direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied 2009, herziening Haarboersweg 6
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0189.BP2023000018-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor de locatie Haarboersweg 6 in Hoge Hexel is een plan ontwikkeld. De initiatiefnemers zijn voornemens om een bestaande schuur op deze locatie te slopen in het kader van de Rood voor Rood regeling. De sloopmeters aan de Haarboersweg 6 worden aangevuld met een sloopvoucher van het perceel aan de Jagersweg 18 in Enter. Daarmee wordt in totaal 894 m² aan landschapontsierende bebouwing gesloopt. Om te voldoen aan de sloopeis van ten minste 1.000 m², worden de resterende sloopmeters aangevuld met een extra KGO investering, hier wordt nader op ingegaan in paragraaf 3.3.4 en Bijlage 1. De compensatiewoning wordt gebouwd bij de bestaande woning aan de Haarboersweg 6. Tot slot wensen de initiatiefnemers de bestaande woning te gebruiken als gezinshuis voor de opvang van maximaal 6 kinderen.

Deze ontwikkeling past niet binnen de regels van het geldende bestemmingsplan, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

Het perceel ligt aan de Haarboersweg 6 in Hoge Hexel. Het perceel ligt in het buitengebied, ten noorden van Wierden. Het perceel staat kadastraal bekend als gemeente Wierden, sectie S, nummer 237 en heeft een oppervlakte van 14.077 m². In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2023000018-VA01_0001.png" Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: PDOK; bewerking Ad Fontem)

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (blauw omkaderd). Het plangebied wordt in zijn geheel begrensd door agrarische gronden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2023000018-VA01_0002.png" Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: KadastraleKaart.com)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het perceel aan de Haarboersweg 6 in Hoge Hexel geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009'. Het bestemmingplan 'Buitengebied 2009' is op 12 januari 2010 vastgesteld door de gemeenteraad van Wierden. Daarnaast gelden er nog een drietal (paraplu)bestemmingsplannen. Dat zijn de volgende plannen: 'Buitengebied 2009, herziening waterwinning Wierden' (vastgesteld op 4 oktober 2011), 'Paraplubestemmingsplan bouw van gebouwtjes voor algemeen belang' (vastgesteld op 9 december 2015) en 'Paraplubestemmingsplan Parkeren gemeente Wierden' (vastgesteld op 10 juli 2018). In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2023000018-VA01_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Het noordelijk deel van het perceel heeft de bestemming 'Wonen'. Het zuidelijk deel van het perceel heeft de bestemming 'Agrarisch'. Daarnaast ligt op het meest zuidelijk deel van het perceel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde'. Op het gehele perceel is tot slot de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' van toepassing.

De bouw van de extra woning op het perceel past momenteel niet binnen het geldende bestemmingsplan. Daarnaast wensen de initiatiefnemers het beoogde gezinshuis in de bestaande woning planologisch te regelen. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk om het beoogde plan mogelijk te maken.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Buitengebied 2009, herziening Haarboersweg 6' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.0189.BP2023000018-VA01);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie is er aan de Haarboersweg 6 in Hoge Hexel sprake van een woning met ligboxenstal. Het erf wordt ontsloten via de Haarboersweg, een ontsluitingsweg (60 km/u) in het buitengebied van Wierden. In de directe omgeving van het plangebied liggen voornamelijk agrarische percelen. In figuur 2.1 zijn enkele luchtfoto's opgenomen van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2023000018-VA01_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2023000018-VA01_0005.png"

Figuur 2.1: luchtfoto's Haarboersweg 6 Hoge Hexel (bron: Funda)

2.2 Toekomstige situatie

Het plan is om ter plaatse van de Haarboersweg 6 in Hoge Hexel een compensatiewoning te realiseren in het kader van de gemeentelijke Rood voor Rood regeling. Om dit mogelijk te maken wordt 894 m² aan voormalige agrarische bebouwing gesloopt. De sloopmeters bestaan uit de sloop van de bestaande ligboxenstal op het erf én een bestaande sloopvoucher afkomstig van de Jagersweg 18 in Enter. De resterende vierkante meters (106 m²) worden gecompenseerd met een extra KGO-investering in het landschap. Hiervoor wordt verwezen naar het Ruimtelijk Kwaliteitsplan, opgenomen in Bijlage 1.

Daarnaast wensen de initiatiefnemers om de bestaande woning aan de Haarboersweg 6 te gebruiken ten behoeve van een gezinshuis voor maximaal 6 kinderen. De initiatiefnemers hebben momenteel al een gezinshuis, deze willen ze graag uitbreiden op een nieuwe prikkelarme omgeving aan de Haarboersweg 6. Gezinshuizen zijn ontstaan als alternatief voor opvang in een tehuis of internaat. In deze leefgroepen krijgen uithuisgeplaatste kinderen steeds te maken met wisselende opvoeders waarbij behandelplannen en protocollen leidend zijn. De jongeren zelf worden te weinig gezien. Een gezinshuis is daarentegen kleinschalig en geeft een betere basis om later zelfstandig te kunnen wonen.

Voor kinderen die niet meer thuis kunnen wonen, is het belangrijk om in een zo gewoon mogelijke situatie op te groeien. In een gezinshuis woon je in een gewone buurt, in een gewoon huis en in een gewoon gezin met eigen gewoonten en wordt het ‘gewone leven’ geleid. Het verschil met andere gezinssituaties is dat de opvoeder professioneel opvoeder is en dat de kinderen in het gezinshuis vaak te maken hebben met complexe problemen. Voorbeelden hiervan zijn: hechtingsproblemen, autisme, verstandelijke beperking. Een gezinshuis biedt kleinschalige begeleiding en er wonen maximaal 6 kinderen. In een gezinshuis worden geborgenheid en veiligheid geboden door de permanente aanwezigheid van de gezinshuisouder en een beperkt aantal vaste ondersteuners. Er is
structuur en duidelijkheid door het ritme van het gewone leven en het zo gewoon mogelijk meedoen van het gezin in de maatschappij.

Het is voor de initiatiefnemers belangrijk om in het buitengebied te wonen, waardoor er bewust is gekozen voor de locatie aan de Haarboersweg. In het buitengebied is er sprake van een prikkelarme omgeving, wat voor (prikkelgevoelige) kinderen en jongeren een prettige woonomgeving is. Daarnaast is het in het buitengebied mogelijk om dieren te houden, wat ook de wens is van de initiatiefnemers. Dieren hebben namelijk een bewezen positief en helend effect op zowel kinderen als volwassenen. De bewoners van de compensatiewoning is familie van de initiatiefnemers van het gezinshuis. Op deze manier ontstaat een stabiele basis, aangezijn de bewoners van de compensatiewoning ook kunnen ondersteunen bij het gezinshuis. Dit is ook de reden dat meegewerkt kan worden aan maatwerk en kan worden afgeweken van de minimale sloopeis van 1.000 m² voor Rood voor Rood woningen. Met het beoogde plan (gezinshuis en compensatiewoning) ontstaat een stabiele basis voor de kinderen in het gezinshuis. In figuur 2.2 is de beoogde erfopzet aan de Haarboersweg 6 opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2023000018-VA01_0006.png" Figuur 2.2: Toekomstige situatie (bron: Ad Fontem)

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Wonen is één van de basisbehoeften van mensen. In de Nationale Omgevingsvisie wordt aangegeven dat iedereen in Nederland prettig moet kunnen wonen voor een redelijke prijs. Een woningvoorraad die aansluit op de huidige en toekomstige woonbehoefte van mensen is daarom van nationaal belang.

