Plan: | Wierden Dorp, herziening Grote Maatweg 4 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0189.BP2022000010-VA01 |
Voor de locatie Grote Maatweg 4 in Wierden is een plan ontwikkeld. De initiatiefnemers zijn voornemens de kinderopvang op de locatie uit te breiden. Op het perceel staat momenteel één hoofdgebouw voor de kinderopvang. Daarnaast staan enkele tijdelijke units, die inmiddels alweer geruime tijd aanwezig zijn. De wens is om de tijdelijke units te vervangen voor permanente bebouwing. De vraag naar kinderopvang, welke was voorspeld als 'tijdelijk', blijkt namelijk permanent te zijn en is ook nog steeds groeiende. Het nieuwe gebouw komt op de plek van de tijdelijke units en wordt los van het hoofdgebouw opgericht om het karakteristieke uiterlijk van het bestaande hoofdgebouw te behouden.
Deze ontwikkeling past niet binnen de regels van het geldende bestemmingsplan, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.
Ligging
Het plangebied bestaat uit het perceel aan de Grote Maatweg 4 in Wierden. Het plangebied ligt in het zuiden van het dorp Wierden. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Wierden, sectie B, perceelsnummer 1910. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Google Maps)
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is weergegeven in figuur 1.2 (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop de globale begrenzing van de planlocatie te zien is. Aan de noordzijde grenst het plangebied aan de Grote Maatweg. Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan een groenstrook en fietspad, met daarachter de nieuwbouwwijk Zuidbroek. Aan de westzijde grenst het plangebied aan een woonperceel met vrijstaande woning, alsmede een groenstrook, aan de Grote Maatweg 2. Aan de oostzijde grenst het plangebied aan een openbaar toegankelijk speeltuintje. Op de verbeelding van het bestemmingsplan is de exacte begrenzing van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.2: globale begrenzing plangebied (bron: Google maps)
Voor de Grote Maatweg 4 in Wierden geldt het bestemmingsplan 'Wierden Dorp'. Het bestemmingplan 'Wierden Dorp' is door de gemeenteraad van Wierden op 25 oktober 2011 vastgesteld. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.
Figuur 1.3: fragment bestemmingsplan'Wierden Dorp' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Aan het plangebied is de bestemming 'Maatschappelijk' toegekend met een bouwvlak. Een hoofdgebouw dient binnen het bouwvlak te worden gebouwd. Voor het bouwvlak is een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 5 m en 9 m opgenomen. De gronden zijn in eerste instantie bestemd voor maatschappelijke voorzieningen. Onder maatschappelijke voorzieningen vallen de volgende functie: educatieve, sociaalmedische, sociaalculturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie - met uitzondering van voorzieningen ten behoeve van gemotoriseerde en gemechaniseerde sporten en sporten met dieren - en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, waaronder peuterspeelzalen, kinderopvang en buitenschoolse opvang, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;
De westzijde van de planlocatie is gelegen binnen de bestemming 'Wonen'. Hier is geen bouwvlak opgenomen. De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor het wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroep of bedrijf.
Tevens is voor het plangebied de gebiedsaanduiding 'milieuzone - intrekgebied' opgenomen. Deze gronden zijn tevens bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de kwaliteit van het grondwaterbeschermingsgebied.
Het gebruik als kinderopvang past binnen de bestemming 'Maatschappelijk'. Echter geldt er qua bebouwing een beperking door het opgelegde bouwvlak en ligt een gedeelte van de beoogde nieuwe bebouwing binnen de bestemming 'Wonen'. Het plan past niet binnen de mogelijkheden van het geldende bestemmingsplan. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk om het beoogde plan mogelijk te maken.
Tot slot gelden voor het plangebied een drietal paraplubestemmingsplannen. De eerste betreft 'verruimen m2 bijbehorende bouwwerken bij woningen', die meer ruimte biedt voor bouwen van bijbehorende bouwwerken op grote kavels. De tweede betreft 'bouw van gebouwtjes voor algemeen belang'. Dit bestemmingsplan biedt meer mogelijkheden voor het bouwen van kleine gebouwen voor algemeen belang. Het derde paraplubestemmingsplan betreft 'Parkeren gemeente Wierden'. Dit bestemmingsplan regelt het parkeerbeleid van de gemeente Wierden.
Het onderhavige bestemmingsplan 'Wierden Dorp, herziening Grote Maatweg 4' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
In de huidige situatie is er aan de Grote Maatweg 4 in Wierden een gebouw van de voormalige landbouwschool van Wierden aanwezig. Het pand is in 1953 gebouwd voor de landbouwschool en heeft sindsdien dienst gedaan als kleuterschool en inmiddels al 10 jaar als kinderdagopvang. Zie figuur 2.1 voor een foto van het gebouw ten tijde van het gebruik als landbouwschool. In figuur 2.2 zijn recentere beelden opgenomen.
