niet aan de grenswaarden te worden getoetst. De grenswaarden voor fijn stof zijn als volgt vastgelegd (bijlage 2 bij de Wet Milieubeheer):
Fijn stof wordt gezien als een van de meest schadelijke stoffen van luchtverontreiniging.
Het is een mengsel van deeltjes die, doordat ze zo klein zijn, diep in de longen en luchtwegen kunnen doordringen. Fijn stof is in feite dus een mengsel van verschillende deeltjes, die verschillen in oorsprong en eigenschappen. Activiteiten waarbij op het bedrijf fijn stof vrijkomt, zijn het bezorgen van veevoer, het voeren van de dieren in de stal en het reinigen van de stallen. Bij het bezorgen van veevoer wordt er gebruik gemaakt van een zeer fijnmazige stofzak. Deze vangt alle stof uit de ontluchtingspijp van de silo op. Tijdens het vullen van de voerbakken van de varkens door de voermachine kan er ook wat stof vrijkomen. Het voeren van de varkens gebeurt een paar keer per dag. Het vrijgekomen stof blijft hoofdzakelijk in de stal. Op grond van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (art. 66 en 67) moet voor de berekening van concentraties van fijn stof gebruik worden gemaakt van de emissiefactoren die door de minister van VROM zijn vastgesteld. Gebruikt zijn de emissiefactoren fijn stof voor de veehouderij die zijn gepubliceerd op de website van het ministerie van VROM.
Immissie
Om te bepalen welke bijdrage de veehouderij levert aan de jaargemiddelde en 24- uurgemiddelde concentraties van zwevende deeltjes (fijn stof), moet de immissie (concentratie op leefniveau) bepaald worden. De hoogste immissieconcentratie moet bepaald worden vanaf de erfgrens van de inrichting (buiten de erfgrens). Op het terrein van de inrichting zelf hoeft niet getoetst te worden. De Regeling beoordeling luchtkwaliteit is per 20 maart 2009 aangepast. Artikel 2.3 geeft aan dat er alleen getoetst hoeft te worden op locaties die zich bevinden in gebieden waartoe leden van het publiek toegang hebben en waar vaste bewoning is. Rijbanen en middenbermen van wegen worden hiertoe niet gerekend. Met onderstaande berekening is er met de rekening gehouden met de omwonenden van het bedrijf.
Rekenmethode
Voor het berekenen van concentraties van inrichtingen zijn verschillende rekenmodellen bruikbaar. De modellen kunnen bijvoorbeeld de bijdrage van agrarische bronnen aan de luchtkwaliteit doorrekenen. Op de website van VROM is een overzicht opgenomen van de goedgekeurde rekenmodellen binnen hun toepassingsbereik (standaardrekenmethoden). De lijst met goedgekeurde modellen wordt regelmatig geactualiseerd (als er nieuwe modellen zijn goedgekeurd door de minister van VROM).
In de Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007 staat informatie over de standaardrekenmethoden en wanneer deze gebruikt moeten worden.
Het ministerie van VROM heeft de opdracht aan KEMA gegeven om in 2008 een rekenmodel te ontwikkelen (ISL3a). Het rekenmodel betreft een gebruiksvriendelijke versie van het Nieuw Nationaal Model, dat een implementatie van standaardrekenmethode 3 is.
Besluit NIBM
Als sprake is van een beperkte toename van de luchtverontreiniging die niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie PM10 in de buitenlucht (NIBM), hoeft een project niet langer meer getoetst te worden. Dit volgt uit artikel 5.16, lid 1, sub c, van de Wet milieubeheer. Het Besluit NIBM legt vast wat geldt als niet in betekenende mate bijdragen. Na inwerkingtreding van het NSL op 1 augustus 2009, is de definitie van NIBM 3% van de grenswaarde, dat is 1,2 ìg/m3 (artikel 2, lid1, Besluit NIBM in samenhang met Bijlage 1A van de Regeling NIBM).