Het huidige woningtekort en de toename van het aantal inwoners en huishoudens vraagt een groei van de woningvoorraad (vooral in en bij de stedelijke regio’s) in een fijne, leefbare omgeving. Tussen 2019 en 2035 moet de woningvoorraad met circa 1,1 miljoen woningen worden vergroot. De primaire verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving, de woningvoorraad en de leefbaarheid ligt bij gemeenten en provincies. Het Rijk is systeemverantwoordelijk. Het is de rol van het Rijk om de kaders te stellen, te stimuleren, eventueel te sanctioneren, waar nodig middelen ter beschikking te stellen – bijvoorbeeld via de huurtoeslag, hypotheekrenteaftrek of de regeling woningbouwimpuls voor gemeenten – en met gemeenten en provincies samen te werken om (bovenlokale, inclusief grensoverschrijdende) knelpunten op te lossen en realisatie van de nationale belangen te waarborgen.

Toets initiatief

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de toevoeging van één nieuwe woning in het kader van de gemeentelijke beleidslijn Rood voor Rood. Zoals is beschreven ligt de primaire verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving en de woningvoorraad bij de gemeenten en provincies. In de paragrafen 3.3.3 en 3.2.3 wordt de realisatie van de nieuwe woning getoetst aan het provinciale beleid en aan de woonvisie van de gemeente Wierden. Daarin wordt aangetoond dat het past binnen het provinciale en gemeentelijke beleid ten aanzien van wonen. Daarmee past het plan binnen de prioriteiten van de NOVI en kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Toets initiatief

Als gevolg van onderhavig plan wordt op grond van de 'Rood voor Rood regeling' één vrijstaande woning gerealiseerd. Op grond van de uitspraak van de Raad van State van 16 september 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2921) wordt de realisatie van 11 woningen niet aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid aanhef en onder i van het Besluit ruimtelijke ordening. Gelet op de jurisprudentie wordt de realisatie van één vrijstaande woning niet aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Derhalve is artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening niet van toepassing.

Echter, in bovengenoemde uitspraak heeft de Raad van State bepaald dat ook wanneer de Ladder niet van toepassing is, gemotiveerd moet worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is. Middels voorliggend bestemmingsplan is dit aangetoond. In dit bestemmingsplan is de ontwikkeling getoetst aan de omgevingsaspecten (inclusief bijbehorende onderzoeken) en het erfinrichtingsplan. Tevens wordt met dit bestemmingsplan aangetoond dat wordt voldaan aan gemeentelijk, provinciaal en rijksbeleid. Zie hiervoor de bestemmingsplantoelichting. De Ladder voor duurzame verstedelijking vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt het er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en of er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2023000018-VA01_0007.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang dat er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt.

Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (lid 1)

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Toets initiatief

Middels dit bestemmingsplan wordt de realisatie van een nieuwe woning op het perceel aan de Haarboersweg 6 mogelijk gemaakt. Daarnaast wordt de bestaande woning ook gebruikt ten behoeve van een gezinshuis. Voor het plan is een nieuw compact erf beoogd. Ter compensatie wordt alle (voormalige) agrarische bebouwing op het erf gesloopt, een sloopvoucher ingezet en extra ruimtelijke inpassingen gedaan conform het KGO beleid. De compensatiewoning wordt teruggebouwd op de slooplocatie. Hiermee levert het plan een positieve bijdrage aan de algemene beginselen van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Het plan is in overeenstemming met de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit (lid 1)

In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

Toets initiatief

Met voorliggende ontwikkeling wordt één extra woonrecht mogelijk gemaakt op een voormalig agrarisch perceel in het buitengebied van de gemeente Wierden. Ter compensatie wordt landschapontsierende bebouwing gesloopt. De sloop van de landschapsontsierende bebouwing levert een bijdrage aan de ontstening van het buitengebied. Daarnaast wordt de locatie landschappelijk ingepast waardoor geconcludeerd kan worden dat het plan een bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.

Artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Toets initiatief

Voor voorliggend plan is een Ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld. Deze is opgenomen in Bijlage 1. Hierin is omschreven dat, naast de basis inspanning in de ruimtelijke kwaliteit, ook extra maatregelen worden genomen in het kader van KGO. Dit zal zijn in de aanleg van een landschappelijke kikkerpoel met ruigte, het aanplanten van mantel en zoom en het creëren van een rustpunt. Met deze investeringen wordt voldaan aan de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving.

Artikel 2.2.2. Realisatie nieuwe woningen (lid 1 en 4)

Lid 1

Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.

Lid 4

De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.

Toets initiatief

De gemeente Wierden heeft haar woonbeleid geformuleerd in de Lokale Woonagenda 2022-2026. Deze lokale woonagenda sluit aan op de Regionale Woonvisie Twente, waarin de gezamenlijke uitgangspunten voor het regionale woonbeleid zijn vastgelegd. Op basis daarvan is de kwantitatieve programmering bepaald in prestatieafspraken tussen de provincie Overijssel en de Twentse gemeenten. De kwalitatieve programmering betreft echter lokaal maatwerk, waar gemeenten zelf invulling aan kunnen geven binnen de gezamenlijke contouren van de Regionale Woonvisie. De Lokale Woonagenda 2022-2026 geeft daar invulling aan. Er wordt geconcludeerd dat het voornemen voldoet aan de principes van artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel. In paragraaf 3.3.3 wordt het voornemen tevens getoetst aan de woonvisie van de gemeente Wierden.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2023000018-VA01_0008.png" Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: provincie Overijssel)

Het plangebied aan de Haarboersweg 6 ligt in het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en Werken in het kleinschalige mixlandschap'. In het ontwikkelingsperspectief voor 'mixlandschap' wordt ruimte geboden aan een mix/verweving van verschillende functies.

De plannen van de initiatiefnemers doen geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en leveren geen extra belemmeringen op voor omliggende functies in de omgeving. Binnen dit perspectief is ruimte voor landbouw, landschapsontwikkeling, natuur, cultuurhistorie, vrijetijd, wonen en overige bedrijvigheid. Het onderhavig plan geeft invulling aan dit perspectief; landschapsontsierende bebouwing wordt gesloopt. In ruil hiervoor wordt één extra woonrecht verkregen. Het geheel wordt landschappelijk ingepast en levert zodoende een bijdrage aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit

Gebiedskenmerken

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'Beekdalen en natte laagtes' en 'Dekzandvlakte en ruggen' (zie figuur 3.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2023000018-VA01_0009.png" Figuur 3.3: Natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd. Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting.

De ambitie voor beekdalen en natte laagtes is om de beekdalen als functionele en ruimtelijke dragende structuren van het landschap betekenis te geven. Ruimte voor water en continuïteit van het systeem zijn leidend. Tevens bestaat de ambitie om afwenteling van wateroverlast op stroomafwaarts gelegen gebieden te voorkomen door het beeksysteem als eenheid te beschouwen en het vasthouden van water te bevorderen. Tot slot zijn beekdalen belangrijke verbindingen voor mens, plant en dier.

Als gevolg van het plan worden voormalige agrarische schuren gesloopt en vervangen door een nieuw woonerf, waarbij per saldo één woning zal worden toegevoegd. Aangezien de specifieke kenmerken van de 'dekzandvlakten en ruggen' en 'beekdalen en natte laagtes' niet meer aanwezig zijn in het plangebied, heeft de herontwikkeling van het perceel geen negatieve effecten voor de natuurlijke laag. Er hoeft geen beschermingsregeling opgenomen te worden.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'Maten en flierenlandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2023000018-VA01_0010.png" Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

Het 'Maten en flierenlandschap' is een laaggelegen kleinschalig landschap dat zich langs de beken, in de natuurlijke laagten heeft ontwikkeld. Langs de ontwateringssloten haaks op de beek werd vaak hakhout aangeplant. Het Maten- en Flierenlandschap is veelal de contramal van het essenlandschap en het oude hoevenlandschap en was daar functioneel aan verbonden.