Figuur 2.1: locatie Grote Maatweg in Wierden 4 ten tijde van het gebruik als landbouwschool (bron:
mijnstadmijndorp)
Figuur 2.2: huidige situatie Grote Maatweg 4 in Wierden (bron: Google Maps)
Kinderopvang De Kleine Maatjes
Op dit moment is kinderopvang De Kleine Maatjes gevestigd in de voormalige landbouwschool aan de rand van Wierden. De betreffende locatie beschikt over een hoofdgebouw met een netto vloeroppervlakte van ca. 323 m2 (bron: BAG viewer) en een perceeloppervlakte van 2.660 m2. De vestiging gebruikt twee verdiepingen in het hoofdgebouw en daarnaast twee tijdelijke units op het westelijke gedeelte van het perceel. De locatie grenst aan de nieuwbouwwijk Zuidbroek. De wijk Zuidbroek breidt de komende jaren nog verder uit, met name in gezinswoningen. De locatie bevindt zich dicht bij de A35 en is makkelijk te bereiken. Er is voldoende parkeerruimte voor de ouders die de kinderen met de auto komen halen en brengen en voor het personeel.
Er zijn momenteel in totaal 86 kindplekken op deze locatie, waarvan 65 voor kinderdagopvang en 21 buitenschoolse opvang. Dit is inclusief de huidige tijdelijke (nood)units. De huidige bezettingsgraad is momenteel gemiddeld 80% in de ochtend en 70% in de middag. Op donderdagen is er sprake van een ochtendbezetting van bijna 95%. De noodunits zullen plaatsmaken voor een nieuw gebouw, die meer ruimte en comfort biedt. Ook blijkt uit ervaring dat er een duidelijke behoefte is aan extra opvangplaatsen. De nieuwbouw draagt bij aan een toekomstbestendige kinderopvanglocatie.
Het kinderdagverblijf aan de Grote Maatweg 4 in Wierden heeft plannen om het kinderdagverblijf uit te breiden met 38 kindplekken, oftewel van 86 kindplekken naar 124 kindplekken. De tijdelijke (nood)units worden daarbij verwijderd en vervangen door een permanent gebouw. Het betreft een gebouw met een footprint van ongeveer 211 m². Het gebouw zal bestaan uit twee bouwlagen (begane grond en een verdiepingsvloer). De begane grond heeft een oppervlakte van 209 m² en de verdieping 211 m². Dit komt doordat de verdieping langer is dan de begane grond. Het kinderdagverblijf heeft daarmee een totale vloeroppervlakte van 420 m². In figuur 2.3 en 2.4 is een voorlopig ontwerp van het nieuwe gebouw weergegeven.
Tussen het nieuw te bouwen gebouw en het huidige pand wordt de ruimte ingericht als speelterrein. Het speelterrein heeft hierdoor een directe verbinding met het reeds bestaande speelterrein. Het nieuwe gebouw wordt gebouwd op de locatie van de tijdelijke units. Hierdoor hoeven geen bomen of andere groenstructuren te worden verwijderd. Het beoogde gebouw wordt door de aanleg van een heg/groene afscheiding landschappelijk ingepast.
Tot slot blijft de bestaande parkeerplaats aan de voorzijde van het nieuwe pand behouden. Hier zijn momenteel 13 parkeerplaatsen aanwezig. Daarnaast zijn er langs de Grote Maatweg 9 parkeervakken. Personeel parkeert zoveel mogelijk de auto's langs de Grote Maatweg. De parkeerplaats op het terrein zelf aan de voorzijde van het pand wordt vooral gebruikt door busjes/auto's en door ouders die hun kinderen komen halen en brengen.
Figuur 2.3: Voorlopig ontwerp toekomstige situatie (bron: Nijhoff architecten)
Figuur 2.4: Toekomstige situatie, voorlopig ontwerp (bron: Nijhoff architecten)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Conclusie
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op een project waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en waarbij geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan opgenomen herontwikkeling.
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
Het voorliggende plan betreft de sloop van bestaande units (ca. 145 m²) op het perceel aan de Grote Maatweg 4 in Wierden. Hiervoor in de plaats wordt een nieuw hoofdgebouw gerealiseerd (420 m², waarvan 209 m² begane grond en 211 m² op de verdieping). De oppervlakte aan bebouwing neemt hierdoor nauwelijks toe ( per saldo: 275 m²). Uit jurisprudentie (ABRvS 24 augustus 2016; ECLI:NL:RVS:2016:2319) blijkt dat voor bedrijvigheid en kantoren de grens van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel ligt op 540 m². Een kinderopvang kan hiermee vergeleken worden. Vanwege de kleinschaligheid en de relatief kleine toename aan ruimtebeslag (ca. 275 m²), die plaatsvindt binnen stedelijke gebied, kan gesteld worden dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking kan achterwege blijven.