Regeling NIBM
In de Regeling niet in betekenende bijdragen is een lijst met categorieën van projecten opgenomen die NIBM bijdragen aan de luchtverontreiniging. Ook een aantal landbouwbedrijven zijn hierin opgenomen. Zo zijn alle akkerbouwbedrijven, witloftrek of teelt van eetbare paddestoelen in een gebouw, kinderboerderijen en onverwarmde glastuinbouwbedrijven aangemerkt als projecten die NIBM bijdragen.
Vuistregel voor veehouderijen
Veehouderijen zijn niet opgenomen in de Regeling NIBM. Toch is het niet altijd noodzakelijk om met behulp van een berekening vast te stellen of er sprake is van NIBM. Dit kan ook gedaan worden met een motivering, bijvoorbeeld op basis van ervaring. Er zijn genoeg projecten die namelijk overduidelijk NIBM zijn en waar een berekening niets toevoegt aan de conclusie. Als hulpmiddel bij de motivering is een vuistregel opgesteld waarmee aangetoond kan worden dat een uitbreiding/oprichting NIBM is. Deze staan in de onderstaande tabel, die gebaseerd is op de 3% NIBMgrens, dus van na de inwerking treding van het NSL. In de tabel kan bij de betreffende afstand de hoeveelheid emissie worden afgelezen waarmee een veehouderij nog kan uitbreiden om niet in betekende mate bij te dragen. Met behulp van de emissiefactorenlijst kan uitgerekend worden of de totale toename in emissie onder de NIBM grens blijft. Dit kan door de hoeveelheid nieuwe dieren te vermenigvuldigen met de emissiefactor en deze te vergelijken met de waarden uit de tabel.
Afstand tot te toetsen plaats | 70 m | 80 m | 90 m | 100 m | 120 m | 140 m | 160 m |
totale emissie g/j van de uitbreiding of oprichting | 324.000 | 387.000 | 473.000 | 581.000 | 817.000 | 1.075.000 | 1.376.000 |
In de vergunde situatie is er sprake van een fijnstof emissie van 556.450 gram per jaar.
Naar de aangevraagde situatie zal dit gaan toenemen met 385.355 gram tot 941.805 gram per jaar. Gezien de afstand van 140 meter tussen de emissiepunten en de dichtstbijzijnde woning van derden is uit de bovenstaande tabel op te maken dat de totale emissie van de uitbreiding NIBM is.
Voor het bepalen van een minimale geurafstand tussen een intensieve veehouderij en een geurgevoelig object is de Wet geurhinder en veehouderij van toepassing. De wet bevat normen voor afstanden en rekenmethodes.
De dichtstbijzijnde woning (geurgevoelig object) ligt aan de Enterweg 20. Hier is ook een kinderdagverblijf voor maximaal 20 kinderen aanwezig. Het kinderdagverblijf is ook een geurgevoelig object.
Bij de vergunningaanvraag is een geurberekening overlegd. De geurberekening is uitgevoerd met het rekenprogramma V-Stacks vergunningen.Uit de berekeningen blijkt dat de maximale geurbelasting, na de uitbreiding, op het meest nabij gelegen geurgevoelig object 13,0 OUE/m3 bedraagt. hieruit blijkt dat de aanvraag voldoet aan de norm van 14.0 OUE/m3 zoals genoemd in artikel 3 van de Wet geurhinder en veehouderij.
De vergunningaanvraag is inmiddels ingetrokken (juli 2012). Er is nog geen nieuwe aanvraag ingediend. Een nieuwe aanvraag zal moeten voldoen aan de wettelijke eisen.