De ambitie is dit landschapstype weer herkenbaar te maken, en de samenhang met de esdorpen en erven weer betekenis te geven. De nog gave delen verdienen een intensief op cultuurhistorische waarden gerichte inrichting en beheer. Voor de andere delen is het aanzetten van de randen, het beleefbaar maken van het waterrijke karakter en de continuïteit van het landschap het uitgangspunt. Nieuwe dragers als biomassateelt, (es)dorpsontwikkeling in de nabijheid, water(voorraad)berging, particulier natuurbeheer zijn voor dit landschap aan de orde.

De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats op een bestaand erf waar reeds bebouwing aanwezig is. De voormalige agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesloopt en vervangen door een nieuw woonerf. Aangezien er op grond van het vigerende bestemmingsplan reeds bebouwing is toegestaan vormt dit plan geen bedreiging voor het gebied. De nieuwbouw vindt namelijk plaats op een bestaand erf. Als gevolg van het plan wordt de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied versterkt. Het plan doet geen onevenredige afbreuk aan de kenmerken van het landschap. Er hoeft geen beschermde bestemmingsregeling opgenomen te worden op het plangebied.

De 'Stedelijke laag' en de 'Laag van de beleving' hebben binnen het plangebied geen specifieke kenmerken en blijven daarom verder buiten beschouwing.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Toekomstvisie 2030

Op 9 mei 2023 heeft de gemeenteraad van de gemeente Wierden de Toekomstvisie in meerderheid vastgesteld. Een visie die de gemeente Wierden met de samenleving heeft gemaakt en gaat uitvoeren. Een visie met een duidelijke missie voor de lange termijn. De Toekomstvisie bestaat uit vier pijlers:

  • 1. Mens: samen gezond en veilig wonen, werken en leven;
  • 2. Omgeving: in een mooie, groene en duurzame omgeving;
  • 3. Economie: met nieuwe kansen voor de lokale economie;
  • 4. Uitvoering: samen aan de slag! Doet u mee!

Voor voorliggend plan zijn vooral de pijlers 'Mens' en 'Omgeving' relevant.

Pijler 1 Mens: samen gezond en veilig wonen, werken en leven

De gemeente Wierden wil dat iedereen in de gemeente prettig kan leveren en wonen in een aantrekkelijke, veilige en toegankelijke woonomgeving. De gemeente werkt aan een lokale samenleving waarin iedereen gelijkwaardig en naar vermogen meedoet en waar non-discriminatie, gelijke kansen en toegankelijkheid algemene beginselen zijn. De gemeente hecht veel waarde aan en ondersteunen maatschappelijke instellingen, vrijwilligers, het verenigingsleven, kunst, cultuur en sport en de gemeente steeft naar goede (zorg)voorzieningen. Zij vormen het cement van onze samenleving.

De gemeente Wierden zet in op een gezonde en veilige woon- en leefomgeving. Voor woningbouw zet de gemeente in op een vitale woongemeente. Daarbij kiest Wierden vooral voor het bouwen voor de lokale behoefte. Daarbij gaat het om ongeveer 800 woningen in de periode tot 2030. De gemeente bouwt levensloopbestendig, duurzaam, energieneutraal en klimaatadaptief. De gemeente ziet kansen voor innovatie en tijdelijke woonconcepten. Speerpunten zijn:

  • Vooral betaalbaar bouwen voor de lokale behoefte: focussen op de realisatie van nieuwbouw door woningen toe te voegen waar behoefte aan is. Programmeren voor de lokale behoefte draagt ook bij aan het regionale en landelijke woningtekort. Het gaat vooral om betaalbare woningen in huur- en koopsector, voor jong en oud. Werken aan doorstroming zodat jonge mensen ook ruimte hebben om te (blijven) wonen in de gemeente Wierden. Adapatief programmeren, zodat gereageerd kan worden op een verandering in de behoefte. De woningvoorraad zo veel als mogelijk beschikbaar houden voor haar eigen inwoners. Daarom heeft de gemeente Wierden de zelfbewoningsplicht bij nieuwbouw ingevoerd. De gemeente Wierden realiseert vooral nieuwe woningen in Wierden, Enter en Hoge Hexel. In de buurtschappen en het landelijk gebied beperkt de gemeente de toename.
  • Levensloopbestendig bouwen: De gemeente Wierden realiseert levensloopbestendige woningen om oud(er) in te worden.
  • Duurzaam, energieneutraal en klimaatadaptief: De gemeente Wierden bouwt zoveel mogelijk duurzaam, circulair en klimaatadaptief. De gemeente streeft naar energieneutraliteit. Een toekomstbestendige woning voor iedereen.
  • Innovatieve en tijdelijke woonconcepten: De gemeente Wierden juicht innovatieve woonconcepten toe en ziet kansen om maatwerk te leveren. Zeker voor specifieke doelgroepen zoals geclusterde woon(zorg)vormen. Woonvormen specifiek voor jongeren of woonvormen voor een combinatie van jong en oud. De gemeente wil ook tijdelijke huisvestingsconcepten mogelijk maken, om, als dat nodig is, in de urgente woningbehoefte te voorzien. De gemeente blijft ook flexibel omgaan met het uitbreiden van bestaande woningen, zodat families samen kunnen wonen.

Pijler 2 Omgeving: in een mooie, groene en duurzame omgeving

De gemeente Wierden zet in op een bedrijfseconomisch gezonde agrarische sector en kiest ervoor om vruchtbare landbouwgrond zo veel mogelijk bereikbaar te houden voor voedselproductie. Maar de gemeente Wierden zal ook scherpe keuzes moeten maken. Want de gemeente wil ook ruimte bieden aan nieuwe woongebieden, zonnevelden en nieuw bedrijventerrein. Hiervoor heeft de gemeente de prioriteitenladder opgesteld, om keuzes te maken voor de verdeling van de schaarse ruimte.

Als landbouwgrond beschikbaar is voor andere functies, weegt de gemeente Wierden in volgorde van belangrijkheid en urgentie de volgende functies af:

  • 1. Uitbreiding met woningbouw
  • 2. Energietransitie met ‘zon op daken’ in combinatie met uitbreiding bedrijventerrein
  • 3. Energietransitie met zonnevelden
  • 4. Maatschappelijke voorzieningen, mobiliteit en infrastructuur en de vrijetijdseconomie

Voor woningbouw zet de gemeente Wierden in op 'Wonen in groene ruimte'.

De gemeente Wierden bouwt nieuwe woningen zo veel mogelijk op inbreidingslocaties en kiest voor uitbreiding als het niet anders kan. Wel voorziet de gemeente dat uitbreiding op korte termijn nodig is, omdat er te weinig ruimte is op inbreidingslocaties. Tegelijkertijd blijft de claim die hiermee wordt gelegd op het landelijk gebied beperkt. Bij uitbreiding van de kernen met woningbouw besteed de gemeente veel aandacht aan de inpassing in het landschap. Bijvoorbeeld door een groene afronding of dooradering die leidt tot een zachte overgang naar het landelijk gebied. Bij iedere ontwikkeling van de leefomgeving creert de gemeente ruimte voor groen, water en biodiversiteit. Met een openbare ruimte die schaduwrijk is, hittestress voorkomt en uitdaagt om te ontmoeten en bewegen.