Ook wanneer de Ladder niet van toepassing is, zal gemotiveerd moeten worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921). In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de omgevingsaspecten. De functie als kinderopvang is passend in de omgeving.
De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt.
Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
lid 1
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
lid 2
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
Doorwerking voor voorliggend plan:
De oppervlakte aan bebouwing ten behoeve van een bestaande kinderdagopvang wordt uitgebreid. Het plangebied ligt binnen de kern Wierden waardoor gesproken kan worden van een binnenstedelijke ontwikkeling. Binnenstedelijke ontwikkelingen voldoen aan het principe van ‘zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik’, omdat eerst ruimte binnen de kern Wierden wordt gebruikt voordat er beslag wordt gelegd op de Groene Omgeving (buitengebied).
Daarnaast is er in de huidige situatie op de locatie van het nieuwe vrijstaande hoofdgebouw al bebouwing aanwezig. Ook voorziet onderhavige ontwikkeling in een uitbreiding van een reeds bestaande maatschappelijke functie. Functies, zoals de speelplaats, kunnen op deze manier gedeeld worden. Derhalve wordt geacht dat in het voorliggende bestemmingsplan besproken ontwikkeling in overeenstemming is met artikel 2.1.3 uit de Omgevingsverordening van provincie Overijssel.
Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit
In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
Doorwerking voor voorliggend plan:
In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat door het toevoegen van extra bebouwing ten behoeve van een reeds bestaande maatschappelijke bestemming de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse een impuls krijgt. Dit omdat het gebouw in zijn aard, maat en karakter goed past in de omgeving, waardoor geen afbreuk wordt gedaan aan het straatbeeld van de buurt. Geacht wordt daarmee dat in het voorliggend bestemmingsplan besproken ontwikkeling in overeenstemming is met artikel 2.1.5. uit de Omgevingsverordening van provincie Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie
Overijssel)
De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).
Toets
De plannen op de locatie aan de Grote Maatweg 4 in Wierden doen geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en leveren geen extra belemmeringen op voor de omliggende functies in de omgeving. In de huidige situatie is er immers ook al een kinderopvang aanwezig op de locatie. De nieuwe bebouwing wordt zorgvuldig ingepast waarbij aansluiting wordt gezocht met de omgeving.
Gebiedskenmerken
Op basis van de gebeidskenmerken in vier lagen gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het plangebied is gelegen binnen de kern Wierden. Hoewel op de omgevingsvisiekaart de natuurlijke laag en de laag van het agrarisch cultuurlandschap zichtbaar zijn, wordt geacht dat door de ligging van het plangebied in stedelijk bebouwd gebied deze gebiedskenmerken niet meer zichtbaar zijn. Een toetsing aan deze lagen wordt derhalve niet noodzakelijk geacht. Daarom wordt enkel de 'stedelijke laag' behandeld.
Stedelijke laag
De stedelijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'Woonwijken 1955 - nu' (zie figuur 3.3).
Figuur 3.3: stedelijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Binnen de Omgevingsvisie Overijssel is het plangebied aangemerkt als ‘Woonwijken 1955 – nu’. De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken, wijk(winkel)centra.
Herstructurering naoorlogse wijken is een belangrijke opgave voor vitale steden en dorpen. De wijken van na de oorlog behouden hierbij hun eigen karakter. Ook al neemt bij herstructurering het bebouwd oppervlak in de wijken door meer grondgebonden woningen toe, er blijft collectieve ruimte tussen de bouwblokken. Markante gebouwen zoals leegkomende kerken en winkelstrips worden waar mogelijk behouden door ze een nieuwe functie te geven.
Als ontwikkelingen plaats vinden de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. Het gebouw van het kinderdagverblijf past in zijn aard, maat en karakter goed in de omgeving, waardoor geen afbreuk wordt gedaan aan het straatbeeld van de buurt. Ook wordt, met de vervangende nieuwbouw van het kinderdagverblijf, de reeds bestaande maatschappelijke functie verruimd. De nieuwe bebouwing zal zoveel mogelijk aansluiten op de omgeving. Hierdoor blijft het huidige karakter van de wijk behouden. Daarnaast zal door het vervangen van de bestaande tijdelijke units een kwaliteitsverbetering plaatsvinden. Derhalve is de functie goed passend op de beoogde locatie.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
De Structuurvisie Wierden is opgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente Wierden en betreft de periode tot 2030. De structuurvisie vormt het toetsingskader voor de beoordeling van nieuwe plannen en initiatieven. Bestemmings-, wijzigingsplannen en projectbesluiten moeten getoetst worden aan de structuurvisie. De structuurvisie is op 5 oktober 2010 door de gemeenteraad vastgesteld.
Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie
Ambitieniveau
De gemeente Wierden zet in op de verdere uitwerking van de lijnen die zijn uitgezet in de Ontwikkelingsvisie 2005. De ambitie van de gemeente is “een actieve en zelfbewuste gemeente zijn, die kwaliteit hoog in het vaandel heeft en die onderneemt”. Over 20 jaar is de gemeente nog meer een groene, ondernemende, recreatieve gemeente met (deels) stedelijke trekjes en een hele mooie woonen leefomgeving. Waar nodig wordt samengewerkt met andere gemeenten of andere overheden. Er wordt aansluiting gezocht bij de Omgevingsvisie Overijssel. Rode draden in de Omgevingsvisie Overijssel vormen duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.
Centrale waarden
De gemeente Wierden ontleent haar identiteit aan haar ligging op het overgangsgebied tussen de Sallandse Heuvelrug en het Twentse landgoederenlandschap, op de kruising van snelwegen en spoorlijnen, doorsneden door de Regge en dichtbij de Twentse steden. De identiteit kan kort worden samengevat als een gemeente die verbindt. Het gaat daarbij om verschillende soorten verbindingen en verbindingen op verschillende niveaus. Gemeente Wierden verbindt:
De kern Wierden kent het meest stedelijke karakter van de deelgebieden. Wierden is dan ook verder ontwikkeld als een aantrekkelijke woonkern voor jong en oud met voldoende en diverse voorzieningen op het gebied van sport en cultuur, welzijn en zorg en een gevarieerd winkelaanbod voorop. Voor plaatselijke bedrijven is er ruimte op de diverse opgeknapte bedrijventerreinen en het nieuw te ontwikkelen bedrijventerrein De Weuste-Noord. Wierden is nog beter bereikbaar en zet in op het verbeteren van de kwaliteit van de stadsrandzones.
In de thema’s nieuwe woonwijken en leefbaarheid worden de volgende relevante ambities benoemd:
Doorwerking voor het voorliggend verzoek:
De locatie De Kleine Maatjes ligt tussen het centrum van Wierden en nieuwbouwwijk Zuidbroek. De locatie voor de kinderdagopvang is goed bereikbaar en ligt midden in het verzorgingsgebied. Zoals in de bovenstaande visie is weergegeven, wil de gemeente Wierden inzetten op leefbare wijken waarin ook kinderopvang en andere voorzieningen een plek moeten hebben. Bovendien is voor nieuwbouwwijk Zuidbroek concreet uitgesproken dat er ruimte moet zijn voor voorzieningen als kinderopvang. De nu voorziene ontwikkeling voorziet in een invulling van deze visie en benoemde speerpunten. De locatie is zeer gunstig gelegen ten opzichte van Zuidbroek. Bovendien is sprake van een uitbreiding (van het aantal opvangplaatsen) van een bestaande kinderopvanglocatie in Wierden. Het plan is in overeenstemming met de structuurvisie Wierden.
Eén van de instrumenten die het gemeentebestuur heeft om een actief beleid te voeren om de kwaliteit van de leefomgeving te bevorderen, is het welstandstoezicht. Het welstandstoezicht gebeurt op basis van het door de gemeenteraad vastgestelde beleid. Via haar welstandsnota wil de gemeente de ruimtelijke kwaliteit van de dagelijkse leefomgeving duurzaam bevorderen. Hiervoor zijn verschillende criteria ontwikkeld die bij de welstandsbeoordeling van een bouwplan een rol spelen. In september 2014 heeft de gemeenteraad van Wierden de herziene welstandsnota vastgesteld.
Het welstandsbeleid van de gemeente Wierden is opgesteld vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving dient te behartigen. Door het opstellen van een welstandsbeleid kan de gemeente in alle openheid een effectief en inzichtelijk welstandstoezicht inrichten. Het welstandsbeleid in de gemeente Wierden kent algemene en gebiedsgerichte welstandscriteria.
Toets
De uitbreiding van het kinderdagverblijf wordt ingepast in het bebouwingsbeeld van de bestaande bebouwing aan de Grote Maatweg. Bij de nadere uitwerking van de bouwplannen worden de criteria van de welstandsnota in acht genomen. Ten tijde van de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen wordt het bouwplan aan deze criteria getoetst. De conclusie is dat voorliggend bestemmingsplan in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid zoals verwoord in de behandelde beleidsstukken.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
Het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' is niet gedefinieerd. In de toelichting op het Besluit m.e.r. zijn wel een aantal voorbeelden van bouwprojecten opgenomen die als stedelijk ontwikkelingsproject kunnen worden aangemerkt. In dat kader wordt verwezen naar woningen, parkeerterreinen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan.
Of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Onder andere de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling spelen daarbij een rol. Of de ontwikkeling per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kan hebben, is daarbij niet relevant.