In de Wet milieubeheer is bepaald dat voor een aantal soorten projecten een milieueffectrapportage verplicht is. Ook is aangegeven dat voor bepaalde projecten beoordeeld moet worden of er een milieueffectrapportage moet worden gemaakt. Voor welke projecten dit aan de orde is is bepaald in het Besluit milieueffectrapportage. Hierin is aangegeven dat uitbreidingen van varkenshouderijen met meer dan 2.000 vleesvarkens m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor de uitbreiding van dit bedrijf is deze beoordeling uitgevoerd. Conclusie van de beoordeling was dat er geen milieueffectrapportage noodzakelijk was. Het college heeft dit als besluit vastgesteld. De procedure voor dit onderdeel is daarmee afgerond, met dien verstande dat de nieuwe vergunningaanvraag gelijk is aan de oude.
Bij de provincie Overijssel is een vergunning op basis van de Natuurbeschermingswet aangevraagd. De vergunningaanvraag voldeed aan de eisen en is verleend op 31 januari 2012. Het besluit is hierna ter inzage gelegd en er zijn geen bezwaren binnengekomen. De vergunning is hiermee definitief verleend.
De Flora en faunawet beschermt een groot aantal dieren- en plantensoorten. De wet kent daarnaast onder meer een algemene zorgplicht. Omdat in dit geval geen gebouwen worden gesloopt en er wordt gebouwd op een bestaand bouwperceel is het niet noodzakelijk om een ecologisch onderzoek uit te voeren. Het plangebied is immers al aanzienlijk verstoord en vormt geen waardevol leef-, verblijfs- of broedgebied voor dieren en planten. De robuuste groenstrook die direct naast het bouwperceel wordt aangelegd zal leefgebied toevoegen voor onder meer vogels en kleine zoogdieren.
Het bedrijf ligt in een afwisselend en relatief kleinschalig landschap. De nieuwe stal komt daarnaast dichter bij een watergang te liggen. De watergang is in beheer bij het waterschap. Met het waterschap en de gemeente zijn afspraken gemaakt over de inrichting van de watergang en de overgang van het bouwperceel naar de watergang.
Ten zuidoosten van de nieuwe stal wordt een robuuste groenstrook aangelegd. De groenstrook zal bestaan uit 4 rijen bomen en struiken die samen een dicht geheel gaan vormen. De volgende soorten inheemse beplanting worden gebruikt: zomereik, krentenboom, kardinaalsmuts, hulst, gelderse roos, hondsroos, hazelnoot, wilde liguster, sleedoorn en vuilbooom.
De nieuwe bebouwing wordt in dezelfde noklijn gebouwd als de bestaande stallen. Zo blijft het bebouwingsbeeld evenwichtig en volgt het logische bestaande lijnen.
Het erfbeplantingsplan is als bijlage bij de regels opgenomen. In de regels is bepaald dat het erfbeplantingsplan conform de bijlage aangelegd en in stand gehouden moet moet worden.
Het plangebied heeft een lage archeologische verwachtingswaarde. Een archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk. Mochten er bij de graafwerkzaamheden voor de funderingen toch archeologische resten zichtbaar worden, dan moet een (amateur-)archeoloog in de gelegenheid worden gesteld de vondsten veilig te stellen.
Met de gemeente en het waterschap heeft overleg plaatsgevonden over de inpassing van de nieuwe varkensstal. De nieuwe stal zal in de nabijheid van een watergang van het waterschap worden gebouwd. Over de inpassing zijn afspraken gemaakt. Er is een vergunning aangevraagd bij het waterschap om in de nabijheid van de watergang te mogen bouwen en voor het mogen lozen van afvalwater. De afvoer van het hemelwater dat afstroomt vanaf de nieuwe stal en de uit te breiden wordt niet aangesloten op de riolering maar zal naar de watergang worden afgevoerd. De capaciteit van deze watergang is voldoende voor deze extra afvoer.
Het plan is ingevoerd op de website www.dewatertoets.nl. De normale procedure is van toepassing voor dit plan. De uitgangspuntennotitie is opgenomen als Bijlage 1.
Met dit overleg en de gemaakte afspraken over de inpassing en de vergunningen is de watertoets afgerond. Alle wateraspecten zijn bij dit overleg behandeld.