Toets initiatief

Met voorliggend plan wordt een woning toegevoegd aan de Haarboersweg 6 in Hoge Hexel middels het Rood voor Rood beleid van de gemeente Wierden. De woning wordt toegevoegd op de slooplocatie, waardoor er geen sprake is van een verdere verstening in het buitengebied. In de bestaande woning wordt tevens een gezinshuis mogelijk gemaakt. Voorliggend plan draagt bij aan een gezonde en veilige woon- en leefomgeving voor de gemeente Wierden. Ook zet de gemeente Wierden in op geclusterde woon(zorg)vormen voor specifieke doelgroepen. Het gezinshuis is hier een mooi voorbeeld van. Het plan voldoet aan de Toekomstvisie en ondersteunt de eerste twee pijlers van de gemeente Wierden.

3.3.2 Landschapsontwikkelingsplan (LOP)

Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) is op 10 februari 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. De algemene doelstellingen voor het LOP zijn:

  • het behouden en versterken van de landschappelijke (kern)kwaliteiten van het gebied;
  • het behouden en versterken diversiteit en herkenbaarheid van de verschillende landschappen;
  • een ontwikkelingsgerichte benadering.

In het LOP is de gemeente Wierden onderverdeeld in verschillende deelgebieden, die onderling een sterke samenhang hebben, maar die tegelijkertijd ruimtelijk, functioneel en qua ontwikkelingen en beleid van elkaar verschillen. Per deelgebied zijn de eigen kenmerken, kwaliteiten, ontwikkelingen, kansen en bedreigingen uiteengezet. Daarnaast zijn de verschillende specifieke opgaven voor de deelgebieden bepaald.

Hierna is een uitsnede van de verbeelding behorende bij het LOP opgenomen. Het plangebied aan de Haarboersweg is gelegen in het landelijk gebied in deelgebied 3 'Laagte van de Veeneleiding'.

Deelgebied 3: Laagte van de Veeneleiding

Kenmerken van dit gebied zijn een open vlak en onbebouwd gebied, nat kwelrijk en met een scherpe herkenbare grens met de stuwwal. De kwaliteiten zijn de openheid, het contrast en scherpe begrenzing met de stuwwal en de natte buffer tussen Wierden en Almelo/Aadorp/Vriezenveen. Opgaven uit de LOP zijn:

  • Ruimte bieden voor waterberging i.h.k.v. waterbergingsopgave Waterschap (bergen van piekafvoeren);
  • Behoud van de karakteristieke grootschaligheid en openheid, ter versterking van het contrast met de omgeving;
  • Duurzame instandhouding grondgebonden landbouw;
  • Toetsen haalbaarheid/wenselijkheid provinciale EVZ
  • Weidevogelbeheer.

Toets initiatief

Het initiatief past binnen de kaders van het LOP die voor deze gebieden gelden. Er is sprake van een ontwikkeling van een nieuw woonerf in het buitengebied van de gemeente Wierden. Deze ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt op basis van het gemeentelijke Rood voor Rood beleid dat een kader biedt voor de realisatie van nieuwe woonerven in het buitengebied. Door het erf landschappelijk in te passen, rekening houdend met de geldende gebiedskenmerken, wordt de identiteit van het oude cultuurlandschap versterkt.

Voor een nadere toelichting op de landschappelijke inpassingen wordt verwezen naar hoofdstuk 2 van deze toelichting en het ruimtelijke kwaliteitsplan opgenomen in Bijlage 1 bij deze toelichting. Geconcludeerd wordt dat het ruimtelijk kwaliteitsplan in overeenstemming met het LOP is opgesteld.

3.3.3 Lokale woonagenda 2022-2026

De Lokale Woonagenda vormt voor de gemeente Wierden de visie op wonen voor de komende vier jaren. Volgens de Woningwet is per 1 januari 2022 een gemeentelijke woonvisie verplicht. De Lokale Woonagenda geeft antwoord op de vraag wat voor gemeente Wierden wil zijn qua wonen en welke woon vraagstukken prioriteit hebben, rekening houdend met de ontwikkelingen op de woningmarkt. Voor ontwikkelingen in het buitengebied is het volgende relevant.

  • Het buitengebied en de kernen vullen elkaar aan. De gemeente Wierden wil zowel de kernen als het buitengebied leefbaar houden. Dat doen we door vooral in de kernen woningen en milieus toe te voegen die bijdragen aan de vitaliteit van de kernen.
  • In het buitengebied voegen we woningen toe die passen in het landschap. Het Rood voor Rood beleid wordt ingezet om de kwaliteit en leefbaarheid van het buitengebied te versterken. In zijn algemeenheid genieten inbreidingslocaties de voorkeur boven uitbreidingslocaties.
  • De gemeente Wierden gaat uit van inbreiding boven uitbreiding bij de beoordeling van plannen. Ontwikkelingen binnen bestaande kernen hebben de voorkeur ten opzichte van ontwikkelingen in het buitengebied. De gemeente is zich ervan bewust dat zij weinig inbreidingslocaties heeft, daarom is maatwerk bij de beoordeling van plannen van belang. Het Rood voor Rood beleid vormt een uitzondering op inbreiding boven uitbreiding. Rood voor Rood betreft het terugbouwen van woningen voor te slopen agrarische bebouwing. Dit draagt bij aan de leefbaarheid van het buitengebied en de randen van de kernen.

Toets initiatief

Met voorliggend plan wordt een woning toegevoegd aan de Haarboersweg 6 in Hoge Hexel middels het Rood voor Rood beleid van de gemeente Wierden. De ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied en aan de rand van de gemeente Wierden wordt versterkt als gevolg van de verwijdering van landschapontsierende bebouwing en de landschappelijke inpassing van het woonperceel. Daarmee wordt voldaan aan de uitgangspunten van de Lokale woonagenda 2022-2026 van de gemeente Wierden.

3.3.4 Regionale spelregels voor ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van Zuidwest-Twente

Op 8 maart 2022 heeft de gemeenteraad van de gemeente Wierden het beleidskader 'Regionale spelregels voor ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van Zuidwest-Twente' vastgesteld. Dit betreft het nieuwe beleidskader, welke een verbreding en versimpeling van het huidige beleid moet zijn. Nieuwe ontwikkelingen moeten leiden tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Onderdeel van de spelregels is het Rood voor Rood-beleid. Bij Rood voor Rood gaat het om de sloop van landschapsontsierende gebouwen in ruil voor een bouwkavel voor één of meer (compensatie)-woningen.

De basisinspanning bij een Rood voor Rood ontwikkeling betreft de sloop van landschapsontsierende gebouwen. In ruil voor de sloop van 1.000 m2 aan landschapsontsierende opstallen kan één woningbouwrecht worden verkregen, waarbij in de basis een woning van 750 m³ met een bijgebouw van 150 m² gerealiseerd mag worden. Het is hierbij mogelijk om verschillende slooplocaties in te zetten om een woningbouwrecht te verkrijgen.

Het uitgangspunt voor nieuwe woningen is dat deze worden gerealiseerd op de slooplocatie. Er kunnen omstandigheden zijn dat wordt gezocht naar een locatie elders. Dit is echter wel een uitzonderingssituatie waar terughoudend mee om wordt gegaan. Er dient sprake te zijn van een aantoonbare extra ruimtelijke kwaliteitsslag. Hierbij moeten nieuwe woningen altijd aansluiten op bestaande bebouwing. Hiermee wordt bedoeld dat wordt aangesloten bij een bestaand erf (silhouet), lint of andersoortige bebouwingsconcentratie. De realisatie van een solitaire woning (een nieuw erf) in het buitengebied is uitgesloten.

De gemeente Wierden stelt daarnaast hoge eisen aan haar buitengebied, waardoor een aanvullende kwaliteitsinvestering noodzakelijk is. Een van de eisen is dat elk initiatief gepaard gaat met een ruimtelijk kwaliteitsplan, waarin de investering ruimtelijke kwaliteit wordt vastgelegd. Daarnaast kunnen initiatiefnemers - naast de sloop van landschapsontsierende bedrijfsgebouwen als primaire investering - onder voorwaarden ook andere balansinvesteringen doen.