Gelet op de uitspraak van de Raad van State van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:348) lijken de volgende aspecten relevant voor de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject:
Het voorliggend plan voorziet in het vervangen van tijdelijke units / bebouwing voor een permanent gebouw behorende bij het kinderdagverblijf aan de Grote Maatweg 4 in Wierden.
Uit voorgaande volgt dat de vervangende nieuwbouw van een deel van het kinderdagverblijf in algemene zin niet te kwalificeren is als stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. Het bebouwd oppervlakte zal, ten opzichte van de huidige situatie, slechts beperkt toenemen (ca. 275 m²). Daarbij is de ontwikkeling voorzien op een locatie waarvoor reeds een (brede) maatschappelijke bestemming geldt, waardoor de milieu-effecten beperkt zijn. Deze kwalificatie is wel afhankelijk van specifieke omstandigheden van een project en de ruimtelijke gevolgen die het project met zich meebrengt. In die gevallen is het Besluit m.e.r. niet van toepassing en hoeft geen aanmeldnotitie te worden opgesteld. De ontwikkeling wordt daarbij op passende wijze in de omgeving opgenomen. De ruimtelijke uitstraling/de verandering die de ontwikkeling per saldo op de omgeving heeft is daardoor beperkt. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als in de zin van het Besluit m.e.r.
Al met al kan geconcludeerd worden dat het plan geen negatieve effecten heeft op het milieu en dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
Zoals reeds beschreven heeft onderhavig plan betrekking op de vervangende nieuwbouw van een kinderdagverblijf, welke buiten het bouwvlak is voorzien. Het plangebied is gelegen in een woonwijk, overwegend met burgerwoningen. Derhalve wordt uitgegaan van het omgevingstype ‘rustige woonwijk’.
Bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:
Externe werking
Bij de externe werking gaat het om de vraag of de realisatie van onderhavig plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de omgeving. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
Het perceel heeft een bestemming Maatschappelijk, waarbij verschillende maatschappelijke functies zijn toegestaan. De toegestane functies, waaronder kinderopvang en buitenschoolse opvang vallen maximaal onder milieucategorie 2. Hiervoor geldt een richtafstand van 30 meter. De dichtstbijzijnde woning is gelegen aan de Grote Maatweg 2 op ongeveer 15 meter afstand (gemeten tussen de grens van de bestemming 'maatschappelijk' en de gevel van de woning). De rest van de woningen in de omgeving liggen op grotere afstand.
Het kinderdagverblijf is voorzien op een reeds bestaande maatschappelijke bestemming waarbinnen de functie is toegestaan. Op de beoogde locatie van het nieuwe gebouw, is momenteel al een tijdelijke unit toegestaan. De tijdelijke units worden daarbij vervangen door een permanent gebouw. Het huidige speelterrein blijft gehandhaaft op de huidige locatie. Het speelterrein wordt niet uitgebreid. Het nieuwe gebouw heeft daarbij een betere afschermende werking, vanwege constructie en bouwhoogte, dan de huidige tijdelijke units. Ten opzichte van de huidige situatie is daarmee sprake van een verbetering. Er is derhalve geen sprake van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.
Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functie(s) binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving en andersom of de nieuwe functie(s) de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantasten.
De dichtstbijzijnde milieubelastende functie, die niet behoort tot de eigen inrichting, ligt aan de Rijssensestraat 61-traf. Dit betreft een transformatorhuisje (nutsvoorziening) van Enexis. Deze functie is het best te vergelijken met de VNG functie ‘Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen <10 MVA’. Dit betreft een milieucategorie 2 functie met een bijbehorende grootste richtstand van 30 meter voor geluid. Het kinderdagverblijf ligt op minimaal 65 meter afstand. Vastgesteld kan worden dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect ‘Bedrijven en Milieuzonering’ geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een verkennend bodemonderzoek van Kruse [21077310, d.d. 21 januari 2022] om ter plaatse de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen [Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek].
De onderzoekslocatie is momenteel deels bebouwd en deels verhard. De aanleiding van dit onderzoek is de aanvraag van een omgevingsvergunning vanwege de nieuwbouw van een kinderopvang. Voorafgaande aan het bodemonderzoek heeft een vooronderzoek plaatsgevonden op basis van norm NEN5725 “Aanleiding A: Opstellen hypothese over de bodemkwaliteit ten behoeve van uit te voeren bodemonderzoek”. Uit de resultaten van dit vooronderzoek is gebleken dat de locatie als onverdacht kan worden beschouwd. De onderzoeken uit het onderzoek zijn volgt.
Resultaten veldwerk
In totaal zijn er 8 boringen verricht waarvan er 2 zijn doorgezet in de diepere ondergrond. Er is 1 diepe boring afgewerkt tot peilbuis. Gebleken is dat de bodem globaal bestaat uit matig fijn tot matig grof, zwak siltig zand. In de boven- en ondergrond zijn roesthoudende lagen aangetroffen. Er zijn geen bodemvreemde materialen waargenomen. Door de veldwerkers zijn visueel geen asbestverdachte materialen op het maaiveld of in de bodem waargenomen. Het freatische grondwater in de peilbuis is aangetroffen op 2.35 m-mv.
Resultaten analyses
Op basis van de resultaten van de chemische analyses en de asbestanalyses kan het volgende worden geconcludeerd:
Hypothese
De hypothese "onverdachte locatie" dient formeel gezien te worden verworpen aangezien er een overschrijding van de streefwaarde is aangetoond.
Conclusies en aanbevelingen
In het grondwater (PB 1) is een zeer lichte verontreiniging aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4 van het rapport. In de boven- en ondergrond (BG en OG) zijn geen verontreinigingen aangetoond. Aangezien de tussenwaarde niet wordt overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren.
Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de bouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreiniging geen risico voor de volksgezondheid oplevert. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (kinderopvang). Voor het aspect 'bodem' is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
Deze zonering geldt niet:
Een kinderdagverblijf is een geluidsgevoelige functie. Zoals reeds beschreven is het plangebied gelegen aan de Grote Maatweg in Wierden. Dit betreft een weg waar maximaal 30 km/u gereden mag worden. Derhalve geldt dat het plangebied niet is gelegen in een geluidszone van een weg. Derhalve is het uitvoeren van een akoestisch onderzoek op grond van de Wet geluidhinder niet noodzakelijk.
Hoewel het plangebied niet is gelegen binnen een geluidszone van de weg dient wel in het kader van een goede ruimtelijke ordening beoordeeld te worden of het wegverkeer van de Grote Maatweg kan leiden tot een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. De Grote Maatweg fungeert enkel als rustig buurtweg voor de aanliggende woningen. De Grote Maatweg betreft een smalle weg, waarbij aan de straat geparkeerd mag worden. Dit heeft een verkeersremmend effect. Vanwege de functie en de inrichting van de Grote Maatweg wordt verwacht dat de voorkeursgrenswaarde op de gevel niet overschreden wordt.
Railverkeerslawaai en industrielawaai
Vanwege het ontbreken van een spoorweg en een geluidgezoneerd industrieterrein in de omgeving van het plangebied geldt dat de aspecten railverkeerslawaai en industrielawaai geen belemmering vormen voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen', zoals een kinderdagverblijf, binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
In de voorliggende ruimtelijke onderbouwing wordt een kinderdagverblijf uitgebreid. Hiervoor worden de tijdelijke units verwijderd. Een kinderdagverblijf wordt niet expliciet benoemd in de regeling NIBM. Het kan echter toch zo zijn dat de bijdrage aan de luchtverontreiniging NIBM is. Dit is het geval indien de bijdrage aan NO2 en PM10 minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Om dit na te gaan wordt gebruik gemaakt van de NIBM-Tool. Wanneer in de NIBM-tool de verwachte aantal verkeersbewegingen wordt ingevuld, dan maakt de tool een berekening waaruit blijkt of de ingevulde gegevens leidt tot wel of geen NIBM.
Voor verkeersbewegingen is aangesloten bij de normen van het CROW (publicatie 381). Er is aangesloten bij de categorie ‘kinderdagverblijf (crèche)’. Het plangebied (CBS buurt: De Maaten) kent een ‘matig stedelijkheidsgraad’. Uitgaande van een locatie in de rest bebouwde kom komt dat neer op een verkeersgeneratie van 35,0 per 100 m². De uitbreiding van het kinderdagverblijf meet circa 420 m². Dit komt theoretisch gezien neer op 147 verkeersbewegingen per dag. In praktijk zal dit minder zijn. Door de nieuwbouw komen er namelijk 38 kindplekken bij. Uitgaande dat deze kinderen allemaal afzonderlijk met de auto gebracht en gehaald worden komt dat neer op 76 verkeersbewegingen. Voor de berekening voor luchtkwaliteit is volledigheidshalve uitgegaan van het theoretische maximum, te weten 147 verkeersbewegingen. In figuur 4.2 is de worst-case berekening weergegeven.
Figuur 4.2: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)
Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekenende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Naast de bovengenoemde wetgeving zijn tevens de volgende AMvB's, Ministeriële Regelingen en/of circulaires van toepassing op de externe veiligheid:
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
Figuur 4.3: uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl).
Een kinderdagverblijf is een kwetsbaar object. Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 420 en 625 meter afstand van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen. Het gaat om de volgende twee risicobronnen:
N35
Ten zuiden van het plangebied bevindt zich de rijksweg N35 waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is geen sprake van een plasbrandaandachtsgebied. Het bij deze weg behorende groepsrisicoplafond bevindt zich op maximaal 73 meter vanuit de as van de weg. Het plangebied bevindt zich op minimaal 420 meter afstand van deze weg. Een nadere (groeps)risicoverantwoording is hiermee niet noodzakelijk.