Toets initiatief

Het plan is om ter plaatse aan de Haarboersweg 6 een compensatiewoning te realiseren in het kader van de gemeentelijke Rood voor Rood regeling, oftewel de beleidsnotitie 'Regionale spelregels voor ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van Zuidwest-Twente. Volgens de beleidsnotitie dient er 1.000 m² te worden gesloopt ter compensatie van een woonrecht. Daarnaast moet de compensatiewoning worden gebouwd op de slooplocatie dan wel aansluitend op bestaande bebouwingsconcentraties en dient het geheel ruimtelijk en landschappelijk te worden uitgewerkt.

In voorliggende situatie wordt 894 m² aan voormalige agrarische bebouwing gesloopt, alsmede sanering van asbest en overtollige erfverharding. Wanneer de beleidsregels niet voldoende ruimte bieden om een gewenste ontwikkeling, waarbij bijvoorbeeld een milieutechnisch- of ruimtelijk probleem wordt opgelost, mogelijk te maken, kan maatwerk worden toegepast.

Het plan van de initiatiefnemer, met betrekking tot het toevoegen van een compensatiewoning op het erf ten behoeve van de ondersteuning van het gezinshuis, geeft aanleiding om te kijken naar deze maatwerkregeling. Afwijken van de beleidsregels kan op basis van kwalitatieve criteria, bijvoorbeeld een bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit. Voor het leven op het erf en het goed functioneren van het gezinshuis wil initiatiefnemer een compensatiewoning bouwen op dit perceel. De compensatiewoning zal worden bewoond door familie van de initiatiefnemer, waardoor zij dichtbij het gezinshuis wonen en makkelijk ondersteuning kunnen bieden bij de dagelijkse werkzaamheden van het gezinshuis. Het toevoegen van de compensatiewoning zorgt voor een stabiele basis voor het gezinshuis. In voorliggend plan wordt gebruik gemaakt van deze maatwerkregeling, waarbij het tekort aan sloopmeters wordt gecompenseerd met een extra bijdrage kwaliteitsimpuls groene omgeving. Hiervoor wordt verwezen naar het Ruimtelijk Kwaliteitsplan in Bijlage 1.

Voorliggend plan voldoet aan de Regionale spelregels voor ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van Zuidwest-Twente.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets initiatief

Het plan betreft de bouw van een nieuwe compensatiewoning aan de Haarboersweg 6 en het gebruik van de bestaande woning als gezinshuis. Ter compensatie wordt landschapontsierende bebouwing gesloopt en de resterende sloopmeters aangevuld met een extra investering in het kader van KGO. De ontwikkeling is concreet beschreven in paragraaf 2.2. Het huidige gebruik van het plangebied is 'Wonen' en 'Agrarisch'.

De bouw van één woning is in algemene zin niet te kwalificeren als stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. In die gevallen is het Besluit m.e.r. niet van toepassing en hoeft geen aanmeldnotitie te worden opgesteld. Tevens worden in het buitengebied (agrarische) opstallen gesaneerd. De ontwikkeling wordt daarbij op passende wijze in het landschap opgenomen. De verandering die de ontwikkeling per saldo heeft op de omgeving, is daardoor beperkt. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als in de zin van het Besluit m.e.r.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2023000018-VA01_0011.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets initiatief

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Wierden. In de directe omgeving van het plangebied zijn overwegend woningen, recreatieve percelen en agrarische percelen gelegen. Het plangebied is derhalve gelegen in het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied'.

Externe werking

Bij de externe werking gaat het om de vraag of de realisatie van onderhavig plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de omgeving. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

In voorliggend geval wordt een compensatiewoning toegevoegd aan de Haarboersweg 6 in Hoge Hexel. Ook wordt de bestaande woning gebruikt als gezinshuis, wat eveneens een woonfunctie is. De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende activiteit voor de omgeving. Van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden is dan ook geenszins sprake.

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. Het gaat om de volgende functies:

  • Agrarisch perceel aan de Haarboersweg 2a, 2b en 4: hier is een intensieve veehouderij (varkens- en melkveehouderij) gevestigd. De onderlinge afstand tussen het agrarisch bedrijf en de gevel van de beoogde woning bedraagt circa 230 meter. Voor een intensieve veehouderij gelden geen vaste richtafstanden. Daarom is een aanvullend geuronderzoek uitgevoerd. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 4.3. Conclusie is dat het voorliggende plan het agrarisch perceel aan de Haarboersweg 2a, 2b en 4 niet verder hinderd. Het bedrijf wordt niet onevenredig in hun ontwikkeling aangetast.
  • Recreatiepark Haarboersweg 1: dit betreft een recreatieterrein met vakantiehuisjes. Het terrein ligt op circa 150 meter afstand van het plangebied. Voor de categorie 'Kampeerterreinen, vakantiecentra, e.d. (met keuken)' geldt milieucategorie 3.1. Hiervoor geldt een richtafstand van 50 meter. Aan de richtafstand wordt ruimschoots voldaan.

Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Toets initiatief

Het perceel aan de Haarboersweg 6 ligt in Hoge Hexel, in het buitengebied van de gemeente Wierden. Het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf ligt aan de Haarboersweg 2a, 2b en 4. Dit betreft een intensieve veehouderij (varkens- en melkveehouderij). De onderlinge afstand tussen dit agrarisch bedrijf en het plangebied bedraagt circa 230 meter. Voor een intensieve veehouderij geldt geen vaste richtafstand conform de Wet geurhinder en veehouderij (wgv).

Door van Doormaal Advies is een geuronderzoek opgesteld. Deze is opgenomen in Bijlage 3. Conclusie uit dit onderzoek is als volgt. Gezien de geurbelasting ter plaatse van de beoogde nieuwe woning minder dan 14 odourunits/m3 bedraagt, en daarmee de landelijke norm voor het buitengebied niet wordt overschreden, mag worden aangenomen dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woning.

Op de planlocatie is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op basis van de berekende geurbelasting. Tevens worden omliggende veehouderijbedrijven niet onevenredig in hun ontwikkeling aangetast. Het aspect ‘geur’ staat het planvoornemen niet in weg.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'geur' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.4 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets initiatief

Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een verkennend bodemonderzoek van Kruse [Projectcode: 23038316 (Versie 1) en 23049030 (Versie 2] om ter plaatse de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen. Het bodemonderzoek is opgenomen in Bijlage 2. De aanleiding van dit onderzoek is de geplande nieuwbouw van 1 woning met bijgebouw. Het bodemonderzoek is noodzakelijk in het kader van de bestemmingsplanwijziging en de aanvraag van de omgevingsvergunning en dient inzicht te geven in de milieukundige kwaliteit van de bodem.

Voorafgaande aan het bodemonderzoek heeft een vooronderzoek plaatsgevonden op basis van norm NEN5725 “Aanleiding A: Opstellen hypothese over de bodemkwaliteit ten behoeve van uit te voeren bodemonderzoek”. Uit de resultaten van dit vooronderzoek is gebleken dat er een voormalige tanklocatie op de onderzoekslocatie aanwezig is. Deze wordt beschouwd als een verdachte deellocatie. De bovengrond ter plekke van het voormalige erf wordt beschouwd als verdacht voor de aanwezigheid van zware metalen, minerale olie, PAK en asbest. De bovengrond ter plekke van het weiland en de ondergrond en het grondwater op de gehele onderzoekslocatie worden beschouwd als onverdacht voor chemische componenten. De resultaten zijn als volgt:

Resultaten veldwerk

In totaal zijn er in totaal 13 inspectiegaten gegraven en 10 boringen verricht, waarvan 2 diepe boringen zijn afgewerkt met een peilbuis (PB 21 en PB 21). Ten behoeve van het nader asbestonderzoek zijn in totaal 19 sleuven gegraven. Gebleken is dat de bodem ter plekke van het voomalige erf globaal bestaat uit matig fijn, zwak siltig zand met plaatselijk in de ondergrond een veenlaag. Ter plekke van het weiland wordt uiterst fijn tot zeer fijn, zwak siltig, humeus zand aangetroffen. In de boven- en ondergrond is een roesthoudende laag aangetroffen. Er zijn plaatselijk bodemvreemde materialen aangetroffen (puin, asfalt en asbest). Door de veldwerkers zijn visueel asbestverdachte materialen waargenomen in de bodem. Het freatische grondwater in de peilbuizen is gemiddeld aangetroffen op 1.43 meter min maaiveld.

Resultaten analyses

Op basis van de resultaten van de analyses kan het volgende worden geconcludeerd:

Bovengrond Erf (2200 m2)

  • de bovengrond (BG I) is licht verontreinigd met PAK;
  • de bovengrond (BG II) is niet verontreinigd;
  • de bovengrond (BG III) is zeer licht verontreinigd met kobalt en minerale olie;
  • het grondwater (PB 1) is licht verontreinigd met barium;
  • mengmonster MM FF - 02 bevat geen asbest;
  • mengmonster MM FF - 03 bevat geen asbest;
  • gat 12 bevat asbest: het gewogen asbestgehalte is hoger dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek;
  • gat 14 bevat asbest: het gewogen asbestgehalte is hoger dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek.

Nader asbestonderzoek erf  

  • sleuf S1A bevat asbest: het gewogen asbestgehalte is ruim hoger dan de interventiewaarde. Er zijn asbestverdachte vezels aangetroffen.
  • sleuf S11 bevat asbest: het gewogen asbestgehalte is lager dan de interventiewaarde. Er zijn asbestverdachte vezels aangetroffen;
  • sleuf S17 bevat asbest: het gewogen asbestgehalte is hoger dan de interventiewaarde.
  • sleuf S101 bevat asbest: het gewogen asbestgehalte is lager dan de interventiewaarde;
  • sleuf S103 bevat asbest: het gewogen asbestgehalte is lager dan de interventiewaarde;
  • sleuf S111 bevat asbest: het gewogen asbestgehalte is lager dan de interventiewaarde

Puinweg  

In het mengmonster MM FF - Puin van de puinweg is asbest aangetoond; maar is het gewogen asbestgehalte ruim lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek.

Weiland (2200 m2)  

  • de bovengrond (BG IV) is zeer licht verontreinigd met PAK;
  • de bovengrond (BG V) is niet verontreinigd;
  • de ondergrond (OG) is niet verontreinigd;
  • gat 32 bevat asbest: het gewogen asbestgehalte is hoger dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek.

Deellocatie A: Voormalige bovengrondse tanklocatie (circa 15 m2)

  • de bovengrond (A - BG) is niet verontreinigd met minerale olie;
  • het grondwater (PB A1) is niet verontreinigd met minerale olie en of vluchtige aromaten (BTEX) of naftaleen.

De voormalige bovengrondse tanklocatie heeft geen aantoonbare negatieve invloed gehad op de bodemkwaliteit.

Hypothese

De hypothese "verdacht" ter plekke van het erf dient te worden geaccepteerd, aangezien er overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden zijn aangetoond.

De hypothese "onverdacht" ter plekke van het weiland en het grondwater dient formeel te
worden verworpen, aangezien er overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden zijn aangetoond.

De hypothese "verdacht" ter plekke van deellocatie A (voormalige bovengrondse dieseltank)
kan worden verworpen, aangezien er geen overschrijdingen van de achtergrondwaarden zijn aangetoond.

De hypothese "verdacht" voor de aanwezigheid van asbest ter plekke van het erf dient te
worden aangenomen, aangezien er asbest is aangetoond.

Conclusies en aanbevelingen

In de bovengrond (BG I, BG III, BG IV en BG V) en in het grondwater (PB 1) zijn licht
verhoogde concentraties aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4 van het bodemonderzoek. In de bovengrond (BG II en A - BG), de ondergrond (OG) en het grondwater (PB A1) zijn geen verhoogde gehalten gemeten. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is het uitvoeren van een nader onderzoek niet noodzakelijk.

Asbest

In de mengmonsters MM FF - 02 en MM FF - 03 ter plekke van het weiland is geen asbest
aangetoond. In gat 32 ter plekke van het noordwestelijke deel van het weiland is asbest
aangetoond; het gewogen asbestgehalte is hoger dan de toetsingswaarde voor nader
asbestonderzoek.

In het puin van de puinweg MM FF - Puin is asbest aangetoond, maar is het gewogen
asbestgehalte ruim lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek.

In gat 14 is asbest aangetoond; het gewogen asbestgehalte is lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek.

In de gaten 12 en 32 is asbest aangetoond; de gewogen asbestgehalten zijn hoger dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek.

Nader asbestonderzoek (S1A. S11 en S17)

  • In sleuf S11 is asbest aangetoond; het gewogen asbestgehalte is lager dan de Interventiewaarde;
  • In de sleuven S1A en S17 is asbest aangetoond; de gewogen asbestgehalten zijn hoger dan de interventiewaarde.

In het kader van de voorgenomen herontwikkeling van het terrein is sanering van de sterke verontreiniging ter plekke van S1A en S17 noodzakelijk. De omvang van de sterk met asbest verontreinigde bodem is circa 250 m2 x 0.5 meter diepte = circa 125 m3.

Losse asbestvezels S11

Er zijn losse asbestvezels aangetroffen in de fijne fractie kleiner dan 0.5 mm. In theorie zou er sprake kunnen zijn van een verontreiniging met meer dan 10 mg/kg d.s. aan respirabele asbestvezels, terwijl de totaalconcentratie aan asbest onder de interventiewaarde ligt. Uit onderzoek dat TNO heeft uitgevoerd blijkt echter dat zelfs voor het meest ‘losse’ niethechtgebonden asbest (vrijwel ongebonden asbest) het aandeel aan respirabele vezels nooit meer zal zijn dan 5–10% (zie RIVM-rapport 711701034/2003). Dit betekent dat bij een asbestconcentratie in de grond van 100 mg/kg d.s. de concentratie aan respirabele vezels nooit meer zal zijn dan 5–10 mg/kg d.s. (bron: circulaire bodemsanering 1 juli 2013).

Om de aanwezigheid van respirabele vezels vast te stellen c.q. uit te sluiten kan sleuf S11 aanvullend worden geanalyseerd met behulp van een elektronenmicroscoop (SEM). Zonder SEM-analyse kan ook het asbest ter plekke van sleuf S11 met de reeds te verrichten sanering ‘mee’ te saneren. In dat geval wordt de omvang van de met asbest te saneren bodem circa 350 m2 x 0.5 meter diepte = circa 175 m3.

Er dient voorkomen te worden dat er vermenging ontstaat met de schone grond. De sterk verontreinigde grond mag niet worden verminderd of verplaatst zonder toestemming van het bevoegd gezag (provincie Overijssel). Voorafgaande aan de sanering dient een BUS-melding of saneringsplan opgesteld te worden en goedgekeurd te worden door het bevoegd gezag. Een sanering mag alleen door hiervoor erkende bedrijven worden uitgevoerd.

Nader asbestonderzoek (inspectiegaten 12 en 32)

  • In sleuf S101 is asbest aangetoond; het gewogen asbestgehalte is lager dan de interventiewaarde;
  • In sleuf S103 is asbest aangetoond; het gewogen asbestgehalte is lager dan de interventiewaarde.
  • In sleuf S111 is asbest aangetoond; het gewogen asbestgehalte is lager dan de interventiewaarde.