Gezien de afstand tot de risicobronnen geldt dat het plangebied:
Aardgasleiding Gasunie
Ten oosten van het plangebied bevindt zich een NEN 3650-aardgasleiding van de Gasunie. Het betreft de leidingen N-557-30. Het betreft een buisleiding met een maximale uitwendige diameter van 219 mm en een maximale werkdruk van 40 bar. De bijbehorende 1% en 100% letaliteitsafstand bedraagt respectievelijk maximaal 100 en 50 meter. De afstand tussen deze buisleiding en het plangebied bedraagt echter minimaal 625 meter. Een nadere (groeps)risicoverantwoording is hiermee niet noodzakelijk.
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de NOVI en het Nationaal Water Programma 2022-2027 (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerprogramma 2022-2027. Het staat de komende jaren voor grote uitdagingen en blijft werken aan voldoende water (niet te veel, niet te weinig), omgaan met klimaatverandering, voldoen aan de eisen voor waterkwaliteit, de biodiversiteit versterken en daarnaast wordt gewerkt aan duurzame energie en circulair grondstoffengebruik.
In de Watervisie 2050 heeft het waterschap de opgaven beschreven. Daarin wordt geschetst hoe het watersysteem er in 2050 moet uitzien om goed toegerust te zijn voor alle uitdagingen.
Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vloeit rechtstreeks voort uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma beschrijft hoe het waterschap de komende zes jaar werkt aan het realiseren van het gewenste waterbeheersysteem.
Hieronder wordt de Watervisie 2050 en het Waterbeheerprogramma 2022-2027 beschreven.
Watervisie 2050
Het Waterschap Vechtstromen heeft op 14 april 2021 de Watervisie 2050 vastgesteld. In deze Watervisie staat de drie belangrijkste opgaven waaraan Vechtstromen volgens zeven hoofdlijnen wil werken met partners en inwoners.
De drie belangrijkste opgaves zijn:
De Watervisie zal worden doorvertaald naar een Waterbeheerprogramma waarin wordt bepaald hoe het Waterschap in de periode 2022-2027 gaat werken aan haar opgaves. In het beheerprogramma zal het beleid en de maatregelen worden opgenomen.
Waterbeheerprogramma 2022-2027
Het waterbeheerprogramma 2022-2027 is op 15 december 2021 vastgesteld door het algemeen bestuur van Vechtstromen. Het waterbeheerprogramma gaat in op alle aspecten van het watersysteembeheer (met uitzondering van het rioleringsbeheer en de drinkwaterzorg). Voor partners en ingezetenen verschaft het programma inzicht in de wijze waarop het waterschap omgaat met het water in het beheergebied.
Het waterbeheerprogramma volgt inhoudelijk op de Watervisie 2050, die op 14 april 2021 door het algemeen bestuur is vastgesteld. Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen Vechtstromen wil nemen in de planperiode 2022-2027 om te werken aan de ambities uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma sluit aan bij plannen van andere partijen zoals het Nationale waterplan (Nationaal Water Programma 2022-2027), het Stroomgebiedsbeheerplan Rijndelta en de Omgevingsvisie van de provincies Overijssel en Drenthe.
Belangrijk uitgangspunt van het Waterbeheerprogramma is de verandering van het klimaat. De weersomstandigheden zijn steeds minder vaak gemiddeld. Dat merken we de laatste twee decennia steeds duidelijker. De winters worden natter en in de zomer zijn er langere hete en droge perioden en vallen de buien steeds meer lokaal. Deze zomerbuien hebben vaker een zeer hoge intensiteit, wat leidt tot hoge afvoerpieken en overstromingen. Het watersysteem is nog niet goed toegerust op die verandering. Het is nu nog vooral ingericht op basis van gemiddelden - de normale beheersituatie enerzijds en het voorkomen van wateroverlast anderzijds - en niet op langdurige droge periodes en incidentele hoosbuien. Dit betekent dat het watersysteem aangepast moet worden. Daarbij heeft het waterschap de ambitie om te komen tot een klimaatrobuust watersysteem in 2050: een systeem dat zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht tegen een stootje kan en goed is toegerust op veranderingen en grotere weersextremen. Overeenkomstig de Watervisie 2050 heeft het waterschap de volgende hoofdlijnen aangegeven waar de komende jaren aan gewerkt wordt:
Watertoetsproces
Op 24 juni 2022 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 2. Op basis van het invullen van de vragen volgt de 'Korte procedure'. Er kan worden volstaan met de standaard waterparagraaf. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
In het kader van de sloop-nieuwbouw wordt bij dit bestemmingsplan gebruik gemaakt van een quickscan natuurwaarden van de Natuurbank Overijssel [4218, versie 1.0], zie ook bijlage [Bijlage 3 Quickscan natuurwaardenonderzoek]. De resultaten zijn in de volgende alinea's opgenomen.