De gewogen asbestgehalten in de inspectiesleuven S101, S103 en S111 zijn lager dan de interventiewaarde. Geconcludeerd kan worden dat de bodem niet verontreinigd is met asbest. Een asbestsanering is niet noodzakelijk op deze deellocaties.

Wel wordt geadviseerd om bij toekomstige graafwerkzaamheden op deze deellocaties alert te zijn op de aanwezigheid van “asbestnesten”.

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.

4.5 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets initiatief

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Het plangebied ligt aan de Haarboersweg, een verharde eenbaansweg (60 km/u) in Hoge Hexel, in het buitengebied van Wierden. Het voorliggende plan betreft de realisatie van per saldo één woning. Hierdoor zal het geluidsniveau niet toenemen. De weg wordt niet intensief gebruikt door verkeer en de maximumsnelheid bedraagt hier 60 km/uur. Hiermee is het aannemelijk dat aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB kan worden voldaan. Dat blijkt ook uit de geluidskaarten van het RIVM, zoals opgenomen in onderstaand figuur. Het geluidsniveau ter hoogte van de woningen is lager dan 45 dB. Aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee voldaan. Nader onderzoek in het kader van dit bestemmingsplan is niet noodzakelijk. Mede hierdoor kan geconcludeerd worden dat het aspect 'wegverkeerslawaai' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2023000018-VA01_0012.png"

Figuur 2.3: geluid wegverkeerslawaai ter hoogte van het plangebied (bron: RIVM, 2021)

Daarnaast zijn er in de directe omgeving van het plangebied geen spoorwegen en/of geluidsgezoneerde bedrijventerreinen aanwezig. Voor de toetsing van het aspect 'geluid' van de nieuw te realiseren geluidgevoelige objecten in relatie tot milieubelastende functies wordt verwezen naar paragraaf 4.2). Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'geluid' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.6 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets initiatief

De ontwikkeling van één vrijstaande woning en het gebruik van de bestaande woning ten behoeve van een gezinshuis zorgt voor een beperkte toename van de verkeersgeneratie. Voor één vrijstaande woning kan het aantal verkeersbewegingen op maximaal 8,6 per dag gesteld worden (bron: CROW, kencijfers parkeren en verkeersgeneratie). Het effect op de verkeersbewegingen is dan ook verwaarloosbaar. Wel is er door de functiewijziging sprake van een nieuwe (extra) gevoelige bestemming volgens 'besluit gevoelige bestemmingen'. Doordat er, per saldo, geen tot nauwelijks een toename van de verkeersbewegingen is te verwachten, is er geen sprake van overschrijdingen. De luchtkwaliteit van de 'gevoelige bestemming' blijft dan ook voldoende gewaarborgd.

Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig. Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit;

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Naast de bovengenoemde wetgeving zijn tevens de volgende AMvB's, Ministeriële Regelingen en/of circulaires van toepassing op de externe veiligheid:

  • Activiteitenbesluit milieubeheer. In dit besluit zijn veiligheidsafstanden en risiconormen ten opzichte van (beperkt) kwetsbare objecten opgenomen. Veiligheidsafstanden zijn vastgesteld voor onder andere opslagtanks met propaan/propeen, aardgastankstations, en gasdrukmeet- en regelstations. Voor windturbines geldt het plaatsgebonden risico als risiconorm.
  • Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations. De circulaire is van toepassing bij een besluit ten aanzien van een LPG-tankstation onder werking van het Bevi, dat het mogelijk maakt dat er (meer) personen in de omgeving van een LPG-tankstation aanwezig kunnen zijn. De effecten van bepaalde ongevalsscenario's staan centraal.
  • Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. In deze circulaire zijn veiligheidszones (A-, B- of C-zone) vastgesteld voor de opslag van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. Binnen deze veiligheidszones worden de aanwezigheid van activiteiten en/ of objecten uitgesloten.
  • Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten. Deze beleidsregels geven een overzicht van de over de weg vervoerde gevaarlijke stoffen.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2023000018-VA01_0013.png" Figuur 4.3: Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)

Toets initiatief

Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van circa 290 meter van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen. De dichtstbijzijnde risicobron betreft een hoogspanninglijn van 100 kV (knooppunt Tubbergen-Vroomshoop). Hiervoor geldt een rekenafstand van 45 meter aan weerszijden. Aan deze richtafstand wordt ruimschoots voldaan. Derhalve geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.8 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de NOVI en het Nationaal Water Programma 2022-2027 (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerprogramma 2022-2027. Het staat de komende jaren voor grote uitdagingen en blijft werken aan voldoende water (niet te veel, niet te weinig), omgaan met klimaatverandering, voldoen aan de eisen voor waterkwaliteit, de biodiversiteit versterken en daarnaast wordt gewerkt aan duurzame energie en circulair grondstoffengebruik.

In de Watervisie 2050 heeft het waterschap de opgaven beschreven. Daarin wordt geschetst hoe het watersysteem er in 2050 moet uitzien om goed toegerust te zijn voor alle uitdagingen.

Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vloeit rechtstreeks voort uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma beschrijft hoe het waterschap de komende zes jaar werkt aan het realiseren van het gewenste waterbeheersysteem.

Hieronder wordt de Watervisie 2050 en het Waterbeheerprogramma 2022-2027 beschreven.

Watervisie 2050

Het Waterschap Vechtstromen heeft op 14 april 2021 de Watervisie 2050 vastgesteld. In deze Watervisie staat de drie belangrijkste opgaven waaraan Vechtstromen volgens zeven hoofdlijnen wil werken met partners en inwoners.

De drie belangrijkste opgaves zijn:

  • de toenemende droogte en wateroverlast als gevolg van klimaatverandering;
  • de waterkwaliteit die onder druk staat:
  • de transitie naar een duurzame ontwikkeling.

De Watervisie zal worden doorvertaald naar een Waterbeheerprogramma waarin wordt bepaald hoe het Waterschap in de periode 2022-2027 gaat werken aan haar opgaves. In het beheerprogramma zal het beleid en de maatregelen worden opgenomen.

Waterbeheerprogramma 2022-2027

Het waterbeheerprogramma 2022-2027 is op 15 december 2021 vastgesteld door het algemeen bestuur van Vechtstromen. Het waterbeheerprogramma gaat in op alle aspecten van het watersysteembeheer (met uitzondering van het rioleringsbeheer en de drinkwaterzorg). Voor partners en ingezetenen verschaft het programma inzicht in de wijze waarop het waterschap omgaat met het water in het beheergebied.

Het waterbeheerprogramma volgt inhoudelijk op de Watervisie 2050, die op 14 april 2021 door het algemeen bestuur is vastgesteld. Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen Vechtstromen wil nemen in de planperiode 2022-2027 om te werken aan de ambities uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma sluit aan bij plannen van andere partijen zoals het Nationale waterplan (Nationaal Water Programma 2022-2027), het Stroomgebiedsbeheerplan Rijndelta en de Omgevingsvisie van de provincies Overijssel en Drenthe.

Belangrijk uitgangspunt van het Waterbeheerprogramma is de verandering van het klimaat. De weersomstandigheden zijn steeds minder vaak gemiddeld. Dat merken we de laatste twee decennia steeds duidelijker. De winters worden natter en in de zomer zijn er langere hete en droge perioden en vallen de buien steeds meer lokaal. Deze zomerbuien hebben vaker een zeer hoge intensiteit, wat leidt tot hoge afvoerpieken en overstromingen. Het watersysteem is nog niet goed toegerust op die verandering. Het is nu nog vooral ingericht op basis van gemiddelden - de normale beheersituatie enerzijds en het voorkomen van wateroverlast anderzijds - en niet op langdurige droge periodes en incidentele hoosbuien. Dit betekent dat het watersysteem aangepast moet worden. Daarbij heeft het waterschap de ambitie om te komen tot een klimaatrobuust watersysteem in 2050: een systeem dat zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht tegen een stootje kan en goed is toegerust op veranderingen en grotere weersextremen. Overeenkomstig de Watervisie 2050 heeft het waterschap de volgende hoofdlijnen aangegeven waar de komende jaren aan gewerkt wordt:

  • Als gevolg van de klimaatverandering wil het waterschap zorgen voor meer balans tussen 'droge voeten' en het beperken van wateroverlast. Dat betekent dat water het leidende principe is voor het inrichten van de leefomgeving in plaats van andersom: water volgend aan de inrichting.
  • Er wordt meer aandacht gegeven aan het vasthouden van water in de bodem.
  • Regenwater wordt niet als afvalwater beschouwd, maar als bouwsteen in de ontwikkeling van een robuust watersysteem.

Watertoetsproces

Op 3 oktober 2023 is is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 4. De digitale watertoets geeft aan dat er geen waterschapsbelang is. Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.

4.9 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toets initiatief

Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een quickscan natuurwaarden [projectnummer: 5693 versie 1.0], zie ook Bijlage 5 Quickscan natuurwaardenonderzoek. De resultaten zijn in de volgende alinea's opgenomen.

Het plangebied is op 11 oktober 2023 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten, dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied, zoals Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland.

Resultaten toetsing aan wet- en regelgeving voor beschermde gebieden:

Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, hoeft voorgenomen initiatief niet getoetst te worden aan provinciale beleidsregels ten aanzien van de bescherming van het NNN (geen externe werking). Een negatief effect op Natura 2000-gebied, als gevolg van de emissie van stikstofoxiden, kan op voorhand worden uitgesloten. Er is geen nader onderzoek nodig voor de aanleg- en gebruiksfase om te onderzoeken of uitvoering van de voorgenomen activiteiten leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebied. Overige negatieve effecten op Natura 2000-gebied kunnen ook worden uitgesloten.

Resultaten toetsing aan wet- en regelgeving voor beschermde soorten:

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het plangebied wordt door beschermde diersoorten hoofdzakelijk benut als foerageergebied, maar mogelijk bezetten grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- en voortplantingsplaats. Vogels kunnen een bezet nest hebben in de ligboxenstal en in de erfbeplanting. Vleermuizen bezetten het plangebied als foerageergebied. Het plangebied is geen essentieel foerageergebied voor vleermuizen.

Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien de ligboxenstal gesloopt wordt en de woning en schuur gebouwd wordt tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest in de aangrenzende erfbeplanting uit te kunnen sluiten.

Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden zonder voorbereiding, kan niet uitgesloten worden dat een beschermd grondgebonden zoogdier gedood wordt. Ook worden mogelijk vaste rust- en/of voortplantingsplaatsen van een beschermd grondgebonden zoogdier beschadigd of vernield. Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren, die een vaste rust- en voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling ‘beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaats’. Er geldt geen vrijstelling voor het opzettelijk doden van beschermde grondgebonden zoogdieren. Om te voorkomen dat beschermde dieren gedood worden dient het werkterrein natuurvrij gemaakt te worden, zodat deze dieren op eigen beweging vertrekken of dienen ze weggevangen te worden (en elders losgelaten). Indien er zorgvuldig gehandeld wordt, worden er geen beschermde dieren gedood en leidt uitvoering van de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties. Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de functie van het plangebied als foerageergebied voor vleermuizen tijdelijk af. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties.

Resultaten van toetsing aan wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden samengevat:

  • Werkzaamheden afstemmen op de voortplantingsperiode van vogels;
  • Geen beschermde grondgebonden zoogdieren doden (zorgvuldig werken, wegvangen of werkterrein natuurvrij maken);

Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.

4.10 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

Op het zuidelijk deel van het plangebied ligt de dubbelbesteming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde'. Hiervoor geldt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is voor bouwwerken en -projecten met een oppevlakte van meer dan 2.500 m². Het deel waarop deze dubbelbestemming van toepassing is bedraagt maximaal 1.400 m². Daarmee wordt volstaan aan de voorschriften van de dubbelbestemming. Daarnaast wordt op dit gedeelte van het plangebied niet gebouwd. Nader archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.

Tot slot geldt voor de rest van het plangebied, op basis van de archeologische verwachtingenkaart (zie figuur 4.4), een lage verwachting. Hiervoor geldt geen nadere onderzoeksplicht voor archeologie. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'archeologie'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2023000018-VA01_0014.png" Figuur 4.4: uitsnede archeologische verwachtingenkaart (bron: gemeente Wierden en Baac)

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets initiatief

Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van provincie Overijssel blijkt dat er in het plangebied of directe omgeving geen gemeentelijke monumenten en rijksmonumenten voorkomen. Geacht wordt dat daarmee geen belemmeringen zijn vanuit het aspect cultuurhistorie.

4.11 Verkeer / parkeren

Verkeer

Het erf aan de Haarboersweg wordt ontloten via de Haarboersweg en vervolgens de Vriezenveenseweg (in zuidelijke richting) en de Sliepersdijk / Bekkenhaarsweg (in noordelijke richting). Dit betreft wegen met een snelheidsregime van 60 km/u.

Het plan heeft slechts beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen tot gevolg. Het betreft een vrijstaande woning én een kleinschalig gezinshuis (maximaal 6 kinderen) in een bestaande woning. Dit zal naar verwachting niet veel extra verkeersbewegingen met zich meebrengen. Het effect op de verkeersbewegingen is dan ook verwaarloosbaar. Daarbij wonen de kinderen op de locatie, waardoor verkeersbewegingen minimaal zijn.

Het verkeer kan eenvoudig via de huidige verkeersnetwerk worden afgewikkeld. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.

Parkeren

Het parkeren vindt plaats op eigen terrein, waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting op de regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;

  • wijzigingsregels

In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene bouwregels:

In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene aanduidingsregels:

In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene wijzigingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel: 

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:

Bestemmingen

  • Agrarisch

De met 'Agrarisch' bestemde gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf, het hobbymatig houden van vee, voorzieningen ten behoeve van waterberging en voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik. Op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd.

  • Wonen

De met 'Wonen' bestemde gronden zijn bestemd voor het wonen in woonhuizen. Per bestemmingsvlak mag niet meer dan één woonhuis worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximaal aantal wooneenheden' het aantal woonhuizen niet meer dan het aangegeven aantal mag bedragen. In het geval van de Haarboersweg zijn dat maximaal twee woningen. Daarbij mag de woning aan de Haarboersweg 6 eveneens gebruikt worden ten behoeve van een gezinshuis voor de opvang van maximaal 6 kinderen. Hiervoor is de functieaanduiding 'bedrijf' opgenomen. Dit vindt plaats binnen de bestaande woning.

  • Waarde - Archeologische verwachtingswaarde

De met 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde' bestemde gronden zijn mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de archeologische waarden.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft een Uitzonderingenlijst vooroverleg ruimtelijke initiatieven 2023 opgesteld. De beoogde ontwikkeling valt niet binnen één van de categoriën. Vooroverleg is nodig.

Waterschap Vechtstromen
Op 3 oktober 2023 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 27 december 2023 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging is één zienswijze binnengekomen. De zienswijze is samengevat en beantwoord in de zienswijzennota in Bijlage 6. De wijzigingen zijn samengevat in de staat van wijzigingen in Bijlage 7.