Het plangebied is op 25 maart 2022 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten, dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied, zoals Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland.
Resultaten toetsing aan wet- en regelgeving voor beschermde gebieden:
Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, hoeft het initiatief niet getoetst te worden aan beleidsregels voor de bescherming van het NNN, omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent in Overijssel. Een negatief effect op instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied wordt op voorhand uitgesloten.
Resultaten toetsing aan wet- en regelgeving voor beschermde soorten:
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het plangebied wordt door beschermde diersoorten hoofdzakelijk benut als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of verblijfplaats in het plangebied maar gebruiken het wel als foerageergebied.
Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien de sloop- en bouwwerkzaamheden plaatsvinden tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest in de nabijgelegen beplanting uit te kunnen sluiten.
Als gevolg van de voorgenomen activiteiten worden geen beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën gedood en worden geen mogelijke vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaatsen van een beschermd grondgebonden zoogdier of amfibie beschadigd of vernield. De beplanting, waarin grondgebonden zoogdieren en amfibieën mogelijk een verblijfplaats bezetten, blijft behouden.
Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing van de verbodsbepalingen aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te mogen voeren in het kader van de Wnb. Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor verschillende vleermuizen af. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties.
Resultaten van toetsing aan wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden samengevat:
Voor het aspect 'ecologie' is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Archeologie
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Toets
Op het plangebied ligt geen dubbelbestemming voor archeologie. Op basis van de archeologische verwachtingenkaart (zie figuur 4.4) geldt voor het plangebied een lage verwachting. Hiervoor geldt geen nadere onderzoeksplicht voor archeologie. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'archeologie'.
Figuur 4.4: uitsnede archeologische verwachtingenkaart (bron: gemeente Wierden en Baac)
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van provincie Overijssel blijkt dat er in het plangebied of directe omgeving geen gemeentelijke monumenten en rijksmonumenten voorkomen. Geacht wordt dat daarmee geen belemmeringen zijn vanuit het aspect cultuurhistorie.
Verkeer
Het kinderdagverblijf wordt ontsloten via de Grote Maatweg en vervolgens de Rijssensestraat. Beide wegen zijn berekend op een beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen. Een (beperkte) toename van verkeersbewegingen ten behoeve van de vervangende nieuwbouw van het kinderdagverblijf kan eenvoudig via de huidige infrastructuur worden afgewikkeld. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.
Parkeren
Voor het onderdeel parkeren is eveneens aangesloten bij de normen van het CROW (publicatie 381). Wederom uitgaande van de categorie ‘kinderdagverblijf (crèche)’, ‘weinig stedelijkheidsgraad’ en rest bebouwde kom betreft de parkeernorm gemiddeld 1,4 parkeerplaatsen per 100 m².
Het huidige kinderdagverblijf (voormalige landbouwschool) meet 323 m² (bron: BAG viewer) en het nieuwe gebouw meet 420 m² vloeroppervlakte. Daarmee heeft het kinderdagverblijf een totaal oppervlakte van 743 m². Uitgaande van een parkeernorm van 1,4 parkeerplaatsen per 100 m² komt dat neer op een totale parkeerbehoefte van afgerond 10 parkeerplaatsen.
Het parkeren vindt zoveel mogelijk plaats op eigen terrein. Hier is momenteel een parkeerplaats met 13 parkeerplekken, die gehandhaafd blijft. Daarnaast zijn er langs de Grote Maatweg parkeervakken aanwezig voor nog eens 9 auto's. De totale parkeercapaciteit bedraagt daarmee 22 parkeerplekken. Het personeel dat met de auto naar het werk komt parkeert de auto zoveel mogelijk in de parkeervakken langs de Grote Maatweg. Ouders kunnen daarmee gebruik maken van de 13 parkeerplaatsen op eigen terrein tijdens halen- en brengen van de kinderen (piekmomenten tussen 07:30-08:30 en 16:45-17:45).
Het aspect 'parkeren' levert geen belemmeringen op voor dit plan. Geconcludeerd kan worden dat er vanuit het aspect parkeren geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen ontwikkeling.
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;
Algemene regels
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Overgangs- en slotregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Bestemmingen
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen. De hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak te worden gebouwd. Ter plaatse van de aanduiding 'maximum goot- en bouwhoogte' mag de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan is aangegeven op de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie A onder 2, waardoor vooroverleg niet nodig is.
Waterschap Vechtstromen
Op 24-06-22 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 7 december 2022 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.